De Lantaarn voor 1801
(1801)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
De Lantaarn voor 1801.
| |
[pagina 3]
| |
Welke is de voegzaamste houding voor eene Nieuwe Regeering, in geval van eene Eventuëele Revolutie?NB. De zulken, die in dit vertoog meenen te ontwaaren een compliment aan eene Eventuëele Regeering, laaten zich bedriegen door hunne driften. Men zegt niet was is wat zal zijn, maar wat behoorde te zijn. Ook is het niet geschreeven in den geest, om vooruitteloopen op gebeurtenissen, bij wier daarstelling de schrijver geen belang hadt. En die 'er nu nog venijn uit zuigen, laat ik loopen als ongeneeslijk. | |
1ste Fragment.- -'t Is waar! en een bekwaam veldoverste heeft niet meer nodig zijne voordeelen weten te nutten, dan bedacht te zijn op eene voeglijke retraite, in geval van een nederlaag. Alzo moet ook een staatsman (naris emunctae) d.i. die niet snotterig is, een greintje meer dan gewoon vooruitzicht hebben, en met behulp van dat vooruitzicht maaken, dat de waereldsche zaaken, (ten minste zo verre die | |
[pagina 4]
| |
onder zijn beheer zijn) die wisselvallig, of liever misselvallig zijn, zo veel mogelijk op de rechte zijde vallen: iets 't geen zeldzaam pleegt te zijn, ten zij men bij voorraad dien val bereid heeft. Niemand is 'er, hoe verre hij ook moge wegloopen met den steun, die deeze staat, of, om mij juister uittedrukken, de tegenswoordige form van Regeering in denzelven, vindt of hoopt te vinden, in 't bondgenootschap van de Fransche Republiek, niemand is 'er, die bij de beraamde Expeditie der Engelschen tegens deezen staat, niet wel een oogenblik nagedacht heeft, of die staat misschien wel zou blijven staan; en de bekende onbestendigheid van het krijgsgeluk wettigde dat nadenken.Ga naar voetnoot(*) Ligtelijk begrijpt gij, dat te discutieeren, of eene Revolutie voor dit land wenschelijk zij, op dit oogenblik zo onsaisoenelijk is, als kluifjes te eeten in de synagoge. Zulken onderwerpen kunnen onmogelijk aangeroerd worden, in zulke oogenblikken, dan door een vleijer of een zotskap. | |
[pagina 5]
| |
Zonder te willen vooruitloopen op gebeurtenissen, van welke de tijd binnen kort verlossen zal, onderstel ik, dat de Engelschen slaagen; en vraage, op die onderstellinge, welke de houding zij, welke die Regeering, dewelke de tegenswoordige misschien zou kunnen vervangen, voegtzaamst voor het belangen van 't vaderland behoord aanteneemen; met die clausule, dat die Eventuëele Regeering de handen vrij en ongebonden aan eenig verdrag hebbe. Dan men zou zich bezwaarlijk in deeze laatste benaauwende omstandigheid bevinden, bijaldlen het aan mij stondt de lotgevallen van ons waereld-stipje te regelen. Gelijk het voor een stuurman, wien het nu onmogelijk is geworden, 't schip te brengen in behouden haven, raadzaamer is, dat schip te zetten op 't strand, met oogmerk om ten minste het wrak en zoo veel mogelijk wat van de manschap en lading te bergen, liever dan met man en muis te vergaan: even alzoo begrijp' ik, dat, ingeval het geschreeven staat in 't Boek des Noodlots, dat de tegenswoordige Regeering moet vervangen worden door eene andere, het voor de eerste oneindig voegzaamer weezen zou, met bedaartheid en met het beste accoord de helm overtegeeven, dan van 't stuur en uit den stuurstoel geschopt te worden met brutaliteit. Zulk een gedrag is, in mijn bijziende oog, | |
[pagina 6]
| |
dat van een wijs man en alle die malle praatjes van bloed, van laatste druppels bloed, te sterven op zijn post, geen steen op den ander te laaten, en wat weet ik 't niet al meer, zuivere wind-negotie. 't Is in zulke oogenblikken met een staat geleegen als met eene stad, die belegert wordt. Men verdeedigt zich zoo lang men kan; maar als 'er eens in de kapitaale wal is bres geschooten, capituleert men, liever dan de stad aan storm en plundering en de bezetting aan 't gevaar bloot te stellen van over de kling te springen. De Kristenen beweeren, dat in 't beginzel, doet aan anderen 't geen gij wilt dat men u doet, de geheele zedenkunde beslooten is; en ik beweer, dat in 't woord belangen van 't vaderland, 't geen mij flus zonder nadenken uit de pen viel, nu ik 't nadenk', de geheele richtsnoer van den Nieuwen Ouden of Ouden-Nieuwen Regent begreepen is. 't Is of natuurlijk, of hoogst waarschijnlijk, dat vooraan aan die Eventuëele Regeering zich bevinden zal een (schrikt niet, Lezer!) Stadhouder of Keurvorst. Deeze (of een der zijnen) wijzer geworden, in de duure schoole van tegenspoed, beleerd door eene twintig jaarige ondervinding, dat de opinie van eene natie omtrent haare regeeringe niet onverschillig moet zijn aan die | |
[pagina 7]
| |
regeering, dat die opinie niets anders wil dan eene Republiek, en een onverwinlijken weêrzin heeft tegen eene eenhoofdige regeering, tegens alles wat 'er een reuk van heeft, weetende hoe zeer de opinie, misschien van de helfte der natie, die hij moet trachten te winnen, tegen hem is, zal den ouden mensch uittrekken, een geheel anderen perzoon aanneemen, dan waartoe zijne opvoeding en de tijds-omstandigheeden hem bragten. Alzo zal hij na niets hooger haaken, dan te zijn de eerste Burger, de Washington , van deeze Republiek. Vergenoegd met deezen tijtel (en welk gevoelig, onbedorven hart zou 't niet zijn!) zal hij ook niet anders willende leeven dan als zodanig, een hofstaat, die voegt aan een Gemeenebest als kante-lobben (verschoon de vergelijkenis, ik heb 'er geene betere bij de hand) aan de poot van een varken, kamerheeren, guardes du corps, opper-jagermeester, opper-schenker, en God weet welk al gesnor! vaendels dragende de wapens van den kapitein-generaal, en niet van den staat, alle indices, of voor zodanig gehouden, van eene stervende Republiek, van zich verweideren. Men zal in zijne antichambre (zo hij 'er eene heeft) zeker niet zien den president van 't eerste Collegie van Regeering, om te vraagen na instructies, veel min dien president, zijn kamerheer, in den openbaaren schouwburg achter zijn stoel | |
[pagina 8]
| |
staan: alle dingen welke zo aangenaam zijn aan den geest van dit volk, als een vreemde hond 't is aan den vleeschhouwer. Ik onderstel, dat hij in de lange leer school van verdriet wijzer geworden, den voet alhier aan wal zet, doordrongen van zulke of zoortgelijke gezinningen. Niet zodra zal de gelegenheid het toelaaten, of hij zal zich omringd zien van eene stoet, die om 't hardste schreenwen zullen Oranje boven! patriotten na de d. nd. r. pronkende met oranje-cocardes als tafelborden, eenige geheel oranje, om 't meest eene vaart loopende op hunne politieke orthodoxie, op hunne volherding in die rechtzinnigheid (misschien bereekenden zij, dat eene apostasie voor hun verlooren was) hem smeekende om permissie de nu onderleggende partij met voeten te mogen treeden, haar te mogen vernielen en verdelgen. ‘Zijn deeze, zal hij zich stil vraagen, zijn deezen dan de lui, die het zo wel meenen met 't Land? zijn deeze de menschen wier raad en wier vriendschap mij voorheen zo veel hielp? vordert 't welzijn van den staat, dat de eene helft van de natie de andere of ombrengt of uitdrijft? zouden zij die nu aftreeden uit het regeerings-gestoelte alle slecht zijn? volstrekt niets goeds gedaan hebben? zou het misschien niet wijzer zijn, voordat men alles kort en klein gaat slaan, eerst eens te zien, | |
[pagina 9]
| |
of 'er ook eenig voordeel voor de Regeering te trekken zij uit de gemaakte veranderingen? kunnen 'er geene verbeeteringen onder zijn? Eene Natie is of behoort te zijn als eene groote familie. Zo nu des huisvaders belang is, dat deeze laatste leeve in goede harmonie, is 't dat des staatsmans, dat de eerste niet uit elkander gescheurd zij of blijve door partijschappen. Men beschouwt de verbroedering der Nederlanders als een harsenschim, de wonde diè hen van een scheurt, als alleen geneesbaar door den tijd. Vergunt mij, mijne Vrienden! eene andere meenig te mogen hebben. Ziet hier het onfeilbaar middel tot verbroedering. Ik verkoop 't ulieden voor niet: maar gaat het daarom niet verachten! Laat de Stadhouder (gesteld, dat de Hemel het zo beschikt heeft, dat deeze wederom aan 't hoofd, in 't midden, of bezijden onze Regeering gesteld worde) zijnen aanhang met een vierde min warme vriendschap, dan waarop die aanhang staat maakt, ontvangen; dat hij iets min ijlvaardig zij, dan zij verwachten, om hen te omhelzen, iets min greetig de ooren opene voor hun jammergeklag, en dat hij tevens, verre van de nu afgegaane Regeering geweldaadig te vervolgen, die iets min zuur behandele, dan waarop haare vijanden reekenden. | |
[pagina 10]
| |
Deeze eenvoudige staatkunde, aan de hand gegeeven door dagelijksch menschen-verstand, maar verstand, niet spoorbijster gemaakt door hartstogten, zal ten gevolge hebben, dat de eerste, een weinig verslaagen over deeze halve teloorstelling, zo wat bekoelen zullen in hun oranje-vuur of furie, en dat de anderen bezorgd voor mishandelingen, deeze nu niet ondervindende, den Stadhouder uit vriendelijker oogen zullen gaan aanzien. De pasiën nu wederzijdsch gebragt zijnde als in eene soort van koel-oven, deeze fundamentsplank tot verbroederinge gelegd zijnde, kan hij even zeker, als de weg tusschen Amsterdam en Haarlem recht uit loopt, tot het voorgesteld doelwit regelrecht geraaken, bijaldien hij, de Eventuëele Revolutie daargesteld zijnde, eene weinig talrijke Commissie, uit Oude en Nieuwe Regeering benoemt, die bedaardlijk onderzoekt: 1. welke goede voorvaderlijke wetten en instituuten, zedert 95, enkel uit een geest van tegenspraak en neuswijzigheid, zijn afgeschaft, en die weder in kragt brengt. 2. Welke goede inrichtingen zedert dat tijdstip gemaakt zijn, en die behoudt. 3. Zo hij een Regeering in werkinge brengt, zamengesteld uit de kundigsten, de braafsten, de aanzienelijksten ingezeetenen; enkel in die keuze de belangens van 't Vaderland, en niet | |
[pagina 11]
| |
noch driften, noch geleedene beleedingen of ontvangene diensten in aanmerkingen neemende. En alzo zal de Burger-oorlog den geest geeven. Dat God geeve! Amen! |
|