De Lantaarn voor 1792
(1792)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
De zedelijke toestand der Nederlandsche natie op 't einde der achttiende eeuw.Er is onlangs een Boek onder deezen tijtel in 't licht gekomen, waarvan de Schrijver mi ne Landgenooten als baarlijke duivels afmaalt. Geeft men hem geloof, zo maakt 't verregaandste zedenbederf van hen niet meer dan eene partij kanaille, en de beste raad mogt misschien zijn, een groote ringmuur om 't V. Nederland te trekken, en 'er een groot Rasphuis van te maaken. Dit Boek is in een ieders handen (waaruit ik volgens 't gevoelen van zeker oordeelkundig vriend juist niet besluiten wil tot deszelfs slechtheid) en kan zwakke en naargeestige menschen niet dan mismoedig maaken, daar zij te voren reeds niet zondigden door overmaat van vrolijkheid. Men zou, met oogmerk om de kragt van dit geheele Boek in ééns te vergruizen, alleen kunnen aanmerken, hoe de mode reeds overoud is de voorvaderen te prijzen ten koste van de reevenden, en deeze laatsten te laaken, om de gewaande deugden der eersten des te gunstiger te doen afsteeken: zodat deeze tegenswoordige gansche Jeremias-klagt niet nieuw is. Maar deeze weinige bedenkingen (voor eene geleerde opzettelijke wederlegginge is deeze Olipodrigo niet geschikt) zullen nadruklijker mijne verschrikte Landgenooten een weinig kunnen opbeuren. | |
[pagina 149]
| |
Kan 't waar zijn, dat de massa onzer nationaale deugd zo afneemt, vergeleeken bij die der vorige eeuw? Die der Republikeinen, is de Vaderlands-liefde. Kan dezelve zo vermindert zijn in een tijdstip, waarin 't Vaderland meer Patriotten telt, dan immer! Maar ernstiger, kan 't waar zijn, dat ons opkomend geslacht zo slecht, zijne opvoeding zo buitengemeen verwaarloosd is, daar 'er nimmer, zedert de scheppinge, een tijd geweest is, waarin zo veele lieden van verdiensten geärbeid hebben aan de publieke Opvoedinge, gelijk zulks zedert 25 jaaren gedaan is. Zijn dan alle deeze bemoeijingen, zijn alle die Volks-boekjens: Ten Nut van 't Algemeen , niet meer dan hooi gedorst! Deeze gewaande meerdere slechtheid van 't teegenswoordig geslacht verspreidt zich, naar de uitspraak van dat werk, door alle standen afgeweeken van de zeden, die een Nederlander passen. Van deze standen zal ik 'er eenige weinigen doorloopen. Was deugd en braafheid meer verspreid onder onze Regenten in de vorige eeuw? Hoor eens wat D'Estrades 'er van schreef: ‘wat Holland aangaat, 'er zijn teegenswoordig driehondert Afgevaardigden van de Steden, alle om te koopen.’ Tom. III. pag. 514. En elders: ‘ik ken alleen vier perzoonen, die zich niet laaten omkoopen.’ ibid. p. 80. 't Is 'er zo verre van daan, dat 't zeden-bederf onder lieden van deezen stand zou toegenomen zijn, dat ik mij oprecht verzekerd houd in | |
[pagina 150]
| |
't teegendeel van een merkelijken aanwas van Deugd en Braafheid. Zijn onze militairen slechter? Lees 't leeven van onzen beroemden De Ruiter , en herinner u aan zijne herhaalde klagten over 't wangedrag der onder hem dienende kapiteinen. Heeft de Heer Zoutman over iets dergelijks geklaagd? Zouden de geestelijken heden ten dage slechter zijn? 'k kan 't niet gelooven. Zeker zijn ze min wrang, menschlievender, verdraagzaamer; en de deur des Hemels, door wiens sleutelgat men voor 100 jaaren kruipen moest, staat nu voor 't minste op een kiertje. De Kooplieden. Zijn de bankroeten, de frauduleuze bankroeten, nu, in eevenreedigheid van hun getal, meenigvuldiger dan over hondert jaaren? Maaken de boeren nu slechter boter of kaas, en verkogten zij in zestien hondert hunne waaren niet met de meeste winst; al was 't ook ten koste van een leugentje? Waarin zijn wij thans toch zo groote deugnieten! Maakt dan de scherprechter nu grooter fortuin dan voormaals!Ga naar voetnoot(*) Zijn de misdaaaden nu | |
[pagina 151]
| |
zo meenigvuldig! Zo verre is 't 'er van daan, dat ik iemand tarte op te leeveren een voorbeeld van een Stad als Amsterdam, waarin zo weinig euveldaaden gepleegd worden, waarin men met meer veiligheid voor leeven en bezittingen zijne dagen slijten kan. - Ja maar de huwelijkstrouw wordt nu op 't schandelijkste geschonden? Zijn dan de echtscheidingen nu meenigvuldiger als voortijds? Frugaliteit en spaarzaamheid kenmerkten onze voorvaders! Dit beken ik. Maar daartoe hadden zij reeden; hunne mindere rijkdom dwong hen kaarig te zijn. Zeker heeft de weelde onder ons toegenomen. Maar hebben de rijkdommen 't niet gedaan? zou men 'er een oogenblik aan durven twijfelen? waar blijven de jaarlijksche renten van die onnoemelijke sommen aan vreemde Mogendheeden opgeschooten? Of moeten wij leeven, wij die in vergelijking met onze voorvaderen schatrijk zijn, als zij, bij wie schraalhans keuken-meester moest zijn. Ik voor mij bedank' voor eene deugd, die verbieden wilde de voordeelen, mij aangebooden, door begoorte, nijverheid of 't fortuin te smaaken. Zeker is 't dat de weelde ‘de naarstigheid, de arbeidzaamheid, den ijver uitdooft.’ Dit is geweest, is en zal altoos zo blijven, omdat niemand arbeidt, die 't niet meer noodig heeft. ‘De invloed van den godsdienst ep den welvaart der maatschappijen kan niemand in | |
[pagina 152]
| |
twijfel trekken:’ - Maar in den zevenjaarigen oorlog wilde iemand de nederlaag der wapenen van Lodewijk XV aan de ongodsdienstigheid der Fransche officieren wijten; waarop een ander vroeg, of de Koning van Pruissen zo vlijtig na de mis ging. Zo bloeit en vaart England thans zo wel, om dat de Engelschen zo godvruchtig zijn? ja wel! even als of 't niet waereldkundig was, dat men aldaar 't geen men Kristenen noemt, onder de luiden van fatzoen, met lantaarns kan loopen zoeken, en 'er weinigen vinden. Toen in den voorlaatsten oorlog de Engelsche Zeemacht die der Franschen en Spanjaarden vergruisde, was aan 't hoofd dier zeemacht een Minister gesteld, zo godsdienstig, dat hij een aap hieldt, gekleed in priesterlijk gewaad, dien hij, ter openbaare bespottinge van den godsdienst liet ageeren, ik durf niet zeggen, hoe! Indien ergens de godsdienst ontheiligd wordt, is 't aan boord van een Engelsch Oorlog-Schip; maar dit beIet hen niet hunne vijanden braaf 't jak uit te veegen.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 153]
| |
Heeft 't Koningrijk van Pruissen ook welgevaaren, gesteegen in aanzien, onder een Monarch, die zeker niet fijn was? Is Catharina de IIde zo buiten-gemeen godsvruchtig? Waren de Turken, die de Grieken uit Constantinopolen verjoegen, zo goede Kristenen? Maar de invloed van den godsdienst op den voorspoed van een Staat daar gelaaten, is 't dan noch wel zo zeker, dat de onkunde, in denzelven van dag tot dag toeneemt? en zou men alle die poogingen der Godgeleerden, kenbaar in dat heirleger van Theologische Boeken, waarvan geheele risten dagelijks uitkomen, en die niet zouden uitkomen zo ze niet verkogt wierden, en niet verkogd zouden worden, zo ze niet geleezen wierden, die hoon durven aandoen, dat ze de kaart niet een weinig zouden verbeteren, waarop wij na den Hemel moeten steevenen. | |
[pagina na 153]
| |
Quis desiderio fit pudor, aut modus I am Cari Capitis? HORAT
|
|