De Lantaarn voor 1801
(1801)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn Vaderland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toenmaalig Eminent Hoofd Ga naar voetnoot(NB) om die onlusten intereekenen of uittedooven, zien zo niet den ondergang, den zinkenden staat deezer Nederlanden, en dat met dezelve gerustheid, waarmede ik, die noch groot Reken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meester, noch groot Financier ben, kan uitcijferen, hoe, wanneer ik voortgaa met zo te teeren, nog voor 't einde van deeze week mijn beurs leêg zal raaken. Rechtvaerdige hemel! leefde de man nu nog, hoe zou hij die Pays-bas, thans vinden? Het antwoord op die vraag zal liggen in dit tafereel; waarin ik gaa onderzoeken den staat van mijn vaderland in zijne, I Natuurlijke' II Politieke, III Moreele, IV Militaire, V Finantiëele, VI Commerciëele betrekkingen, op klokslag van 1801. Gij ziet, lezer! 't veld, 't geen ik met mijne bijziende oogen gaa overzien, is tamelijk uitgestrekt; vindt gij 'er wantstaltigheeden in, verschoon die uit aanmerking van die uitgestrektheid en mijn bijziendeheid. En hier mogt ik alle kritijken.... (maar eerst een schietgebedeke: ô Gij, onzer aller Vader! ik danke u, dat gij ons allen zo mildlijk bedeelde met eige liefde. 't Is deeze uuwe mildaadigheid die mij beschermt, en zorgt, dat niemand uwer kinderen zich aan mij belge. Dat ik, beveiligd door deeze uwe goedheid, ongesteenigd ten grave daale! Maar Vader! mogt het u behaagen deeze maat van eige liefde der menschen kinderen te verkleinen, begin, smeek ik u, met uwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienaaren, die hier zit te schrijven voor uw aanschijn; opdat meer ingetogenheid hem aangenaamer maake in uw oog en dat zijnen medeschepzelen, Amen. En nu, dit pak van 't hart, laaten wij voortgaan, als of wij geen ongemak aan 't been hadden.) Van professie of van liefhebberije, in welken laatsten klasse ik begrijp dat heirleger van ordinaire pijpjes-rokers, en wel bijzonder dat slag van weezens, hoog van borst, vol van buik en beurs, kruimeloos van hoofd, bedurven door de jabroerderij hunner afhangelingen, dat slag, dat zonder eenigen jeugdelijken aanleg tot studie, zonder eenige applicatie in hun gezetten leeftijd, oordeelende in publieke gezelschappen zonder oordeel, hunne domheid op 't vengster zetten, en de maat van hun klein verstand aan de klok reep hangen, alle deeze vrienden mogt ik hier gesmeekt hebben niet verder te leezen, mijn boekje toetedoen, een stuk papier, pen en inkt ter hand te neemen, en de kostelijke geleegenheid, die hun zo in den mond loopt, waarteneemen, om hunne gedagten over dit onderwerp of deeze onderwerpen op 't papier te leggen. Ei lieve! toe! doet het eens. Behelpt u niet met een', ik heb 'er mijne gedagten niet over laaten gaan. Denkt 'er eens over. Ik smeeke u, vat het werk eens ter hand! De zaak verdient wel voor ieder Nederlander, dat hij 'er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede beezig houdt; doet het eens! En mogt dan, wanneer gij uw lapje af hebt, mogt dan de vergelijking van uw en mijn werk, voor uwe eer, u overtuigen, dat het min zwaar valt iets zelve optestellen, dan het opstel van een ander te beoordeelen! ô Wat is 't gemaklijk voor een mank mensch te loopen zonder kruk! Dit vertoog zal geschreeven worden met orde en methode, waarvan ik een groot vriend ben: zo als zich laat ontwaaren uit 't opzetten der kegels. Nu alzo mijn Vaderland beschouwd hebbende in zijne Natuurlijke, ik meen zijne Aardrijkskundige betrekkingen, beschouw ik dat land, zedert onze concessiën van land en steden aan onze Fransche Mama Ga naar voetnoot(*) als een man, wien men het ééne pand van de rok heeft afgesneeden: daar dat rokje van te vooren al niet te lang was. Zo nu het XVIIde artikel van ons Vreedens-tractaat met Frankrijk van 16 Meij 1795 zijne vervulling bekomt, en wij in compensatie van Vlaanderen eene gelijke oppervlakte gronds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 't Hertogdom Kleef krijgen, dan vindt die man zich gestooken in een rok van best Leidsch laken, met een pand van karsaai. Laat ik mijn bedroefd oog gaan over de zo kostbaare ons nu ontweldigde bezittingen, heeft die ook veel gelijkenisse met een kleed, voorheen geborduurd, waarbij nog hangen de draaden van zijn afgerukt tooizel. Denk ik aan 't restantje onzer bezittingen, en doet mijn oog een springtochtje na Texel, Hellevoet, Vlissingen, Brest, Toulon, Cadix, van daar te rug keerende na de Militaire Zee-Havens van England, dan staat het met ons als met een oud man, die een orlogie nog wel in de hand heeft, maar waaraan door de ketting getrokken wordt van een jongen struikrover, en die 't ogenblik vooruitziet van het te moeten laaten slippen. Wilt gij weeten den politieken stand deezer Republiek, zo als ik dien zie? Verbeeld u een dobberend schip in den grooten Oceaan, dat met een afneemenden storm uit het Z.W. dobbert, en zijn bestek en zijn kompas verlooren heeft. Onze goede hollandsche vrouwen laaten zich ongaarne in de pot kijken. Zo begreepen 't ook onze goede voorvaderen, en met oogmerk om niet in de pot gekeeken te worden van 't machtig Frankrijk, (daar zij wel wisten dat die pot kijkers wel eens groote snoepers worden, of de koks van 't huis de keuken uitjaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen) hadden zij de sneedigheid om tusschen dat land en het onze een Oostenrijksche middelmuur te zetten. Die middelmuur ligt 'er nu toe; en wij moeten het ons alzo laaten welgevallen in de pot te worden gekeeken, en dat nog wel van groote snoepers. Mij dunkt ik wordt slaperig. Goeden nacht, lezer tot morgen!... Goede morgen! 'Er zijn natiën, die, in haare dweepziekte, een groot gewicht hangen aan droomen en dromerijen. Tot deeze klasse behooren mijne verlichte landslui niet, Daarom zullen zij zeker, het geen ik gaa vertellen, aan zien als sans conséquence. Ziet eens, droomde ik, met welke diepe beleefdheid wij staan te groeten Z.M. den Koning van Pruissen! Mij dunkt Z.M. houdt zich, als of Z.M. het niet zag; en zo hij al eens eventjes met 't hoofd knikt, mag (vroeg ik in mijn droom, een wijs mensch gelooven, dat hij dit doet met een goed hart? Mag men gelooven, dat hij 't geheugen zo geheel kwijt is! Zou hij een zo oprecht kristen zijn, sprak ik tegen mij zelven in mijn droom om ons te vergeeven, een - zeker in zijn oog - sieltenstuk? mag men zich vleijen, van een oprechte vriendschap tusschen de zulken, die zo dapper en met zo veel) succes in de weer waren, om zijne famielie uit dit land en aan een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreemden dijk te jaagen? zou, droomde ik, hij niet te met zeer geneegen zijn, om ons aan te merken als kinderen die 't zwaar verbruid hebben, en die hij gewis zou komen (wat hij zal noemen) kastijden; ware het niet, dat onze Fransche Mama hem de handen vast hieldt? Of zou temet Mama.... (hier verwarde zich mijn hoofd). Eilieve, Mevrouw de Posteriteit! verhaast uw antwoord op alle deeze dromerijen, of ik ruk u 't voorschoot van 't lijf, om te zien, wat 'er in uwe baarmoeder zich verschuiltGa naar voetnoot(*). In waarheid! ik durve niet te zeggen, dat 'er eenige politieke connexiën plaats grijpen tusschen Engeland en ons; en ik houde mij verzeekerd, dat, zo deeze hoogmoedige eilanders, om ons denken, het niet is, om met ons, maar over ons in onderhandelingen te komen. ô Spijtige, ô verdrietige waarheid! Onze overige, mij bekende, politieke con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nexiën zijn zo spinraggig, zo imperceptiebel, zo weinig beteekenende, dat ik het veel te druk heb, om 'er aan te denken. Maar is dit gebrek aan connexiën wel een groot ongeluk? Moralisten van zekere jaaren en temperamenten preevelen, zedert 'er gepreeveld is, van 't verval van deugd. Wat mij aangaat, ik geloof dat de maat van deugd en ondeugd, van 't moreele en immoreele, in alle landen, in alle tijden, zo knapjes gelijk staat: uitgezondert de tijden van burger-oorlogen, oorlogen om, wat zommigen noemen religieuse, meeningen; want in zulke tijden zijn de menschen doorgaands extra slecht. Ook behoort dit niet eigentlijk tot het moreele van mijne natie bij 't einde van deeze eeuw, dat ik bedoele, en waardoor haar gelaat zich kenmerkt, als 't gelaat van een lagchenden van een schreijenden. Evenwel alvorens te komen tot het karakteristiek moreel, waar aan mijne natie kenbaar is, (heden 1mo. November 1800) moet 'er vooräf een woordje (een woordje ten goede) gesprooken worden. Een fatzoenelijk mensch valt zo niet met de deur in 't huis. - Was ik nu een redenaar, zo zou ik beginnen met een ‘ik zal niet spreeken van, enz.’ en ondertusschen zeggen alles, wat voor den mond komt. Neen! zulke kneepen vallen niet in mijn humeur. Neen! 'k heb liever, als de Le- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zer zich in mijn gezelschap bevindt, dat hij meent te zijn in dat van een Bakker, en niet in dat van eene Verçierster. Ik zal alzo, hulde doen aan de oude braafheid mijner landgenooten, aan hunne eerlijkheidGa naar voetnoot(*), arbeidzaamheid, nijverheid, huishoudelijkheid, waar door zij zich voordeelig onderscheiden van andere volkeren. Bij deeze oude physiognomie zijn nieuwe trekken gekomen. De Annhangers en Aanhangeressen van het Calvinistendom zijn min dom, dan voorheen. Het mystieke vervliegt allengs in iets min zots. De gelijkmaaking der Democratie verbiedt hen met waanwijsheid en hoogmoed voor den dag te komen. De Nederlanders hebben op dit ogenblik een meer opgeklaard verstand dan immer; zij voelen hunne rechten, gesprooten uit het oorspronkelijke oogmerk, waarom de mensch zich vereenigde in maatschappij, beter dan voorheen. Nimmer was 'er een tijdstip, waarin men ontmoette zo veelen, bedeeld met de gaave van zich wel uittedrukken - ook zo wel te redeneeren? ja! als religieuse of politieke questiën buiten 't spel zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar! maar! in 't allerlaatste geval, spijt het mij te moeten zeggen, te moeten zeggen met waarheid, dat veele mijner Landgenooten zich kenschetzen, in onze dagen, door eene meer dan gewoone maat van gekheid. 't Is waar, de zwaare nevel, die over dit land hing, is wel een weinig opgetrokken, maar nog mist het in veele hoofden geweldig; en men ontmoet dagelijks menschen, die niet geheel vrij zijn van razernij, eene razernij die alleen te geneezen is, zo zij te geneezen is, door hun geest te houden, in eene halfdozeinjarige quarantaine van politieke geschriften en discoursen. Met deeze voorzorge zou 'er misschien voor hun kans zijn, om te beseffen de waarheid, die hun vlak aan den neus hangt. Ik wensch hun, ter eere van mijn vaderland, eene spoedige geneezing. Gelijk het karakteristieke deezer menschen in onzen tijd, is overmaat van Gekheid, zo is die Gekheid ook van een bijzonderen aart. Zij is niet van dat slag, welk den lijder alléén koeijen doet aanzien voor karseboomen, of de gekjes in vreugde doet leeven; maar eene die vermaagdschapt is met slechtheid. Uit deeze amalgame worden gebooren allerlei ontëerende suspiciën, omtrent het karakter van anderen. Men zegt, geen koe heet bont, die geen vlak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft; maar in 't oog van deeze ellendelingen wordt de pas gevallen sneeuw pik-zwart. Hun hoofden zijn meestäl vol van cabaalen, factiën, conspiratien en contra-revolutionnaire complotten. Niets evenaart hunne slechtheid, als hunne stoutheid, en hunne stoutheid als de onbeschaamdheid. De onschuldigste, zo hij hun in 't oog loopt, zal in circulairen, in periodieke vuilnisvaaten, beticht worden van hoog verraad, van 't uitstrooijen van valsche tijdingen, van te daalen van Minister tot Agioteur, om ten kosten van de beurs van zijne dupes de zijne te vullen; en dat alles zonder eenigen grond van beschuldiging, uitgenoomen de boosheid van hun hart. Perst men deeze schendtongen, om voor den dag te komen, met het geen zij, ten nadeele van den belasterden geleezen, gezien of gehoord hebben, dan komt het uit op een ellendig ‘men zegt.’ Wanneer door de uitkomst de onrechtvaardigheid hunner betichtingen hun voor 't hoofd springt, meent gij, dat zij weeten van bloozen? - Ja bloozen!.... Meent gij, dat de aldus door de uitkomst vrijgesprooken, bij hen herneemt de maat van achtinge, op welke zijne onschuld hem recht geeft aanspraak te maaken? neen, voor altoos blijft hij in hun zot harssengestel, in hun boos hart, onder verdenking van verraad. Ik stap hiervan af, maar niet om dat ik 'er niet meer van weet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En nu brengt mij de orde tot de Historie van de talrijke familie van den Heer C. Zip en Mevrouw Isegrim, gebooren Zip. Het karakteristieke van deezen tijd is de pruilerij. De Natie is, gelijk een ieder weet, gescheiden in Aanhangers van 't Stadhouderlijk Bewind, en in lieden, die 'er tegen zijn, en die zich noemen Gemeenebest-gezinden of Patriotten. Beiden meenen zij 't zo wel met 't Land. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een galmpie!ô Vaderland, wat hebt gij in de laaste vijfentwintig jaaren al vrienden gekreegen! wat gaat het u bij de uitneemendheid wel! maar onder hoe duure verplichtingen ligt gij niet, aan hun die met gaten in de kouzen zich voor u in 't zweet loopen! Gaat gij voort, Bataafsche Mannen! al zoudt gij ook loopen geheel zonder kouzen, tot aan 't einde uwer glorierijke loopbaan! Gij die niets anders dan 't heil van uw vaderland beöogt, gaat voort, al was 't ook barrevoets, met het ontdekken van daaden, die tegen het belang des Vaderlands strijden, en het aan de hand geeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Heer
Zip
huiswaarts keerende van zijne sollicitatie om een Ampt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zulke middelen, die ter bevordering van het algemeen nut kunnen verstrekken! Zela ! Nu is 'er niemand, die ontkent, dat de zulken, die ik het eerste noemde, en wien het niet naar de zin gaat, pruilen. Hierin zal ik ligt geloofd worden; en min zal ik geloofd worden, zo ik zegge dat onder de geenen, welke ik de tweede noeme, 'er veelen in 't zelve geval zijn, die zo ongevaar eene houding aanneemen van een kind, dat zich zo wat bij de hielen gedaan heeft. Ik zou niet durven beslissen, in welke van de twee genoemde klassen 'er het meeste gepruild wordt. Maar! vraagt wel iemand, waarom pruilen toch de laatsten? misschien, zo gij Vraager 'er toe behoort, weet gij het zelve best. A. Legt in de loterij, en trekt een prijsje van ƒ100, daar hij op een van 1,000 gereekend hadt. B. Legt in de Loterij, en trekt een niet, pruilende, dat hij zijne meubeltjes in de Lombard zette, om een lot te koopen. Zo pruilt men overal, en niemand meer dan de heetste sectarissen in beide partijen. De zulken van de tweede klasse, die loopen (want meer doen zij 'er toch meest niet) na de voorheen predomineerende kerke, zijn boos op zich zelve, dat zij zich zo misreekenden, en pruilen, dat de gelijkheid hen encanailleerde. De Joo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, die na de revolutie pretendeeren als broeders behandeld te worden door de Kristenen, pruilen, dat men hen als voorheen schimp en smaad aandoet, hen scheldt voor Smouzen, durvende, ô tijden! durvende nu openlijk 'er voor uit komen, dat de Kristenen onbeschaamde snoevers zijn, hun verwijtende dat 'er onder de gedoopten meer Smouzen zijn dan onder de besneedenen, en dat hun pretense pakhuis van hoog opgeveizelde deugden, niets anders is dan een pakhuis met bedurven waar. Ieder beweert in zijne partij de waarheid aan zijne zijde te hebben; en de minste schaduw eener ligte politieke deviatie van de aangenomen canones van orthodoxie, (die zommigen noemen principes), baart onder goede vrienden verkoeling en pruilerij. Men ijst als men een Municipaal een Oud-Burgemeester ziet groeten, dat de Oud-Burgemeester een Municipaal niet zal doen, zo hij niet wil, dat men hem pruilt tot aan 't einde van de waereld. Ik beschouw dit Volk als een Koopman, die, zonder de balans opgemaakt te hebben, wel voelt, dat hij vrak zit, en zegt: ‘betaalen zit 'er toch niet op, laaten wij in Gods naam 't 'er zo lang van neemen, als 't ons gebeuren mag.’ Hier van wil ik echter uitgeslooten hebben onze dames, die nog niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of zeer weinig verlooren hebben van haare antieke nijpnaarzerij. Zo de Natie iets verlooren heeft, is het iets van haare stille ingetogenheid en zedigheid. De gesprekken en geschriften willen zich wel eens kenmerken door eene ongewoone winderigheid en praalerij. Ik heb Proclamaties aangeplakt gezien (een bedaard mensch geeft de lectuur eene draaijing in 't hoofd) vol van wind en snorkerij. Men zou in 't vermoeden komen, dat zij woord voor woord uit 't Fransch vertaald waren. De heerschende toon der publieke gezelschappen is die van eene overgroote gemeenzaamheid of familiariteit, niet te verwarren met broederschap of vriendschap. Bij openbaare rechtspleegingen was voorheen de houding van 't publiek die van eene stille, droevige, zwaarmoedige opgetogenheid - zedert 95 hoort men wel eens roepen: bravo! bravo! En nu een moreel karakteristiek van mijn tijd en land vastgesteld hebbende, haaste ik mij, daar ik wel een Vertoog, niet een Boek schrijve, haaste ik mij na wat anders. 'Er valt nog veel te kluiven. Langen tijd is 't bij mij onbeslist gebleeven, wat voor een Staat van meer aanbelang is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Militaire dan wel het Finantiëele. Men kan 'er lang over twisten. Voor een enigzints talrijk volk, bezield met energie, verdient, dunkt mij, het Militaire den voorrang. Rijkdommen, zonder een goed Militair, verhaasten de overheering, om dat zij een lokaas zijn voor de begeerlijkheid des veroveraars. Wij leeren uit de historiën, hoe zeer geringe legermachten, best geörganiseerd, aangevoerd door krijgskundige bevelhebbers, ook met zeer geringe finantiëele middelen, wonderen gedaan hebben. Hoe groot was de macht van Alexander bij zijn uittocht uit zijn Macedoniên? Alzo voor u, mijne Heeren van den Degen! neeme ik den hoed af; en dat niet zonder zorge, om dat ik zo wat weet uittereekenen, wat gevaarlijke meubels gij zijt. Het Militaire heeft drie zijden, waaruit het zich laat beschouwen, het eigenlijk Militair, dat is zijne inwendige organisatie; het politieke van het Militair en zijn finantiëel. Misschien begrijpt men mij niet; maar ik hoop, men zal mij begrijpen binnen een paar minnuten. De organisatie van ons leger is, gelijk een ieder weet, geheel Fransch. Schoon ik, zo ik ergens van ben, zeker niet ben een man van den degen (boven welken in mijn begrip den voorrang heeft de schêe) durve ik echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beweeren, en zou met die belijdenisse durven de waereld uittrekken, dat die organisatie oneindig beter is, dan zij was voor 1795. 't Is onvoorzichtig te spreeken van dingen, van welken men weinig of geheel geen verstand heeft; en nogtans durve ik staande houden, dat die organisatie oneindig beter is, dan zij was onder het bestier van den vorigen Kapitein Generaal; en dat beweeren rust op het gevoel der belagchelijkheid van den staat onzer Armee voor 1795, boven welke belachlijkheid ik geene grooter ken op Gods lieven aardbodem; en een mensch, die zich moê gelagchen hadt met Cervantes , kon gerust het officiers-boekje ter hand neemen, om zich nog eens de lever te schudden. Lieve vader! welke eene zotte proportie van officiers tot gemeenen! welk een heirleger van Generaals voor eene macht van 30,000 man! wat al officieren bij de Armee, surnumerairen, titulairen, à la suite! Generaals met tractement van Luitenant, of Luitenants-Effectief, en titulaire Generaals. Ik herinner' mij zeer wel gehoord te hebben uit den mond van een toenmaalig officier, dat de verwarring in de Hollandsche Armee zo groot was, dat zij onder zulke verwarring met geene mogelijkheid te velde kon trekken. En wie hadt toch daar aan schuld? antwoordt mij daarop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gijlieden, die zo gaarne zwart wit wilt noemen. - De waarheid verbiedt mij van ons militaire weezen aftestappen, zonder vooräf de verdiende rechtvaardigheid te hebben laaten wedervaaren, aan de uitmuntende krijgstucht onzer Hollandsche Officieren, thans dienst doende in Duitschland, en aan de over 't algemeen uitsteekende goede houding van ons Militaire, van welken men van alle zijden niet dan met lof hoort spreeken. Die zich herinnert aan dit volk voor dertig jaaren, en nu de oogen uitveegt, om te zien wat 'er omgaat, zou haast meenen te leeven onder een ander volk. Voorheen moest men de Schutters als met stokken drijven na de exercitie plaatzen! wat al getob was 'er om hun de patroontas aan 't lijf te krijgen! wat hadden de geweeren een lief uitzien! hoe belachlijk ging 't met het excerceeren, onder geleide van een Drilmeester! Hebt gij 't nooit gezien, of is 't u vergeeten, zo gaat na Hamburg, en daar kunt gij 'er een pendant van vinden. Nu is onze Natie geheel militair; en men ziet zelfs boerenknaapen, des zondags, in jagers monteeringen, het platte land afloopen: en dat met gejuich. (Hoorde dit tot de Historie van 't karakteristieke of van het Militaire van onzen tijd?) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Militaire-weezen uit een politiek oogpunt bekijkende, verklaare ik het niet eens te zijn, met die meenen, dat daar de Republiek toch ligt tusschen twee groote Mogendheeden, die ieder niet de helft van haare macht behoeven, om ons te verpletteren, alle militaire zorg voor eigen-behoud overbodig, en nodeloos uitgegeeven geld is. Alles wel overwoogen dunkt mij dit stelzel vol gevaars. Inteegendeel zou ik van meening zijn, dat wanneer de Regeering een zo sterk krijgsweezen als mogelijk, eene zeer wel gewapende burgermacht op de been houdt, de republiek, in geval van aanval van eene dier twee groote Mogendheeden, veel eer hulpe zoude vinden bij de andere in zulken staat, dan in dien van eene volslaagen weêrloosheid. Gelijk alle dingen hun tijd hebben, zo heeft ook het vechten den zijnen, iets dat mij spijt, daar ik wenschte dat de menschen nimmer den tijd hadden, om elkander te vernielen. Maar 't is niet anders; en zeker is het, dat het voor een kind, verzwakt door herhaalde zwaare bloedstortingen, geen tijd is om te vechten tegen een gezonden reus. Deeze is de betrekking waarin onze Marine staat tot die van Engeland. Maar schoon 't nu wel de tijd niet is Engeland te bevechten, is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarom wel, die om zich te voorzien van messen. 't Is met dat vechten niet altijd te doen. Ik onderstel, voor een ogenblik, dat wij twintig schepen van linie, wel bemand, wel gecommandeerd, in Texel hebben liggen, en dat de magt van onzen vijand in de Noord Zee niet grooter is; en toch zoude ik afraaden onze macht te laaten uitloopen; en dat wel om deeze reeden, dat de Engelschen in ééne week een even groot getalschepen, voor die vernield zijn geworden, weder in zee kunnen brengen: daar wij een jaar lang uit den strijd adem- en weêrloos zouden blijven. Neen, mijns bedunkens gebiedt de voorzichtigheid, dat wij onze vijanden laaten zich vermoeijen, met te pierewaaijen voor onze gaten, langs onze kusten. En in dit geloof, voel ik mij gesterkt, door het voorbeeld van onze Fransche Mama, wel onderricht, dat het verstandiger is de schepen thuis te houden, dan ze te doen worden een prooi der Engelschen. Maar wanneer zal het tijdstip geboren worden, dat wij met eene ordentlijke vloot, die geen oneer doet aan onze oude reputatie, onzen vijand zullen kunnen gaan zien onder en in de oogen? In deezen oorlog nooit. Nooit! al duurde die oorlog nog vijfentwintig jaaren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar God ons voor bewaare! Hemel en Aarde maaken het onmogelijk! Zo eene ledige kas en der Ingezeetenen uitgeputte beursen al geene onoverwinnelijke hinderpaalen waren, zeker nog zoude 'er eene zijn, een gebrek aan genoegzaame matroozen, om eene ordentlijke vloot te bemannen, en aan even zo veele kundige officieren, om ze te commandeeren: kwaalen, die geduurende den oorlog ongeneeslijk zijn. Dat men zich altoos wel doordringe van deeze waarheid, dat die overgroote Marine van Engeland een werk is van meer dan hondert en vijftig jaaren. Welk eene bedroevende positie gedwongen, ja gedwongen te zijn, (want stondt het aan ons!...) te moeten oorlogen zonder gereedschap! en 't niet te kunnen krijgen! Wat wilt gij nu, Lezer! dat ik over dit onderwerp meer zegge? wat is? wat moet zijn? wat zal zijn? Maakt mijn compliment aan den tijd, met verzoek, dat hij u de twee laatste vraagen beäntwoorde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina over 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vto ACH! Het staat gruwelyk en ysselyk in 't Land.Jeremias V: vs. 30.
Ruim acht honderd millioenen schuld.
Jaarlyksche Staatsbehoeften zeven en veertig millioenen.
Jaarlyksche Inkomsten dertig millioenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijaldien het costumierlijk was met rooden, groenen of geelen inkt te schrijven, ik zoude, in het tegenwoordig geval, van dat gebruik afgaan, en mij voor dit artiekel van zwarten bedienen. Het ziet 'er donker uit. Men gewent aan alles; maar wat vaderlandlievend mensch kan toch de Hoogstraat doorgaan, en 't hoofd wenden na 't O.I.C. Sterfhuis, zonder te treuren, als hij zich herinnert, dat men aan dat (nu) Sterfhuis zich voorheen dood drong, om in den dienst der Compagnie te worden opgeschreeven? Die denkt aan de grievende verliezen, welke de Republiek in de Oost en West leedt, kan ligt begrijpen, hoe de koophandel kwijnen moet. Het verlies onzer Westindische Bezittingen is ondertusschen 'er meer een voor den Staat, dan wel voor de Partikulieren, eigenaars van plantagiën, die de produkten van den landbouw of tegens hooger prijzen in Engeland laaten verkoopen, of dezelven van daar herwaards laaten komen. Hoe donker 't 'er ook moge uitzien, nog wordt het veel erger gemaakt, dan het is. Zo men de gesprekken der Kooplieden alle voor contante munt aannam, zou men moeten denken, dat 'er volstrekt geen koophandel meer bestondt, en dat 'er in 't geheel niets omging. Dan gelukkig worden deeze klagten geloogenstraft, door het geen men dagelijks ziet omgaan aan de Waagen, door de goederen, die men dagelijksch ziet laaden en lossen. Men mag het over 't algemeen tot een veiligen stokregel neemen, dat de klagten der kooplieden niet zijn een juiste thermometer van 't publiek ongeluk. Ik heb tijden beleefd, waarin en koophandel en zeevaart den hoogsten trap van bloei bereikt hadden, waarin de schatten van Engeland en Frankrijk dit land instroomden, en waarin men moest verduu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren het zinneloos geteem over de ongelukken van de Natie. ‘Nationaale Scheepvaart is 'er nu toch niet.’ Laaten wij zes maanden vreede met Engeland hebben, en men zal duizend en meer Hollandsche vlaggen de zee zien bevaaren. D'as partikulier! Waren onze Voor-Vaderen zo kwalijk beraaden, toen zij bij den Westphaalschen Vreede, zo naauw gezet, bedongen het sluiten van de Schelde? Waren onze Voor-Vaderen het, toen zij, bij den overgang der Spaansche Nederlanden, onder de heerschappij van Oostenrijk, uitdrukkelijk bedongen, dat het laatste deeze landen bezitten zou alléén met denzelven lastpost? En geeft het openen der Schelde, de Kanaalen van communicatie tusschen die rivier en de Maas en Rhijn, niet een donker uitzicht in onze toekomstige commerciëele positie? Hoe slecht het nu ook moge gaan met onzen koophandel, één artiekel is 'er, waarin de negotie meer bloeit dan ooit. 'k Meen het genoemd te hebben in mijne Voorreeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116a]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generaale Sterkte der Bataafsche Marine, zo als dezelve zich bevonden heeft in 1800.
54 Canoneer-Booten, voerende ieder van 2 tot 4 stukken, van 24 tot 30 pond, beneevens eenige Advysjachten en Uitleggers, voerende van 4 tot 10 stukken, alle bemand en in dienst. Nog 3 Engelschen Pryzen, als: The William van 16 stukken; een Cotter van 14 stukken, en een Canoneer-Brik van 14 stukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116b]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generaale Sterkte der Bataafsche Armee, zoo als zich dezelve bevonden heeft in 1800.
|
|