Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 212] [p. 212] [die wenkt, en, van uw dwalend wenken] die wenkt, en, van uw dwalend wenken, langs ongeraden-eigen paên het moer'ge roersel van mijn denken naar meren van geluk leert zwenken, en aarzlen vroom naar hopen gaan; langs paden waar mijn ziel, verloren in dage-druk, haar vreê hervindt; - ten heil'gen zomer-nacht herboren, die om mijn breede en brooze glore de wierook van haar reuken windt; - aldaar ik sta, bij roerloos staren in eigen roerlooze eeuwigheid: o Nacht, die, in uw draaiënd waren, om 't hoofd me uw sterre-kroon laat klaren, en - 'lijk een schoone vrouw me zijt die, ernstig naar mijn angst gekomen, mijn zeuren bij heur zoen bedriegt, heur aaiën om mijn koon laat loomen, en op heur rijpe borst vol droomen mijn droom naar heuren adem wiegt. Vorige Volgende