III Het afscheid
(Fragment)
Vaarwel. - Dit is de tijd, en 't ademen, en 't geuren
dat naauw nog 't oog van de' ouden Zomer loom ontsluit,
dat noode 't lamme hoofd zijn lood-gelaai zal beuren
en 't beursche lijf, getast, gaat slapen op zijn buit.
Het is 't getijde, 'et is de wijl, dat te aller schure
de diepe en duistre Herfst de klare schoven beidt...
Vaarwel, o paarsende aarde in blakende avond-ure,
o blankre Leië, o blakkre landen: 't is de tijd...
- Als 't weeke vloeiën van omwiekend vleugel-zoeven
wiegt moede een zoete wind verwijlende om mijn haar;
de geur der grassen komt me streelen en bedroeven;
en 'k zie 't gestraal van mijne tranen, waar ik staar.
En, van mijn blik gekleed in trane-stralend gloren,
waart traag de schare van uw weelden om me heen,
o Leië en land, voor 't laatst gewonnen en verloren,
en droef van mijne liefde, en schoon van mijn geween.
o Lage Leië; - en 'k zie, bij 't zilver-zingend rechten
der riemen, 't donker beeld op fonklende' avond gaan
der maagden, onbewogen-pal ten platten plechte,
en 't monklen om haar blank-bebronsde kone staan.
Zij varen. Om haar neigend haar zwijgt trage 't gonzen,
dat tallemt op haar mond, van 't schrompel avond-lied;
zij zien me, en 'k zie de lijn der kone keerend donzen,
waar, grooter dan haar oog, m' haar bleeke blik bespiedt.
Tot waar ze, op schemerende scheen aan wal gestegen,
een hoogere einder van haar rijzend beeld bevaên,
en, schuin de kruiken die ter kromme heupe wegen,
al wiegend naar de late rij der maaiërs gaan.
| |
En dezen, 't nijvre lijf den donkrende' oogst ontrezen
geweldig, en den dubbel-welv'gen romp getoond,
al wisschend 't gouden zweet dat glimmert op hun wezen,
staan wijlend om den zuivren dronk die 't werken loont.
Daar glijdt een lange zilvren geul naar gloeiënd dorsten.
De maagden wachte'; en waar, gelaafd, een kele hijgt,
gaat zwellen in haar long, en deinen door haar borsten
een eender hijgen, dat ten zwoelen mond haar stijgt.
Haar treden dralen. Maar, de rij alreê gebogen,
slaan ijzig, schove aan schoof, de nijd'ge zeisen weêr.
Dan gaan ze, trage, en om haar schale-sluitende oogen
daalt dubbel de avond-trans in blankend glanzen neêr.
Sinte Martens-Laethem - Boschvoorde
|
|