Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] [Maar neen, o smale smaad, en wijl, maar wil verscheiden] Maar neen, o smale smaad, en wijl, maar wil verscheiden; want méerdre teederheên verwekken mijn verblijden, 'lijk de overdaad'ge boom die blank van bloesem staat; zijn kruine schudt een kroon van vooglen door de luchten: en 't schater-warrlen van hun rijzend-lichte vluchten gaat schaad'wend om zijn bloei die draagt ten dageraad. Zijn veië tuil is zwaar en groot van waar'ge roken; en - thans de zonne-roos om zijne roze' ontloken, - hoor 't feezlen van het sap dat door de blaêren suist. En, staat onroerbaar-recht de stoere stam, noch roeren de branken die zijn mácht naar zulke vréugde voeren: zijn duistre dank is diep, die monkel-donker ruischt... - Aldus, o lieve vrouw, uw leven in mijn leven. 't En was míjn blijheid niet die u geluk zou geven; maar 'k weet dat ons veréenigd-zijn u blijheid schonk. Thans gonst uw vreugd-geneur een klaarte om mijne haren, en - bleef de wade van getreur soms om me waren - ik wist dat van míjn heil úw wakke lippe blonk. Vorige Volgende