Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] De gedachte Ik ben de trage lei der beelden afgevaren, en waar, in wolke of zon, aan beide zijde week laag weide- aan weî-gedein dat mijn gepeins geleek, bleef ik vergeefs ter diept mijn peilend oog aanstaren. En thans dat, moê, mijn hoop den laatsten vaart bestreek, (daar sliertig wier en moer, die roer en riem bezwaren, om de oude schuite de om-gewoelde drabben gaêren,) voer 'k géene weelden aan in de eindlijke avond-kreek... - En gij, mijn zoon, die, wars van dádelijke prachten, ter schaemle haven, waar ik nake in 't bronzend goud des bonkende' avonds die zijn nacht-spelonke bouwt; mijn zoon, wiens hunkrend leed mijn aanvaart staat te wachten: 'k en brenge u meer, uit de eêlste zeeën, ik, Gedachte, dan op mijn armen moeder-zoen een beetje zout. Vorige Volgende