Nagelaten gedichten(1943)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Ik dorst uw roerloosheid te naêdren... Ik dorst uw roerloosheid te naêdren, ik die, het woelig hoofd bevracht met de arme moeite van den naderenden nacht, o vijver, die met doode blaêren de stemme zelfs der bronnen smacht; - ik dorst uw angstig zwijgen breken om, naakt als gij, me-zelf in naaktheid toe te spreken... Ge legt, alover gore moeren, uw spiegel als een stalen schild; geen aêm, waar 't waêsmend vlak der wateren bij rilt; geen zucht, waarbij de schaaûwen roeren. In 't bange luistren van de stilt alleen wat moede rave-kreten, en - mijn gestaar, waar 'k wijle, aan uwen zoom gezeten... Vorige Volgende