Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] VI De stille strengeling der vuisten, en 't sterke staan van knie aan knie, en de armen die elkander kruisten: o schoone jeugd die 'k worstlen zie, de Juni-morgen vei begonnen in 't zijdig vloeiën van een zilverende zonne... De dag beweegt van gulden draên, waar de eerste strale' in draalgen wemel van haeprend lichten, stille op staan: doorschijnge sluiër om den hemel, en groen-doorzoende wade om de aard waar 't zeven, vonke aan vonk, van peerlen daauw op klaart. - Zij staan, en worstelen. De weië is van hun naakte lijven blank; van lagen nevel paars hun dijën; van goud, bij tragen hemel-gank, hun schouder-vlak, naar 't welvend drijven der zilverende zonne om hunne naakte lijven. Zij staan. Hunne ooge staart in 't oog, aanminnig, van wie zelfde geerte des blijden kamps het voorhoofd boog en 't strenglen van de vuisten leerde. Zij staan, en worstelen. Zij staan als wie van plotse liefde elkaêr omhelzen gaan... - En roereloos als blanke beelden omvloeid van zilvren zonne-zij: zie om hen heen de rilde weelde gesteld, der bleeke maagden-rei; aldaar ze, van hun bloozge konen die aarzelen, den moed der schoone kampers loonen. [pagina 186] [p. 186] - - o Vrede, wien geschonken is en zoelend vloeit door kille leden, gelijk een lange lafenis, uw zoete en breede en stille vrede, o Juni, en zijne armoê weet, maar in úw beelden-weelde 'et naakte peinzen kleedt. Vorige Volgende