Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] [Niet híj bemint die meent: hij moete in vroeden waan] Niet híj bemint die meent: hij moete in vroeden waan zijn liefde dammen; zij moog' hem als een waas van morgen-doom omvaên: óns laait een vlamme. Óns liefde lijkt het kruid dat gietend' hovenier met kilte warme: de rusch ruischt van zijn zorg, die zwingelt in den zwier van zijn bloote armen; en de oud-vergraauwde grond, bij 't water-hel geweld van zoevend zoemen, gaat blijde zwellen, daar zijn dank hij stallend stelt in duizend bloemen. Maar zíjn min distelt door het duin; en, zengt de zon, zij moet verbránden, zoo niemand, die met blinkende armen gieten kon, biedt geutig' handen... - Verborgen liefde, aldus, is een geloken tuin van zorg vergeten. Gij mínt, maar ach, gij mint gelijk een torve ruin die hengst wil heeten. Vorige Volgende