De Lantaarn voor 1801
(1801)–Pieter van Woensel– AuteursrechtvrijEerste dag.Horatius verbiedt zijne medebroeders alle halsbreekende onderneeming; en de Hollandsche keukenmeid gebiedt wat brandt uit de hand te laaten vallen. U, Lezers! een denkbeeld te geeven van de blijdschap der Bestianiaanen, bij het heuchlijk arrivement van hun zo lang verwachten vriend | |
[pagina t.o. 73]
| |
Intrêe van 't Trojaansche Paerd in Bestiania, het XVIIIde Jaar na de geboorte van den Heere C. Kattekwaad.
Intrêe van 't Trojaansche Paerd in Bestiania, het XVIIIde Jaar na de geboorte van den Heere C. Kattekwaad.
Intrêe van 't Trojaansche Paerd in Bestiania, het XVIIIde Jaar na de geboorte van den Heere C. Kattekwaad.
| |
[pagina 73]
| |
en verlosser, gaat mijne vermogens te boven. Verlost te zijn van dien duivel van een meesterknegt, die de meester zogt te worden over zijne baazen, en dan in 't bezit te zijn van een zo lief, vriendelijk Paerdje; welke reeden tot blijdschap! Dat alzo wat de mijne niet vermag, de teeken-pen en het graveer-ijzer beproeven! en daar uit zult gij zien, dat ik knappe luî aan mijn snoer heb. Daar staat dan mijn Held op stal? zal ik nu de deur toedoen, en de Bestianiaanen met deeze vreugde in de maag na bed laaten gaan, denkende bij mij zelven: ‘morgen komt 'er weêr een dag.’ Neen! schoon ik ook anticipeere op de order der gebeurtenissen, moet ik evenwel hier verhaalen, hoe veelen van deeze lieden, en daar onder eenige boezemvrienden van het Trojaansche Paerd, welke het zelve alleen kenden bij naam, toen zij het dier met beide oogen bekeeken en berooken, elkander in 't oor beeten, wel zor- | |
[pagina 74]
| |
gende zo zagt te fluisteren, dat hij 't niet hooren kon: ‘Hebt gij 't Trojaansche Paerd gezien? Hoe schriel ziet hij 'er uit! en daarbij wat een vies gezicht! 't is als of hij ons verachtte; hoe ziet hij op ons neêr! hoe vermagerd! hoe uitgehongerd! hoe akelig toegetuicht; hoe snoes-haanerig in zijn gang! Was dat een Sjabrak? ja! een stuk van een oude deken! en nog vol scheuren en gaten! en wat een omslag van Palfreniers en Staljongens! nu dat zal ons heugen! Neen; die scheeren-sliepen zullen bij mij niet over den drempel komen. 'k Geloof dat ze stijf waren van ongedierte.’ enz. enz. enz. In dit verhaal zal ik geloofd worden; want de Bestianiaanen zijn een zindelijk, huishoudelijk, eerlijk, dienstvaardig, waarlijk goed, eenvouwdig, niet overslim, iets ondergeestig, niet overgemanierd volkje; ongewoon aan de winderigheid, omslag, snorkerijen, bombario, die met het Trojaansche paerd in hun land kwamen. Tot dus verre. En dat nu het Beestje slaape; en laaten wij zien, wat het morgen in de mars heeft. | |
[pagina 75]
| |
Tweede dagIk heb u gezegd, dat de Bestianiaanen goede eenvoudige menschen waren. 't Is waar, maar 't is 't niet al. De Potentaaten van Bestiania houden veel van statie en plechtigheid. Plechtigheid is een sausje, het geen zij, in extra geleegenheeden, weeten te gieten over alle hunne daaden; en daar door meenden zij die daaden geheel te veranderen van natuur. 't Is waar, 'er zijn 'er eenigen; niet lomp genoeg, om in zo een mal gebreid net zich te laaten vangen. Ik heb u op den eersten dag niet omstandig verhaald, hoe de nieuwe Potentaaten van Bestiania het Trojaansche Paerd plechtig te gemoet gingen en verwelkomden: om dat ik meende en nog meen, dat gijlieden het zelfs begreep. Van deeze plechtigheid is een der kenmerken de karré-pruik. Nu hadt het dier bij zijn ontwaaken de vreemdste gril, die men bedenken kan. Verbeeld u eens! nog was het geen | |
[pagina 76]
| |
agttien uuren op stal geweest, of 't wilde dat men hem, Trojaansche Paerd een karré-p'ruik opzette. Men bragt hem, edoch met de betamelijke bescheidenheid, onder 't oog, hoe de karré-p'ruik enkel door de potentaaten en Souvereinen van Bestiania gedraagen werdt; hoe dit eene openbaare infractie op hunne rechten en Privilegiën was - hoe Ambidibius zelve nimmer (was het met waarheid?) daaraan hadt durven ruiken. 'Er was zelfs iemand, die, zo ik wel geinformeerd ben, wat meer moeds hebbende, dan de rest, die zich met eene fluisterende stemme liet ontvallen: ‘dat zij het Trojaansche Paerd alléén als Vriend en Verlosser verzogt hadden, binnen te komen, en niet om zich eenige adtribuuten van het Magnaatschap, hoedanig wel voornamelijk de karré p'ruik was, te arrogeeren. Het karakteristieke der Trojaansche Paerden is onverzettelijk te zijn; lieten zij zich ligt | |
[pagina 77]
| |
ompraaten, zouden zij geen Trojaansche Paerden zijn. Dit verdroot de nieuwe Potentaaten van Bestiania, die zich gevleid hadden, na 't overlijden van Ambidubius , het beste van zijne nalatenschap te benaderen, machtig, en bragt hen in geene geringe verleegenheid. Men kwam onder de hoofden overeen eene plechtige deputatie na het Trojaansche Paerd aftezenden, ten einde hem 't onvoeglijke van deeze pretensie onder 't oog te brengen. Men doste zich op 't plechtigste uit, en men vergat niet ieder een nieuwe karré-p'ruik op te zetten. Het Trojaansche Paerd, schoon anders kort van stof..... (maar | |
Een ogenblik.)Langen tijd ben ik bij mij zelven twijselmoedig geweest, wat van beiden op den ganschen aarbodem eigenlijk het gevaarlijkste | |
[pagina 78]
| |
is, zich intelaaten in religieuse, of politieke geschillen, met den barbier, op 't ogenblik, dat hij u 't hair van onder de kin gaat wegscheeren, dan wel aan eene jonge, welgespierde deern iets zuurs te zeggen, wanneer 't kemphennetje daar staat, en een natten dweil uitwringt; en ziet! daar nadert het Trojaansche Paerd, en redt mij uit die ongerustheid: want het is voortaan bij mij uitgemaakt, dat van alle gevaaren 'er geen grooter is, dan aan 't kijven te raaken met dit gedierte: zo als de Lezer zich zal mogen overtuigen, bij aldien hij hartvochtigheids genoeg bezit, om de lotgevallen van de deputatie voormeld tot aan 't einde toe afteleezen; het geen onmogelijk is, zonder te storten beeken van traanen. Daarom voorziet u van neusdoeken! | |
Vervolg.Het Trojaansche Paerd, schoon anders kort van stof, hoorde haar zonder eenigen schijn van ongedult. Toen nu zijn beurt ge- | |
[pagina 79]
| |
komen was, zette het dier zich op beide de achterste pooten, en bulderde, met een crescendo van gramschap, in maniere als volgt: ‘Vervloekte zotskappen, beesten daar gij zijt! hoort, domöoren! na mijne woorden! 't is ruim één dag, dat ik u verloste van onder het juk van Vleesch noch-visch , en alreeds hebt gij eene zo groote weldaad vergeeten! alreeds begint gij de haanen-veer op te steeken. Behandelt gij alzo uwe weldoeners' Merkt gij niet, hoe ik mij voor u in 't zweet werk', en dat alles voor niet?
(Hier nam het dier een blaasje.)
‘Hebben wij u daarom tot zulke groote heeren gemaakt, om u al aanstonds den beest te laaten speelen over uwe verlossers? Hebt gij dan, Hondenkinderen! Neetenzoonen! geen oogen in den kop? en ziet gij niet, welke overgroote voorspoed tevens met de Vrijheid, in gelijke passen, met mijne komst in uw land gekomen is? | |
[pagina 80]
| |
‘ô Godvergeeten monsters van de snoodste ondankbaarheid! pakt u, op 't ogenblik, uit mijne hooge tegenswoordigheid, of ik ruk u p'ruiken af, die beter passen op houte bollen, dan op de uwen!’ 'k Kan niet zeggen, dat deeze statige Deputatie met even groote plechtigheid afdroop. (Lezers! en vooräl Lezeressen! ik verzoek u, eer gij voortgaat met leezen, wat eau de lavende op uwen neusdoek te doen.) Nu wilde, tot haare smerten, juist het geval of ongeval, dat zekere N.N. een oud trawant van Ambidubius , wat veel vers bier gedronken hebbende, tegen de stal-deur stondt te......, en deeze Trojanieke harangue, zeer duidelijk beluisterd hebbende, zo begon te lachen.... te lachen, dat hij zich be-etcaetera. Hij moest zich gaan verschoonen. 't Blijkt alzo, dat het Trojaansche Paerd zich weinig stoorde aan deeze Deputatie, zo plechtig zij dan ook was; en of men hoog dan of men laag sprong, hij moest de karré-p'ruik eens passen. | |
[pagina 81]
| |
Na dat men nu den ganschen dag dit belangrijk point hadt overwogen, en elf maalen op reçes gescheiden, kwam men overëen omtrent de navolgende | |
Articles convenus.I. De Potentaaten van Bestiania worden bij deeze hersteld in 't uitgestrektste recht, om de karré p'ruiken te moogen dragen. II. Niemand, behalven deeze Potentaaten alleen (het Trojaansche Paerd zelve niet uitgezonderd) zal in geheel Bestiania karrép'ruiken mogen draagen. III. Voornoemde karré-p'ruiken zullen bewaard worden in een p'ruikendoos, wel voorzien van een sterk slot, waarvan het Trojaansche Paerd alleen de sleutel in 't bezit zal hebben. Aldus gedaan op Uilenstein, enz. enz. 't Eerste Jaar van 't Uitgebrooken Dolhuis . Lieden , die meenen te weeten de gehei- | |
[pagina 82]
| |
men der kabinetten, verhaalen, dat zo deeze epineuse materie zo gunstig voor de Bestianianen getermineerd wierdt, dit alleen te wijten was aan den invloed en voorspraak van zijn eersten Palfrenier, welke zij, ten teeken van hunne erkentenisse, een paar diamanten oorringen lieten maaken, ter waarde van ƒ525,000:-: | |
Derde dag.'t Schijnt , dat het Trojaansche Paerd een slechten nacht gehad, of dat men hem slecht gestroot hadt. 's Morgens, reeds voor dauw en dag wakker geworden zijnde, liet hij het navolgend schrijven afgaan: | |
Aan 't volk van Bestiania.Uwe gulle, ongeveinsde oprechtheid maakte van de eerste tijden af een der hoofd trekken | |
[pagina 83]
| |
van uw nationaal karakter, Nu hebt gij ons duizendmaal laaten verzeekeren van uwe tedere vriendschap voor ons. Gij weet onder vrienden moet alles gemeen zijn. Gij zult deswegens geen oogenblik aarselen, mij subïto de navolgende kleinigheeden te doen geworden; wel te verstaan alles betaalbaar in duchtige quitantiën op Roeland Steen .Ga naar voetnoot(*) Haver 13,789 Lasten. | |
[pagina 84]
| |
Voor mijn schabrak 15,600 stukken Laken, van negen quart, à 50 ellen per stuk. Voor 't borduurzel van 't zelve, 125 pond goud, en 431 pond zilver. NB. Wenschte het zelve binnen drie uuren en vijfminuuten te hebben. Voor mijne Palfreniers, en het gevolg, het geen ik verwacht 991,891 stukken Karsai. Item, 1731 zilvere Roskammen; met dit laatste Artiekel is groote haast: daar mijn voornemen is 'er een groot gebruik van te maaken, enz.
ô Hoe groot was de vreugde onder de Bestianiaanen, dat de Commercie, Fabrieken en Trasieken, zo bij hen stonden te bloeijen! Deeze was, even als deeze geheele Historie, van een bargoenzen aart; zij hadt een bijzon- | |
[pagina 85]
| |
Houbraken sculpsit.
Afbeelding van een Bestianiaan, op den 3den dag, na den intogt van het Trojansche Paerd, in Bestianiaan, naar 't leeven geteekend. | |
[pagina 87]
| |
der uitwerkzel op de onderkaak, en nog meer op de onderlip, welke beiden door voornoemde vreugde zeer verzwakt na beneden hingen; in maniere, dat hunne tronies de helft langer wierden, dan zij waren voor drie dagen. | |
Vierde dag.Al wederom wat moois! Langen tijd was 't een grievend hartzeer geweest voor het Trojaansche Paerd, zich beschouwende als geheel iets anders dan gewoone Paerden, als zodanig behandeld en beslagen te worden. Om een einde te maken aan deeze verongelijkingen, geboodt hij, dat men hem beslaan zou met goude hoefijzers. Na veel tegenstribbelings kwam men in deeze kostbaare operatie. Maar het ongeluk wilde, dat ieder morgen, als men het stal opende, de hoefijzers happa waren, en de man op 't kerkhof was. | |
[pagina 88]
| |
Alle dagen vier nieuwen zou wat te duur zijn uitgekomen. Hierom hadden die van Bestiania de slimmigheid, de Goudsmeden om te koopen, ten einde ze wat te doen talmen in den arbeid. | |
Volgende dagen.Men behoeft geen Paerd, 'k laat staan een Trojaansch Paerd geweest te zijn, om te weeten, dat het ongemaklijk loopt, als men een hoef ijzer verlooren heeft. Alzo was het getop en gemartel over de verlooren hoef ijzers eindeloos. Nu wilde juist het geval, dat omstreeks deezen tijd het Trojaansche paerd gekweld raakte met de geelzucht. Deeze ziekte maakt, gelijk gijlieden weet, dat men alles geel ziet. Meenende nu dat het zand, 't geen in Bestiania aan den oever van de zee legt, goud was, hadt hij de gematigheid, om in eens, en voor altoos, zo als hij sprak, alle pretensies aftedoen, te vorderen, dat men hem dertig scheepsladingen met stofgoud bezorgde. | |
[pagina 89]
| |
Men zou ligtelijk geïnclineerd hebben, hem deswegens vertoogen te doen; doch de herïnnering aan de voorleeden receptie maakte de menschen huiverig, en deedt de gedupeerde Bestianiaanen al wederom veel meer belooven, dan zij houden konden. En hier mede hadden hunne kwellingen nog geen einde. Want al in den beginne van zijn intocht in Bestiania (het geen ik door de drukte vergat u kont te doen,) hadt hij van alle de huisdeuren in dit land de sloten en grendels laaten afneemen, de bewoners op 't ernsttgste gebiedende de deuren niet te sluiten. Niemand was 'er, die nu niet merkte, dat het Trojaansche Paerd kolderde, uitgenomen die (en hun getal is niet extra klein) zelve kolderden; en 'er bleef den arme Bestianiaanen, tegen hun zin zich voelende verradelings weggesleept in een verderfelijken maalstroom van gekheeden, 'er bleef, zeg ik, deeze eerlijke dupes niets anders overig, dan zich achter de ooren te krabben. |
|