De Lantaarn voor 1792
(1792)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
[pagina 144]
| |
maar waarover altoos noch veel meer gesprooken wordt. - In alles behaagt mij de afwisseling. Ik haat niets meer dan ouwbakke kost. Laat anderen, zo 't hun vermaakt, bewijzen, dat 's middags om 12 uuren dag is. 'k Zal hen niet stooten van hun stok-paardje. 't Mijne is 't singuliere. En waarlijk raakt men 'er misschien niet verder meê van de waarheid (heeft dit ook een klein snuifje van verwaandheid?) dan met te loopen over 't gebaande pad. In gevaar van ketterachtige waar aan de markt te brenbrengen, wil ik liever van den gepriviliegeerden weg afwijken, dan rechtzinnig anderen en | |
[pagina 145]
| |
mij verveelen. Eene behaaglijke nieuwe dwaaling is mij welkomer dan eene verlepte waarheid. - De aangenomen meeningen eens volks komen uit de fabriek der Staatkunde. Gaat men bij haar in de school, bestendig zal men hooren preeken: vermeenigvuldigd u. Dit mag voor een Staat, als een ligchaam beschouwd, voordeelig zijn; maar of dit even zo is voor de partikulieren, in hoe verre zich hiertoe hun plicht uitstrekt, is 't geen wij een oogenblik gaan onderzoeken, of juister, is iets 't geen wij aan des Lezers onderzoek gaan voordraagen: en dit onderzoek zal hem noch zo belangrijk zijn, als dat der Onthaalbieren en Kermis-wijnen. Ik gun gaerne, dat men de leer der vermeenigvuldiginge met greetige ooren inzwelge, wanneer men, in den eenvoudigen staat der natuur, op 't land leevende, uit haaren milden schoot, gemaklijk eene ruime tafel bereiden kan, waaraan de mensch zijne weinige behoeftens voldoen kan. Maar wanneer hij, van die eerste eenvoudigheid afgeweeken, zijne nu vermeerderde nooddruftigheeden of niet, of niet dan met de uiterste bekommernisse, en in gevaar van teloorstelling en gebrek, voldoen kan, dan mag men onderzoeken, of hij dien lust tot vermeenigvuldiginge onbepaald of moet, of mag inwilligen. Of hy moet? 't Huwelyk, ontheeven van den omslag, door de priesters daar aan vastgemaakt, is voorzeker de staat die den mensch best past; en ieder man moet eene vrouw neemen: 't geen | |
[pagina 146]
| |
't getal der mans en vrouwen, ongevaer, even groot zijnde, dan maakt, dat alle de plaatzen bezet zijn. Indien dus de mensch zijner natuurlijke bestemminge voldeedt, zou de bevolking onzer aarde dezelve blijven, in geval uit ieder huwelijk iets meer dan twee kinderen gebooren werden. Maar omdat de krijgsdienst onder anderen, een milioen mans aan de gehuuwden staat ontrukt, omdat een legio van jonge, en meer dan jonge heertjes (om welke, 't zij in 't voorbijgaan gezegd, ieder te geneeren, een aantal meisjes ook haare roepinge tot 't huwelijk missen, of wier ledig-gang een partij huishoudens in verwarring brengt,) verkiezen zich den last des huwelijks van den hals te schuiven; in andere woorden, omdat 'er in dit corps zo veele verlofgangers, verlofgangsters en vrijwillige invaliden zijn, moeten daarom de rest dubbelen dienst doen, en voor hun gratis loonwachten waarneemen? of heeft mijn vriend *** 't aan 't rechte einde, die beweert, dat ieder individu betaald heeft, wat de Natuur kan vorderen, zodra dezelve een ander in zijne of haare plaatze gesteld heeft, tegens de Dood ze komt aflossen? Of hij mag? 'Er was eens een Koopvaardijschipper, gewoon in zijn soep-ketel water te gieten, naarmaate 't getal der gasten toenam. Maakte dit (d.i. de komst der nieuwe gasten) 't vleesch-nat krachtiger? Wiens vermogens zich niet verder uitstrekken, dan om een paar kinderen op- en tot stand te | |
[pagina 147]
| |
brengen; bederft die, de gansche huspot niet, zo hij 'er een halfdozijn voorteelt; en hebben de oudsten ook eenig schijn van recht over hunner ouderen quasi-wulpsheid te klaagen? Doet een Hovenier verstandig, die de lastige weêligheid der natuur in de wielen rijdt, en de overtollige vruchten noch jong afsnijdt, om de overige des te beter te doen slaagen? Deeze ongeleegenheid is door verscheide volkeren gevoeld, maar de middelen daartegen gebeezigd, moeten iedereen stooten. 'Er is een beschaafd volk (ten minste hieldt 't 'er zich voor) geweest, bij 't welk de vader de kinderen, die hem over de hand kwamen, voor oud vuil, op de straat wierp. Dit onbarmhartig gedrag is veel min te verschoonen, dan dat van een ander volk, schoon 't dit noch veel wreeder kan schijnen, bij 't welk de volkrijkheid betreklijk tot zijn bodem, zo groot is, dat de vrees, om van honger te sterven, den Staat een wet heeft doen maaken, die de ouders verplicht, de kinderen boven een zeker getal, aanstonds bij de geboorte te smooren.......... Hier zit ik nu tusschen twee stoelen in de asch, en blijv' 'er zeker tot 't toekomende jaar zitten; gelukkig, indien ik dan noch iets draagelijks kan aan de hand geeven, tegen eene ongeleegenheid, die door veelen gevoeld wordt, maar waar over weinigen durven klaagen. |
|