De Lantaarn voor 1792
(1792)–Pieter van Woensel– AuteursrechtvrijGelooven. Niet gelooven.Ik ken geen handwerk, waar men meer meê in de kleêren gestooken wordt ('t snijders handwerk zelfs niet uitgezondert) dan met 't gelooven. Ieder zaak kan maar op eene wijze tevens bestaan, maar zij kan op duizend, enz. wijzen niet bestaan. Alzo is de waarheid ééne, de leugen legio. Lord Chesterfield geloofde van alles niet meer, dan de helft; maar goede Lord! hoe zoudt gij hier met dit formulier aan laager wal raaken! 't Was te wenschen, dat wij een maatstok, een schaal, een proefsteen hadden, om ons uit die verleegenheid te helpen. In den koophandel, bij voorbeeld, waarin leugen en bedrog zo groote rol speelen. Men leest in de couranten, dat op St Domingo 30,000 Negers onthalst zijn; hoe veele moet men daarvan op de doode-lijst zetten? Men leest, dat in onze Coloniën een vrouw van een kind half wit, half zwart, in de kraam bevallen is. Hoe groot moet de vlak wit of zwart zijn? Lezers! legt de hand op uw conscientie, en zegt mij eens, wanneer gij 't een of ander gerucht verhaalt, hoe meenigmaal d.i. hoe zeldzaam gij dit gedaan hebt, zonder 'er iets, zonder 'er een jota of tittel toe of af te doen, zonder 'er iets aan te verhaspelen! Wie heeft niet waargenomen, dat een gerucht onken- | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
baar wordt, zodra 't eene menigte monden heeft doorloopen, en verder geraakt is van zijn oorsprong? - Geen koe heet bont, ten zij ze een vlak heeft. Maar te bepaalen en de groote, en de kleur en de figuur van die vlak, is baaze-werk. De verstandigste partij zal altoos zijn en blijven te gelooven:
Van 't goede 't geen men van de grooten vertelt bij hun leeven, niet meer dan de helft. Van 't kwaade 't geen men na hun dood zegt, een derde; en even zo veel van 't kwaad van de geenen, die zuchten onder den last van tegenspoed. Als men deeze laatsten prijst, mag men bij dien | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
lof veilig noch een vierde voegen. Zegt een Juffertje, dat zij vijftien, en eene Dame, dat zij zevenëndertig jaaren oud is, neem van de eerste een paar, en schenkt ze de laatste - snoeft een krijgsman, dat hij een half dozijn in duël heeft kapot gemaakt, laat 't 'er één zijn - heeft een jaager 20 stuks wild. naar zijn zeggen, gevangen, doet 'er de helft af; draaft men in 55 minuuten na Haarlem, zet 't op anderhalf uur - vertelt u een jonge getrouwde, dat hij zijne Egâ de heele nacht heeft wakker gehouden, laat 't een halfuur, laat 't drie quartiers zijn, - en zegt u een auteur, een lantaarn, maaker, dat zijn werk geheel origineel is, gelooft menschen, geloost iemand, die 't handwerk een weinig kent, gelooft, dat hij zeven achtsten, en nog meer geloogen heest. Indien iemand ons weet te betoogen de preciese proportie van waarheid en loogen, van bombario en neit-bombario, die dagelijks op de Beurs van Amsterdam gedebiteerd worden, hoe veel onder de geleerden van professie, en uit liefhebberij, 'er copij voor origineel, hoe veel in de waereld 'er rotten-str..t voor peper verkogt wordt, wij zullen hem BEKROONENGa naar voetnoot(*) met een onzer Lantaarns, verguld op sneê. |
|