De lantaarn
(2002)–Pieter van Woensel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Staat der geleerdheid in Nederland, en van de intelligentsiaaant.Dit zal een knap intelligent stukje worden! De welgeregeldheid van de samenleving eist, dat men er alles in vindt, dat er niets ontbreekt en er evenmin niets te veel is. Want wanneer er van iets te veel is, veroorzaakt dat, dat men van het ander te kort heeft. Zoiets baart wanorde. Men heeft berekend, dat indien alle mensen 't land bearbeiden, een vierde van die arbeid (zoals thans door slechts een klein aantal mensen gedaan wordt) zou volstaan: zodat op een bevolking van 100 000 mensen, er ten minste 25 000 boeren moeten zijn. Op dezelfde wijze moet er een evenredigheid zijn bij alle andere beroepen die tot elkaar een zekere relatie van aantal, rang of waarde hebben. Dus ziet men aanstonds, dat wanneer het gaat om een bevolkingsaantal van 100 000 mensen, het idioot zou zijn om 25 000 intellectuelen te hebben en slechts vijfentwintig boeren; of duizend architecten en slechts honderd werklui; dat in de keuze van te moeten missen schrijvers of broodbakkers, men de eersten de voorrang moet geven. Want men kan eerder leven zonder boeken dan zonder brood. Ik ken auteurs van nabij, die hun eigen en andermans boeken verkochten om brood te hebben, en vertalers die hun woordenboeken verpandden voor een paar schoenen. In welke proportie moeten de intellectuelen staan tot de rest? Verbeeld u: een staat, met een bevolking van een miljoen mensen. Er zijn dan, wil die staat redelijk georganiseerd zijn, x landbouwers, x veeteeltmensen, vissers, huizen-, kleer-, schoen-, enzovoort-makers, x schoorsteenvegers en muzikanten, en uiteindelijk, om ons de maag en hersens te bederven, x banketbakkers en dichters nodig; zoveel als de behoeften van 't gehele lichaam vorderen. Is dit de vraag beantwoorden? Ja! 'k Wil zeggen, dat die staat er zo vele intellectuelen op na mag | |
[pagina 17]
| |
houden, als er overschiet van handen en hoofden, vereist tot nodiger en profitabeler gebruiken. Maar ongelukkigerwijs kan men deze formule niet toepassen op ons vaderland: een handeldrijvend gemenebest waar in de behoeften van de inwoners niet zozeer voorzien wordt door hun eigen arbeid als wel door hun handel. Bij ons doet één pennenstreek van een koopman duizend ton graan invoeren, honderd kudden ossen aanvoeren, honderd ladingen wijn importeren; zet elders miljoenen beitels, hamers, naalden en pennen aan 't houwen, kloppen, steken en schrijven. Dit maakt 't zo goed als onmogelijk precies te bepalen, hoeveel intellectuelen er zouden mogen zijn op onze tweeënhalf miljoen ingezetenen. Maar hoe moeilijk dit ook is, zo onbetwistbaar en onweersprekelijk is 't, dat we veel en veel te veel beroepsintellectuelen hebben. Men mag onze nationale geleerdheid wel vergelijken met een oudere vrouw, zwaar opgemaakt en met van alles behangen, zaken die op de keper bezien niets meer zijn dan entoilage, systeme, clinquant, marcassite en jargon.o Ik ga dit nu bewijzen, hoewel ik eigenlijk meer houd van poneren alleen. Ik heb 't verdienstelijk werk verricht (indien geduld een werk verdienstelijk maakt) de Arrenbergse boekencataloguso (want boeken staan tot geleerdheid, als apotheken tot geneeskunde) door te lopen, en bevonden, dat sedert 1600 tot 1772 grosso modo berekend 8000 werken dag- en kaarslicht gezien hebben. Achtduizend werken in zo vele jaren, zou men zeggen, is niet veel. 'k Geloof trouwens dat misschien op die lijst wel eenderde vergeten is. Maar houden wij ons bij die 8000. Van onze tweeënhalf miljoen ingezetenen is de helft vrouw. Die kijken liever in de spiegel dan in de boeken. Van de overige 1250 000 is twee derde (en nog meer) door de natuur of de onnatuur bestemd, om door handenarbeid zijn brood en boter te verdienen, zijn honger en dorst te stillen, zijn vrouw iets in 't oor te fluisteren en te gaan slapen. Die hele groep is voor | |
[pagina 18]
| |
ons, arme schrijvers en boekverkopers!, verloren. Blijven ruim 400 000 mensen, van wie weer terstond afgaan de kinderen, en zij die door ouderdom 't voor de tweede keer geworden zijn. Tezamen maken die de helft van dit laatste cijfer. Zo blijft onze troost en toeverlaat een zooitje van tweemaal 100 000 mensen. Ja, wat een zooitje! welke troost! De rooms-katholieken, die een derde van onze bevolking uitmaken, luieren op 't oorkussen van de paus en de kerk, en menen dat 't lezen verloren moeite is. De gereformeerden, die een ander derde gedeelte uitmaken, zijn, sedert 't laatste oordeel van Dordrecht,o ook de beste lezers niet meer; zij lezen of niet, of alleen maar de krant, een protestants maandblad en het predikbeurtenbriefje; of ze lezen, ik ga aanstonds zeggen wat... Of nee, 't is beter gezwegen. Mijn hemel, kijk zelf de Arrenbergse catalogus maar eens na! Terstond zult u vinden, dat van de 8000 boeken er 6000 theologisch van aard zijn. En van welk kaliber? Laat iemand van 't gezondste, ook van 't stevigste soort hersens zich een paar jaar zetten aan 't lezen van deze rotzooi, en als hij, indien niet stapelgek, niet ten minste strompelachtig van oordeel geworden is, verbeur ik mijn rechteroor. Maar stel, dat al deze boeken meester- en meesterknechtstukken waren, ontegenzeglijk blijft 't dan toch nog, dat wij er als het ware mee overvoerd zouden zijn. Laat de oplage van iedere uitgave nu eens 750 exemplaren tellen, dan is het totaal voor deze 8000 werken: 6000 000 boeken. Daar die nu, de schoolboeken uitgezonderd, een lang leven kunnen genieten, en, tenzij ze in de alverslindende klauwen der marktkooplieden vallen om als verpakkingsmateriaal te dienen, verschillende generaties dienstbaar kunnen zijn, blijkt, dat er te veel bij ons gedrukt is en wordt. En dat betreft niet alleen godgeleerde werken, maar boeken over allerlei onderwerpen, meesterstukken, bekroonde en onbekroonde memories, stukken waarop jury's het stempel van hun goedkeuring gezet hebben. De lage prijs is een bewijs van een | |
[pagina 19]
| |
overvoerde markt. Dat is ook het geval met onze geleerdheid, blijkens de prijsdaling van de boeken. Zo verkoopt, tot aanmerkelijk hartzeer en verdriet der eerste kopers, een Vlissings genootschap,o een Servandis Civibus, 't Stolpiaans legaat zijn uitgaven voor twee derde en minder van de oorspronkelijke prijs: een bewijs zonder meer, dat er te veel boeken gedrukt worden, voor 't getal der lezers. De godgeleerde boeken, die in onze bibliotheken zo sterk het overwicht hebben, maar tevens ook gewis de slechtste zijn, waren en zijn bij ons ongeluk bijna de enige oorspronkelijke. Zeven achtste van de overige zijn alleen maar vertalingen van 't geen, rijp of groen, in Engeland, Frankrijk of Duitsland uitkomt. Had de overstelping van boeken geen ander nadeel, dan dat zij in marktkramen en andere hoeken verscheurd worden, 't kon er nog mee door. Maar zoals een dis, overladen met schotels, iemand de honger doet vergaan, zo beneemt de overkropping van boeken de leeslust. Zoals wij overladen zijn met bedrukt papier, zo zijn wij 't met genootschappen, en vergelijkbare gezelschappen. Zoals op heel veel gebieden onze verdeeldheid hier te lande de voorrang van 't bijzonder belang boven 't algemeen belang doet uitsteken, zo doet zij 't ook in de geleerdheid. Ieder wil een universiteit, een academie, een kweekschool, een maatschappij, een genootschap, een dit of dat hebben. Allemaal proberen zij een exclusief recht op de waarheid en het licht te krijgen, en dit recht een ander te ontzeggen. De geleerden vinden het prachtig, wanneer zij achter hun naam kunnen schrijven lid te zijn van een massa academies of genootschappen zonder na te hoeven gaan, of deze geleerde corporaties hun luister aan het lidmaatschap van deze intellectuelen ontlenen, dan wel of het omgekeerde het geval is. De verplichting om tot de ophouw van zo velen mee te werken, maakt, dat men of in 't geheel niet of zeer slecht werkt. Mijn lezers moeten inmiddels een levendig gevoel hebben | |
[pagina 20]
| |
van de beperkte omvang van onze werkelijke behoeften op cultureel en wetenschappelijk gebied. De Hollandsche Maatschappij,o gezuiverd van theologische franje, maar enkel bezig met wis- en natuurkunde in de alleruitgestrektste zin van 't woord, en de Maatschappij der Letterkundeo voor de fraaie letteren daarnaast, kunnen volstaan voor onze geleerde behoeften. De rest zou misschien het best afgeschaft kunnen worden. Men zou 't Stolpiaans legaatwerk (ofschoon de verminderde prijs van hun boeken aantoont dat onze natie er niet zeer happig op is) nog in leven kunnen houden, mits de leiding daarvan voortaan toonde wat meer filosofie te bezitten, en zich ervan onthield om uit de natuur der Godheid een betoog te vorderen.Ga naar voetnoot1. De natuur der Godheid! en dat in de mond van het neusje van de zalm onder onze filosofen, de kern onzer wijsheid, de leiders van ons verstand! Dat zij vragen, uit de natuur van hun neus te betogen dat zij neuswijs zijn, en ik zal er misschien een gooi naar doen. Ook zijn vijf universiteiteno te veel, te veel om bekwame professoren wél te kunnen onderhouden; meer dan wij nodig hebben. Men heeft waargenomen dat één hen zestien kuikens kan uitbroeien; hoevele geleerden 't een professor kan doen, blijft een probleem. Nog een woord van de intellectuelen. Die van ons, zeg ik in 't voorbijgaan, kenmerken zich door zwaarmoedige geleerdheid, dofheid van geest, dorheid van genie en een niet stiefmoeder- | |
[pagina 21]
| |
lijke bedeling van pedanterie. Dit spruit uit onze bodem, klimaat, levensmanier (zie hierboven), de heersende gevoelens, de opvoeding, de regeringsvorm en maakt dat wij, vergeleken bij drie of vier van de verlichtste volkeren van Europa, ons een paar treetjes lager op de ladder bevinden. Gij klein getal van bevoorrechte wezens die de natuur met de gelukkigste aanleg begiftigde, waarop 't lot u gunde te bouwen, en die u daardoor boven de grote hoop van uw natuurgenoten hebt verheven; gij nog kleiner getal van gelukkiger wezens, die uw meerderheid met voortreflijkheid van hart parend, u niet vergramt over de verheffing van een ander, laat mij voor een ogenblik bij u in de school gaan. Zijn de studiën de wegen, die op tevredenheid met zichzelf, op aanzien, op fortuin uitlopen? Op tevredenheid met zichzelf? Zeg mij, indien iemand met een zintuig méér, of met volmaaktere zintuigen geboren, onder ons moest leven, zou hij met zichzelf gelukkiger zijn? Zou hij in de menselijke maatschappij niet juist zo geplaatst zijn, alsof hij in een orkest zou zitten terwijl zijn instrument een paar tonen te hoog gestemd was? En heeft uw meerderheid u niet eerder de afgunst van uw medemensen, met wie u toch leven moet, wier vriendschap en bijstand u ieder ogenblik nodig heeft, verwekt, dan dat zij uw innig genoegen vermeerderde? Een andere vraag. Biecht zoal niet mij, dan toch uzelf eens eerlijk op, en toetst, of u uw meerderheid in gelijke mate hebt voelen groeien met die melkachtigheid, die honingachtigheid van gemoed, die fluweelachtigheid van inborst, die ons de slagen van de wereld onbemerkt doet voorbijgaan, die de doornen des levens in rozen verandert, ons hart met welwillendheid opvult, ons eenieder zo niet beminnen, ten minste niemand haten doet, en ons zeker van eenieder doet bemind zijn; een gemoedsgesteldheid, die zoveel hoger te schatten is boven alle wetenschap en vernuft, als de edele gesteenten uit de Braziliaanse mijnen 't zijn boven de schelpen onzer stranden. | |
[pagina 22]
| |
Op aanzien? Indien men de werken der Ouden geloven mag, zijn er naties geweest bij wie kunde en vernuft op een hoge prijs gesteld zijn, en hun bezitters de hoogachting van 't publiek verwierven. Misschien is dit nog 't geval in Engeland, in Genève.o Maar zijn ze niet een beetje incourante waar onder ons, bij wie familie en rijkdommen, maar niet persoonlijke verdiensten, alles uitmaken? Ik zal onmiddellijk bekennen hierin ongelijk te hebben, indien men mij zes favorieten van 't fortuin kan aanwijzen, die deze twee stelten niet opbeurden.Ga naar voetnoot2. Ik voor mij ken ze niet, maar wel lieden van de uitgestrektste kunde, 't helderste verstand, die zonder enige bekendheid, laat staan aanzien, hier of elders verschimmelen, en uit moedeloosheid zich achter zichzelf verschuilen. Op fortuin? De lieden - 't is een algemene observatie - slaan eer de hand aan de hoed, dan zij haar in de zak steken.o Het fortuin van onze geleerden is even sober als hun aanzien. De predikanten mogen zich troosten, verzekerd, dat wat in 't vat is niet verzuurt.o Maar toon mij een advocaat, een arts, die na jaren tobben, de tijd kan nemen, om een ogenblik uit te blazen, voordat hij inslaapt. Zo u er één gevonden hebt, zeg eens, dat 't geen witte raaf is. Meent iemand in de letterarbeid een beter loon voor zijn moeite, voor zijn talenten te vinden; hij raadplege deskundigen, en hij zal leren, dat de drukpers een melkkoe is, die weinig geeft en veel droog staat. Ik heb slechts twee schrijvers gekend, gelukkig genoeg in dit tranendal om zich de kost op de oude dag in een verzorgingshuis te kunnen kopen. Ik voor mij ben er zo ze- | |
[pagina 23]
| |
ker van met dit werk geld toe te moeten geven, dat ik welhaast, tegen dat ik aan de bodem van mijn laatste zak guldens kom, een lucifersfabriek ga opzetten, welteverstaan liever dan deze dorre en doornige grond langer te beploegen. Ik ken geen neteligere beroepen dan die van schrijver, toneelspeler en predikant. Ik zou er dat van marktkoopman wel bij doen maar 't schijnt dat diens nietigheid hem behoedt voor kritiek. Zeker moet het hoofddoel van een schrijver zijn algemeen in de smaak te vallen, dat wil zeggen naar de maan te grijpen! PasGa naar voetnoot3. als 't kind al zo ongeveer geboren moet worden, toetst hij, uit een gepast wantrouwen in zijn eigen oordeel, zijn werk aan dat van zijn vrienden. Niemand is er, die niet heeft opgemerkt, hoe de mensen mild zijn in 't raadgeven, op voorwaarde, dat de raadvrager hun gehoorzaamt: dat is, dat hij gedoogt, dat men schrijlings over hem heen gaat zitten, om hem te berijden, waarheen men wil. 't Is hard; maar dat zou nog niet eens zo erg zijn, ware het niet dat de een oost-, de ander westwaarts rijden wil. Heren en dames critici, 'k heb door uw spitsroeden moeten lopen. Uedele en Onedele zult voor mij ook eens de revue passeren! a. Maar mijn hemel, een boek zo te ontsieren door zulke platte uitdrukkingen! b. 't Werk heeft niet veel te beduiden. c. 't Is jammer; er zitten wel enkele gedachten in; de rest is niets dan platitudes. d. 't Boek is zonder methode. e. Ja, 't Is geen kunst aardigheidjes te schrijven; maar substantie? f. Maar Neel- | |
[pagina 24]
| |
tje! weet je niet, dat er opvattingen zijn, die men moet ontzien? g. 't Werk is wel wat luchtig opgeklopt. h. Die manier van schrijven is geschikt om zich de hele wereld tot vijand te maken. i. De schrijver is vol eigen-wijsheid, en denkt dat hij overal verstand van heeft. Enzovoort. Tot besluit een enkele opmerking. Men kan, zonder enige kennis van muziek, horen of iemand zuiver dan wel vals speelt. Men kan, onkundig van de regels der architectuur, een gebouw terecht fraai vinden, enzovoort. Maar met de schrijverij is de zaak geheel anders. Alle welopgevoede mensen kunnen nu schrijven, dat is, letters op 't papier maken. Maar wanneer zij dit zonder kop of staart, zonder kracht, macht of heerlijkheido doen; wanneer zij, ondanks bijstand van allerlei anderen, niets dragelijks, niets leesbaars aan 't licht brengen, dan mag men, omdat om voor rechter te mogen spelen het in dit geval nodig is een knap werkstuk van eigenGa naar voetnoot4. makelij te tonen, deze bedillers aanraden liever hun snater te houden. amen. | |
[pagina 25]
| |
|