De Lantaarn voor 1792
(1792)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 103]
| |
[pagina 103]
| |
Staat der geleerdheid in Nederland, en van de geleerden.Dit zal een kabinetstukje worden! De welgereegeltheid der Maatschappij vordert, dat men 'er van alles in vindt, dat 'er niets in feilt, met niets overkropt is: want 't geen men van 't een te veel heeft, zou maaken, dat men aan 't ander te kort kwam; iets dat confusie moet baaren Men heeft uitgecijfert, dat bijaldien alle menschen 't land bearbeiden, een vierde van dien arbeid welke thans door slechts een klein getal gedaan wordt, volstaan zou: zodat op eene bevolking van hondert duizend menschen, 'er ten minste vijfentwintig duizend boeren moeten zijn. Aldus moet 'er eene evenredigheid zijn in alle andere standen, die tot elkander zekere betrekking van getal, van rang of waardij hebben. Dus ziet men aanstonds, dat in eene bevolking van 100,000 zielen, 25,000 geleerden om 25 boeren even zo wanstallig zou zijn, als 1000 architekten om hondert werkluî; dat in de keuze van te moeten missen broodbakkers of auteuren; mcn den eersten den voorrang zou geeven: nadien men eer leeven kan zonder boeken dan zonder brood; en ik ken auteuren van nabij, die boeken uit hun eigen en uit eens anders fabriek verkog- | |
[pagina 104]
| |
ten, om brood te hebben, vertaalers, die hun woorden-boeken verpandden voor een paar schoenen. In welke proportie moeten de geleerden staan tot de rest? Verbeeld u een Staat, wiens bevolking uit een millioen menschen bestaat, van deeze moeten (zal die Staat wel bestierd zijn) 'er zo veele landbouwers, zo veele veehoeders, visschers, huizenkleer- schoen- enz. maakers, zo veele schoorsteenveegers en lierdraijers, eindelijk, om ons de maag en harzens te bederven, zo veele banketbakkers en poëeten zijn, als de behoeftens van 't geheele ligchaam vorderen. Is dit de vraag beäntwoorden? Ja! 'k wil zeggen, dat die Staat zo veele geleerden kan nahouden, als 'er overschiet van handen en hoofden, gevorderd tot nodiger en profitabeler gebruiken. Maar bij ongeluk kan men deeze formulier niet toepasfen op ons Vaderland, een handeldrijvend gemeenebest, alwaar in der ingezeetenen behoeftens min voorzien wordt, door derzelver arbeid, als door derzelver industrie. De pennestreek van een koopman doet duizend lasten graan invoeren, hondert kudden ossen herwaarts drijven, hondert laadingen wijn inbrengen, zet milloenen bijtels, hamers, naalden en pennen aan 't houwen, kloppen, steeken en schrijven. Dit maakt 't zo goed als onmogelijk preçies te bepaalen, hoe veele geleerden 'er moeten gaan op twee en eene halve millioen ingezeetenen. Dan zo moeijelijk dit is, zo ligt en onwedersprekelijk | |
[pagina 105]
| |
is 't, dat dezelven d.i. de geleerden van professie verre, over en over 't benodigde getal loopen. Men mag onze Nationaale geleerdheid vergelijken bij eene oude dame, zwoegende onder den last van optoizels, doch die op de keeper bezien niets meer zijn dan entoilage, systeme, clinquant, marcassite en jargon. Beide gaa ik nu betoogen: schoon ik anders meer hou van stellen. Ik heb 't verdienstelijk werk verricht (zo geduld anders een werk verdiensteiijk maakt) den Arrenbergschen Boek-Catalogus (want de boeken staan tot de geleerdheid, als de apteeken tot de geneeskunde) na te gaan en bevonden, dat zedert 1600 tot 1772 grosso modo bereekend 8,000 werken, 't dag- en kaarslicht gezien hebben. Acht duizend werken in zo veele jaaren, zou men zeggen, is niet veel; 'k geloof ook dat misschien op die lijst wel een derde vergeeten is. Maar houden wij ons bij die 8,000. Van de twee en een halve millioen ingezeetenen zijn 'er de helft vrouwen, die liever in de spiegel als in de boeken kijken, van de overige 1,250,000 zijn 'er twee derden (en noch meer) door de natuur of de onnatuur bestemd, om door hun handen-arbeid hun brood en boter te verdienen, hun honger en dorst te stillen, hunne vrouwen iets in 't oor te luisteren en te gaan slaapen. Deeze zijn alle voor ons, arme auteuren en boekverkoopers! verlooren. Rest ruim 400,000 menschen, van welke wederom terstond afgaan de | |
[pagina 106]
| |
kinderen, en die door ouderdom 't voor de twedemaal geworden zijn, welke te zamen van deeze laatste cijfers de helft wegveegen. Zo blijft onze troost en toeverlaat een zootje van tweemaal hondert duizend menschen. Ja welk zootje! welke troost! - De R. Katholijken, die een derde van onze bevolking uitmaaken, luijeren op 't oorkussen van den Paus en de Kerke, meenende nu 't leezen voortaan eene verlooren moeite. De Gereformeerden, maakende een ander derde, zijn, zedert 't laatste oordeel van Dordrecht ook de beste lezers niet meer; zij leezen of niet, of meest enkel de courant, boekzaal en 't dominées-briefje, of leezen, ik gaa aanstonds zeggen wat.... Of neen, 't is beter gezweegen. Ei lieve kijk zelve den Arrenbergschen Catalogus eens na! Terstond zult gij waarneemen, dat onder de acht duizend 'er zes duizend Theologische boeken kunnen gesteld worden. En welke? laat iemand van 't gezondste, ook van 't vastste harsengestel zich een paar jaar zetten aan 't leezen van dit ontuig, zo hij, indien niet stapelzot, ten minsten niet zeer strompelachtig van oordeel geworden is, verbeur ik mijn rechter oor. Maar stelt, dat alle deeze boeken meester- en meesterknegt-stukken waren, ontegenzeglijk blijft 't altoos, dat wij 'er mede overkropt zouden zijn. Laat ieder uitgaaf van 750 zijn, geeft voor de 8,000 werken 6,000,000 boeken. Daar deeze nu, de A-B en School-boeken uitgezondert, een lang leeven kunnen genieten, en, ten zij ze in de al- | |
[pagina 107]
| |
verslindende klavieren der kommenijshouders vallen, verscheide geslachten dienstbaar kunnen zijn, blijkt, dat 'er te veel bij ons gedrukt is en wordt. En dat niet alleen Godgeleerde werken, maar boeken over allerlei onderwerpen, meesterstukken, bekroonde en onbekroonde memoriën, stukken waarop de keurmeesters den stempel hunner goedkeuringe gezet hebben. - De laage prijs is een bewijs van eene overkropte markt. Zo is die van onze Geleerdheid, blijkens de daaling in de boeken. Zo verkoopt, tot merkelijk hartzeer en verdriet der eerste koopers, een Vlissingsch Genoodschap, een Servandis Civibus, 't Stolpiaansch legaat zijne boeken voor twee derden en minder van hun oorspronkelijken prijs: een bewijs zonder replicq, dat 'er te veel boeken gedrukt worden, voor 't getal der lezers. - De Godgeleerde boeken, die in onze bibliotheeken eene zo sterke preponderantie hebben, maar tevens ook gewis de slechtste zijn, waren en zijn bij ongeluk bijna de eenigste oorspronkelijke; zeven achtsten van de overigen zijn niets dan vertaalingen van 't geen, rijp of groen, in Engeland, Vrankrijk of Duitschland uitkomt. Hadt de overstelping van boeken geen ander nadeel, dan dat zij in kommenijën en andere hoeken verscheurt worden, 't kon 'er noch door. Maar even als een disch, overladen met schootels iemand den honger doet vergaan, zo beneemt de overkropping van boeken den leeslust. | |
[pagina 108]
| |
Even als wij overlaaden zijn met bedrukt papier, even zo zijn wij 't met Genootschappen, enz. Zo als in zeer veele takken de verdeeldheid, de voorrang van 't bijzonder belangen boven 't algemeen belangen hier te lande uitsteeken, alzo doet zij 't ook in de geleerdheid leder wil eene Universiteit, eene Academie, een Kweekschool, eene Maatschappij, een Genootschap, een dit een dat hebben. Alle zoeken zij 't licht na zich toetetrekken, en 't de een den ander te betimmeren. De Geleerden maaken zich dik, wanneer zij achter hun naam de tijtels van zo veele Academiën of Genootschappen kunnen schrijven, als de Heer A. van Haller : zonder na te gaan, of deeze geleerde corporatiën hun luister, dan of zij dien aan die corporatiën bijzetten. De verplichting om tot den opbouw van zo veelen medetewerken, maakt, dat men of in 't geheel niet of zeer slecht werkt. Mijne lezers moeten nu een leevendig gevoel hebben van de engheid onzer wezenlijke letterkundige nooddruft. De Hollandsche Maatschappij, gezuiverd van theologische uitstappen, maar enkel bezig met de Wis- en Natuurkunde, in den alleruitgestrektsten zin van 't woord, de Maatschappij der Letterkunde voor de fraaije letteren kan volstaan voor onze geleerde behoeften. De rest zou 't misschien niet onverschillig zijn te casseeren. Men zou 't Stolpiaansch legaatwerk (ofschoon de verminderde prijs van 't boek toont, dat onze natie 'er niet zeer happig na is) noch in 't leven kun- | |
[pagina 109]
| |
nen houden, mits deszelfs opzichters voortaan toonden, wat meer philosophie te bezitten, en zich onthielden om uit de natuur der Godheid een betoog te vorderen.Ga naar voetnoot(*) De natuur der Godheid! en dat in den mond van de vleugelluî onder onze philosoophen, de kern onzer wijsheid, de meesterknaapen van ons verstand! Dat zij vorderen, uit de natuur van hun neus te betoogen, dat zij neuswijs zijn, en ik zal 'er misschien een gooi na doen. Ook zijn vijf Universiteiten te veel, te veel om bekwaame Professoren wél te kunnen onderhouden, meer als wij nodig hebben Men heeft waargenomen, dat ééne hen zestien kuikens kan uit- | |
[pagina 110]
| |
broeijen, hoe veele Geleerden 't een Professor kan doen, blijft een problema. Noch een woord van de Geleerden. De onze - in 't voorbijgaan - kenmerken zich door zwaarmoedige geleerdheid, dof heid van geest, dorheid van genie, en eene niet stiefmoederlijke bedeeling van pedanterie. Dit spruit uit onzen bodem, klimaat, levensmanier, (Zie bladz. 38) de heerschende gevoelens, de opvoeding, de regeeringsform, en maakt dat wij, vergeleeken bij 3 a 4 der verlichtste volkeren van Europa, eenige posteeringen achter uit zijn. Gij klein getal van bevoorrechte wezens, die de Natuur met den gelukkigsten aanleg beschonk, waarop 't lot u gunde te bouwen, en die u daar door boven de groote hoop uwer natuurgenooten hebt verheven; gij noch kleiner getal van gelukkiger weezens, die uwe meerderheid met eene voortreflijkheid van hart paarende, u niet vergramd over eens anders verheffing, laat een gering noodhulp voor een oogenblik bij u in de school gaan Zijn de studiën de wegen, die op zelfsvergenoegen? op aanzien? op fortuin uitloopen? Op zelfsvergenoegen? Zeg mij, indien iemand met een zintuig meer, of met meer volmaakter zintuigen gebooren, onder ons moest leven, zou hij voor zich zelven gelukkiger zijn? zou hij in de menschelijke maatschappij niet even zo geplaatst zijn, als hij 't in een concert zou wezen, wiens instrument een paar toonen te hoog gestemd was? en heeft uwe meerderheid u niet meer de | |
[pagina 111]
| |
nijd uwer medemenschen, met welke gij toch leven moet, wier vriendschap en bijstand gij ieder oogenblik behoeft, verwekt, dan dat zij uw innig genoegen vermeerderde? Eene andere vraag. Biegt zo niet mij - u zelven - eens recht op, en toetst, of gij uwe meerderheid in gelijke schreden hebt voelen aanwassen met die melkachtigheid, die honingachtigheid van gemoed, die fluweelachtigheid van imborst, die ons de knipslagen van de waereld onbemerkt doet voorbijvaaren, die de doornen des levens in roozen verandert, ons hart met welwilligheid opvult, ons een ieder zo niet beminnen, ten minsten niemand haaten, en ons zeker van een ieder doet bemind zijn, eene gemoedsgesteldheid, die zoo veel hooger te schatten is boven alle wetenschap en vernuft, als de edele gesteentens uit de Brazilsche mijnen 't zijn boven de schelpen onzer stranden! Op aanzien? Indien men de werken der Ouden gelooven mag, zijn 'er natiën geweest, bij welke kunde en vernuft op een hoogen prijs gesteld, derzelver bezitters de hoogachtinge van 't publiek verworven. Misschien is dit noch 't geval in Engeland, in Geneve? maar zijn ze niet een weinig in-courante waar onder ons, bij welke familie en rijkdommen, iemand van perzoonlijke verdiensten ontslaande, alles afdoen? Gereedlijk beken ik misgetast te hebben, indien men mij toonen kan zes favorieten van 't fortuin, die deeze twee stelten | |
[pagina 112]
| |
niet opbeurden.Ga naar voetnoot(*) Ik voor mij ik ken ze niet, maar wel luiden van de uitgestrektste kunde, 't helderste verstand, die ongekend, 'k laat staan aangezien, hier of elders verschimmelen, en uit moedeloosheid zich agter zich zelve verschuilen. Op fortuin? De luiden - 't is eene algemeene bemerking - slaan eer de hand aan de hoed, dan zij ze in de zak steken. Der Geleerden fortuin is noch al zo sober als hun aanzien. De Predkanten mogen zich getroosten, verzekerd, dat 't geen in 't vat is niet verzuurt. Maar toon mij een advocaat. een artz, die na jaaren tobbens, zich den tijd kan neemen, om een oogenblik uitteblaazen, voordat hij inslaapt; en zo gij 'er één gevenden hebt, zeg eens, dat 't geen witte raaf is. Meent iemand in den letterarbeid een beter loon voor zijne bemoeijingen, voor zijne verdiensten te | |
[pagina 113]
| |
vinden; hij raadpleege des kundigen, en hij zal leeren, dat de drukpers eene melk-koe is, die weinig geeft en veel droog staat. Ik heb alleen twee auteuren gekend, gelukkig genoeg in dit traanendal, om zich de kost, op den ouden dag, in een proveniershuis te kunnen koopen. Ik voor mij ben zo verzekerd met dit werken te timmeren van de gulden op een stuiver, dat ik welhaast, tegens dat ik aan den bodem van mijn laatste zak guldens kom, een zwavelstokken-fabriek gaa opzetten, wel te verstaan liever dan dezen dorren en doornigen grond langer te beploegen. Ik ken geen neteliger beroep, dan dat van auteur, tooneelspeler en predikant; ik zou 'er den theater-kwakzalver wel bij doen maar 't schijnt dat zijne nietigheid hem behoede voor de critique. Zeker moet eens schrijvers hoofd-bestreeven zijn algemeen te behaagen, d.i. na de Maan te grijpen! EerstGa naar voetnoot(*) als 't kind noch in de geboorte steekt, toetst hij, uit een zedig wan rouwen in zijn eigen oordeel, zijn werk aan dat zijner vrien- | |
[pagina 114]
| |
den. Niemand is 'er, die niet heeft opgemerkt, hoe de menschen mild zijn in 't raadgeeven, op voorwaarde, dat de raadvraager hun gehoorzaame: dat is, dat hij gedooge, dat men schreijelings over u heen gaat zitten, om u te berijden, waarheen men wil. 't Is hard, maar 't mogt 'er noch meê door; was 't niet, dat deeze oost - geene westwaarts rijden wil. Heeren en Dames kritieken, 'k heb door uw spitsroeden moeten loopen, UEd. en Onëdelen zult voor mij ook eens de revue passeeren! A. Maar mijn Hemel, een boek zo te ontcieren door zulke platte uitdrukkingen! - B. 't Werk heeft niet veel te beduiden. - C. 't Is jammer; toch eenige weinige gedagten; de rest niet dan een bundel spreekwoorden. D. 't Boek is zonder methode. E. Ja, 't is geen kunst aardigheedentjes te schrijven; maar zaaken. F. Maar Neeftje weet je niet, dat 'er opiniën zijn, die men moet respecteeren? G. 't Werk is zo wat luchtig opgekletst. | |
[pagina 115]
| |
H. Die manier van schrijven is goed, om zich de geheele waereld tot vijand te maaken I. De schrijver is vol eige-wijsheid, en rekent zich overal toe bevoegt. enz. Ten besluit eene enkele opmerking: Men kan, zonder eenige kennisse van muziek hooren, of iemand zuiver dan valsch speelt. Men kan onkundig van de regelen der architektuur een gebouw met recht fraai vinden. enz. Maar met de schrijverij is de zaak geheel anders; alle wel opgevoede menschen kunnen nu schrijven, dat is, letters op 't papier maaken; dan wanneer zij dit zonder kop of staart, zonder kragt, magt of heerlijkheid doen; wanneer zij, in weêrwil van een renfort van allerlei subsidiaire troupes, niets dragelijks, niets leesbaars voor 't licht brengen, zo mag men daar, om voor bekwaam rechter in dit geval te kunnen doorgaan, 't nodig is een deftig werkstuk van eigeGa naar voetnoot(*) fabriek aan 't | |
[pagina 116]
| |
vengster te kunnen zetten) deeze bedillers raaden liever de snater te houden, dan hunne neuswijzigheid, hunne onwetendheid en nijd door de belachlijke meesterachtigheid hunner uitspraaken aan den dag te leggen. Amen.
Siet! alsser yemant boecken schrijft,
De leser lacht, de leser kijft
De leser prijst, de leser spot,
En beijde dickmaal sonder slot;
En die het veeltijts minst beseft
Dien isset die het hardtste treft.
Nu tegens dit gemeensaem quaet
En weet ik anders geenen raedt,
Als dat men uijt een vroom gemoet
In alle dingh sijn beste doet,
En laten dan een ieder man,
Al seggen wat hij seggen kan.
Vader
Cats
.
| |
[pagina 117]
| |
Faculteit van koophandel.Wij zouden ons bezondigen, bijaldien wij dit hakzel onzer nationaale geleerdheid lieten afloopen, zonder navolgende hoogstnoodzaakelijke herinnering. De koophandel is de algemeene borst, welke de ingezetenen dezer gewesten voedt. Heeft iemand hier te lande ooit gedagt, van de Negotie eene studie te maaken, en eene Academie of Kweekschool voor de Studenten in die wetenschap, die goudmijn voor den Staat, zo rijk in voordeel, als eenige andere liefhebberijën 't weinig zijn, op te richten? Zou eene facultas mercatoria op onze Universiteiten niet even zo goed figureeren als eenige andere? - Mag men iemand die, op Eén na, het hoofd van 't eerste huis van Negotie van dit land en van Europa is, mag men een Heer van de uitgestrekste kunde, de rijkste ervaaring, 't helderste verstand gelooven, zo ontbeert onze opkomende koopmans-stand dergelijke faculteit zeer zeker; daar onze natie doorgaans meer praktijk dan theorie heeft. Gelooft mij, eerlijke Vaderlanders! de voordeelen van dergelijke Handel-Academie zijn onbereekenbaar! Kon men bij zulk een Instituut allengs een half dozijn van luiden aanwinnen, in staat om den Koophandel, Fabrieken, Trafieken en Navigatie van onzen aardbol in hun geheel te overzien, dergelijke schat van luiden bekwaam der natie voor te lichten omtrent haare waare en groote belangens, zou met geene edele gesteentens te betaalen zijn. |
|