Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 247] [p. 247] [Gij lengt uw schaduw uit, die reikt ten hemel, waar] Gij lengt uw schaduw uit, die reikt ten hemel, waar de laatste vuren van de veege zonne branden. En de onafzienbaarheid der lage lente-landen, o duister woud, hoe wijd mijn kommer-ooge staar', ligt in uw schaduw-wade allengerhand te dampen. In verre huisjes branden gele vrede-lampen; der schouwen-rote ontstijgt een rechte reke rook; en om de kerke en 't zinder-levend vesper-tampen draalt, even bevend, 't schaduw-kleed dat de aarde dook... - Mijn dag is moe-gedwaald; mijn heete leden wegen; mijn hoofd is tobbens-zwaar: zal ik nog verder gaan? Het nachten naêrt, en zachte leiden lage wegen ten vrede-lande, waar de gele lampen staan. Er lokt, gelijk een leeuwerk lokt, een vrouwe-stemme... - Maar neen: geen aardsch geneucht dat u gevangen houd'. Er is geen beter bed om eigen min te omklemmen dan de eeuwen-oude nacht die davert door het woud... Me-zelven 't bitter woord van mijn ontgoochlen zeggen; mijn krachten meten aan de boome'; en dán, misschien mijn schaduw op de lage landen mogen leggen, en 's avonds, heel alleen, de zonne sterven zien... Vorige Volgende