Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] [Wen 'k zitte, wachtens-vroom, (en heel de schoone dag] Wen 'k zitte, wachtens-vroom, (en heel de schoone dag beeft, bij het beven van mijn vromen aarzel-lach,) en, Vrouwe, uw handen, als een lage, leenge krone, al mijne slapen langs traag dalen aan mijn konen, en week hun zoel gevlei naar wak mijn lippen glijdt; - wanneer, o Vrouwe, uw hande' en teêre vinger-toppen meêdoogend wijlen waar de moede slapen kloppen, en dralen langs 't getril der levens-strakke wang, en vredig wegen, en verzoelen, en verweeken ten beker van uw zoen, ten krater van mijn zang; - o Vrouw, wanneer ge vóor mijn schroom'gen blik laat bleeken den schemer van uw hand die trage daalt en beidt: 't is of mijn huivren wilde in hooploos weenen breken;... waar mijne duistre min, heur eigen vrees gewijd, 'lijk nachtelijk een roos heur blaêren open breidt... Vorige Volgende