Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] [Ik was een goeden zoon gelijk] Ik was een goeden zoon gelijk die, in zijn vaders vredig rijk, met zoeten lach, en koninklijk, de heerden hoedde; - thans ben ik als een gast, die gaat met strakken ernst in zijn gelaat, maar wringend onder zijn gewaad zijn hart ten bloede. Ik ben niet meer het ledikant waar rusten mocht gerust verstand en, tusschen zéekren wetens-wand, zijn leden strekte, en sliep gelijk een slapend kind, tot lente-nieuwere aandachts-wind, met blijde wenken, wél-gezind zijn waken wekte... - Mijn dag en was niet oud genoeg, mijn hart en was niet koud genoeg, dat zwaar de vlijme twijfel-ploeg mijn vreê niet bréke... Zoo schijn 'k (misschien der vréugd bestemd) een vrouw, die, vreemder angst beklemd, oneindig naait haar dooden-hemd steke bij steke. En 'k naai mijn eigen weifel-kleed, zorgvuldig zoo 't mijn vreezen sneed, volhardend: tot gelaten leed ten zoom gerake, of - achterwarend-zoet gelaat - bij onbegrepen dageraad, met onverwacht en blíj gewaad de Líefde nake. Vorige Volgende