De Lantaarn voor 1796
(1796)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Getrouwlijk overgezet uit de taal zijner landgenooten.NB. De uitgeever van dit Moreel schilderijtje kent noch 't origineel, noch den schilder. Onmogelijk is 't alzo voor hem te oordeelen over de gelijkenis. Hetzelve is gecopiëert uit eene geheele gallerij van dergelijk portraitwerk; en mag men den man beöordeelen uit zijnen arbeid, zo schijnt hij 't stoute, 't kragtige van eenen Rembrant te paaren met het fijne van eenen Van Dyk , en 't levendige coloriet van eenen Titiaan . Een Man, wiens geest alleen niet afgesleeten is, maar die geduurende dertig jaaren | |
[pagina 66]
| |
denzelven verrijkt heeft door 't leezen van nuttige boeken, door't houden van gezonde gesprekken, grijpt een onderwerp met geweld aan, peinst over 't zelve, doordringt tot in deszelfs merg, en brengt 't weder voor in zijne geheele kragt. Dat dergelijk een mensch de groote menigte achter zich ziet loopen, is toch wel niet te verwonderen. Alles wat nieuw is, treft de aandacht; en 't in de kraam komen van een ongewoon talent, 't geen zich langen tijd verborgen heeft, om zich in zijnen geheelen luister te vertoonen, maakt onder 't menschdom een geweldig leeven, en legt de stemmen aan de ketting. De Abt S..... heeft alles, 't geen een aantal van leezers moet behaagen. Een stijl vol van kragt, een toon als een scheermes, moed in iets te durven waagen, nieuwheid van gedagten: gevoelens, gepast op de heerschende smaak, maaken de nieuwsgierigheid wakker, en overheerschen de meesten der leezers. In 't enthusiasmus zou men zich verwijten, hiervan te rug te komen, te gaan onderzoeken, of die zo kragtige stijl wel even zo klaar is, of de hoogte van den stijl even zo hoog is als die van de reeden, of het geen de man waagt te zeggen, 't uitbroeizel is van eene verlichte verbeeldingskracht, dan of 't is eene gevolgtrekking van een systema, gevolgt in alle zijne deelen; of zijne gedagten even zo bondig als schitterende zijn, of dezelven zo vol | |
[pagina 67]
| |
van waarheid als van peper zijn, of dezelven zo juist als kragtig uitgedrukt zijn; of zijne gevoelens 't uittrekzel zijn van diepe overpeinzing, dan wel van de geheime schok van 't bijzonder belangen, 't geen over onze gevoelens heerscht, zelf zonder dat wij 't weeten. De Abt S..... heeft al de dronkenschap van een eerst fortuintje genooten, en heeft zich in 't hoofd gebragt, dat, wanneer men veele leezers heeft, men meester is, van alle de stemmen. Van hier die groote achting voor zich zelven, die zich altoos indringt ten koste der medeburgers; van hier dat despotismus over de gevoelens van anderen, een schilderijtje 't geen zo aartig hangt aan de zijde van dat der zaak, die men verdeedigt; van hier die hoogmoed, die zomtijds (men kan 't niet ontkennen) de compagnon is van waare verdiensten, maar die maakt, dat men berouw heeft over de loftuitingen, die men verkwist heeft voor de verdiensten, welke dien hoogmoed vergezellen. De Abt S...... heeft de gestrengheid van zeden, voorgeschreeven door de rijpheid der jaaren, in een stand, die de doolingen der jeugd niet verschoont; der ruuwheid van karakter, 't gevolg eener verwaarloosde opvoeding, en de fierheid, gegeeven door 't genot eener nieuwlings verkreegene reputatie. De Natuur, die haare gaven splitst, heeft den Abt S..... die der wlspreekendheid gewei- | |
[pagina 68]
| |
gert. Zijne stem is zwak, geene gebaarden, langzaam vindt hij de woorden, moeijelijk is hij van bevatting, zijn voorstel duister. Groote woelingen zijn voor hem geene zaak; hij verkiest een bedaarden leertrant boven 't vuur. Tamelijk goede rechters hebben beweert dat de voornaamste verdiensten van den Abt s.... zijn: rauwe waarheden, welke op den tijd hunner geboorte 't toppunt van waaghalzerije waren; de Abt s..... beweert, dat alle de blaauwe boekjes, welke zedert 't licht zagen, niet meer zijn dan de tapte-melk, van de room zijner gedagten, Non nostrum inter-vos tantas componere lites. Dan ik ben genegen te gelooven, of ten minste te vermoeden, dat de Abt s..... een man is, dien 't publiek gemaakt heeft, namelijk dat men, na 't leezen van zijne politieke reedenvoeringen, de een gelooft heeft, dat hij een man van vernuft is - de ander van verdiensten - deeze wederom van welspreekendheid - die eindelijk van moed van ziel. Iedereen heeft geredeneert over dit half wezenlijk, half harzen-schimmig weezen. En daar men in alle Staatsomwentelingen iets nodig heeft, waar aan men blijft hangen, zo heeft de groote hoop, die onder 't commando van eenige weinige menschen legt, zich gevoegt bij den Abt s...... Van dat tijdstip heeft men, ten einde om overdreevene lof- | |
[pagina 69]
| |
tuitingen te rechtvaardigen, hem den dubbelen eerbied beweezen. De Abt s..... heeft zijn naam gegeeven aan de beruchte motie, volgens welke de Nationaale Assemblée zich als zodaanig geconstituëert heeft. Maar de zaak wel beschouwt, wat toch blijft 'er over van deeze motie, wanneer men haar naziet, verbeetert, hernieuwt, ontaart, verzagt en omsmelt. 't Is nuttig Roervinken te hebben, bij welke de groote hoop zich moge voegen, zonder zelfs wel te begrijpen, wat zij hebben willen doen begrijpen en doen doorgaan. Ik weet niet, of 't is, dat de menschen een grillig zamenstel zijn van tegenstrijdigheeden, dan of wij door een al te doorschijnend prisma zien; maar groote mannen, waren zij 't ook maar zedert zes maanden, zijn verre boven die vroege reputatie. Zouden wij onrechtvaardig genoeg zijn, om den Abt s..... te weigeren eene fatzoenelijke portie van geest; eene fatzoenelijke portie van bekwaamheden, en bovenal geene twijfelachtige oogmerken? Voorwaar niet; dan om de nakomelingschap niet te bedriegen, zo moet men 'er bijvoegen, dat zijne schitterende hoedanig-heeden niet vergezelt zijn van die wijsheid, welke men in alle politieke affaires in acht moet neemen. Zonder deze speelt men om een koningriik effen of oneffen, men breekt af, zonder dat men weet, hoe men wederom zal opbou- | |
[pagina 70]
| |
wen, en men vergeet, dat om 't noodlot van vierentwintig millioenen menschen te veranderen, men langen tijd vooraf hen van alle zijden bekeeken moet hebben. Iets 't geen de braave luiden altoos ontrust heeft, is de luchtige manier, waarop men gesprooken heeft om zich eene Constitutie te geeven, en 't uurwerk op eene geheel nieuwe wijze te doen gaan: even als of 't zo gemaklijk was den wil van twaalf hondert menschen ter vereenigen: even als of men zeker was, dat de provincien stemmen zouden in schikkingen, waarvan een groot gedeelte zou aanloopen en tegen de instructien en tegen de volmagten. De Abt. s..... schijnt noch zijne eeuw noch zijn volk te kennen. Niets is ligter dan de abuizen aantetoonen, dan heftig uittevaaren tegen de aristokraaten. Niets houdt zo zwaar, als die te verbeteren, en de takken van 't gezag zo te verdelen, dat de magten in evenwicht staan. Het volk heeft een zeer groot belangen, om zich aan 't despotismus te onttrekken, maar 't heeft 'er een, dat noch grooter is, om der anarchie tegen te gaan. En hoe toch zou men durven ontkennen, dat de grondbegizels der overdreeven democraaten 'er op uitloopen? Leest met aandacht, de brochures van den Abt s....., en gy zult met mij toestemmen, dat zijn ijver veel enthusiasmus heeft, dat hij veel stouter van kaaken dan welspreekende is, en dat hij veel beter geschikt is voor revolutien dan voor constitutien. |
|