Aanteekeningen, gehouden op eene reize door Turkeyen, Natoliën, de Krim en Rusland in de jaren 1784-89
(1789-1793)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste bundel.Het reizen. Deszelfs voor- en nadeelen.Ik mag, dunkt mij, met een scheutje bevoegdheid hiervan spreeken. Iedereen heeft den mond vol van deszelfs lof. 'Er kan, meent men, niet te veel goeds van gezegd worden. Ik twijfel 'er aan. De ondervinding, ik beken 't, is de leiband waaraan wij leeren loopen, en de reizen zijn de beste school, om dien leiband te gebruiken. Maar, of bij slot van reekening de woeligste reiziger een hair gelukkiger is, dan hij, die | |
[pagina 2]
| |
nimmer uit 's moeders keuken was, is bij mij noch onuitgemaakt. Quid brevi fortes jaculamur aevo - - - navibus atque De reizen zijn 't geschiktste middel ter vorminge van 't verstand; ze verrijken, of beter ze kunnen 't verrijken met eene waereld van nieuwe kundigheden. In 't reizen treffen de voorwerpen onze zinnen regelrecht; wij beademen dezelven onmiddelijk; zij doen 't merg van de ziel aan, hegten zich 'er aan vast, en amalgameeren zich met haar weezen. Eene reize te doen of eene reize te leezen, | |
[pagina 3]
| |
verschilt als de vertooninge van een treurspel bijtewoonen, of 'er 't aanplak-billet van te zien. Zij zijn de steevigste borstel tegen den nationaalen, dien lelijken hoogmoed, de kwaal der gansche menschelijke natuur. Zij ontsluiten den geest uit den kerker van vooroordeelen, van kleine, onedele, burgerlijke, schoolsche, landstad- familie- enz. - eigene meeningen, die onze denk- vermogens des te naauwer knellen, naarmaate de kring, waarin wij geleefd hebben, enger is. De grootste dienst, welken zij ons bewijzen, is dat zij ons 't beste bekwaam maaken tot den omgang met menschen. Zij geeven een tact van waereldkennis, verstooken van de welke de onnozele honderdmaal voor 't gelag blijft zitten, en in een maalstroom gebragt wordt door de argelistigen. En waarom onder stoelen of banken gestooken, dat zij ons de gansche waereld als ons vaderland, onzen aardkloot als onze algemeene wooning doen beschouwen? ons onverschillig | |
[pagina 4]
| |
maaken omtrent dingen, waarop de goede gemeente, geleid door eenigen wier studie en bestaan 't is, ze te blinden, een hoogen prijs stelt? Keeren wij 't blaadje eens om. Die lang de waereld doorkruist heeft, is voor de rest van zijn leeven misnoegd, bedorven, ongelukkig. Doe met hem alles wat gij wilt, onmogelijk is 't een zekeren waazem van droefgeestigheid, die hem als de schaduw vervolgt, van zijn humeur afteveegen. Tracht hem zo gelukkig als immer mogelijk te maaken; zijne genietingen zullen altoos onvolkomen zijn; omdat de ervaaring hem bestendig herinnert wat 'er aan feelt. Wat steekt daar achter? De goedaartige natuur, schoon zij haare gunstelingen heeft, behandelt niemand der bewooners onzer aarde, als eene stiefmoeder. Haare gunsten, die zeer verscheiden zijn, deelt zij met eene vrij gelijke hand uit. Niemand schenkt zij alle tevens. Alle landen hebben hunne voorrechten. Daar 't 's zomers alleen warm is, daar is 't 's winters | |
[pagina 5]
| |
bitter koud enz. De onderscheidene luchtstreeken hebben hunne onderscheidene voortbrengzels, eene rijke bron van allerlei geneugten, daar de reiziger gemeenzaam mede bekend wordt, die 't onmogelijk is aan één oort op een te stapelen, en wier gemis hem voor 't minst geemelijk maakt. Door 't reizen verkrijgt men eene zekere ongerustheid, eene woelachtigheid, eene ontevreedenheid met de plaatze daar men is. Ik ken luiden, die 'er ellendige martelaars van zijn. Te vergeefsch preêkt men hun: ‘Que rien n'est plus périlleux,
Que de changer le bien pour le mieux’.
Het eenigste middel tegen die kwaal, is juist 't geen ze vermeerdert, 't reizen zelve. Het is van een reiziger, dat men eigenaartig zeggen mag, dat 't leeven niet meer dan een pelgrimage, eene bestendige vreemdelingschap is. Hoor eens wat seneca 'er van zegt. ‘Die hun leeven met reizen doorbrengen, | |
[pagina 6]
| |
hebben veele herbergen en geene vriendenGa naar voetnoot(1). Gelijk eene plant, die bestendig uit een grond, waarin zij pas even wortelen begon te schieten, gescheurd en verplant wordt, onvermijdelijk kwijnt en verdortGa naar voetnoot(2) even noodzakelijk is 't, dat de vriendschap eens passagiers niet meer is dan eene uiterlijke beleefdheid, eene oppervlakkige kennismaaking, veeltijds van beide zijden uitgestorven met 't neemen van afscheid enz. enz. enz. Ten besluite; er blijft ons niet veel overig dan de keus 't leeven weg te slaapen in de doodsheid eens eentoonigen leevens, of door de wakkerhoudende afwisselinge van zorg en genoegen, van gemis en genot (afwisselinge | |
[pagina 7]
| |
die 't meest ten kosten van een woelig omwandelen op de markt der waereld te koop is) ons van ons bestaan geduurig te herinneren. |
|