De lantaarn
(2002)–Pieter van Woensel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
West-Indische fragmenten
| |
[pagina 43]
| |
bouwen op de plantages. Dit zijn allemaal houten huizen of loodsen, op gemetselde voeten. Maar zij hebben nauwelijks die soliditeit of fraaiheid, die de houten huizen in Moskoviëo plegen te hebben. Zij onderscheiden zich van die in de stad, alleen door een galerij. De beschrijving ervan doet u de andere kennen. In Paramaribo hebben zij veel overeenkomst met enkele en dubbele wafelkramen, of kermistenten, opgebouwd van planken, over elkander geschoten, bij wijze van klinkwerk, gespijkerd tegen een geraamte van balkwerk, 't welk men, om 't ongedierte geen schuilhoeken te geven, vanbinnen niet beschiet; zodat men terstond ziet, dat de woning niet meer dan een net gemeubileerde loods is. Wanneer de Surinamers evenveel voorzorgen genomen hadden, zoals zij hadden horen te doen, om de hitte buiten 't huis te houden zoals de Moskovieten dit gedaan hebben met de kou, zou 't leven inderdaad hier vrij minder onaangenaam geworden zijn. Want voorzeker is een der ingrediënten, om zijn leven genoeglijk door te brengen, goed gehuisvest te zijn en niet door de lucht gebraden te worden. In Paramaribo staan, in de beste straten, de woningen tegen elkaar, zoals de huizen in de steden van Europa: iets 't geen de koelte niet vermeerdert. In deze huizen zijn de vensters zo groot als in Amsterdam, en dus niet weinig toegankelijk voor de zonnestralen, omdat zij vanbuiten door geen luifels, gespannen zeilen, door geen chassinetten,o zelden in Paramaribo door jaloezieën, door geen geboomte afgeweerd worden. Men sluit de vensters van buitenaf door lompe luiken. Alzo heeft men de keuze of in het donker te zitten koekeloeren, of door de zonnestralen geschroeid te worden. De gebruikelijke hitte is in deze gewesten zo'n dertig graden. Tevergeefs zou men zich in 't zweet praten, om mij te doen begrijpen dat er op Gods lieve aardbodem een oord is waar grotere regenplassen vallen dan hier. De geleerden verschillen omtrent de hoeveelheid. | |
[pagina 44]
| |
Men vertelt mij dat Paramaribo de menselijkste plaats van dit kwartier van West-Indië is. Dan moeten de andere helemaal een ramp zijn! De nabijheid van de evenaar, en de moerassigheid van dit boom- en waterachtig land is weinig gemaakt, om 't leven gemakkelijk te maken. Maar, met verlof van de eerste stichters zaliger van deze plaats, 't was niet zozeer de ligging van dit land bij de evenaar, als de neiging van hun hersens tot Westfaalse domheid,o die hun vele voordelen, waarmee de natuur u hier als overstelpt, deed over 't hoofd zien. Bijvoorbeeld, de IJssel is niet rijker in leem dan de rivier van Suriname. Hout is hier zo overvloedig dat 't bijna overal in de weg staat. De zon bakt de stenen gratis. Toch heeft men de idioterie, de tichelof bakstenen uit Holland te doen komen, hoewel men ze alhier tegens f 35,- per duizend betalen moet. Evenzo is 't met de kalk, ondanks de schelpen, alhier rondom in overvloed voorhanden. Men maakt zich bijna boos, wanneer men in Paramaribo hoort beweren dat stenen huizen koeler zijn dan houten. 't Kan zijn, dat de eerste door kalk aaneen gebonden, in dit waterachtig gewest, een hinderlijke vochtigheid zouden krijgen. Maar wat zou de Surinamers verhinderen, de muren van hun huizen van stenen, in de zon gebakken, met water en leem aaneen gemetseld, twee à drie voeten dik, met geen overgrote of te talrijke vensters doorboord, één verdieping hoog te bouwen? De Moskovieters verstaan deze architectuur meesterlijk: zoals ik dit in de Krim en in de buurt van de Krim heb gezien. De Surinamers beweren dat stenen huizen, eenmaal door de zon verhit, bestendig warm blijven, ondanks de koelte van de nacht. Maar niets is gemakkelijker te voorkomen, wanneer zulk slag van woningen rondom beschut waren met een voldoende brede galerij, om daardoor de zon- en regenvlagen (die denkelijk een sterk vernielende kracht zouden hebben op stenen in de zon gebakken) af te keren. De natuur zelf lijkt dit gewild te hebben, omdat zij de bewoner van deze gewesten een menigte van gewassen | |
[pagina 45]
| |
schonk, waarvan het blad, als halve tafelbladen, een goedkope en gemakkelijke afschutting oplevert. Volgens een nauwkeurige opgave, telt Paramaribo in zijn vier wijken, 1052 huizen. Wanneer men elders de sensualiteit der bewoners van warme luchtstreken heeft opgemerkt, ondervindt een reiziger, aangenaam aangedaan door de uitstekende gastvrijheid, vriendelijkheid, hupsheid, dienstvaardigheid van zulke mensen tegenover de nieuwkomers, een onaangename aandoening over hun onverschilligheid op 't stuk van 't geen 't leven kan veraangenamen, of beter 't geen voor 't genoegen in het leven noodzakelijk is. Niemand is, voorzover ik hoorde, tot nog toe op het idee gekomen, in zijn woning de vertrekken door fonteinen te bekoelen, een praktijk zo gemakkelijk in te voeren door de overvloed van regenwater. 't Gaat met de Surinamers, als op aarde met vele andere -ers, zij stellen 't genot des levens tot een onzekere toekomst uit, en terwijl zij zich 't tegenwoordige laten ontglippen, zijn zij er vooral op bedacht om een haastig fortuin te maken. Misschien is 't hier aan te wijten, dat het zo nodige lommer hier zeldzaam een aangename schaduw geeft. De heer A., een der rijksten en aanzienlijksten, heeft achter zijn groot, prachtig huis een grote tuin, zo kaal van geboomte, dat nauwelijks een pad hier schaduw vindt. A propos of hors de propos van paddeno gesproken: deze zijn een van mijn plagen. Zij, maar al te talrijk in de stad ingekwartierd, maken 's avonds een godserbarmelijke muziek. De vrolijkste mens, al kwam hij ook terug van het lang uitgerekt middagmaal, met een paar flessen Bourgognewijn achter zijn kiezen, moet door dit akelig geluid in droefgeestigheid gedompeld worden. Men zegt dat 't geboomte, en daaronder vooral de fraaie tamarinde, de insecten te veel huisvest. Zeker is 't dat deze hier zo onnoemelijk talrijk, als balorig makend zijn, en Oom Tobiaso zou zeker hier zijn reputatie van gematigdheid verloren hebben. Men moet bijna bestendig een stok of waaier in de hand hebben, | |
[pagina 46]
| |
om zich tegen mieren en muskieten te verdedigen. De mombieren,o een bijna onzichtbaar klein insect, kwellen vooral de nieuwkomers, en geven een aandoening, alsof men iemand heet zand op 't lijf gooide. In weerwil van deze kwellingen der insecten, waarvan de bomen broeinesten zijn, zijn bomen zeer voordelig tegen de zo brandende zonnehitte. Slaat Hartsincko over Guyana op; 't gezicht van Paramaribo is nog heden van een treffende gelijkenis. Gij zult van onder bij 't gouvernementsgebouw tot bovenaan, over grote afstand, vijf kleine groepjes bomen vinden; en hij die ettelijke malen per dag deze weg moet afleggen, is wel geduldig of hardhuidig, wanneer hij deze bomenstrijd niet voor de drommel wenst. In de Gravestraat, de beste wijk, staan quasi enkele weinige oranjebomen, maar die staan te laag en te krom gegroeid, om enig lommer te geven. Zoals ik hoorde zeggen, is deze kolonie nu zeer gezond, sedert meer bossen rondom zijn afgekapt. Om die reden was zij voorheen zeer ongezond. Ik dacht: de emigraties naar de andere wereld zijn hier nogal talrijk! Zeer hoogbejaarde lieden zijn overal, maar hier buitengewoon zeldzaam. Men kan de ongezondheid van dit klein oord beoordelen uit het spoedig roesten der metalen, 't spoedig bederven der dierlijke spijzen, de hitte en vochtigheid van het klimaat, de sterke afwisseling der daghitte en nachtkoelte enzovoort. Hoewel de meeste blanken hierheen komen, verlokt door de hoop op een groot fortuin, schijnt die grilzieke dame onder de talrijke kandidaten maar enkele favorieten te hebben. Lieden met grote rijkdom zijn hier gemakkelijk te tellen. Tevredenheid is overal een schaars product, en de Surinamers klagen luide klachten over 't moederland. Indien hun klachten ook maar half grond hebben, is 't voor hen een stiefmoederland. Zij kermen, dat de lasten 't als onmogelijk maken het land met voordeel te bebouwen, omdat de producten overal door tollenaars en zondaars zo geplukt worden, dat er voor hen bijna niets overblijft. 't Is niet in Europa alleen dat men misnoegden vindt. Ook hier | |
[pagina 47]
| |
vindt men lieden die het bestuur bedillen en als nutteloze uitgave aanmerken die sommen, die worden uitgetrokken om de kolonie van alle kanten te dekken met militaire posten, aangelegd met oogmerk om haar te beveiligen tegen de stroperijen der weggelopen negers, en om te beletten dat hun getal door nieuwe weglopers aangevuld wordt. Deze maatregelen waren het, die de nieuwe belastingen onvermijdelijk maakten. Een ander menigvuldig klagen der West-Indische kolonisten betreft hun Europese handelspartners. Hun producten, zeggen zij, worden tegen lage prijzen verkocht, en de benodigdheden die hun worden toegezonden, moeten zij peperduur betalen. In Europa merkt men daarentegen wel eens ontevredenheid over de schraalheid van pluk of oogst, en men wantrouwt het verschijnen van Noord-Amerikaanse schepen in onze kolonies. Zo ooit spreekwoorden evangeliën zijn, is 't dat, 't welk in 't tegenwoordig geval zegt: daar twee kijven, hebben ze beiden schuld. Ik zag de Noord-Amerikanen op de Surinaamse plantages malassieo laden. Denkelijk vraagt u, wat dat is. Wanneer 't vocht, uit 't suikerriet geperst, door koken de vereiste dikte of korreligheid verkregen heeft, doet men het in vaten, die men op een schuin rooster van dunne balkjes zet, liggend over een dichte planken zolder. Aldus kunnen de suikervaten de dunne siroop of malassie uitlekken, die door de schuine helling der planken in bakken tezamen loopt. De Demararianen zijn op de verstandige inval gekomen, hiervan rum, en wel een rum zo goed als die van Jamaica, te stoken. Veel van onze landgenoten, die grote kapitalen op Surinaamse plantages voorschoten, ondervonden een beetje laat, dat ver van zijn goed, dicht bij zijn schade is. Wanneer men de dingen van nabij gadeslaat, moet men zich verwonderen, dat ze nog zo goed gaan. 't Is een directeur, die op iedere plantage 't bestuur over de arbeid der negeropzieners en negers heeft. Doorgaans is deze directeur een uitgediend soldaat (dus iemand | |
[pagina 48]
| |
van geringe afkomst, van gebrekkige, verwaarloosde opvoeding, van weinig kunde), die eerst enige tijd de post van negeropziener heeft bekleed. 't Is grappig te zien de stijve, koele, deftige en laatdunkende houding van zo'n directeur jegens zijn negeropzieners, de enige blanken, met wie hij op zijn plantage kan omgaan. 't Staat vreemd, dat een nieuweling in 't ambacht wijzer wil zijn, dan een agricola veteranus,o en toch is 't mogelijk, dat de gewoonte de laatste blind maakt voor een fout, die de eerste aanstonds treft. Zo leek mij (men mag mij verbeteren), 't beheer over de negers hierin gebrekkig, dat men hun arbeid niet opdeelt in kleine percelen, in bepaalde, kleine bestekken, om zo beter te weten, wat ieder gedaan heeft: iets onmogelijks, wanneer men vijftig negers door elkaar in 't veld laat arbeiden. Boven deze directeur staat een administrateur, die het hoofdbestuur over de plantages heeft, en in Paramaribo woonachtig, de goederen ontvangt, en naar Europa aan de eigenaar of handelspartner inscheept. Hij is de spil waarom alles draait. Maar omdat hij in de stad woont, omdat hij de administratie van tien, twintig, dertig en meer plantages tegelijk heeft, omdat hij bovendien nog zijn bijzonder eigendom te behartigen heeft, is het voorspelbaar hoeveel, of liever hoe weinig zorg en oplettendheid hem voor iedere plantage overblijft. Indien nu iemand eigenaar is van een plantage, wat ver van de stad verwijderd, is 't bepaald geen wonder dat de administrateur in de twee jaar zo'n plantage slechts ééns komt visiteren. De directeur, niets te vrezen hebbend van 't bezoekend, onderzoekend, verbeterend, bestraffend oog van de administrateur, verwaarloost zelf alle dagen de ronde te doen door zijn koffie- en suikeraanplant, is wel eens te jichtigo of te kreupel, om deze vermoeienissen dagelijks te kunnen opbrengen, laat 't op de negeropzieners aankomen, die misschien 't voorbeeld van de rest volgen, en omdat de koe niet van henzelf is, die slapjes bij de horens vatten. Verschoon de vluchtige, maar rake opmerkingen van een reiziger, die de dingen alleen terloops kon waarnemen, dingen die juist niet in- | |
[pagina 49]
| |
gericht zijn, om degenen die bij dit werk groot belang hebben, geruster te doen slapen. Aan 't hoofd van deze kolonie staat de heer Friderici,o een man van de uitstekendste bekwaamheid en kunde. Ik bedoel daarmee niet: een boekgeleerde, een wijs man in theorie (hoewel deze heer inderdaad zeer belezen is); nee, iemand ervaren doordat hij in zijn functie langdurig met deze zaken te maken heeft gehad; door en door kundig in de dingen van zijn gouvernement, de beste kenner van Hollands Guyana, dat hij in zijn veelvuldige militaire expedities, rechts en links doorreisd heeft. Wanneer men aan 't hoofd van 't bewind gesteld, zich in de gelegenheid bevindt, om enigen te verplichten, moet men vele sollicitanten afwijzen, moet men vele vijanden hebben. Toch heb ik, die in deze kolonie velerlei gezelschappen bijwoonde, niemand van deze brave en verdienstvolle man iets ten nadele horen zeggen. Ieder heeft juist de mond vol van zijn lof. Hij is tevens aan 't hoofd van 't civiele en militaire bestuur gesteld. De militairen, 't is iets ongelooflijks, zien er zo fris uit als bij ons, zijn even goed geoefend. En kwam 't te gebeuren, dat te eniger tijd een buitenlandse vijand zich meester wilde maken van deze kostelijke kolonie, 't laat zich aanzien dat een bezetting van 2400 uitgelezen soldaten, onder aanvoering van een man, van zoveel militaire ondervinding, van een zo koele, bedaarde moed als de heer F., de vijand zijn onbedachte onderneming zou doen berouwen. De natuurlijke ligging van deze kolonie maakt alle vijandelijke onderneming tegen haar zeer moeilijk. De ondiepte der rivier maakt haar op zijn allerhoogst voor schepen met vijftig stukken geschut toegankelijk. Die moeten bovendien wachten op bijzonder hoog tij, om binnen te komen. 't Vaarwater of de geul, die zij door moeten, loopt vlak voorbij en reeds van ver onder 't bereik van 't talrijk geschut van 't fort Nieuw-Amsterdam (om dat te bedienen is een corps van ruim tweehonderd man voorhanden) en is te smal, om meer dan één schip tegelijk | |
[pagina 50]
| |
door te laten. De oevers der rivieren zijn hier overal, de aanlegplaatsen der plantages uitgezonderd, begroeid met mangroven en geboomte; met daartussen het dikke en sterke lianengewas dat samen met de moerassige, slibberige bodem de doortocht overal bezwaarlijk maakt, en op de lange duur onmogelijk.Ga naar voetnoot1. Men komt hier voortdurend in de bossen een boom tegen, waarvan de stam geheel gewapend is met lange, sterke, scherpe doornen die men niet kan aanraken zonder zich te kwetsen. De kolonie is bovendien zo goed voorzien van 't geen tot 't levensonderhoud nodig is, met 't geen het leven aangenaam maken kan, manufacturen en wijnen uitgezonderd (het eerste maakt de warmte van 't klimaat niet zo nodig, het tweede kan men vervangen door rum), dat haar te willen uithongeren verloren moeite zijn zou. 't Vee is in Paramaribo zo overvloedig, dat men er vijf keer per week een os, en één keer een of meer varkens slacht. De bananen, de maïs en vele meelachtige wortelen kunnen de plaats van brood vervullen. Kwam 't ooit te gebeuren dat de bronaderen van welvaren, een weinig aan 't opdrogen, ophielden ons vaderland te zogen (iets 't geen ik hoop dat lang mag uitblijven!); kwam dit te gebeuren, Guyana zou voor de Republiek een dubbel zo belangrijke bezitting worden. De talloze, ongelooflijk vette gronden, die aan de boorden der schone en bevaarbare rivieren Coppename en Saramacca onbebouwd liggen, zouden de cultuur van suiker, koffie, katoen, cacao zo kunnen vergroten, dat Hollands Guyana alle markten van Europa met deze producten zou kunnen voorzien. En waarom zou geoorloofde vlijt zich niet ook mogen verrijken met de indigo en cochenille?o Waarom zou | |
[pagina 51]
| |
men zich niet mogen toeleggen op 't inzamelen van al die medicinale kruiden die de Spanjaarden nu uit Peru halen? De gelijkheid van 't klimaat zou ons a priori van 't slagen daarvan kunnen verzekeren in de Surinaamse bossen, waar de ondervinding ons ettelijke van die producten deed zien. 't Is bekend uit de Historia Medica,o en gelukkig dat 't alleen daaruit bekend is, wat een afschuwelijke ziekte oudtijds was de melaatsheid, lepra of elephantiasis, en door welke nauwgezette voorzorgen haar besmetting verhinderd werd zich verder uit te breiden. Sedert ruim twee eeuwen is dit ongeluk van ons geweken. Wij weten nu alleen, dat in Damascus nog één wijk is, waarin de melaatsen, gescheiden van de gezonden, leven. Maar wat slechts een enkeling weet, is dat de kolonie Suriname misschien meer melaatsen telt dan de genoemde stad in Syrië. Reizigers die in West-Indië geleefd hebben, kennen de geweldige huidziekten der Afrikaanse zwarten. 't Zijn de negers, die ons (een dichter zou zeggen: om zich te wreken over de onrechtvaardigheid hun door ons aangedaan) of liever de Surinamers, dit legaat gemaakt hebben. De moeilijkheid voor een arts, laat staan voor iemand die weinig van medicijnen weet, om deze ziekte in haar geboorteGa naar voetnoot2. te kennen, de liefhebberij om in een contorale,o of juister in een conhangmatkale gemeenzaamheid met de zwartinnetjes te leven, maakt de blanken, eerst mannen daarna vrouwen, erfgenamen van dit afschuwelijk legaat. Tevergeefs droeg en draagt de regering zorg, dat geen slavenhaler zijn slavenlading in de kolonie mag verkopen, tenzij de hiertoe aangestelde arts de zwarten nauwkeurig onderzocht, en de verkoopbaren een getuigschrift gegeven heeft vrij te zijn van deze ziekte, in deze gewesten bij de naam van boassio bekend. Dit kwaad heeft zich onder de Surinamers maar al te veel verspreid. Wat | |
[pagina 52]
| |
een ongeluk, indien het weer onder de bewoners van de andere delen der wereld kwam woeden! Een ongeluk, des te vreselijker, omdat men gebrek zou hebben aan goede artsen, met de diagnose en geneeswijze van deze ziekte bekend. 't Was ter voorkoming van dit onheil, dat de wijze voorzorg van de heer Friderici aan de boorden van de Saramacca, achttien uur van de oever der zee, bij de militaire post Groningen, een boassi- of leprozengesticht opgericht heeft. Door de goedheid van die heer zag ik mij, op den 5de maart 1792, in de zeldzame gelegenheid, dit uniek en geducht verschijnsel te zien, en een ziekte waar te nemen, die de ongelukkigen hun bestaan, bij stukken en brokken, eerst doet, daarna ziet verliezen.Ga naar voetnoot3. Men telde in dit etablissement 140 lijders; onder hen enigen buitengewoon erg geteisterd door geslachtsziekte. Enigen hadden de vingers en tenen verloren; sommigen hadden de tenen stompachtig aaneen gegroeid, en bewaarheidden de etymologie van 't woord elephantiasis, ettelijken waren begroeid met korsten en zweren. Een Rotterdammer die enige vingers verloren en de andere dood of gevoelloos had, verhaalde mij bij aanhoudend gebruik van kwik baat gevonden te hebben. Naar 't mij voorkwam scheen dit etablissement meer te beogen de gezonden te stellen buiten gelegenheid van besmetting, dan de zieken te stellen buiten de mogelijkheid van te kunnen aansteken, dat is, hen te genezen. Men vindt in de zojuist aangehaalde schriften van de heer Schilling enige bekend geworden geneesmiddelen; maar | |
[pagina 53]
| |
de waarde daarvan daarlatend, zou ik geneigd zijn te geloven, dat een zeer lange zweetkuurGa naar voetnoot4. 't beste middel is. De negers staan in Suriname tot de blanken als elf, zo geen twaalf, tot één. Toch heb ik tot nu geen woord van hen gesproken. Bij mijn aankomst voor 't fort Nieuw-Amsterdam, werd mijn Surinaamse reisgezel door een tentboot van zijn vaders plantage aan de Commewijne afgehaald. Gedurende mijn langdurig verblijf in Rusland had mijn oog zich duizendmaal vermaakt met de sloepen die de Nevao bevaren, die door roeiers en kwartiermeesters, allen in gelijke kleding, wel van geen fijne stof, maar door 't uniforme en de levendigheid der geschakeerde kleuren op een afstand aan 't gezicht behaaglijk, bediend worden. Alhier ontwaarde ik een zevental zwarten, de een met een hoed, of een fragment van een hoed, muts of doek, de andere met de kale kop, deze in een hemd, zowel heel als gescheurd, met hele, halve of geen broeken, in één woord 't zinnebeeld van ellende, haveloosheid, verslonzing. Dit bevestigde hetgeen ik van de slordigheid der negers had horen vertellen, en gaf mij geen te hoge gedachten van de huishoudelijkheid en 't overleg der bazen, die met een greintje oplettendheid en met zeer geringe kosten deze hun gewone equipage in goede orde konden houden. De enige ordentelijk bemande boot, die ik in West-Indië gezien heb, was die van gouverneur Friderici. Dit uithangbord der Afrikaanse moedeloosheid en haveloosheid ziet men ook op de plantages en in de stad. Met dit al houden deze schepsels, en, zoals zij zeggen, medeschepsels, geweldig van opschik; maar om een zijden doek, gordel of enig ander optooisel ordentelijk te bewaren, er lang nut van te hebben, zover gaat hun nadenken niet! De paarden en ezels zijn geen | |
[pagina 54]
| |
medeschepselen. Uit hun vermenging wordt geboren 't muildier, onbekwaam zich te vermenigvuldigen met enig ander muildier. De vermenging van blanken en zwarten geeft mulatten en mulattinnen, die nimmer trouwen; zij zeggen: omdat uit dit huwelijk geen kroost voortkomt. Toen ik mij in West-Indië bevond, deed ik mijn uiterste best om eens en voor al vast te stellen of dit een praatje dan wel een feit was. 't Bericht van de een streed met dat van de ander. Men erkende toch over 't algemeen niets te weten van enig huwelijk van een mulat met een mulattin; en per saldo kwam ik zo wijs thuis als ik uitgegaan was. Indien nochtans 't negatieve bericht waar was, indien deze gele, grauwe, of bruine mensen niet onder elkaar voortteelden, zou 't gevolg wel kunnen zijn, dat de zwarten onze medeschepselen zijn, zoals de ezels 't zijn van de paarden. 't Zou hier de plaats moeten zijn u enig verslag te geven van de levenswijze en 't lot van deze, onze hele of halve natuurgenoten, in West-Indië, maar de welsprekende abt Raynalo is mij hierin allang voor geweest. Ik herinner mij echter niet dat hij gesproken heeft van hun Groot-Zondag; zo noemt men een dag die op iedere plantage elk jaar komt, wanneer de zwarten hun en haar kledingstukken, enige ellen bont, salpouris,o hoed, enzovoort ontvangen! 't Is de plantagekermis; geen werk doen - de zweep aan de spijker: drinken, dansen en vrolijk zijn. De reiziger zou wel lui moeten zijn, die om zo'n festijn te zien, niet betaalde de moeite van een reis van 1200 mijl. Men ziet en men bewondert de onvermoeide danskoortsGa naar voetnoot5. der zwarten, die hen 48 en meer uur in beweging houdt. Een der negers neemt een balk van twintig tot dertig centimeter doorsnee, holt die balk aan een der einden in de vorm van | |
[pagina 55]
| |
een kom uit, spant er een vel over, en legt zijn balk op een stuk hout. Zich daar nu kruiselings overheen gezet hebbend, tijgt hij aan 't werk, en slaat met beide vuisten op die quasi-trommel, om naast het geluid van de andere muzikanten gehoor te vinden, met een geweld, dat 't zweet hem langs 't lijf loopt, en maakt aldus slaand een soort van eentonige cadans, waarvan 't thema elk ogenblik terugkomt. In dit concert wordt hij geaccompagneerd door negers en negerinnen, die met rammelaars en quasi-paternosters,o 't lichaam in allerlei contorsies bewegend, een ongehoord gedruis maken: terwijl tegelijk een bende van zwarten van de Groot-Zondag, en van de omringende plantages door elkaar vliegen, springen, en de geciviliseerdsten uit de zwarte hoop (van wie enigen gekleed, enigen zo goed als naakt, anderen met lorren, todden en flarden van kledingstukken behangen: een geheel dat enig en voorbeeldloos bont is!) stukken en brokken gelijktijdig van menuetten en contradanseno door elkaar maken. Geen sprekender bewijs is er, dat de luchtgesteldheid of het klimaat van een plaats bepaald niet altijd precies afhankelijk is van de grotere of kleinere afstand van de evenaar, dan een reiziger ondervindt die uit Suriname in Demarary komt, in welke laatste plaats men, zijn gevoelen alleen raadplegend, zeggen zou zich op veel groter afstand van de evenaar te bevinden: zoveel minder drukkend is hier de hitte! Dit voordeel is men verschuldigd aan 't kappen van de bossen, en een vrijer doorspeling van de winden. Maar hierdoor liggen deze kusten ook meer open voor een vijandelijke landing, waartegen Demarary veel minder in staat zou zijn zich te verdedigen dan Suriname. Hierboven heb ik gesproken van de nadelen die de landbouw lijdt wegens het gebrek aan toezicht van de eigenaar of administrateur. Hier wonen de lieden meest zelf op de plantages, die, naar ik hoorde, naar verhouding van de uitgestrektheid meer producten geven dan de Surinaamse - misschien wel omdat de gronden minder uitgeput zijn - misschien ook omdat de land- | |
[pagina 56]
| |
bouw in Demarary minder belemmerd wordt door belastingen. En u, Nederlands publiek, u, van wie het geduld dagelijks zo onbarmhartig misbruikt wordt, u verzoek ik nederig te verschonen het weinig betekenende van dit West-Indisch geschrijf: terwijl er zoveel belangrijks over te schrijven was. Maar een Lantaarn is ook geen Vuurtoren, en een almanak geen boek! | |
[pagina 57]
| |
|