Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] [Als zwaal'wen die, bij regen-weêr] Als zwaal'wen die, bij regen-weêr, in schichtig wieken, heen en weêr, hun kriep-gefladder láag vergaêren; als vinken-moed, wier stervens-nood van brandend-fellen oogen-dood geen bang-zwaar zingen kan bedaren; -zoo laat, bij schiete' en henen-vliên, de zwaluw goed haar kleuren zien van diepe en duistere eêlsteen-verwen; zoo klinkt de zang een júbel-zang der vinken, die hun levens-drang woest stuiten naar hun naedrend sterven; - o kelen, die uw dood verbeidt; o schoone vlerken die, gespreid en laag, uw cier'gen boog komt toonen, maar nákend onweêr raden laat: - o mijn gezang, zoo zijt ge, en slaat uw ónheil toe de schóonste tonen... Gij gaat, maar torst de beelde' alléen - rijk, diep, en duister - van geween, maar niet wat moog' geluk bereiden; gij slaat, en staakt, en weder-slaat, als waart ge een god in 's zons gelaat, maar - zult geen léven om u breiden. o Wankle zange'... - En toch, en toch, er gisten bronnen in u nog; - maar vlágen wegen op uw wieken; en, hoe ge vloekt uw mond, die loog: uw wil sloot ál te zeer uw oog dat 't open-ga voor 't morgen-krieken... Maar - zwijge uw roode kinder-mond; luik uw zwaar oog, en nijp de wond ter plaatse waar ze 't meeste bloedde... [pagina 96] [p. 96] Wél komt een dag, - éen dag misschien - dat gij, voldaan, 't geluk zult zien, en uit uw zwijgen 't heil bevroeden. Vorige Volgende