Aanteekeningen, gehouden op eene reize door Turkeyen, Natoliën, de Krim en Rusland in de jaren 1784-89
(1789-1793)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
Achtste bundel.De Krim, of Tauriën.Ergo erat in fatis Scythiam quoque visere nostris. Ongetwijfeld zal de geëerde Lezer, bij 't doorbladeren van den vorigen Bundel, innig betreurt hebben, dat 't eenen zo opmerkzaamen reiziger, bij 't doortrekken van 't belangrijke land van Klein-Asiën, aan tijd ontbrak, om zijne aandacht vaster te klee- | |
[pagina 192]
| |
ven aan 't geen de historie der natuur, der zeden, gebruiken, gewijde en ongewijde plechtigheeden, enz. zou hebben kunnen verrijken. 't Is duizend jammer! Twee jaaren bragt ik bijna in de Krim of Tauriën door. Mag 't derhalve mij niet gebeuren, in deezen Bundel, met eenige leezenswaardige merkwaardigheden den Lezer te betaalen zijne moeite van 't leezen, zo blijft mij niets anders over, dan om te zien na een ander excuus. Om hem een staaltje te geeven van 't geen ik in de mars heb, gaa ik voor hem ophangen 't tafereel der lotgevallen van dit schier-eiland, zo als 't zelve mij door den geleerden Mirza isouph-bachi is medegedeeld; in welk tafereel bijaldien eenig criticus of fouten in de ordinantie, of eenig copij-werk (want of ook onder de Tartaaren de ziekte der letterdieverij heersche, is mij onkekend) mogt ontdekken, hij wijtte dit | |
[pagina 193]
| |
enkel den teekenaar. Niet zodra zal intusschen van een of ander mij iets ter ooren gekomen zijn, of ik zal zijne Tartaarsche prinselijkheid daarover per missive bestraffen. De staatsgesteldheid of constitutie van dit schier-eiland heeft meer dan ééne afwisseling ondergaan; en in de daad was 't anders, 't zou te verwonderen zijn, daar 'er voor geen andere kwaal, kies-pijn misschien uitgezondert, zo veele doctoren gereed staan als voor de politieke, 't zij kwaalen, 't zij eige-gesteldheeden of idio-syncrasiën. Dan 't is met de constitutiën en haare nukken als met goude orlogie-kasten en haare bulten; men slaat 'er de eene bult uit, en 'er komen 'er drie anderen voor in de plaatze. - Hoe wenschelijk was 't, dat adam bij zijne andere talenten nog hadt gevoegd dat van te kunnen schrljven, dat hij zo wel de eerste auteur als de eerste mensch was ge- | |
[pagina 194]
| |
weest. Gezeeten, terstond bij zijn komst in de waereld, met de pen achter 't oor, zou, in zo verre hij een ijverig werkman was geweest, dat werk ons geene wind-eijeren gelegd hebben. De aarde toen nog, om zo te spreeken, warm uit de oven gekomen zijnde, zou zijn arbeid, ons een echt bericht hebbende gegeeven van haar fabriek, der nakomelingschap de spijt hebben kunnen bespaaren van lucht-kasteelen gebouwd te hebben; de inventarisatie van linnaeus zou gesneeden-brood geweest zijn, en wij zouden, zo zijne kleine kinderen dit spoor gevolgd hadden, de historie van de wieg en bakermat der menschen-kinderen op onzen duim kennen. - Misschien, zegt iemand, maak ik het papa adam wat volhandig. En eilieve waarom kon eva hem geen handje geholpen hebben? eva, die nu met haar leêgen tijd geen weg wist! De ledigheid is een duivels oorkussen. Wie weet, hoe vee- | |
[pagina 195]
| |
le onheilen dit aan 't menschdom zou bespaart hebben! Nu 't legt 'er dan toe, en gedaane dingen geen keer neemende, zo blijft ons, gedoemt om omtetasten in de duisternisse, in 't schermerlicht, niets overig, dan 't hoofd te stooten, zo meenigmaal wij 't waagen te wroeten in de bestooven archieven onzer natuur-genooten. | |
bericht aan den leezer.Mag ik u wel verzoeken de volgende aanhaaling over te slaan.Ga naar voetnoot(a) 't Is niet uit min- | |
[pagina 196]
| |
achting voor 't werk van isouph-bachi, dat ik hierop aandring. - De historie van 't | |
[pagina 197]
| |
menschdom in 't groot, is de historie van een grooten hoop schelmen, die zonder eenige | |
[pagina 198]
| |
achtinge voor recht of billijkheid, luisterende enkel naar den dwang hunner driften, alleen van 't overwicht hunner sterkte gebruik maaken, om over elkander te heerschen, dat is, elkander ongelukkig te maaken en te vernielen. - En keert men 't oog van 't huishouden der natiënonder elkander, na 't huishouden van ieder natie in haarzelve, die zich door wetten onderling verbonden, zou men zeggen, met oogmerk van de hoogst mogelijke gelukkigmaaking, eene droevige ondervinding zal ons leeren, dat wetten, die moesten dienen, om de zwakken te verdeedigen tegen de sterken, in de handen van heerschzuchtige, onbedreeven en wreederegenten, de middelen zelve van verdrukkinge dikwerf geworden zijn, | |
[pagina 199]
| |
dat deze (onverschillig onder welken naam, van regenten, protectors, koningen, onder-koningen, stedehouders, hospodars, souvereinen, nabobs, keizers, czaars ensultans) meestäl de paalen van 't hun betrouwd gezag verre overtreeden hebbende, die overtreeding door geweld alleen kunnende handhaaven, hun magt dikwerf door onrechtvaardigheid, verbeurtverklaaring, ballingschap, gevangenis, lijfstraffen en menigvuldige wreedheid hebben moeten aan den gang houden: waardoor 't, helaas! gebeurt is, dat de menschen 't doelwit, waarom zij zich in maatschappij vereenigden, de vermeerdering van geluk, en de opöffering van 't minst mogelijk gedeelte hunner natuurlijke vrijheid, schier overal gemist hebbende, hier door, en door zijne lange reeks van gevolgen, 't spoor bijster geraakt zijn, en zich met allerlei zedelijk kwaad bemorst hebben.
‘Herodoot zegtGa naar voetnoot(*), dat de eerste be- | |
[pagina 200]
| |
zitters van dit land waren de Cimbren. Bij hun aankomst in dit schier-eiland droeg 't zelve den naam van Tauro-Scythiën. Deeze Cimbren noemden 't geheele land, kasteelen, havens, engtens met den naam van Cimmerisch. De Asiatische Scythen, bekend toen onder den naam van Tauren, of Tauro-Scythen, door de vervolging hunner buuren de Mesageeten, 't benaauwd gekreegen hebbende, klommen den berg Taurus af, die een gedeelte uitmaakt van 't Caucasische gebergte, en verdreeven de Cimbren uit hun land. Deeze vluchtelingen staken den Pontus Euxinus over, vestigden in Klein-Asien eene volkplanting, en waren de eerste stichters van Sinope. Van hier al verder voortrukkende, deeden zij een inval in Lydien, en plunderden aldaar uit de beruchte stad der Arden, | |
[pagina 201]
| |
ten tijde der regeering van arde gyges.Ga naar voetnoot(*) Van hier werden zij gedreeven door alluattes, den opvolger van gyges.Ga naar voetnoot(†). De Tauro-Scythen, onder 't verjaagen der Cimbren, en 't bestendig voortrukken oostwaarts na de zijde van 't Caucasische gebergte, landden aan in MediënGa naar voetnoot(§), onder de regeering van cyaxares, 633 jaaren voor de geboorte van J.C. alwaar zij zich neêrsloegen. Dan dit duurde niet lang: want na eene regeering van 18 jaaren vonden zij zich gedwongen door de Meden, welken 'er hen van verdreevenGa naar voetnoot(*) om te rug te keeren na hun vaderland. Toen zij nu in hun land terug kwamen, moesten zij hunne slaaven beoorlogen, | |
[pagina 202]
| |
die in hun afweezen hunne vrouwen en dochters gehuuwd hadden.Ga naar voetnoot(*) Niet lang hierna trok darius, de zoon van hystaspes, over den Donauw, met eene geduchte legermacht, en viel den Tauro-Scythen in Bessarabiën aan. Dan deeze oorlog was hem niet gelukkig. Na deeze mislukte onderneeming der Persen, zonden de Ionische en nog meer de Milesische Grieken overal volkplantingen langs den oever van den Pontus Euxinus. Deeze kolonisten lagen, in 't oostelijk gedeelte van 't Taurische Chersonesus, den grondslag van een koningrijk, strekkende hunne heerschappij noch verder dan de Cimmerische Bosphorus, die een gedeelte maakt van Asiën. Men vindt in de jaarboeken van dat | |
[pagina 203]
| |
koningrijk, op 't jaar 437 voor den Heere J.C. dat die koningen zich noemden archeanactides. De naamen hunner opvolgers worden gevonden in de Historie van diodoros siculus, tot aan sparteus, gestorven in de 124ste Olympiade, d.i. 280 jaaren voor onze tijdreekening. Dit koningrijk duurde tot den tijd van parisades, welke zijne staaten afstondt aan mithridatesGa naar voetnoot(*). Deeze vorst werdt door pompejus 70 jaaren voor onze tijdreekening overwonnen. Dit bragt de meesten der Tauro-Scythen onder de Roomsche heerschappij: dan verscheide bleeven meester van zommige oorden, meest toch in de nabuurschap van de Palus Maeotis. De naam van den beruchtsten hunner vorsten was odinus, zoon | |
[pagina 204]
| |
van tridulphus, wiens naam te voren was sigger. Ten einde niet te worden overheerd door de Romeinen, begaf hij zich na de westelijke districten. Tegens 't einde van de eerste en 't begin der tweede eeuw waren de Bosphorers noch onder de volkeren, die genoeg hun best deeden, om het Roomsche juk afteschudden: maar de keizer trajanus, decebalus, en geheel Dacien in 102 overwonnen hebbende, wendde zijne wapenen tegen de Armeniers, de Tyriers en de Colchiers, en dwong de Bosphorers hem çijnsbaar te zijn.Ga naar voetnoot(*) Adrianus, de opvolger van trajanus, eerst alle de Dynastiën van den Bosphorus en Tauro-Scythien hem çijnsbaar en zijne vassallen gemaakt hebbende, vereerde hij vervolgens cotis met den tijtel | |
[pagina 205]
| |
van koning der Bosphorers; hij stondt hem toe den diadeem te draagen, geevende hem teffens verscheide steden, onder anderen Cherson. cotis stierf in 134 van onze tijdreekening. Men gaf terstond van dit overlijden kennis aan adrianus, en verzogt hen een anderen koning te verkiezen. Tegens 't einde van de derde eeuw verklaarde de Tijran criso den oorlog aan den Keizer diocletianus. De eerste werdt geslaagen en geheel overwonnen door christiaan papias, een Chersonsch vorst, en stedehouder van den Roomschen Keizer.Ga naar voetnoot(*). Ten tijde van diogenes, zoon van diogenes, Prins van Cherson, bevestigde constantijn de groote dezelve | |
[pagina 206]
| |
voorrechten, die diocletianus aan de Chersonieten hadt verleent, ja zelfs voegde hij 'er noch nieuwe voorrechten bij.Ga naar voetnoot(*) Verscheide jaaren hierna vergaderde de kleinzoon van bovengezegden criso een leger, zamengesteld uit de inwoners van de Palus Maeotis of 't Azowsche Meir, waarmede hij de Chersonieten beöorloogde; dan hij werdt geslaagen en overwonnen bij Kaffa, door supolitha, welke toen ter tijd aan 't hoofd van 't prinsdom van Cherson was. Na deeze overwinning breidden de Chersonieten hunne grenzen uit, ten koste van de Bosphorers, die integendeel zich vonden gedwongen de hunne in te krimpen.Ga naar voetnoot(†) 't Gevolg hiervan was, dat een ander Sauromaat, ook een vorst van Bosphorus, | |
[pagina 207]
| |
een ander leger van de ingezeetenen van de Palus Maeotis bijeen raapte, om de hoon, zijne voorouders aangedaan, te wreeken. Een pharnaces, zoon van een heer van denzelven naam, overwon hen in een tweegevecht, en stelde hun grondgebied vast op veertig mijlen. Deeze grenzen van de Bosphorers bleeven in die bepaaling tot aan den tijd van constantijn porphyrogenetes, die de helmstok van 't Grieksch Keizerrijk in handen nam, en een einde maakte van 't Koningrijk der Sauromaaten, in den Cimmerischen BosphorusGa naar voetnoot(*). Alle schrijvers komen hierin overeen, hoe van dit tijdstip 't koningschap van de Tauro-Scychen afhing van den Keizer van Constantinopolen. In 't jaar 695 van onze tijdreekening | |
[pagina 208]
| |
werdt keizer justinianus rhinotinetis, van den throon afgezet zijnde door leo patricius, in ballingschap gezonden na Cherson. Na verloop van tien jaaren keerde hij na Constantinopolen te rug, en besteeg ten tweede maal de throon, in den jaare 705 Reeds toen wreekte hij zich van 't ongelijk hem, zo hij meende, in zijne ballingschap door die van Cherson aangedaan. In de negende eeuw zondt de Keizer theophilus na Cherson een generaal spotharocandidus. Zedert dien tijd hebben anderen, verkoozen door de Keizers, hem opgevolgt.Ga naar voetnoot(*) In 't jaar 986 belegerde woladimir, Czaar van Rusland, Cherson met een ontzachlijk leger. Hij was op 't punt om 'er zich meester van te maaken; dan zich | |
[pagina 209]
| |
verzoent hebbende met de keizers basilius en constantinus, door 't huwelijk met hun zuster Anna, liet hij Cherson vrij, en keerde te rug na zijne staaten. Hieruit blijkt, dat zedert de neêrlaag van mithridates door pompejus tot aan 't einde van de 12de eeuw, 't Taurisch Chersonesus, niet alleen çijnsbaar, maar zelfs onderworpen was aan de Keizers van Constantinopolen. Op 't einde van de twaalfde, en 't begin van de dertiende eeuw, 't Grieksche keizerrijk op de wreedste wijze geleeden hebbende door de kruisvaarten, zo verlooren de keizers dit schier-eiland uit 't oog. Dus bleef 't zelve ten prooi voor den eersten, die 't wilde veroveren. Dit verlokte de Genueezen de Zwarte-zee met eene groote vloot intesteeken, hier vervolgens zich meester te maaken van | |
[pagina 210]
| |
de beste kusten van de Krim, en de stapel van hun koophandel te Theödosia of Kaffa te vestigen. In 't begin van de dertiende eeuw, deeden de Tartaaren, afstammelingen van Gengis-khan, een inval in Europa. Hier plunderden zij veele steden, en veroverden ook de Krim, die nu voortaan door hen Klein-Tartarijën genaamd werdt. Dit bragt de Genueezen, bezitters van Theodosia en van eenige andere zee-kusten, in de noodzakelijkheid van zich te onderwerpen aan de Tartaarsche prinsen, die wel wilden gedoogen, dat zij 'er bleeven en hunnen handel dreeven, mits zij hun çijnsbaar wierden. De Tartaaren aldus in de plaats treedende van de oude Cimbren, van de Tauro-Scythen, van de Romeinen en van de Grieken, werden de meesters van dit geheele schier-eiland. In de veertiende eeuw | |
[pagina 211]
| |
na de geboorte van J.C. vestigden zij een nieuwen staat, en verkooren zich een despotiek vorst; wien zij den tijtel van Han of Khan gaven. In 1475 verdreef mahomed de II, die Constantinopolen nam, de Genueezen uit dit schier-eiland, en dwong de Tartaaren voortaan zijne vassallen te zijn. Zij behielden nochtans zekere voorrechten tot in 1585, wanneer de Sultan amurath of murad hen noodzaakte, zich geheel te onderwerpen aan zijne heerschappij. Van dit tijdstip bleeven de Krimsche Tartaaren voortzukkelen, onder eene regeering, half onderworpen, half vrij, tot in den jaare 1774, op welken tijd haar Rus-Keizerlijke Majesteit catharina de II. bij de vreede van Kainardgi van den Sultan bedong, dat de Tartaaren voortaan onafhanglijk zouden zijn. | |
[pagina 212]
| |
Eindelijk gaf de opstand deezer laatst-gemelde Volkeren geleegenheid aan de Keizerin van Rusland, om zich van de geheele Krim meesteresse te maaken, zonder nogtans eenige aanspraak te formeeren op de perzoonen of den eigendom der Tartaaren, die haare Keizerlijke Majesteit de genade hadt de vrijheid te laaten te blijven of te verhuizen. En nu ten besluit gaa ik mij in 't zweet werken, om u een denkbeeld te geeven van den rijken oogst van zegeningen, welke deeze staats-omwenteling over ons Tartaaren uitstortte.’....... Pas waren deeze woorden koud, of 'er kwam belet; en de draad van 't gesprek eens gescheurd, bleef altoos afgebroken! - Bijaldien de Heeren A.B.C.D. eene acte pasfeerden, waarbij zij volstrekt hun geheel fortuin, alle hunne bezittingen terstond afstonden, zonder eenige aanspraak | |
[pagina 213]
| |
op eenig gedeelte van dezelven, noch op interest noch op kapitaal, hunne vrienden zouden terstond die heeren voor innocent en de acte voor nul en van geener warde doen verklaaren. Dit was juist 't geen de laatste Khan deedt, toen hij aan de Keizerin van Rusland de Krim afstondt, en de Muzulman beschouwde dien afstand als ongeldig. Voor partikulieren is recht; maar van natie tot natie geen. 't Is zo als ik gezegd heb (bladz. 195.) en den beleedigenden blijft geen andere toevlucht, dan den usurpateur zo wat in petto de huid vol te scheldenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 214]
| |
Had ik voor ettelijke jaaren kunnen voorzien, dat ik, heden den 14 April 1790, mij- | |
[pagina 215]
| |
ne reis-aanteekeningen zoude hebben zitten in orde te brengen, zo was ik in de moge- | |
[pagina 216]
| |
lijkheid geweest mijne lezers een omstandig bericht medetedeelen van deeze meer curieu- | |
[pagina 217]
| |
se dan honorable transactie, zo als ik dezelve ontving uit den mond van den Heer werklijken staats-raad, ridder en gouverneur K.... den principaalen agendaris des Prinse | |
[pagina 218]
| |
potemkin; den hoofd-roervink van dit transport. Al deeze konkele-foeserij, en al dit politiek gemors mishaagde mij; en misschien zou ik zeggen (si tam in potestate nostrâ esset oblivisi, quam tacere. tacit. in vitâ Agric.) ik heb 't opzettelijk vergeeten. Maar 't geen ik niet heb kunnen, noch verduuwen noch vergeeten, was dat de laatste khan, noch heer zijner domeinen, de uniform van Kapitein van de Rus-Keizerlijken Garde droeg. Een Prins, die bij uitsterving van 't manlijk oir der Sultans, onmidlijk opvolgde als heer van 't uitgestrekte Turksche Keizerrijk, draagt de Russische uniform; wordt van heer-knegt, van baas-steêkind! 'k Weet niet waarover mij meer te verwonderen, over de laagheid van den een, of over de insolentie van den ander. - Geen ding laat zich uit zo veele gezicht-punten bekijken als een schier-eiland, of 't moest een eiland zijn. Zeker zou ik de aandacht, 't belangneemende der lezers eer | |
[pagina 219]
| |
uitputten, dan dit onderwerp geheel afkluiven. Ik wil 'er hun alleene enige, en wel, zo ik hoop, de beste reepjes van voorsnijden. - Om te beöordeelen de aangeleegenheid deezer verovering voor Rusland, moet men zich zetten in den stand van zaaken, zo als zij waren vóór deeze gebeurtenis, en dit als een axioma, een postulatum voor uitzetten, dat Rusland denkelijk bedoelt, zeer zeker bedoelde, den Sultan uit Constantinopolen te removeeren, en alle zijne Europeaansche domeinen, den Archipel misschien uitgezonden, in te slokken. Men mag 'er tegen staggelen, men mag 't stijf en strak ontkennen, geloof mij, Lezer, 't is zo; geloof een schrijver, die dit even zo goed weet, als of catharina de II, 't hem zelve in 't oor geluistert hadt. Wanneer ik nagaa 't gemorrel van peter den I. omtrent Azow, zou ik durven wedden, dat deeze groote Czaar dit plan reeds in zijne harssens smeedde. | |
[pagina 220]
| |
Men moet de verovering van de Krim alzo beschonwen als een middel ter bereiking van dit doelwit. En welk ander doelwit kon 't kabinet van St. Petersburg hierbij wel hebben? Kon 't alleen zoeken, zijne domeinen uit te breiden, door de Krim te voegen bij zijne uitgestrekte heerschappij? neen. Deeze zijn reeds maar altegroot. Moest 't zoeken de Tartaaren te overheeren, ten einde zijne grenzen in veiligheid te stellen? Maar de Tartaaren waren toen niet meer geducht, en deeze hadden, zo als is gebleeken, meer van Rusland, dan dit van de Tartaren te vreezen. Behalven den aanwas der lauwrieren van catharina II. die deeze omwenteling met een fris blaadje ging vermeerderen, moest dit schiereiland, een haarer domeinen geworden, het steunpunkt weezen, waarop de zo lang bedoelde verovering van Constantinopolen rusten zou. Men kan ook goud te duur koo- | |
[pagina 221]
| |
pen. Laat een Muskovieter niet meer waardij hebben dan een zwarte Afrikaan, die nu, de een geslaagen door den ander, vijfhondert guldens aan de markt kost, en laat men nu de lijst opmaaken van alle die lijken, welke 't neemen, en bovenal 't behouden van dit wingewest aan Rusland heeft gekost; en 't zal blijken, dat, wilde men, om 't schadeloos te stellen, dit land bij de el verkoopen, men de lappen duurder zou moeten betaalen dan 't beste Engelsche laken. Rusland, alhoewel 't verkrijgen van dergelijk rustpunkt en de vermeerdering van glorie, 't hooftdoelwit van deeze verovering was, behoefde de Krim voorwaar tot de beöogde expeditie geenzits. Voor de verovering daar van was dit rijk reeds meester van de Zwarte-Zee door de marine van Cherson en Taganrok, van beide welke plaatzen de Russische vlooten, zonder eenige zorg voor dit schier-eiland, 't geen hun niet | |
[pagina 222]
| |
deeren kon, na de Turksche hoofdstad konden steevenen. - Hondertmaalen heb ik de uitsteekende vruchtbaarheid van de Krim hemelhoog hooren verheffen. In Constantinopolen noemde men 't zelve de geweezene koorn schuur van van deeze residentie. De Heer w.... een Engelsch koopman van veel waereld- en zaaken-kennis, verzekerde mij, dat noch onlangs tusschen de 800 en 1,000 schepen in Caffa een lading koorn innamen. Mij, die de Krim bijna in haar grootste lengte doorreisde, is dit onbegrijpelijk. De bodem van dit land, dat is, in de valleien, bestaat uit een krijtachtigen, mergelachtigen, zeer vetten kleigrond. Wanneer 't nu achtereen drie dagen regent, kunnen geen acht ossen de ploeg haalen door dit land. Heeft de warmte den grond uitgedroogt, zo wordt hij steenhard en verzet zich tegen alle bewerking. | |
[pagina 223]
| |
Alzo zijn de dagen, bekwaam tot 't bewerken van 't land, weinig in een jaar. Overvloed van allerlei welriekende kruiden, groeijende op de meenigvuldige heuvels maaken hier de schapen-teelt zeer gemaklijk. 't Krimsche schapenvleesch overtreft dat van Engeland in keurlijkheid van smaak. De wol integendeel is grof. De Tartaaren maaken 'er dikke kleden van. Men verkoopt de okka of drie ponden voor een schelling. 't Zuidelijk gedeelte van dit schier-eiland geeft druiven in overvloed, en de wijn van Sudak is aangenaam, zweemt na een ligte Champagne-wijn: doch kan als noch niet bewaart worden. Misschien is dit artikel vatbaar voor groote verbeetering. Pas waren de Muskovieten meesters van dit land, of zij streelden zich in de hoop op rijke mijnen, die de bergachtigheid van 't land, de steenachtigheid van den grond, | |
[pagina 224]
| |
't kwijnen van 't krom en kronkelend houtgewasch niet onwaarschijnlijk maakten. Deeze hoop is helaas? in rook verdweenen. Om mijne lezers eene schilderij voor te hangen van de Krim in haar tegenwoordigen staat, onderstel ik dat hij een denkbeeld heeft van den voorleedenen. Dat hij zich nu voorstelle eene prachtige, rijke hofstede, bij voorbeeld een AdrichemGa naar voetnoot(*); dat hij hier een compagnie Pruissische huzaaren met zijne verbeeldinge inquartiere geduurende zes weeken, dat hij uit dit contrast vervolgens opneeme de verganklijkheid van 't ondermaansche schoone. Niet min desperaat ziet 'er de Krim uit. De meenigvuldige dorpen zijn steenhoopen, waaruit de militairen al 't hout, tot 't stooken van hunne kagchels, gehaalt hebben. De steden grotendeels verlaaten, de hui- | |
[pagina 225]
| |
zen veel-al ingestort, fonteinen verdroogd of vernield. De havens leeven- en schepenloos. De velden zeer zelden en noch zeldzaamer goed gebouwd. Gelijk de partikulieren, alzo hebben de natiën haare physionomie. De Russen zijn zeer geneegen, wanneer zij zich een gat in den kous gestopt hebben, de naald weg te smijten of te verslingeren. De landbouw nu vordert veel vooruitziendheid, eene aanhoudende, geduldige arbeidzaamheid-en de Russen houden van oogsten veel, van ploegen en zaaijen weinig. Alzo is in dit land, 't geen van den kant van 't natuurlijk schoon, kan wedijveren met Italiën, aan alles gebrek. Armoede en elende! de aarde, die borst, welke 't gansche menschdom voeden moet, verwaarloost wordende. En wat is 'er geworden van die groote bevolking!Ga naar voetnoot(*) waar zijn die handen, welke | |
[pagina 226]
| |
dit land bebouwden! Zeker beloopt nu 't getal der inwoners van de Krim op geen 30,000. Welk een heirleger van familiën, hun have, en goed of ten prooi aan den veroveraar gelaaten of 't zelve voor spotgeld weggesmeeten hebbende, is gevlucht van onder de diamante scepter van catharina de II, en vindt zich gedompelt in armoede, en versmagt! Zij, die ge- | |
[pagina 227]
| |
bleeven zijn, sleepen een kwijnend leeven in dit kerkhof. Ik ben, herhaal ik, van dit schier-eiland bijkans twee jaaren bewooner geweest, ik heb 't doorreist van Sevastopolen tot aan Perekop, welke afstand omtrent zijne grootste lengte uitmaakt; ik heb de steden Sevastopolen, Balaclava, Bachziserai, Achmetdsjed, Karazoupazaar, Koslow, Perekop bekeeken, en overal deeze bedroevende gezegdens bewaarheid gevonden. - De Prins orlow kreeg 't eens in den zin een Hollandsche boerderij buiten St. Petersburg aan te leggen; en daar 'er noch geen wei voor één enkel kalf was, liet hij stallen voor twee hondert koebeesten, enz. bouwen. | |
[pagina 228]
| |
Dergelijke trekken kan men in 't bedrijf der Muskovieten meer waarneemen. In dit ontvolkte land heeft de Prins potemkin prachtige wegen, met piramidaale steenen werstpaalen laaten oprichten. De weinige in de Krim overgebleevene Tartaaren zullen of uitsterven of aftrekken; en nogthans heb ik met mijne eige oogen dien zelven Prins P........ met een teekening van een moskee, in den smaak van de St. Sophia, in Bachziserai te bouwen, zien laboreeren. Men hangt in 't voorjaar een mosse kan uit, en de mosjes komen 'er in nestelen. Zou die man de menschen voor mossen misschien aangezien hebben? Zeker waardeerde hij ze niet veel meer. Mat hij ze bij zich zelven af? Hield ik mij nu met 't openleggen van Tauriën op, zo als voor zestien jaaren zijne gesteldheid was, zo viel ik in eene dubbele fout, ik zou mijn Lezer vertellen wat geweest is, wat hij vinden kan bij mijne voorgangers, | |
[pagina 229]
| |
en hij zou blijven in de onkunde van zijn tegenwoordigen staat. Dan van deezen laatsten heb ik reeds genoeg gezegd, om hem te doen bevroeden deszelfs vervallenheid. Zedert nu de Russen 'er meester van geworden zijn, hebben zij de stad Sevastopolen gaan aanleggen, met wiens beschrijving, als iets splinter nieuws, ik mij een oogenblik gaa ophouden.-Op de kaart van de Krim zult gij aan den Zuid-Westelijken uithoek van dit schier-eiland vinden eene plaats Achtijaar. Hier heeft de Zwarte Zee voor eeuwen drie inhammen geformeert. De diepte van 't water is genoegzaam, om schepen van hondert kanonnen vlot te houden. De strekking dier inhammen is zoodaanig, dat welke wind 'er ook waijen mag, dezelven bevaarbaar blijven voor kleine sloepen. Een schip van zeventig stukken wordt met een tros aan de wal vastgemaakt. Op eene breedte van circa drie honderd roeden loopt de grootste deezer | |
[pagina 230]
| |
inhammen ter diepte van anderhalf uur N.N.O. landwaarts. Deeze inham alleen kon dienen ten bergplaats voor de Marine van alle de Mogendheeden van Europa, de onze zelve 'er bij. De kleinste van de drie zou noch twintig linie-schepen kunnen bergen. De wurm is 't eenige gebrek van deeze haven. Met behulp van wél-aangelegde ducd'alven zou men de schepen met 3/4 winden van 't compas kunnen in zee brengen. Sevastopolen, schoon eene stad in de kindsheid, telt reeds circa 240 huizen, groot en klein, zo als de luiden te kerk komen; maar meest van eene povere bouworde, alle van steen gebouwd. Afbraak van gebouwen is hier overal voorhanden. Men trekt de muuren dik van steenen op, die men niet verbindt met kalk, maar met klei en water. Van buiten worden zij bepleistert en zijn zij wit. De hoofdstraat loopt omtrent paralel met den oostelijksten der | |
[pagina 231]
| |
drie inhammen. De trap, waarmede men uit de wal gaat na 't huis van den commandant, 't solideste huis van de geheele Krim, is aanzienelijk genoeg, al leidde hij u ook na den tempel Salomons. Deeze plaats was den Tartaaren onverschillig, en hadt den Turken zo niet behooren te zijn. De Russen hebben hier de hoofdplaatzen hunner Marine van de Zwarte Zee. Deeze Marine bestondt in mijn tijd uit drie schepen van zeventig stukkenGa naar voetnoot(*) twee groote fregatten van vijftig stukken, acht van vier en veertig stukken, en een half dozein kleine vaartuigen. Een nieuw- | |
[pagina 232]
| |
nagel van zeventig stukken verongelukte op zijne reize van Cherson herwaarts aan den N.W. uithoek van de Krim, Taranafoet, op eene droogte, die niet in de kaart staat. De Russen houden veel van vertooning; hunne zeventigers zijn eigenlijk niet meer dan zestigers: want zij hebben maar dertien stukken in de laag. Hunne fregatten hebben 't gebrek van niet lang genoeg te zijn voor de stukkenGa naar voetnoot(*), die | |
[pagina 233]
| |
zij voeren. Dit zou in tijd van actie de beweeging der luiden, die 't geschut bedienen, noodwendig moeten belemmeren. Geene zaak is 'er ook, die misschien meer geduld, oplettenheid en aanhoudens vordert dan de marine en 't bouwen van schepen; bij gebrek waarvan men niet dan broddel-werk maakt. Hunne schepen gelijken al niet zelden die kinderen, welke, om te ondervinden wat geschreeven staat (Deuteronomium V:6.) noch eer zij 't struikelend jufferschap met 't uiterste tipje van den vinger hebben aangeraakt, ab intestato door den neus praaten; hunne schepen, zeg ik, komen wel eens met 't vuur in de waereld, of lopen 'er meê van stapel. Dit zullen mijne landsluî wel gelooven. Ik heb, in den jaare 1787, aan boord van 't Admiraals-schip eene campagne op de Zwarte Zee, in gezelschap van II schepen, gemaakt. Alhoewel ik geen zee- | |
[pagina 234]
| |
man ben, spreek ik toch niet geheel van hooren zeggen. Zonder van luiden, die mij met vriendschapsbewijzen (want ter eere der Russische natie moet men dit zeggen, dat zij jegens de vreemden van eene voorbeeldelooze hupsheid zijn) overlaadden, kwaad te willen spreeken, zal men 't mij niet euvel opneemen, zo hunne Zee-Officieren mij gebrekkig in ondervinding, in Zeemanschap voorkwamen. Ik heb op die reize de gelegenheid gehad, alle hunne schepen te bezien; en daar 't de plicht eens historie-schrijvers niet meer is, niets onwaars te schrijven, als iets waars te verzwijgen, behoor ik hier te schrijven, hoe 't onmogelijk is voor eenig Zee-Officier op aarde, om schip en volk in beter orde te houden, dan was de bodem, gecommandeert door den heer uscahow. Ook zijn hunne onderofficieren geene toveraars. Ik ken of kende geen kwartiermees- | |
[pagina 235]
| |
ter, die ordenlijk de sloep aan boord kon liggen. Pas was deeze campagne ten einde, of de oorlog tegens de Turken barstte uit. De Russen bericht gekreegen hebbende, dat een esquader nu van den vijand zich in de buurt van den Donau ergens ophieldt, of men 'er ging in de herfst-equinox van 't zelfde jaar met de geheele magt (vis consilii expers mole, &c.) de equinox! op af. Af en aan van de mond dier groote rivier werden zij beloopen door storm. Ik heb ze mast- en stengenloos zien terug komen, op één enkel fregat na, onder bevel van den Engelschen heer wilson, 't geen de zijne behieldt. Een ander ging met man en muis verloren. Daar nu de masten over land uit Cherson door ossen herwaarts moesten worden gesleept, kan men ligt uitcijferen, welke kosten,Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 236]
| |
welke vertraaging dit ten gevolge hadt. Evenwel behoort dit niet enkel geweeten te worden aan onervarenheid.Ga naar voetnoot(*) De materi- | |
[pagina 237]
| |
aalen, waar van hunne schepen gebouwd, waarmede zij toegetaakelt worden, draagen | |
[pagina 238]
| |
voor eene goede portie 'er de schuld van. Laat een officier, bij voorbeeld, ook de uiterste oplettendheid hebben, om 't wand wel aan te zetten, nogtans zoo dit wand van slecht touw geslaagen is, zal 't slingeren van 't schip de hoofdtouwen bestendig doen rekken; de mast te veel speeling gekreegen hebbende, zal ze noch meer uit elkander rekken, waardoor, dezelve zijn steun kwijt geraakt zijnde, kans loopt om over boord te bruijen. 't Russisch ijzer wil | |
[pagina 239]
| |
ook wel knappen: iets zorglijks voor hem die kent de puttings, enz. en. - Peter de I, de schepper der Russische Marine, was zeer zuinig, maar niet voor 't Zee-weezen. Zijne inrichtingen draagen 'er overal spooren van. Elders worden zij gevolgt, maar de Marine van de Zwarte Zee is op zijn zielverkoopers uitgerust. Zij heeft bijna aan alles gebrek; en veel van 't geen zij heeft, is prullen-goed. In 1788 werdt de prins potemkin te Sevastopolen verwacht. De schepen lagen op zo goed als de rheê. Men is bij alle natien in de gewoonte, ze, om 't nut en om 't oog, beneden de waterlijn te besmeeren, met eene compositie uit talk, zwavel en loodwit. Deeze ingrediënten ontbraken, en men kwam op den inval, even voor de aankomst zijner doorluchtigheid, ze met kalk en water te besmeeren. 't Was | |
[pagina 240]
| |
de Kapt. wilson alleen, die deeze belachelijke praktijk niet navolgde. - Een der voordeelen eener despotieke regeeringsform boven eene republikeinsche, is te kunnen hebben schepen, gebouwd op ééne mal. Ik heb niet anders waargenomen, of zij bleeven alle in linie voortzeilen. In 't zeilen zijn zij echter geene hardlopers. Deeze geheele Marine mag goed zijn, om een zomer-campagne mede te maaken, langs de kusten der Zwarte Zee, maar ik voor mij, ik zoude mij niet gaarne daarop inscheepen voor eene verre reize na O. of W. Indiën. De Russische zee-magt in deeze wateren kan geen ander dan offensief oogmerk hebben; tegen wien? - tegen de vredelievende Turken. 't Is niet mogelijk verfoeilijk leelijker schepen zich te verbeelden, armzaliger uit gerust, morsiger en van een meer bedelachtig | |
[pagina 241]
| |
aanzien, dan zijn de galjooten, die van Taganrok op Sevastopolen vaaren. Even voor mijn vertrek van deeze laatste plaats, werdt alles wat tot den zee dienst behoort, uit de eerste herwaarts verplaatst. Ook ging men te Sevastopolen zwanger met een ontwerp om hier een admiraliteitswerf aan te leggen; iets dat van wegens den bodem zeer doenlijk is, met weinige kosten. Tusschen Cherson, waar nu de schepen worden gebouwt, en Ockzakow legt eene droogte, waarover men nu de schepen met kameelen brengen moet. Deeze omslag zou vermijd worden, zo men dezelven in de Krim bouwde; maar ook zouden de scheepsmateriaalen, die nu den Dnieper afzakken, als dan met transport-schepen herwaarts vervoert moeten worden. De Russen hebben te Sevastopolen een pakketboot aangelegt, op Constantinopolen. Dezelve vaart, of voer, in vredens tijd eens | |
[pagina 242]
| |
's maands. Men betaalt een ducaat voor de passagie. Een klein geld! Men zoekt de communicatie en beweeging met de Turksche residentie zo veel mogelijk te bevorderen. Ik bevond mij te Sevastopolen, toen de Turken een van de zijde der Russen alleronverwachtsten oorlogGa naar voetnoot(*) aanvingen. In hoe verre de Muzulmans tot deezen stap berechtigt waren door de handelwijze | |
[pagina 243]
| |
(procédés) der Muskovieten is mijne zaak, en was 't ook mijne zaak, dan nog hier de plaats niet te onderzoeken. Maar wanneer eene mogendheid zwanger gaat van vijandlijkheid, behoort zij eerst vooraf zich te laaten beleeren omtrent de voordeelen, waarmede zij de vijandelijkheeden kan beginnen. Ook deeze kleine voorzorg verwaarloosden de Muzulmans. Daar de ingang van Sevastopolen door geene vestingwerken gedekt was, daar de schepen veeltijds zo leggen in de haven, dat zij van geene defensie zijn, zou 't zeer doenlijk geweest zijn door middel van branders de geheele Russische Marine in ééns te vernielen. Om hun deeze verzoeking te beneemen, werdt men bedacht hier en daar batterijen aan te leggen; waarmede men in een maand tijds klaar kwam. Ik heb dit werk gezien, en met den Heer ingenieur F.... welke | |
[pagina 244]
| |
het zelve bestierde, om de slechtheid van dat werk gelagchen. Bij voorbeeld, de platte-formen, die 18 ponders droegen, bestonden van plankjes van 3/4 duims deelen. 't Kanon lag op gebrekkige scheeps-affuiten, enz. enz. Zeker is 't, dat deeze werken een maar eenigzints onderneemenden vijand niet behoorden af te schrikkenGa naar voetnoot(*). Even zo verwaarloosden de Turken hun kans op Cherson. De werken van deeze nieuwe vesting noch niet voltooit zijnde, hadden de Turken, welken sterk in magt zich bevonden in 't nabijgeleegen Besarabiën, deeze van achter opene stad, en in den aanvang van den oorlog maar | |
[pagina 245]
| |
zwak bezet, van die zijde in te vallen, 'er een overheerlijk park van artillerij, van 100 stukken, alles zwaar metaal geschut, te vermeesteren, de arsenaalen van de admiraliteit of uit te plunderen of te verbranden, en hunnen vijand een zo gevoelige neep toe te brengen, dat zij lang onbekwaam bleeven met voordeel den oorlog voort te zetten. - En om (hiermede afstappende van den oorlog) over te gaan tot hen, welke den oorlog bedienen, zal ik met een enkel woord reppen van de Russische landmilitie (van de Marine, die mij beter bekend was, is genoeg gezegt) die in dit schier-eiland in bezetting legt. Aan 't hoofd van dezelve bevondt zich de heer generaal en ridder kachowskij, broeder van den gouverneur. De geheele armee van Rusland pleegt gemeenlijk in divisiën verdeelt te worden, die ieder ongevaer 10,000 man | |
[pagina 246]
| |
sterk, doorgaans in de gouvernementen van Rusland verspreid zijn. Ik geloof niet dat de Krimsche bezetting in mijn tijd zo sterk was, waarvan eene der oorzaaken aanstonds blijken zal. - Ik heb 't genoegen gehad verscheide regimenten nu gekampeert, dan gekantonneert te zien. Ik zal niets zeggen van de bekende schoonheid deezer dappere manschappen. - De kavallerij is zo, zo. - Men weet, maar men weet ook niet, dat de post van kollonel of overste de voordeeligste in den geheelen Russischen landdienst is. Zijne voordeelen, boven al in de kavallerij, zijn overgroot; en beloopen wel eens dertig duizend roebels 's jaars. In noch gelukkiger omstandigheeden, als een Hollandsch zee-kapitein, wanneer hij alleen en op zich zelven een linie-schip in de Middelandsche Zee commandeert, is zijn aanzien groot; en, wanneer zijn kamp van onder den arm van | |
[pagina 247]
| |
enig superieur officier is, zijn gezag despotisch.Ga naar voetnoot(*) Even als de Hospodards van Moldaviën, van Wallachijen des Sultans leeven in zijn serrail, te hunnent naäapen in duodecimo, alzo houden deeze kollonels eene soort van hofstaat. 't Is vermaakelyk (namelijk als men 'er niets mede te doen heeft) om te beschouwen. In hunne voorportaalen ordonnancen en onder-officieren - | |
[pagina 248]
| |
in de tweede kamers subalterne officieren - in de derde de staf, met een of meer begunstigde of vrijpostige kapiteins; - eindelijk, wanneer ik den oversten 's morgens een bezoek kwam geeven, vond ik, deeze vertrekken doorgegaan, hem eindelijk in zijne intima penetralia, zijn heiligdom, onder kappers handen, Terwijl zijn luitenant-kollonel door de kamer op en neêr trappelde, zogt hij zich wel eens den tijd te korten met, 't zij zijne gouvernante, gezelschaps-juffrouw, of zo als de lezer haar gelieft te tijteleeren: want zij houden veel van 't schoone geslacht. Nu, dit is geene partikulariteit. Men behoeft geen kollonel te zijn, om een goeden smaak te hebben; maar 't geen eene partikulariteit onder hen bij mijn tijd was, bestondt in hunne affectie voor zilvere waterpotten; liever dan dit meubel te missen, liever dan 't geen 'er op rijmt, in iets anders te doen, zouden | |
[pagina 249]
| |
zij, als 't ware, eene ischuria geleeden hebben, enz. enz. - Behalven dit krijgsvolk onderhoudt 't gouvernement noch een hoop Kosakken, die bij de legers den dienst van ligte troepen, van huzaaren vertreeden. Deeze menschen zijn Rusland van grooten dienst; zij kosten den Staat zeer weinig, en doen veele diensten. Hunne paarden zijn klein, maar zeer gehart. De ruiter heeft een lange piek en zabel. Zij zijn de behendigste rijders, welke men kan uitdenken. Zij kunnen zich noch armoediger dan de Muskovische soldaat behelpen. Zij schijnen even zo morsig van binnen als van buiten te zijn: want hun bijgeloof is walglijk. Hunne armzalige tenten, die zij zich zelve (daar 't krijgscommissariaat ze hun niet toekent) van hoepels, teenen, lappen en lorren aan elkander naaijen, en waarin zij als een nest van jonge katten of honden onder elkander leggen, zijn in meenigte | |
[pagina 250]
| |
behangen met de koperen beeldjes hunner heiligen. In deeze stinkende onoogzienlijkheid van ziel en ligchaam, steeken de Saporowsche Kosakken bovenäl uit; men zou meenen in 't midden eener peuplade enkel van schooorsteenvegers te leeven. Toen dit, of een groot gedeelte van dit Veehoeders-volk zich aan de heerschappij van Rusland, 'k moet niet zeggen onderwierp, maar 'er zich bij voegde, voorbehieldt 't zich zekere voorrechten. 't Zal zich niet beklaagen van al te groote naauwgezetheid, in 't vervullen van 't aangegaane verdrag. 't Ondervindt de waarheid van 't zeggen: geeft men luiden een vinger, zij neemen de heele hand. Onder de andere diensten, welke de Kosakken doen, is ook die van 't bedienen der posten. 't Gouvernement geeft de paarden, en 't voêr.Ga naar voetnoot(*) Men kan ze | |
[pagina 251]
| |
op aarde niet slechter vinden, dan in Tauriën. Gras of hooi is 'er schaarsch, haver zo goed als niet. Wanneer deeze uitgehongerde, (ik heb ze van boosheid hout zien knauwen), squeletten een rijtuig tegen een berg, of door een vallei, als de reegen de klei heeft week gemaakt, op- of doortrekken zullen, is 't tobben eindeloos; en ik herinner mij, eens mij in de noodwendigheid bevonden te hebben, om door 't onvermogen der postpaarden, mij van de Alma na Achmedsjed te moeten laaten sleepen door een Tartaar en vier ossen, welker naamen, | |
[pagina 252]
| |
de Heer weet, of ze niet reeds lang ontslaapen zijn! ze een millioen maalen gehoort hebbende, ik hier tot eene eeuwige! gedagtenisse neêrschrijve: tatara, gagara, triakosié en Escylé: in welk gezelschap ik een geheelen dag zukkelde, schoon beide plaatzen niet boven de vier uuren van elkander afleggen. - 't Is gebeurt, dat philosoophen en niet-philosoophen zich pijnigden om reeden te zoeken van iets, voordat zij zich moeite gaven, om 't daarzijn van dat iets vast te maaken. 't Is ongerijmd; maar 't is even ongerijmd van iets 't daarzijn te loochenen, omdat men 'er geene reeden voor vinden kan. Dus is nogtans de gang van redeneeren van Milady craven, wanneer zij zegt.’ Je ne vois rien qui puisse justifier l'idée commune que ce pays est malsain.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 253]
| |
't Is mogelijk; maar de ongezondheid van dit land legt buiten kijf. 't Is een feit 't geen men op de aangezichten der Russen, in de sterfboeken hunner regimenten, in de zwakheid der compagniën leezen kan. Deeze ongezondheid kan nergens dan in de lucht, misschien ook 't water? leggen.Ga naar voetnoot(*) Zo lang de equipagien der oorlogschepen in de Sevastopolsche kasernen | |
[pagina 254]
| |
leeven, kwijnen zij, sterven zij uit; zo dra komen zij niet aan boord en in zee, of zij luiken op, ofschoon zij dezelve voedzels, zeer zeker min ververschingen genieten. Zij, die te Karazou-pazaar, Inkerman, Bebeck, zelfs ook te Sevastopolen geleeft hebben, (die dood zijn kunnen niet spreeken, of liever zijn, schoon dood, de spreekendste getuigen) zullen de ongezondheid van dit klimaat gereedlijk erkennen. Op meer dan ééne plaats was de bezetting te zwak van mans, om de gewoone militaire diensten te doen; te Bebeck is tweemaalen een geheel regiment uitgestorven. En welke is de reeden van deeze sterfte en ongezondheid? Te Sevastopolen, waar ik meest mijn verblijf hield, behoeft men 'er niet lang na te zoeken. 't Hooge land, 't geen in deeze inhammen de schepen veilig maakt voor de winden, maakt dezelve onveilig voor de men- | |
[pagina 255]
| |
schen. Men heeft gemakshalve, of om eenige andere reedenen, de onvoorzichtigheid gehad de kasernen onder aan 't water, ieder bij zijn schipGa naar voetnoot(*) dus tusschen het hooge land in, te bouwen. De lucht kan in deeze laagten niet omgeroerd worden door de winden. De zee zelve blijft in deeze sloppen hangen. De hitte van de luchtstreek verheft dit bijna stilstaande water in dampen. Deeze zijn de oorzaaken van de menigvuldige ziektens der Sevastopolitaanen, waaronder men weinigen vindt van eene | |
[pagina 256]
| |
bloeijende gezondheid. De Russen, welke anders zo hard zijn als een taaije spijker, kunnen zich niet wel verdraagen met de Krimsche lucht of 't water. In Sevastopolen kwijnen zij, en treeden vroegtijdig van 't toneel. En echter is deeze plaats hun noch de gezondste. Tweemaalen, herhaal' ik, is een geheel regiment bij Bebeck uitgestorven. Op veele plaatzen is hier de grond krijten kalkachtig. Zou 't niet mogelijk weezen, dat 't water, loopende over deezen bodem, zich innig vermengde met aardachtige deelen, en dus geschikt werdt om verstoppingen en tusschenpoozende koortzen te baaren? - Te vergeefs zou men zich in 't zweet werken, om de bestendige bewoners van groote steden, in welke hun de genietingen, zonder dat zij 't weeten, als in den mond vliegen, een denkbeeld te geeven van alle de beroovingen, die men lijdt, leevende in | |
[pagina 257]
| |
een land, 't geen schaarsch en slecht bebouwd is, in een land, 't geen door scheepvaart en handel geene communicatie heeft met andere landen. Dit is 't geval met Tauriën, zodra Rusland den oorlog voert tegen den Grooten-Heer. Met groot recht mag Milady craven zeggen, dat tusschen de Krim en Pultawa een enkele woestenij is. 't Is niet anders, en noch is in deeze laatste plaatze zelve niet veel te bekomen. Kijkt men nu den afstand op de kaart na, tusschen dit schier-eiland en Moskow, bedenkt men dat alles per as moet worden overgebragt, zal men even kunnen bezeffen, dat dit geen luilekkerland is. De natuur heeft 't in de daad bijna overal (ik zonder' alleen uit eenige landen tusschen de keerkringen, alwaar de zachtheid van 't klimaat den bewooners in de lucht een voldoende Alma-Viva doet vinden, alwaar de voorbeeldelooze mildheid der natuur, hun de behoeften voor de moeite van 't gaapen in den mond steekt, en hen van allen arbeid | |
[pagina 258]
| |
ontslaat, uitgenomen dien om de muskieten, mombieren, enz. van zich af te slaan - en zich 't zweet van de tronie te veegen: welk een en ander hun noch al eenige beezigheid kan verschaffen!) de natuur heeft 't bijna overal zo ingericht, dat voor arbeid bijna alles te koop is; maar zij heeft 't ook zodaanig tevens ingericht, dat men bij haar niet, als of men met penningen in de hand te markt, als of men bij den bakker om brood gaat, terstond geholpen wordt. Om te oogsten de vruchten van eenigen arbeid, die met vooruitzicht en beleid moet worden aangelegt, moet men geduld hebben, en bij aanhoudendheid blijven voortärbeiden. Dit is nu juist de imborst niet der Muskovieters, die, gelijk ik te kennen heb gegeeven, doorgaans slordige landbouwers, armzalige hoveniers zijn. Deeze nalaatigheid is eenigzins te verschoonen. Maar zelden plant men een boom, zonder vooruitzicht op de vruchten; | |
[pagina 259]
| |
niemand arbeidt gaarne voor een ander. Alzo zijn de commandanten en officieren der bezettingen van de Krim enkel en alleen die geenen, van welke men eenigen landbouw en verbeeteringen mag verwachten (want wat betreft de soldaaten, deeze, als zij hun brood, quastGa naar voetnoot(*) zout en uijen hebben, leeven als koningen, zo zij te hooi en te gras een slok garelka, dat is een niet lekkere brandewijn, mogen proeven) deeze, zeg ik, zijn 't alleen, die zich op den landbouw, de vee-fokkerij, de hovenierij zouden kunnen toeleggen. Dan hun bestaan is zo onzeker, hunne verplaatzingen zijn zoo meenigvuldig, dat ieder de dingen laat leggen, zo als hij ze vindt. De Tartaaren werken niet veel meer, dan hunne weinige behoeften vorderen. | |
[pagina 260]
| |
Gewis zou ik een smagterig leeven in de Krim geleid hebben, ten zij de heer Admiraal en Ridder Graaf marco voinovisch, de commandant van Sevastopolen, mij, zonder ophouden, van alles voorzien, mij met eindelooze beleefdheeden overstelpt en zomtijds over-en-overlaaden hadt. - Voor een reiziger, die niet lang op ééne plaatse blijft, voor eenen schrijver, die zo wat over de voorwerpen heen huppelt, heb ik mij al vrij lang - 'k kan 't zelve niet begrijpen, hoe 't mogelijk is! met al dit huishouden opgehouden. Nu willen wij eens een wandelingje rondsom Sevastopolen gaan doen; iets, 't geen de voeten meer dan de oogen beezig houdt. Oost-Zuid-Oost van dit steedje heeft de zee of de natuur in 't land verscheide kleine inhammen gemaakt. De wal of oever bestaat doorgaans uit een kalk-steen. 't Kabbelen van de zee heeft ze, een klein vierde uurs van dit steedje, uitgekolkt, en deeze ho- | |
[pagina 261]
| |
len, die veelerlei ongedierte ten verblijf, en den voorbijganger ter wegmoffelinge van onreinigheid gestrekt hadden, dienen, helaas! tot een logement voor hun, die uit eenig land van den Grooten Heer gekomen, de quarantaineGa naar voetnoot(*) moeten houden. Na tijds - omstandigheden duurt zij van drie tot zes weeken. Dezelve is nergens door afgeslooten. Eenige schildwachten beletten de communicatie. De kennis, die ik met den jongen heer K... te Constantinopolen gemaakt had, was mij van nut. Door zijn voorspraak bij den heer Gouverneur, duurde dit mijn koekeloeren maar tien dagen. Toen ik voor de tweede maal, benevens den Russischen heer Envoyé bulgakow uit de Turksche hoofdstad, in die zelve quarantaine mij begaf, duurde zij | |
[pagina 262]
| |
maar twee dagen. 't Was mij groote vreugde; maar betrachte ik de aangeleegenheid dier voorzorgen, moet ik 'er 't gebrek van veroordeelen. Ook heeft men reeds een paar maalen de vruchten dier achteloosheid geplukt. Mijn voorneemen was deezen text te doen dienen tot eene, zo mijne eigenliefde mij in 't oor luisterde, heilzaame predikatie voor mijn Vaderland, waarin de voorzorgen, om dit ongeluk, bijna zo ongelukkig als burgeroorlog, afteweeren, verre af zijn, ten zij mij het geheugen al wederom eene part speelt, van geëvenredigd te zijn aan 't gevaar. Ongaerne loop ik over een papieren zoldertje. Ik klopte aldus hier en elders aan, om hulp, om partikulariteiten. Te vergeefsch gaf ik mij die moeite. Dat zij, welke deeze stoftagie in hun winkel hebben, 't streelend genoegen genieten, voor hun vaderland 'er een nuttig gebruik van te maaken! Voorbij deeze quarantaine komt men aan | |
[pagina 263]
| |
groote ruïnen, de overblijfzels (zo als men zegt) van 't oude Chersonesus! Men kon bij mijn tijd noch eenig geheel maaken van de poort na den zeekant; doch dit zal niet lang duuren, bij aldien veele commandants zulke groote vijanden zijn van oudheeden, als wijle de Admiraal mackenzie, die met zeer veele nodelooze moeite een stuk metzelwerk, in form van een vuurtooren, of baak, in een der inhammen bij Sevastopolen, deedt slechten. Aan de overzijde van dit steedje legt Inkermann, een plaatsje, dat niets te beduiden heeft, behalven de ruïnen van een klooster (reeken hoe weinig 't te beduiden moet hebben!) gehouwen in een steenrots, bij wijze van een slakkenhuis. 't Staat leeg; maar dat, welk op den weg van Balaklava op de uiterste boord van een over de zee hangende klip gebouwd is, werdt noch door een Bisschop en eenige Grieksche munniken bewoont. | |
[pagina 264]
| |
Ik zie geen kans mijne eerlijke, onbereisde landsluî een denkbeeld te geeven van een zo woeste kluizenarij. Veel twist is 'er onder de godgeleerden geweest (zij zijn nu vreedzaam, maar hielden oudtijds veel van kijven) waar eigenlijk 't paradijs geleegen heeft. Zo zij zich beijvert hadden, ieder voor zich en de hunnen, hun verblijf hier op aarde liever tot een paradijs te maaken, zij zouden hun tijd beter besteed hebben. 't Mag zo zijn; dan, hadden zij de vallei van Baidar ruim vier uuren, ten Z.O. van Sevastopolen geleegen, gezien, zij zouden 't eens geworden zijn. Baidar is, gelijk de valleijen doorgaans, omringd met bergen, bewasschen met veelerlei zoort van geboomte, waarvan 't gezicht des te aangenaamer is, naarmate dit Schier-eiland maar schaarsch van hout, 't geen 'er zelden recht op groeit, voorzien is. En, ten zij mijn lezer nu reeds moede | |
[pagina 265]
| |
is, verzoeke ik hem, daar wij toch op marsch zijn, met mij de andere plaatzen van Tauriën, die ik gezien heb, te willen doorloopen: wij zullen ons niet lang ophouden. Om van Sevastopolen na Bachziserai te reizen, moet men een grooten inham overvaaren. 't Zal misschien hondert jaaren, gesteld dat dit eens geschiede, aanhouden, voordat men een regulier veer zal vinden; voordat men 't nodig hebben zal. Aan de overzijde van Sevastopolen legt een post van de Kosakken, die met een handgeweer 't signaal geeven, waarop een sloep van de andere zijde den passagier gratis komt afhaalen. Pas heeft men drie, vier wersten gereeden (zeven wersten maaken een Duitsche mijl) of 't land neemt een woest, romantiek aanzien, een bodem, veeltijds dor en heuvelachtig; enge defilés tusschen hoog, onbegroeid gebergte. Bij Belbeck kan men opmerken (ook niet, opmerken) de vervalle kliekjes van de kasernen, die aan de uitge- | |
[pagina 266]
| |
storvene of verhuisde post der militairen hebben toegehoort. Men vindt op de kaart hier geteekent de Fleuve Belbeck. Men hadt ze met groote letters behooren aan te teekenen. Al hadt men ook beide oogen open in de Kibitka (een Russische ligte slaap-wagen met een halven kap) zou men moeite hebben ze te ontdekken. Op alle de kaarten van dit Schier-eiland vindt men talrijke rivieres zelfs fleuves. Ik bemin geen grootspraak. Nimmer heb ik ergens eenige dier wateren zien bevaaren, of bevaarbaar gevonden, niet met een minst diep gaand praamje. 'Er is tusschen de Alma en Achmedsjed een adertje van water, waarover iemand, ik zal niet zeggen springen, maar hinkelen kan. Bij de Aardrijkskundigen ontmoet men het onder den naam van Fleuve de Bulganack. Twintig maalen heb ik met den Heer w.... die een landgoed bij de Alma, digt bij de Bulganack heeft, hier over gereeden en hier over gelagchen. De Alma, welke ook | |
[pagina 267]
| |
een vloed genaamd wordt, kan veeltijds te voet, bijna altoos met rijtuig worden door-reeden: ten zij een stortregen dezelve voor een ogenblik hadt doen zwellen. 't Zelve is 't geval met de Salgiris, digt bij Achmedsjed. Men legt hier en daar een keisteen, en men stapt dien vloed over, zonder zich de enkels nat te maaken, zelfs met omgekeerde schoenen, zonder natte voeten te krijgen. Zo nogtans de kunst aan dit gebrekkige te gemoet kwam, en dit water over eene breede oppervlakte verspreid, in een enge vaart kon dringen, geloov' ik dat de Alma en Salgiris voor kleine vaartuigen bevaarbaar zouden gemaakt kunnen worden. En dit zij genoeg van deeze waterachtige materie. Bachsizerai, de voormaalige residentie der Khans, legt tusschen twee bergen. Een bang mensch zou vreezen 'er onder begraaven te worden: zo digt hangen zij over de stad! Schoon dit Schier-eiland onkenbaar | |
[pagina 268]
| |
wordt, moet Bachsizerai meest noch geschikt blijven, om een reizenden een denkbeeld van zijnen vorigen staat te geeven. Mijne lezers hebben vermoedelijk geleezen 't eerste deel mijner curieuse reis-aanteekeningen; zij kennen alzo Constantinopolen. Nu verschillen beide deeze steden in rijkdom en aanzien, als 's Gravenhage en Scheveningen. Arme Bachsizeraiers! Gij ziet 'er alle uit als luiden, die hun proces verlooren hebben. Gij, talrijke schaare, die zonder neus loopt, u staa ik 't toe treurig te zijn: want 't is een infaam verlies; al houdt men ook niet van snuiven. En nu tot den oorlog, u haat ik noch meer, dan 't geen die van Bachsizerai den neus doet verliezen. Was 'er een god van dit helsch bedrijf, zou ik, die zwak, vreedelievend en door den eersten schreeuwleelijk te vervaaren ben, mijn gering vermogen willen opöfferen, om u te verdelgen, zo als gij | |
[pagina 269]
| |
verdelgt, al wat onder uw bereik komt. Hiervan beschreit men de spooren, zo dra als men tusschen de bergen dier oude Tartaarsche hoofdstad in eene uitgestrekte vallei, tusschen deeze stad en Achmedsjed afdaalt, en noch niet genadert aan de fabrick of destruction, zich noch baden mag in een der heerlijkste gezichten van den aardbodem. - Wanneer men uit Bachsizerai komt, loopt de weg aanstonds een weinig rechtsaf na Achmedsjed. Drie hondert roê van dien weg hadt onlangs een der laatste Khans een heerlijke Moskee van gehouwen steen, in den smaak - maar een weinig grooter, - van de Luthersche Nieuwe Kerk te Amsterdam laaten bouwen. De kozijnen waren van marmer. Van nabij heb ik dit werkstuk bekeeken, en mij met veel verontwaardiging gebelgt over de veeltijds ongelukkige moeite, welke 't Russisch zoldaaten - weezen zich gegeeven hadt, om dit noch niet afgebouwd werkstuk | |
[pagina 270]
| |
te vernielen. Zo gelijk men oudtijds gelooft heeft, gebouwen, bijzonder kerken, ook bezielt worden, kunnen zij hun troost vinden in de nabijgeleegen graftombes en fonteinen, van lood en çieraaden uitgekleed. ô Oorlog! oorlog! enz. enz. - 1000 enz. Rechtsaf van Bachsizerai, dat is N.O. vier uuren, door een heerlijken, maar niet bewoonden, veel min bebouwden landstreek voortgaande, komt men aan Semphyrople. Dit is eene nieuwe stad, waar men den zetel van 't gouvernement geplaatst heeft. Deeze stad heeft eene aangenaame legging bij de Salgiris, aan de overzijde van welke, ettelijke invalieden hun Proveniers-huis hebben. Behalven deeze laatste telt Semphyrople noch geene twintig huizen. Deeze natie bemint meer dan eenige andere natie 't bouwen. Zeker zou zij anderzints bovenal dien omslag gesteld hebben, of Achmedsjed, 't welk hier onmiddelijk tegen Semphyrople aanstoot , wat op te | |
[pagina 271]
| |
lappen, 't geen altoos ligter valt dan een nieuwe stad uit den grond op te beginnen, of zij zouden Bachsizerai tot de residentie hebben kunnen behouden. Ik weet niet waarom zij dit laatste niet gedaan hebben. Zo 'er in de waereld iets was, bekwaam om de Tartaaren, moedeloos, te moeten leeven onder een kristen-gouvernement, moedeloos over de eenzaamheid, waarin zij leeven, afgescheiden van veele hunner maagen, bekenden en geloofsgenooten, welke Tauriën verlieten, moedeloos, hun vaderland vernielt te zien, zou 't zeker moeten weezen 't hupsch, minzaam, eerlijk, arbeidzaam, weinig heerschzuchtig gedrag van zijne exc. den werkklijken Staats-Raad, Ridder en heer Gouverneur kachowsky, een man, te doordringend van oog, om niet te kijken door de gaten van den preêkstoel, te weinig dupe van iets, om de Tartaaren niet even | |
[pagina 272]
| |
zo bescheiden te behandelen als de Kristenen, te veel menschenvriend, om geen medelijden te hebben met de verdrukten. De heer Gouverneur is gewoon de vreemdelingen met de uiterste beleefdheid te ontvangen. Niets is gemaklijker, voor zo verre men een weinig voorspraak heeft, dan een stuk gronds, 't geen hier in meenigte na eigenaars wacht, gratis te verkrijgen, of voor een appel en een ei te koopen. De Heer W...., wiens landgoed de schilderachtigste legginge bij de Alma heeft, en eigenaar van eenige honderde morgen besten gronds is, besteedde misschien geen ƒ4,000. De leevensmanier alhier zweemt een weinig na die in de W. Indiën. De gastvrijheid is hier algemeen. Daar 'er geene herbergen zijn, brengt ieder zijn beddegoed in de kibitka mede, en slaat zonder veele complimenten zijn legersteê naar welgevallen neder. Ik heb den Heer *** zien inkeeren | |
[pagina 273]
| |
bij den Gr. W...... en aldaar veertien dagen verblijven: ofschoon zij elkanderen doodelijk haatten. De broeder des Gouverneurs van denzelven naam, de Generaal en Chef kachowskij, houdt zijn verblijf te Karazou-pazaar. Hier is een zeer groot huis gebouwd, 't geen een lieve legging bij 't geboomte en 't geen een fraaije tuin heeft. De stad van deezen naam was, eertijds misschien zo groot als Delft, nu zeer vervallen. Men maakt 'er noch wat Turksch rood en groen maroquin of Saffia. Tusschen deeze plaats en Perekop zou men, om iets meer dan eene woestenij en ruïnen waar te neemen, een schrander waarneemer moeten weezen. De weg is alhier noch door geen werstpaalen afgebaakt; en daar 't gesneeuwt hadt, moesten wij een weinig dwaalen en omdwaalen. 't Was 's morgens dag, toen wij door Perekop trokken, 't geen mij toescheen | |
[pagina 274]
| |
niets dan de benaaming eener vesting te hebben overgehouden; en welke fortificatiën, zedert de Russen meesters van de Krim zijn, onnodig geworden zijn. Bij Perekop wordt veel zout gemaakt. De Tartaaren vervoeren het op groote, tweewielige karren, getrokken door een paar kameelen (iets, dat men alleen hier ontmoet; daar deeze dieren elders dienen, om te draagen.) Dit zout wordt na Giusleve gebragt. Ik zag 'er eenige scheepsladingen van in de laatste plaatze leggen. Hier scheept men 't in na deeze en geene oorden van Turkijen. Giusleve is door zijne nieuwe heeren eerst Koslow genaamd; daarna heeft de Prins potemkin haar den naam van Eupatoria gegeeven. Even zo heeft Kaffa zijn ouden naam van Theodosia hernomen. Die prins schijnt min een liefhebber van de oudheid, dan van doopen en wederdoopen, geweest te zijn. Om mijne lezers te doen bezeffen, | |
[pagina 275]
| |
welke de voormaalige aangeleegenheid van Eupatoria geweest zij, zou hij 't kunnen vergelijken bij Rotterdam. Deeze stad was voorzeker ééns schoon, welvaarende, nu ontvolkt, en in malkander vallende. De ruïnen van de publieke gebouwen, moskeën, baden, waterleidingen, enz. getuigen, wat zij voortijds was. Zo 'er eene stad is, welke weinig schijnt geleeden te hebben bij de laatste staatsömwenteling, moet 't Balaklava zijn; maar ook was zij nimmer iets van aangeleegenheid. Hier heeft de natuur, als met een bijl, een kleuf in de klip van de zee zijde gehouwen, niet veel breeder dan om twee schepen naast elkander te kunnen doorlaaten; en daar de zee krom om de rotzen heenloopt, zo heeft de natuur 'er een kom van gemaakt. De scheepvaart uit de Ottomanische bezittingen houdt veel van Balaklava, en noch kwijnt zij. De Commandant van de | |
[pagina 276]
| |
plaats, een Albanees, bewoont 'er 't beste huis. Deszelfs vengsters waren niet van glas, maar van geölied papier. De Heer Ridder van kinsbergen heeft voor eenige jaaren eene fraaije kaart van de Krim, in 4to. vellen, laaten uitgeeven 't Is deeze kaart, welke wij, in een verkort bestek gevolgt, 't publiek hier mededeelen. Doch wij zijn veel spaarzaamer geweest in plaatzen aan te wijzen; omdat dezelve verlooren zijn gegaan; omdat de steenhoopen, welke 'er ook noch van leggen, niet zouden kunnen betaalen de kosten van 't snijden haarer naamen. De rest, 't geen wij 'er bijgevoegt hebben, zijn kleinigheeden. M. montaigne beschuldigt (met welken grond slaa ik over, daar die Ridder aan dit euvel zelve dapper hinkte) aristoteles, van zijn neus overal in te steeken. Aristoteles verstondt zich tog op veele zaaken: behalven 't maaken van goede Elèves. Wat | |
[pagina t.o. 276]
| |
[pagina 277]
| |
zou die man, zo hij mijn boekje, zo hij bovenäl 't Tableau de Paris van mercier geleezen hadt, zeggen? - Hoe bont nu ook mijn arbeid 'er van binnen moge uitzien, spreekt mij mijn geweeten vrij, den koophandel zelfs niet met 't uiterste tipje van mijne pen te hebben aangeraakt. 't Is niet dat ik een hair beter ben, dan de Heer mercier; ook niet, dat ik, mij eens daarmede praktikaliter afgegeeven hebbende, leergeld gaf, en mij deerlijk brandde; de heerschappij, de despotieke heerschappij der omstandigheeden houdt mij te rug, verbiedt mij gebruik te maaken van eene Memorie van den Heer van kinsbergen, over den Koophandel van de Zwarte Zee, die Z.E., ongeneegen iemand ('k laat staan iemand, wien hij zedert vijfentwintig jaaren nimmer iets weigerde) afteslaan, mij wel wilde vergunnen, 't publiek en mij ten nutte te maaken. Deeze Heer, altoos vol van ijver voor dien Staat, | |
[pagina 278]
| |
aan wien hij zijne diensten heeft toegewijd, gaf, wanneer hij, bij zijn terugkomst uit de Krim, van een ieder hooggeächt en van H.K.M. wegens zijne gedaane diensten, op den rechten prijs werd gesteld (eenhoofdige regeeringen zijn de tuin der militairen) aan catharina II. deeze Memorie over. Ik ben geen bevoegd rechter: maar iemand, die bekwaam was om aan 't hoofd van een Commercie Collegie te zijn, verzekerde mij, 't was een meester-stuk. - Nunc paullo majora canamus. ô Zanggodinnen! durv' ik u noch onder de oogen zien! hoe weinig verstaa ik mijn belangen! Had ik niet zo bitter u geäffronteert, hoe zou eene invocatie mij hier te passe komen! om mijn stijl, een stijl, zo bont als een janpottagie-wambuis, te verheffen en in de hoogte te onderhouden. De grootste merkwaardigheid, die ik in Tauriën kon waarneemen, was H.K. Majesteit catharina | |
[pagina 279]
| |
de IIde, benevens Z.K. Majesteit josephus den IIden: toen zij, gevolgt van een langen stoet van gezanten en groote heerschappen, dit nieuw wingewest kwam bezoeken. Nimmer beleefde dit schier-eiland zulk een kermis. - Nimmer zag men duidelijker bewaarheid 't zeggen, dat de waereld een speeltooneel is, waar van den hoofden stof in de oogen geworpen wordt. Zo deeze groote Vorstin deeze bezittinge beöordeelt heeft naar 't uiterlijk aanzien, bedroog zij zich. Langs de zoom der wegen, (bijzonder in de vlakte tusschen Achmed-sjed en Bachsizerai) door welke zij, de Krim doortrekkende, reizen moest, plaatste men van afstand tot afstand Tartaaren, bezig om 't land te bebouwen. In Bachsizerai liet men winkeliers van elders komen, om een vertooning te maaken van handel, van vertier en welvarendheid. Men bouwde in haast voorgevels van huizen, achter welke niets | |
[pagina 280]
| |
stak. Speelde men ooit de comedie zo in 't groot! De Keizer josephus gaf zich altoos, gelijk een ieder weet, en onze natie in 't bijzonder, veel beweeging. Hij stak zijn keizerlijke neus in en achter alles, en hadt denkelijk veel moeite, om niet te lagchen over dit apen-spel. - bene vixit qui bene latuit, zegt naso, maar catharina II. denkt anders. Zeker was 't oogmerk deezer lange, bezwaarlijkeGa naar voetnoot(*) reize, om zich te doen kronen als | |
[pagina 281]
| |
Koningin van Tauriën. Bij mijn laatste verblijf in St. Petersburg, verhaalde mij iemand, bekend in de galonnen-fabriek, dat al het gereedschap, nodig tot deeze politieke trans-substantiatie, als: gehemelte, kwasten, enz. in die fabriek reeds bestelt waren. Waarom dit geen voortgang gehad heeft, blijft een raadzel. Misschien verbeeldde zij zich, in haare bezitting noch niet genoeg gevestigd te zijn! Niet duidelijker spreekt de Krim van de verganglijkheid des ondermaanschen, dan haare Oppervoogdes. Laat de welspreekendheid haare vermogens verspillen in 't verdeedigen van den ouderdom; voor mij is een grijs hoofd, een leevenloos oog, een ingevallen mond, een rug gebukt na de aarde, om weder te keeren, van waar men gekomen is, een recht somber gezicht. 't Was de heer momonoff, die haar troostte, en haar verkwikte in de oogen- | |
[pagina 282]
| |
blikken, waarin zij de zorgen voor een zo Groot Rijk van den hals kon schuiven. Behalven alle deeze door en door doorluchtige Personaadiën bevondt zich tevens in dit schier-eiland noch iemand, geen Keizer, Koning of Keurvorst, neen iemand, wien de Fortuin zo ver gebragt hadt, dat hij door zulke luidjes zich kon doen naloopen, en die catharina ongevaer zo behandelde, als m. lauzun 't Madle. de montpensier, klein-dochter van henrik IV. durfde doen; doch zonder na-weeën; ik bedoel Z.H. den Prins P.T.M.K.N. Groot-Gouverneur en Stede-houder van Tauriën en 't Katharinaslawsche Gouvernement, enz. enz. enz. Daar dezelve, na de Keizerin, de eerste perzoon in dit Schier-eiland was, zou 't eene groote onbeleeftheid voorwaar zijn, deezen vermaarden man stilzwijgende voor- | |
[pagina 283]
| |
bij te gaan: principaal daar ik zo veel goeds van hem te vertellen heb.Ga naar voetnoot(*) Beaucoup en ont parlé, mais peu l'ont bien connu. Toen scipio door beleid en dapperheid, door het te boven komen van veele hinderpaalen, het voor Rome zo gevaarlijk of gevreest Carthago overwonnen hadt, bekwam hij den | |
[pagina 284]
| |
eernaam van africanus; toen de Prins potemkin, zonder gevaar, door list en gewelt, de heerschappij van Tauriën, waarvan Rusland nu niets hadt te vreezen, ondergebragt hadt, bekwam hij den naam van tauritskoi. Zo deeze luiden elkander in de Elizeesche velden ontmoeten, zullen zij de een den ander vreemd aanzien. Misschien vraagt de lezer, wie was toch de man, die eens zo veel geruchts maakte? Zo gerucht te maaken en verdiensten te hebben 't zelve ware, zou deeze vraag geen andwoord vorderen.Ga naar voetnoot(*) Misschien zal 't volgende stuk hier in te passe komen.Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 285]
| |
Plinius merkt ergensGa naar voetnoot(*) op, hoe 't zwaarer valt een pourtrait wel te copiëeren, dan een, treffend in gelijkheid, naar 't leeven te maaken. Zeker stondt deezen gemanierden, verstandigen man, deezen bevalligen, vernuftigen Schrijver, de hand beter tot schrijven, dan tot teekenen. Een pourtrait, eene teekening eens meesters wel te copiëeren, valt zo veel ligter, als 't zwaarer houdt, brieven eens plinius te schrijven, dan die uit te schrijven. Leverden nu de jaarboeken der menschheid één éénig model op, om op 't zelve den P.P. aftegieten, met eenige kans van welgelijkendheid, 't was zo goed als gedaan werk, | |
[pagina 286]
| |
de waereld, of, om wat zediger te zijn, een paar douzein lezers, een schilderij voor te houden van eene der vreemdste composities, die 't der fortuin behaagde op 't toneel des leevens te laaten omwandelen. Die mijn origineel gekend hebben, staat 't vrij mijn werk te betichten van gebrek aan uitvoerigheid; maar de omtrekken, die ik 'er stukswijze van gaa haalen, zullen 'er, schoon eene luchtige schetze, toch ook een welgelijkende silhouette in doen erkennen. Vindt iemand 't geheele werk wanstaltig, vol tegenstrijdigheeden, vol afwijkingen van 't gewoone spoor der natuur, hij wijte dit aan de vreemdheid, aan de zwartheid mijns origineels. Niets voorwaar is gemaklijker, is veiliger, is profitabeler, dan de lofreedenaar te zijn van de grooten; 't geen zij in hun leeven goeds of onverschilligs hadden, te vertoonen, door 't vergrootglas der vleijerij, ten | |
[pagina 287]
| |
einde met deeze valsche munt een voordeeligen handel te doen; de voorspraak te zijn hunner zwakheeden, in één woord, hen te vergooden. Ik heb deeze laagheid veracht, op een tijd, toen ik bij, dat is, onder hem leevende, mij daarmeê den weg tot 't fortuin had kunnen baanen. Hij is niet meer, en ik vertrek van daar, waar vrees voor zijnen aanhang, mij de veder uit de hand mogt laaten vallen. 't Is noch nijd, noch wrok, noch iemands oorblaazing, die mijn schrijven bestieren; 't is de waarheid. Vertoont zij den man leelijk en zwart, aan wien legt de schuld? Men bedient zich van geen roozen-rood, wanneer men den duivel of een schoorsteenveger moet schilderen. Deeze inleiding zal vreemd klinken. De domste boekhouder eeniger reederije van Zaandam, stelde niemand tot Opper-stuurman aan, op een zijner fluiten, of hij moet eenige bekwaamheid hebben; en voorwaar! | |
[pagina 288]
| |
catharina II. (catharina! al dikwerf gewoon de waassem van 't gebraad te stellen boven 't gebraad zelve) catharina verdient toch zeker den naam niet van dom. Zo zelden nu ook de natuur al het juweelige haarer gaven op één hoofd vereenigt, even zo bezwaarlijk valt 't te gelooven, dat eene Vrouwe als deeze groote vrouwGa naar voetnoot(*) tot haaren Groot-Vizir zou genomen hebben een man, geheel zonder verdiensten, iemand, die veel meer had van een wol-baal, dan van een diamant. 't Publiek, oordeelende door de confuse undulatien van de altoos te schelklinkende toonen van de bazuin der Faam, verwacht in dien man, 't zij een richelieu - een eugenius - een de ruiter - een daguesseau - een cicero,Ga naar voetnoot(†) of een colbert. Ach, arm | |
[pagina 289]
| |
publiek, hoe wordt gij bedroogen! En kan men u beklaagen, daar gij gewoon zijt, hen, die u de waarheid zeggen, zo boos aan te zien als een spinnekop? De zaak is deeze. De verstandigste luiden hebben hunne en haare vlaagen van gekheidGa naar voetnoot(*). Dit is 't lot der menschheid. Geeft alzo wat toe aan de zwakheid, lusten, grillen, enz. van catharina alexiewna. En nu gaa ik, niet een penceel, maar wel een Rembrantsche kwast, in de vuist neemen, om u te zeggen, hoe 't eigenlijk stondt met mijnen held, den Prins P..... Dr. sterne hadt een kamerdienaar, een meester in 't maaken van strop-kouzen. Catharina II. hadt een Major-domo, die | |
[pagina 290]
| |
een baas was in alle de listen der Theologia Polemica. In zijne duistere en niets beteekenende jongelingschap, schijnt zijne opvoeding, waarin hij niets dan de Godgeleerdheid der Grieksche Kerke, een oppervlakkige waassem der N. Historie, benevens de Fransche taal geleerd hadt, hem tot den geestelijken stand bestemd te hebben. En och of hij, om zijn Vaderland, om Turkijen, om der menschheid wille aan deeze bestemming voldaan hadt! Zijn geslacht, bij welk weezens, onbekwaam licht uit zich zelve te geeven, gewoon zijn hun luister te gaan leenen, was zeer gering; en daar ieder den mond vol hadt van den zoon, hoorde ik nimmer van den vader spreeken. Zijn grootvader was een gering man. De oude Heer B.R. W.R. kende hem, een klein amptje aan de Admiraliteit waarneemende. Dan hierin vindt de redelijkheid geen verwijt; en zo de fortuin, behalven zijne uit- en insteekende | |
[pagina 291]
| |
talenten, hem noch bovendien begaafd hadt met groote, en den Staat wezenlijk nuttige deugden, en daar door gebragt tot die hoogte van aanzien, zou de geringheid van zijn afkomst hem liever tot eer strekken. - Hadt de fortuin hem van zwakke, ongezonde ouders doen geboren worden - hadt de Engelsche ziekte zijne leest ingedrukt, gebogcheld - of hadt dezelve fortuin hem doen geboren worden onder de regeering van een peter I. of fredrik, hij zou niet meer bemerkt voortgeleefd hebben, dan de lantaarnpaalen langs de publieke wegen. 'k Heb mis; hadt hij geleefd onder den vader des grooten frederiks, hij zoude voor zijne colossaale figuur wel hondert en meer ducaaten handgeld bekomen, als een nieuwe hercules in een der eerste gelederen der Potsdammers gefigureerd, en zijne slaapvrouw gevoelige diensten hebben kunnen bewijzen. | |
[pagina 292]
| |
En dit zou 't al geweest zijn. Ei lieve wat anders; wat, behalven eene patagonsche gestalte, en 't medeloopen der omstandigheden, wat in 't ooglopends hadt deeze Muskovische cajanus voor zich! was 't zijn verstand! zijne bevalligheid! zijne aartigheid! zijne minzaamheid! zijne heldendaaden! zijne deugden! Weinig menschen zijn geschikt op den duur vrienden te blijven. De vrouwen onderscheiden zich niet van de mans door meerdere bestendigheid, en de Prins van orlow, een man van de interessantste figuur, de lieftaligste inborst, hieldt eindedelijk op de vertrouwde vriend van catharina II. te zijn. Deeze groote Keizerin, mag men haare Majesteit uit haare bedrijven beöordeelen, schijnt te behoeven, een vertrouwd vriend, tot wien zij in den nood haar toevlugt neemt. Deeze plaats was nu open; en daar de P.P.... door zijne | |
[pagina 293]
| |
figuur zo veel boven de andere hovelingen uitstak, als hij door zijne andere hoedanigheeden beneden 't gros der menschen daalde, begon hij, reeds bij 't afstervend favorietschap des Prince orlowGa naar voetnoot(*) in 't oog gelopen hebbende, nu meer bemerkt te worden. 't Is mijne zaak niet, hier open te leg- | |
[pagina 294]
| |
gen de bewijzen van verdiensten, die zij, bestemd om de allergelukkigste der stervelingen te worden, ter hand moeten stellen, bevorens zij de vertrouwde vriendschap der Keizerinne waardig gekeurd, gedeclareerde favorietten worden. 't Is genoeg, hij werdt het; en hij opende zijn loopbaan van fortuin, toen H.K.M. hem Kamerjonker maakte; een tijtel aan 't hof, die hem gelijk in rang met een Brigadier in de armée stelt. Wie wist voor dit tijdstip dat 'er een potemkin in de waereld was? Zeker moeten de gunsten van de fortuin, hem noch niet steeken blind omtrent zich zelven gemaakt hebbende, hem zijne weinige bevoegdheid tot den militairen-stand toen hebben doen gevoelen. Maar dit duurde niet lang. Bezeffende hoe in zijn vaderland, geheel militair, geen aanzien, geen gezag, enz. te verkrijgen was, dan door den krijgsdienst, besloot hij het te waagen, onder den | |
[pagina 295]
| |
Veld-Maarschalk romanzow, een stuk van een veldtocht bij te woonen. 't Diep stilzwijgen omtrent zijn aanweezen in 't oorlogsveld doet genoeg bevroeden, dat hij enkel de partij eens dilettanti moet gespeeld hebben. 't Is mij uit ooggetuigen gebleeken, die zijn toen noch niet veel beduidenden perzoon opmerkten, dat hij de man niet was, die de bot vergallen, die, den soldaaten ten voorbeeld, 't gevaar in den mond loopen zou, noch die bekwaam was om in 't zelve, die voor een bevelhebber zo onontbeerlijke bedaardheid van geest te behouden. Zich zelven aldus ten profijte van zijn Vaderland opgeöfferd hebbende, keerde hij weder tot zijne Souveraine, om zich te baaden in al den wellust des Favoriteitschaps. Zonder in St. Petersburg geleefd te hebben, kan niemand zich recht voorstellen, wat ding een Favoriet is. 't Is een product van den | |
[pagina 296]
| |
Russischen bodem, niet voortkomende op den kouden grond, maar in een broeikas, begroeit met Dulcamara, de onkosten, om welke te stooken, Peru en Mexiko metaalloos zouden maaken. Bij de algemeen verspreide maare der voorbeeldelooze pracht van deeze uitgestrekte hoofdstad, van den ongemeen schitterenden luister van dit hof, in 't midden der tegenswoordige regeering (want behalven den toeneemenden ouderdom, en de met de jaaren toeneemende walg van alle étalage van schijnbaare of enkel schitterende grootheid, hebben verscheidene reedenen, vooral de goedkoopheid van papier ter fabriceering van Bank-Nooten, de welvaart van dit land sterk aangetast, den staat van veele dingen onkenbaar gemaakt,) zullen zij zich verbeelden, wat men noemt, een Groot Heer, veele en rijke klederen, veel gouds, veel gelds, veel edele gesteenten, een stoet van bedienden in rijke liverijen, fraaije koetzen, kostelij- | |
[pagina 297]
| |
ke paarden; nu, tusschen zulken Grooten Heer en een Favoriet, is een zo groot onderscheid als tusschen den P.P.... en sully, en zo als de laatste, ware hij van den anderen een tijdgenoot geweest, voor hem den hoed niet zou afgenomen hebben, zo vindt men andersom meenig Russisch Edelman, van de zo even beschreevene qualiteit, die 't niet beneden zich zou reekenen, den Favoriet te schoeijen en te ontschoeijen. Om in een paar, of in een paar hondert woorden uit te drukken, wat personagie deeze gelukkige sterveling is, heeft men zich te herinneren aan de onbepaalde magt der Souverainen van dit groote Rijk, die zij hebben of neemen over 't land, de goederen en perzoonen van 24,000,000 menschen, wier geluk en ongeluk van hunnen wenk afhangt. Even als nu de Turksche Keizers, gemakshalve, hun gezag den Groot-Viziers afstaan, alzo zou 't geen mirakel | |
[pagina 298]
| |
zijn, dat die van Rusland zich onbepaald lieten beheerschen door haaren vertrouwden vriend. Deeze 'er als de plaats van vertreedende, wordt als 't kanaal, de uitloop aller gunsten, de brug tot alle bevorderingen, de pijnstiller der bedrukten, over wier hoofd zwaare vonnissen hangen. Mag ik nu, Lezers, aan de zijde deezer schetze, hangen die van de ongelooflijke weelde, (wier onbereekenbaare vernieling u bekend is) haar, die hier een iegelijk (d.i. 7/8) zijn koorn doet opëeten, terwijl 't noch op 't veld staat, ('k mogt wel zeggen, eer 't noch is uitgezaaid,) en hoe desperaat deeze alle berooid en verachterd in hunne finantiën zijn. NB. Ik heb een Groot Heer gekend, die met een inkomen van 500,000 roebels, door brouillerie tusschen debet en credit, zo geld- en credietloos geworden was, dat hij zweette van angst, waar eindelijk 15,000 roebels van | |
[pagina 299]
| |
daan te haalen, hem nodig voor de reize van St. Petersburg na Moskow. Alzo moeten Hoofdstad en Hof krioelen van sollicitanten, van hen, die hunkeren, en de een den ander bij 't portaal der Fortuin verdringen en vertrappen. Alle deeze ridders, wel degelijk van de droevige figuur, vloeijen tot den Premier-minister en Thesaurier deezer Godinne, de een om bevorderinge, geene ter bekominge van een post, zommige om gratificatiën, decoratiën, ettelijke ter afdoeninge van litigieuse pretensiën, om kwijtschelding van misdaaden. Niet zo dra schijnt 't daglicht des Favoriets, (die, 't spreekt van zelve, altoos gelogeert is in een stuk van 't paleis, communicatie hebbende met de vertrekken van H.K.M. die bediend wordt uit haare keuken, kelder en door haare liverije) in dit, mag ik 't zeggen? gelukkig en gelukkigmakend brandpunt; de toegangen waartoe, de | |
[pagina 300]
| |
straat, waar voor en achter als bestendig verstopt zijn door de zich in de wielen rijdende equipagiën, noch eer, zeg ik, 'er de minste hoop is, dat de gunsteling der Goden zich wat men noemt visibel zal maaken, is zijne Anti-chambre opgepropt van Heerschappen, Generaals, Senateurs, Officieren, Ridders, behangen met linten, sterren, sleutels, die, bij 't intreeden van dit voorportaal des geluks, niet een grein hunner barschheid behouden hebbende, alhier in eene angstvolle stilte, (indedaad al was 't eene kraamkamer, behoefde 't 'er niet stiller te zijn; en dat in 't aanweezen van tusschen de 100 en 200 menschen,) reikhalzende staröogen op de deur, waar door hun verlosser komen moet. Deeze, naarmaate grillen, lust, afleidingen, tijdsomstandigheeden 't meêbrengen, zittende misschien in zijn slaapkamer te beuzelen, kaart te speelen, of zich in 't bed leggen- | |
[pagina 301]
| |
de te wentelen, zonder zich te bekommeren, om alle die courmakers, die hij dagelijks uuren laat muffen, kleedt zich aan en gaat heden regelrecht ter tafel van H.K.M. waarop zij troost-, niet hopeloos afdruipen; - morgen, in een beter luim, doet hij in haast de tour van zijne Anti-chambre, hoort half-uit de reeden der meestbegunstigden, ontvangt van ettelijken de smeekschriftenGa naar voetnoot(*), die hij aan zijn Secretaris of Adjudant ter hand stelt, denkelijk om die nimmer te leezen, maakt tegen eenige eene slaauwe buiging, en loopt de rest voorbij. Op een ander tijd spatseert hij sans façon dwars door deeze gallerij van | |
[pagina 302]
| |
solliciteerende Statuën, zonder een eenigen toe te spreeken, of iemand aan te zien. En hiervan is zo goed als geen uur in 't etmaal uitgezondert. Ik herinner mij, op mijn manier, (d.i. op eene non-chalante, mij weinig belovende manier), bij den Heer z.r.t. schGa naar voetnoot(*), in gezelschap van 150 heerschappen mijn cour gemaakt, en de gelukzaligheid genoten te hebben, om met hem te spreeken, op 't slag van één uur na middernacht. En waarom zo laat? omdat de man vooraf, na 't soupé, zijne partij moest afspeelen. Even weêrgadeloos is 't aanzien des Favoriets in alle gezelschappen van de hoofd- | |
[pagina 303]
| |
stad: want ieder, schoon hij hem ook al niet nodig hebbe, zoekt wél met hem te zijn, maakt 't zich eene eer, van hem toegesproken te worden, met hem bekend, en hem iets meer dan onverschillig te zijn. Komt hij in een gezelschap, allen rijzen op, zich niet zettende voor dat hij gezeeten is. De VeldmaarschalkGa naar voetnoot(*), was hij ook een grijzaart, ruimt ijlings de eerste plaatze den jongen gunsteling deezer grillige godinne. Alle cajoleeren hem, en, was 't mogelijk, bij de drukte der huisselijke beezigheeden, den tijd 'er toe uit te breeken, de kragt 'er toe te bespaaren, de schoonste vrouwen zouden alle mogelijke inschikkelijkheid voor hem | |
[pagina 304]
| |
gebruiken; en veele mans, gedachtig, als 't elders reegent, 't op hen kon druipen, mogten 'er wel meê in den schik zijn. Dat aan eenen predikant, wien 't domme gemeen, gewoon wel eens eene partij zotternijen, gevloeid uit een eerwaarden mond, voor godspraaken op te slorpen, bedorven heeft, 't hoofd van verwaandheid draaije, dat hij nimmer iemand de eerste groete, of't moest [vóór deezen] een burgemeester zijn, verdient verschooning; en dat een favoriet een weinig insolentie aanneemt, moet worden toegegeeven; ook heeft de burgerij van St. Petersburg 'er gedult meê. Maar wanneer hij, alle decorum aan eene zijde zettende, zich alleen iets, de rest een niets reekent, waaraan hij niets verschuldigt is, alle maatschappelijke overeenkomst met de voeten treedt, reeds, in den ochtendstond zijner verheffinge, de voornaamste van den lande, (waarvan eenigen hem voor de publieke | |
[pagina 305]
| |
zaak moeten spreeken) een half dozijn uuren, en te vergeefsch, laat wachten, in 't midden hunner zich sans façon de hairen laat uitkammen, ieder een aanziet, niemand toespreekt, met den voet zit te trappelen, of een deuntje te fluitenGa naar voetnoot(*), zich, op deeze of dergelijke manier, dagen, weeken, ja jaaren laat achter na loopen, als dan mag men zich belgen. Wanneer hij in 't midden van den oorlog, ofschoon de veldtocht reeds geöpent is, de commandanten van legers, corpsen of vlooten laatGa naar voetnoot(†) zuchten om hunne in- | |
[pagina 306]
| |
structiën, terwijl hij, ten aanzien van alle de bewoners zijner lugubre anti-chambre, de weinige werkzaamheid van zijnen geest verspilt met 't uitzoeken van staalen voor eene livrei, met 't opschikken van een bijbel, met 't uitspreiden zijner diamantenGa naar voetnoot(*); wanneer | |
[pagina 307]
| |
hij, midden in den oorlog, militairen van verdiensten moedeloos maakt en van 't leger verjaagt; wanneer hij zich zo verre vergeet, van eenen Ambassadeur-Extraordinair en Plenipotentiair der eerste Mogendheid van Europa, belast met zaaken van de allerhoogste aangeleegenheid, als een kind, achter zich te laaten naloopen, en hem in 't aanschouwen van honderden, het verzogte papier, zonder hem aan te zien, eindelijk over den schouder toereiktGa naar voetnoot(*); wanneer, door zijne zorgeloosheid en besluiteloosheid, men 't beleg eener vestingeGa naar voetnoot(†), te laat begonnen, | |
[pagina 308]
| |
met achterlaating van eene kostbaare artillérij, zou hebben moeten opbreeken, tenzij de hopeloosheid en schaamte zijner luitenants hen gedwongen hadt, hem tot 't loopen van storm te doen toestemmen, en een zondvloed van menschenbloed te vergieten; wanneer hij, in plaatze van den soldaat door zijn voorbeeld te bemoedigen, terwijl hij in gevaar van zijn leeven, voor hem laurierenGa naar voetnoot(*) plukkende, storm loopt, zich op een afstand houdt, en aldaar weent, een crucifix kuscht en met zijne traanen bedauweltGa naar voetnoot(†); | |
[pagina 309]
| |
wanneer hij den Zee-Officier beveelt een linie-schip te bemannen met een bataillon grenadiers, en daarmede, zelfs zonder roer-gangers, 'k laat staan onderofficieren, zo toegerust, binnen agt dagen zee te kiezenGa naar voetnoot(*); wanneer hij honderden, die hij gelukkig mogt maaken, zo hij alleen van zich verkrijgen kon de pen optevatten en te teekenen, jaaren laat zuchten en versmagtenGa naar voetnoot(†), alsdan | |
[pagina 310]
| |
laat hij overal den bedorven favoriet, den slechten oorlogsminister, den slechten staatsman, den slechten krijgsman, den slechten admiraal, en den slechten mensch zien. Wederom wanneer hij in 't midden zijner bevolkte anti-chambre, omringd van zijne gunstelingen, zich neêrzet, zich van zijnen popowa, zijn factotum, zijne écrins laat brengen, zijn juweelen op een zwart fluweel uitspreidt, ze bekijkt, en nu, zijn oog op zijne afgodendienaars rondslaan- | |
[pagina 311]
| |
de, iedereen hoop geeft onder de begunstigden te zijn, hen een half uur in eene doodstille opgetogenheid houdt, en daarna den heelen bras laat inpakken, zonder iemand een hembds-knoopje te schenkenGa naar voetnoot(*); wanneer hij een oog van liefde op eene Dame hebbende laaten vallen, ze van 't hoofd tot aan den navel met diamanten behangt, ze daarmede een avond laat pronken,Ga naar voetnoot(†) en ze daarna haar wederom afneemt; wanneer hij zich voor 't publiek vertoont in eene attitude, waarin meenig man verleegen mogt zijn zich van zijne êga te laaten zien, tenzij de kaers, op 't punt van uitgaan, in de pijp brandt, ten zij de gordijnen digt toegetrokken waren, of hij reeds vijftig jaaren met haar gehuuwd was geweest, dan zo mag men twijfelen, aan zijne milddadigheid, edelmoedigheid, ingetogenheid. | |
[pagina 312]
| |
Ziedaar den buitensten omtrek van den man, wien gij wenschte te kennen. Of de gunsten der fortuin, zeer geschikt om haare lievelingen te bederven, aan onze kwade hoedaanigheeden alleen meer kragts bijzetten, dan of zij 'er geheel nieuwe doen gebooren worden, laat ik geheel onbeslist. Zeker is 't, dat deeze godin zich uitputte in troeteling. Dit en een Herculische ligchaamssterkte en gestalte uitgezondert, hadt deeze man niets groots, maar veel zonderlings, veel tegenstrijdigs, veel mishagelijks. In den omgang was hij jegens zijne meerderen (NB.) walglijk hoog, jegens zijne gelijken, hoe? kan ik niet, kan niemand zeggen, daar hij geene gelijken hadt; jegens zijne minderen buîachtig; meest-al behandelde hij ze als schoen-schoonmakers; en even als een koning 't niet beneden zich reekent, een hond te streelen, alzo kon hij bij enkele vlaagen een boer toespreeken. Rondsöm zich | |
[pagina 313]
| |
verspreidde hij ontzag, sloot hij de monden, beklemde hij de ademhaaling. Hij was eer stilzwijgend dan praat-ziek, niet uit list, maar uit luiheid, uit hoogmoed. Zijn lievelings postuur was, met zijn rechter voet trippelende, te zitten mijmeren, even als of hij zwanger ging met de diepst uitgedagte ontwerpen; en na zo een geruimen tijd gezeeten te hebben, verloste hij doorgaans van een beuzeling, deeze of geene versnapering. Zijner natie gelijk, was hij een slaaf van 't kaart-spel, maar kort van geheugen in 't betaalen zijner speelschulden; waarom men liefst niet dan om klinkende munt met hem speelde. De deugdelijkheid van zijn maag zou een min produkten-rijk land dan Muskoviën voor een hongersnood hebben doen vreezen. In 't drinken was hij sober; nimmer hoorde ik hem met dronkenschap betichten. In zijne leevenswijze was hij geheel ongereegelt. | |
[pagina 314]
| |
Hoogstmogelijk woelig en even zo traag, traag van ligchaam, traag van geest en nogtans een liefhebber van 't schaak-spel; zich zelven zettende in de noodwendigheid zijnen geest ingespannen te houden, en te luî om een minuut te denken; een liefhebber van oorlogen en te vreesachtig om dien te voeren; nu bijgeloovig, dan vrijgeestig, doorgaans ondraaglijk trotsGa naar voetnoot(*), tenzij de vrees hem humaniseerde, altoos onverzadelijk gierig, schoon buiten 't geval om van zijne schatten gebruik te maaken. Ziedaar noch eens den man zo veel ik hem gekent heb. Het leeven en daaden van groote mannen, meest-al bescheenen van 't zonnelicht, | |
[pagina 315]
| |
verkreegen zekere publiciteit, en kwamen ter kennisse van een ieder. Die van den P.P.T.M.K.N geschiedden meer bij 't kaars- of waschlicht, hadden niet zo veele getuigen, en komen niet onder 't bereik van den historieschrijver. 't Geen hij 'er van weet, is, dat deeze held zonder moed, werkzaamheid, veel min voortvarendheid of orde, duizend zaaken aanroerde, en niets afdeedt, zich met alles bemoeide, en in alles was een breeken-been, één steek-spel uitgenomen, waarin zijn Παταγονσχε Λανσ nimmer kreukte. Was de hoofdrol zijns leevens privaat, zijn dood is publiek. Wij hebben in plaat afgebeeld 't sterven van epaminondas, van den Chev. bayart, des Gen. wolff; zij stortten hun bloed voor 't Vaderland. Even zo hebben wij den dood van den P.P.... die hem in eene der vlakten van 't Catharinaslawsche gouvernement overviel, in print afgebeeld; ook stortte hij zijn bloed; hij stierf aan den rooden-loop. | |
[pagina 316]
| |
Ten besluite; zijn lijk werdt na Cherson gebragt, alwaar zijne nagedagtenis behouden blijft door een prachtige graftombe, gebouwt op de welbesteede kosten van H.K.M. waarop door de weinig misdadige hand des leugenachtigen steenhouwers, zijne groote daaden vermeld staan. De nakomelingschap, niet veel slimmer dan haare voorvaders, zal misschien zich de moeite geeven, die in 't voorbijgaan te leezen, ze te gelooven; maar de van zijn huishouden-vertrek tot aan zijne boeken-kamer bereisde Journalist, zal denkelijk deeze karakter-schets van partijdigheid verdenken. Een grievend vooruitzicht!
einde van 't tweede deelGa naar voetnoot(*). |
|