De Lantaarn voor 1796
(1796)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Over het mislukken van den Veldtocht, onder den Hertog van Brunswyk, in Champagne, door M. P.De gebeurtenissen van onzen tijd zijn zo rijk als belangrijk, en in veele opzichten noch wonderspreukiger, noch raadzelachtiger, dan een van beiden. Zodaanig moet hem, die wederkeert in zijn geheugen tot den staat van zaaken, op 't tijdstip van den eersten veldtocht der gecöaliseerde of geconspireerde magten tegen Vrankrijk, het gebeurde van dien tijd voorkomen. Zedert de toverij overleeden is, hebben wij geleert, dat ieder uitwerksel zijn oorzaak hebbe, ofschoon de brug van communicatie zomtijds onzichtbaar is. Ten einde der nakomelingschap de moeite te bespaaren, hier na omtesnuffelen, dient 't volgende bericht. Eene en eene der voornaamste oorzaaken van al 't gebeurde is de natuurlijke weêrzin en onmin van de Pruissen en Oostenrijkers onder elkander. Gewoon elkander den oorlog aantedoen, was 't bezwaarlijk, dat zij gemeenschaplijk met voordeel zouden vechten. Er heerschte tusschen de twee legers eene vergelijking, die den Pruissen hunne meerderheid ontnam, en hen tegen de Oostenrijkers niet weinig verbitterde. De Hongaarsche regimenten bovenal hadden eene gedecideerde superioriteit; hunne troe- | |
[pagina 55]
| |
pen overtroffen hen in krijgstucht, en hunne generaals de hunne in bekwaamheden. Er heerschte onder hen een order en eene gewoonlijke ondergeschiktheid, waarvan de Pruissen geen denkbeeld hadden. Hunne zeden waren zagter, en de boeren van de Ardesnes verlangden overal na het verblijf der Oostenrijkers, terwijl 't gezicht van één enkel Pruis hen deedt vluchtenGa naar voetnoot(*). Toen de legers uit elkanderen scheidden, vervloekten de Oostenrijkers hunne geällieerden, zij behandelden hen als plunderaars en rovers. De Oostenrijkers verzekerden de Emigranten, dat zo zij immer met de Pruissen in oorlog kwamen, zij hun 't maakloon van deezen veldtocht duur betaalen zouden. Zodanig eene gesteldheid onder de troepen geest weinig hoop op overwinnen. Eene andere, en zeer susfisante reeden voor dit mislukken, was derzelver ongenoegzaamheid. Men moet deeze kwaade uitcijfering den Hertog Van Brunswyk alleen wijten. Men werpt hem noch voor, dat zijne legers niet gebragt waren tot het aangekondigde getal: invoegen dat de belegeringen en communicatien on- | |
[pagina 56]
| |
doenlijk waren - dat de oorlog te laat ondernomen was, - dat de slechtste dispositien voor 't onderhoud genomen waren, - dat men pas proviand voor 50,000 man hadt, terwijl men 100,000 monden te voeden hadt, - dat de transporten averechts bevolen waren over den Moezel, daar deeze rivier ophoudt vaarbaar te zijn in de maanden Julij, Augustus en September, - dat men voor 't minst 50 dagen verlooren heeft in de eeuwigduurende campen van Coblentz, Trier, Montfoort, Chesnieres en Verdun, - dat de tegenrevolutie ondernomen werdt, zonder eenig te voren beraamd omstandig plan, even als de revolutie begonnen werdt door de heeren Necker en la Fayette - dat de kwaade uitslag van den een zo min behoort te verbaazen, als de rampspoed van de anderen, terwijl de Hertog Van Brunswyk , geheel doordrongen van de club van 1789, achting hadt voor den heer Necker; den heer de la Fayette beklaagde, doch alle de generaals, die hij de eer hadt te commandeeren, verachtte, zich zelven alleen beminde, en alleen te raade ging met den hr. Tempelhoff, chef van de Pruissische artillerij. De keus van den Prins tot Generalissimus was bepaalt geworden door eene reputatie, waar van men niet genoegzaam den grond onderzogt hadt. Men hadt niet genoeg gelet op zijn besluitloos karakter, en op zijne bekende eigenliefde, die hem greetig maakte naa eene glorie, die hij met | |
[pagina 57]
| |
niemand wilde deelen. Daarenboven was een generaal, overgeleverd aan de wijsbegeerte, en 't geen men menschenliefde noemt, weinig gemaakt voor eene onderneeming tegen menschen, die, om tot hun oogmerk te geraaken, hatelijke middelen gebruikten, en alzo menigmaal zeer gestrenge maatregelen noodwendig maakten, die zonder wijfelen in alle hunne uitgestrektheid gebruikt moesten worden: gebrek aan karakter in den Hertog Van Brunswyk dat volkomen bewaarheid is geworden zedert hij zich bevonden heeft aan 't hoofd eener onderneeminge, die bovenäl de grootste zielskragt en standvastigheid vorderde. De talenten van dien Prins zijn onvoldoende geweest, om te verhelpen de ongelegenheeden, die uit zijne gebreken moesten spruiten. Door een gevolg zijner gretigheid na eene glorie, met niemand gedeelt, scheen hij alleen de grootste kleinigheeden te willen bestieren; gevolglijk hadt hij tot medehelpers, of onmiddelijke hulp in zijn arbeid, alleen een officier voor den dienst van generaal quartiermeester, twee adjudanten en één secretaris. 't Geheele bestier over de artillerij en genie werdt aan één éénig man toebetrouwd, dien de Hertog nergens in durfde tegenspreeken, en wiens jaloersche aart, zo als die van den generaal, hun allen raadt deedt van de hand wijzen. Deeze omstandigheid maakte geheel nutteloos 't plan om tien Fransche ingenieurs bij de Pruissische armée te voegen. | |
[pagina 58]
| |
Te gelijk liep de Hertog aan den leiband van een commies van 't krijgs-comptoir, zijn leger toegevoegd tot de directie van 't proviand, gezamenlijk met 't krijgs - commissariaat, 't geen in alle opzichten de gebrekkigste inrichting was, die men kan uitdenken. De zelve Generaal, die de vornaamste en oudste officieren voor 't hoofd stootte, die hen nimmer raadpleegde, die nalaatig was in dezelve precautiën in opzicht der Oostenrijksche generaals, welke hij 't gewicht van zijn commando deedt gevoelen, was letterlijk de onderdaanige dienaar van zijn commandant der artillerij, en van 't krijgs-commissoriaat, tegen welken hij nimmer den toon van gezag durfde gebruiken. 't Blijkt aldus, dat de Hertog Van Brunswyk door zijn perzoonelijk karakter volstrekt beneden de meetelooze taak was, die men de onvoorzichtigheid gehad hadt hem toe te betrouwen, en welke hij de laatdunkendheid hadt gehad, zich op de schouders te laaten leggen. De kleine menagementen, in het gewoone bestier des leevens, welke meestäl door middelmaatige luiden worden in 't werk gestelt, en die echter aan hun gedrag zekeren tint van wijsheid en deugdzaamheid geeven, waardoor men zich gemeenlijk laat verleiden, gepaart met veel applicatie op militaire kleinigheeden, en met veel waakzaame en aanhoudende zorgen in 't gemaklijk bewind van een zeer kleinen Staat, | |
[pagina 59]
| |
hadden volstaan, om eene zeer groote reputatie te bezorgen aan den Prins, in zijne jeugd braaf tot de waaghalzerij toe, gelukkig in eene onderneeming in Holland, begunstigt door alle de fouten van zijne vijanden, welke de zijnen bedekt hadden, geliefkoost door den grooten Frederik in zijne schriften, gevleit en bewierookt door de geleerden, de uitdeelers der vermaardheid in onze tijden, gepreezen door alle de vreemdelingen, welken hij tot hunnent bezogt, of met eene ongewoone beleefheid bij zich ontvangen hadt. 't Is grootendeels op de reputatie van den Hertog Van Brunswyk , dat de Keizer met een verwonderlijke grootmoedigheid hadt beslooten, hem 't bevel over zijne legers toetebetrouwen, ofschoon de Hertog zelve zich moest bevinden aan 't hoofd van een leger Pruissen, alwaar de Koning van Pruissen zich in perzoon bevondt, om 't grootste deel van de glorie inteoogsten, die men zich vleide te verwerven door een krijgsgeluk, waaraan men niet scheen te twijfelen. Verre van te beäntwoorden de edelmoedigheid des Keizers, scheen de Hertog zich te hebben voorgenomen de Oostenrijksche troepen buiten de mogelijkheid te brengen, om eenige roemrugtige onderneeming uittevoeren. Nergens heeft hij een deezer legers, 't zij groot genoeg in getal, 't zij bestendig op dezelve plaatze ge- | |
[pagina 60]
| |
laaten, ten einde eene nuttige operatie te kunnen onderneemen of voltooijen. Hij ontblootte de frontieren van den kant van Brabant, en vervolgens beval hij de belegering van Luik, met een corps, ongenoegzaam om die plaats te omringen. Men scheen aan alle de gevaaren van de nabuurschap bloot te willen stellen eene magt, superieur genoeg in getal, om hun gebrek aan krijgs - tucht en ondervinding goed te maaken. Men verzwakte 't leger van den Prins Esterhazy, door 'er 't corps van den Graaf van Erbach van te detacheeren, 't geen zich nutteloos voor Thionville kwam posteeren, op 't ogenblik, waarin een bestendige weêrstand, met betrekking tot de slapheid van den aanval, de ongenoegzaamheid der middelen tegen die plaatze aangewend, hadt aangetoont. Terwijl 't corps van den Graaf Erbach marcheerde, en voordat hij was aangekomen, hadt men 't leger van den Prins van Hohenlohe verdeelt, om 't nodeloos te posteeren tegen 't bosch van Argonne, met de Hessen, die ook bleeven leggen, zonder hunne destinatie recht te weeten. De armée van Clairfait werdt voor Longwy gehouden, noch verscheide dagen na de overgaave van die plaatze, daar men dien tijd hadt mogen gebruiken, met allen kans op een goeden uitslag, om Montmedy te beleegeren. Zo als de generaal Clairfait de beleegering | |
[pagina 61]
| |
van Sedan begon, wiens onderwerping zo gemaklijk als aangeleegen was, riep men hem bij 't Pruissisch leger, welk door middel van eenige bomben Verdun gedwongen hadt zich overtegeeven, alwaar 't vervolgens tien dagen verloor, zonder den vijand aantevallen. Men liet de diverse corpsen van de Benedenmaaze, van de Evêchés en van den Elzas zich verzamelen, daar de Hertog ze ieder apart kon bevechten. Middelerwijl de Hertog deeze geleegenheeden liet voorbijgaan, versmaadde hij den raad, dien men hem gaf, en luisterde niet na 't verzoek om de aangeleegen passage van Islette te bezetten, die verscheide dagen onvoorzien bleef, welke de Hertog liet voorbijgaan, zonder eenige andere beweeging te maaken, behalven twee, die dienden om Verdun te recognosceeren. Toen was 't dat de generaal Kalkreuth, tot voorbij Clermont doorgedrongen zijnde, den Hertog voorsloeg hem de engte te doen bezetten, door welke de groote weg van Verdun op Châlons loopt, 't aangekondigt oogmerk des Pruissischen legers, 't Is opmerkenswaardig, dat de tijd besteed voor Verdun altoos schoon was, en dat zo, 's anderen daags na de overgaave dier stad, 't Pruissisch leger was voortgerukt, 't zelve meester geweest zou zijn van den weg van Châlons, en den vijand niet dan in de vlakte kon ontmoeten, waar alles tot zijn nadeel was, terwijl hij hen zich laatende posteeren op de hoogtens, | |
[pagina 62]
| |
bedekt door een bosch, en een keeten maakende in eene nauwe engte, al 't voordeel van zijn artillerij hadt. De regen begon eerst op den dag van 't vertrek van den Hertog, van Verdun, van waar hij een zeer moeijelijken weg nam, welke hem brengen moest in de dorre vlaktens van Champagne, terwijl hij, na verwaarloost te hebben de passage van Islettes te neemen, lings af op St. Dizier hadt kunnen marcheeren, en Verdun gedekt laaten door de Oostenrijkers en Hessen, die hij daarna voor 't bosch van Argonne hieldt. Hij vondt zich aldus in een onvruchtbaar land, daar zijn vijand bestendig een vruchtbaar land voor zich hadt, te weeten Voevre, Barrois en Pertoi. De Hertog hadt noch een voordeel, welk hij verwaarloosde, namelijk den vijand de retraite te ontneemen of zeer moeijelijk te maaken, door zijne voorhoede meer vooruittebrengen, en zijn rechter vleugel meer uittebreiden, die hij door de linker vleugel van den vijand liet omcingelen, waartegen hij zich met 't corps van den generaal Clairfait kon verzetten, welk hij nodeloos in de tweede linie hieldt. De toevoeren van den vijand konden noch op eene ande, e manier ontrust worden, door bij een corps Fransche royalisten een detachement van 't corps van den Prins van Hohenlohe, welke dit begeerde, te voegen; 't zelve ge- | |
[pagina 63]
| |
keert na de Oppermaaze, zou geöbserveert hebben Barrois, terzelver tijd dat hij op Verdun zou hebben doen terugvloeijen alle de mondbehoeftens, met welke de vijanden hun voordeel deeden. 't Schijnt, dat zedert de aankomst des Hertogs voor Verdun, hij reeds de ongerustheid voelde, welke zijne besluiteloosheid alleen hem kon geeven, wijl hij, in een ogenblik van een ontslooten hart, aan een Franschman zei, dat, zo hij zijn gevoelen volgde, hij aan den Koning van Pruissen zou voorslaan, hier zijne onderneeming te eindigen, en zijn leger onmiddelijk in zijne Staaten terug te brengen. 't Neemen van Verdun schijnt zijne hoop te hebben doen herleeven. Toen vleide hij zich de veldtocht door een volslagen krijgsfortuin te kunnen eindigen, met den vijand op een te dringen, die zich nu verzamelde tusschen Clermont en Châlons, en wiens vereeniging hij opzetlijk wilde begunstigen, ongetwijfelt in de gedagten, op ééns hunne beste troepen te vernielen. Anders zou men zijne werkeloosheid niet kunnen uitleggen, tot dat die vereeniging volbragt was. Dit moet men zelfs vermoeden, uit hoofde van 't vertrouwen, waarmede hij, bij zijn vertrek uit 't camp voor Verdun, tegen den Baron Breteuil zei: ‘zo zij (de Franschen) tot den 12 blijven, zullen zij vernield worden; | |
[pagina 64]
| |
en zo ik ze niet van voren aangrijp, zal ik ze omringen (tourneeren.) Na zo veele en zo handtastelijke militaire fouten, zal men niet meer nodig hebben zich het hoofd moede te maaken, om uittedenken de reeden, waarom deeze veldtogt zo misselijk uitviel: voornamelijk zo men hier bijvoegt het onstaatkundig gedrag des Hertogs van Brunswyk , in zijne behandeling van het Corps Emigranten aan den dag gelegt. Moest men 't laaten, zonder 't te gebruiken, of 't gebruiken, zonder oogmerk, om 'er zich van te bedienen? en zou de Hertog Van Brunswyk, hun een zo bestendig, zo duidelijk ongenoegen bewijzende, na hen met beleeftheeden te Coblentz te hebben overlaaden, niet reden genoeg gegeeven hebben om te gelooven, dat hij in Vrankrijk gekomen was, om een wrok van dertig jaaren tegen 't hof te koelen, indien schriftelijke bewijzen, welke hij de onvoorzichtigheid hadt 'er van te laaten, ons vrijheid lieten 'er aan te twijfelen, enz. enz. |
|