Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] [Ik heb uw beetre vreê gewacht] Ik heb uw beetre vreê gewacht, o dage', en dat uw zomer-pracht in blaauwre schaâuw verweeke, om - mijne vrees ten slaap geleid - van mijne beidende eeuwigheid en van mijn vreugd te spreken... Als de oogen van mijn eersten zoon is aarzel-diep de herfst, en schoon van roode October-rozen; - waar blij mijn zwijgend liefde-lied ter ooge 't leed verbleeken ziet en vreugd ter wang voelt blozen; voelt blozen, 'lijk de peren staan, die de ouden, witten boom belaên in de opene avond-deure; wier warende adem wazem-waadt zoo, dat wie 't oog ter aarde gaat dra 't oog ten hemel beure; voelt bloze'; en zwijgt; en tallemt; waar een late zon is in mijn haar, en eeuwig-wreede lijnen van Leië en land en vore en gracht, als naar het hart der streke, zacht naar mijne lippen deinen... - o Vrede, die gezeten zijt in mij; gij, die me uw zegen breidt als weide' om lage klingen; gij, die me uw vreugde zoo verkondt dat in mijn holle' en wonngen mond als duizend bijën zingen; o vrede die, waar de avond daalt, van bevend-streelend licht bemaalt mijn schuchter-schoone glore; [pagina 215] [p. 215] die - te eind mijn eigen trots berooid - uw purpren weelde toe me glooit uit Leië, en land, en vore; o vrede als de oogen van mijn kind, als de armen die mijn vrouwe bindt om 't vreemdst van mijn gepeinzen; o blijde-blijvend avond-ruim, dat de einders, naar mijn wentel-luim, laat naedren en laat deinzen; o borgen van mijn eeuwigheid die teedere eeuwigheden zijt: o melk ter gele teile, o stekel-bezie zoet en zuur, en, op den fulpen-roozgen muur, o roode en paarse veile. Vorige Volgende