Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] II De gloeiende asch [pagina 231] [p. 231] [Laat me, vijver, waar ge ontwaakt] Laat me, vijver, waar ge ontwaakt, - daar, ten dagerade aan 't rozen, naar uw nacht de morgen naakt, - laat mijn aanzicht, week en naakt, eigen bleekheid tegen blozen. o, 't En is een scheemlen maar; maar, in 't stijgend morgen-scheemlen, zie 'k ten vijver, minder klaar maar te dieper naar ik staar, schoonren hemel dan ten heemle... - Nog van nachtlijk aarzlen bleek, maar gerézen uit de nachten; blozend naar 'k me schóoner bleek, - vóor de glore om zelf-betrachten: laat me staren thans, gedachte, waar ten vijver, naakt en week, diepre schoonheids-weelden wachten... Vorige Volgende