De lantaarn
(2002)–Pieter van Woensel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Dat der mensen bestemming niet is redelijk te zijnaant.'k Zou wel eens willen weten, wat de dieren van ons lief mensengeslacht denken, gesteld dat zij denken. 't Zou een magere lofrede zijn. Naar ons inzien zijn wij voor de helft of driekwart goden, maar per ongeluk zijn wij tegelijk rechters én partij. Al praatte men ook als Brugmanso van 's mensen voortreffelijkheid, men zal moeite hebben mij te overreden, dat hij iets meer is, dan 't slimste dier op twee poten. En wat toch zou er worden van die zo hoog opgevijzelde redelijkheid, als ik bewijzen kon, dat 't mensengeslacht om te zijn, wat 't is, onredelijk zijn moet? Dit bewijs ligt voorhanden in 't stuk van de voortplanting van dat geslacht zelf: iets wat het niet zou doen, indien het redelijk was. Ei lieve zegt mij eens, wat zou u zeggen van een horlogemaker, die raderen en spillen door elkaar gooide, zonder te weten of hij ging maken een wekker, een pendule of een chronometer? Wat zou u zeggen van de zeeman, die zonder roer of kompas, zich van de wal stortte? Wat zou u zeggen van een diamantzetter, die verkoos in het stikdonker te gaan arbeiden? Niets meer of minder, dan wat u kunt zeggen van de man, die aan de slag gaat om vader te worden! Dit doende scheept hij zich in op een oceaan van wisselvalligheden. Weet hij of hij slaagt in zijn dierlijke onderneming? Hij is even onzeker of hij gearbeid heeft tot zijn geluk, als iemand die bij het kaartspel een redelijke kaart krijgt er zeker van is of hij zal winnen of verliezen. Wat een fraaie, redelijke werkman! Geheel onvermogend en passief is hij in 't bepalen, zelfs van 't geslacht van zijn werkstuk: een artikel dat én bakvorm én bakker zo nauw aan 't hart ligt! Hoewel beide werklieden 't stuk geheel alleen afmaken, hebben zij beiden geen enkele inbreng in 't bepalen van 't temperament, de figuur, de inborst, 't hartsgestel van 't geen zij gaan maken. Wanneer zij zich dapper uitgesloofd hebben, en hun werk, nu | |
[pagina 39]
| |
uit de oven gekomen, voor hun ogen naakt ligt, blijft 't voor de nadenkenden een zorglijk raadsel, of dat kind een Adonis of een vogelverschrikker, een eerlijk man dan wel een schurk, een Cromwello dan wel een Welcrom worden zal; of dat kind hun oude dagen zal schragen, dan wel hun vroegtijdig van hartzeer zal doen omkomen. Is zo te werken en zo te moeten werken 't werk, de bestemming van een redelijk schepsel? Is dit al het geval met de mens in algemene zin, nog meer is de vrouw in 't bijzonder, wanneer zij ernaar streeft moeder te worden, verdoold van 't pad der redelijkheid. Een redelijk schepsel wil voor zijn twintig stuivers één gulden ontvangen; en de vrouw die moeder wordt, ontvangt voor een stotero nauwelijks een ph...?o Laten diegenen onder de vrouwen, die hun daden weten te becijferen, uitspraak doen, en zeggen of zij voor hun stuiver iets meer terugkrijgen. Laten zij leggen in de ene schaal de misselijke ongesteldheid, de gevaren, de smarten, de ziekten, de verspilling van levenskrachten, wanneer wegens de zonde van Evao haar gestel zo heftig geschokt en uiteengescheurd wordt, de zorgen aan 't zogen verbonden, de talloze opofferingen van haar eigen genoegens aan die van haar kind, enzovoorts enzovoorts enzovoorts. Laten zij in de andere schaal leggen, wat zij willen, en opbiechten, wat zij inwisselen. Indien de eerste schaal niet zo duidelijk over-woog, zou het zeker bij zo'n conflict, zwaar zijn de balans op te maken; en wel bijzonder, omdat de natuur de slimmigheid heeft, de rede in de interessantste ogenblikken te verdrinken in een dronkenschap van wellust, de volslagen vijandin van nadenken. Inderdaad, als de natuur deze slimmigheid niet gebruikt had, als zij ons in dat ogenblik vergund had te mogen redelijk zijn, wij zouden de slimmigheid gehad, de kunst uitgevonden hebben, de wellust voor onszelf te nemen, en de zorgen hoe 't mensdom in stand te houden, aan de natuur te laten. Om de wereld niet te laten verworden tot een bouwval zon- | |
[pagina 40]
| |
der waarde, is het dus 's mensen bestemming, tijdens de hoofdrol van zijn leven, te moeten verdrinken, zijn redelijkheid in zijn dierlijkheid. | |
[pagina 41]
| |
|