Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H.M. de Lange (1919-2001)
(2008)–M.E. Witte-Rang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Hoofdstuk 4
| |
[pagina 314]
| |
van Harry, compleet met agenda van dingen die nog nodig moeten worden uitgewerkt’.Ga naar voetnoot3 Van den Heuvel sprak ook de feestrede uit voor ‘een vriend, die net even meer adem blijkt te bezitten dan de meesten van ons, die net iets bezetener is dan de rest en die vief genoeg is om iedere keer wanneer wij ons in een luie stoel willen laten zakken, er een punaise in te leggen om ons toch vooral weer te laten opspringen’. Pas in de loop van de jaren '90 begon De Lange werkzaamheden af te stoten, maar een aantal zette hij voort tot aan zijn herseninfarct in augustus 1997. Op 27 september 2001 overleed hij, 82 jaar oud. | |
1. TijdsbeeldWe beginnen dit hoofdstuk weer met een (ditmaal vanwege de recente datum wat kortere) schets van de belangrijkste ontwikkelingen in deze periode in buiten- en binnenland en de reactie van De Lange daarop. | |
De politieke, economische en sociale ontwikkelingen in deze periode in het buitenlandInternationaal nemen we in deze periode eerst een verheviging waar van de problemen die we in het vorige deel reeds beschreven: de bewapeningsproblematiek, de economische malaise die zich uitte in groeiende werkloosheid en druk op de sociale zekerheid, de ontwikkelingsproblematiek die in 1982 door de schuldencrisis ook even een directe bedreiging voor de rijke landen werd, en de milieuproblematiek. Na 1982 echter herstelde de internationale conjunctuur zich, wat tot uiting kwam in een groeiende wereldhandel. Ook binnen Europa kwamen ontwikkelingen in een stroomversnelling. Steeds duidelijker werd dat de gemeenschappelijke landbouwpolitiek niet werkte en de EG vooral veel geld kostte. Daarom werden maatregelen genomen om een te grote productie te ontmoedigen, zoals verlaging van garantieprijzen en een superheffing op teveel geproduceerde melk. Veel boeren zochten hun toevlucht in de intensieve varkenshouderij, daarmee een nieuw (nu milieu-) probleem creërend. Er vonden ingrijpende internationale gebeurtenissen plaats, voor een deel op terreinen die door De Lange altijd al met aandacht gevolgd werden. In de eerste plaats de omwentelingen in Zuid-Afrika en in Oost-Europa, die uiteindelijk veel sneller tot stand kwamen dan ooit voorzien was. Nadat in maart 1985 Gorbatsjow in de Sovjet Unie aantrad, gingen de ontwikkelingen in Oost-Europa heel snel. En waarschijnlijk mede door die snelheid werden maatregelen genomen waar achteraf door velen vraagtekens bij geplaatst werden, zoals de introductie van een vrije markt in landen waar de politieke en maatschappelijke infrastructuur ontbrak om het noodzakelijke tegenwicht te bieden. Dit leidde op veel plaatsen tot een dramatische stijging van de armoede bij velen en een verrijking bij enkelen, parallel aan een toename van de criminaliteit. Het uiteenvallen van Joegoslavië en de strijd en het geweld dat daarop volgde, was een andere uitkomst van de omwenteling. In Zuid-Afrika begon in 1990 de verandering met de vrijlating van Mandela op 11 februari als eer- | |
[pagina 315]
| |
ste hoogtepunt, in 1994 gevolgd door de eerste democratische verkiezingen en de beëdiging van Mandela als president op 27 april van dat jaar. Een andere belangrijke gebeurtenis was de Golfcrisis gevolgd door de Golfoorlog. Op 2 augustus 1990 viel Irak Koeweit binnen (vanwege vermeende oliediefstal door dat land). De Veiligheidsraad veroordeelde dit als schending van het Volkenrecht, en een internationale coalitie zond troepen en wapens naar de regio. Irak weigerde zich terug te trekken, wat de Veiligheidsraad ertoe bracht Irak als ultimatum te stellen dat het zich voor 15 januari 1991 zou moeten terugtrekken uit Koeweit. Dit gebeurde niet, en de coalitie lanceerde daarop een luchtoffensief onder de naam ‘Operation Desert Storm’. Toen Irak langeafstandsraketten op Israël afvuurde, besloot Nederland dit land als verdediging Patriot-raketten aan te bieden. Eind februari begonnen de geallieerden onder Amerikaanse leiding met een grondoffensief, dat er na drie dagen van hevige gevechten in resulteerde dat Irak verklaarde zich te zullen terugtrekken uit Koeweit. Het ontwikkelingsdebat was in deze periode levendig, zowel door de boven beschreven politieke veranderingen, maar ook door het groeiende inzicht in de milieuproblematiek. In 1987 bood de World Commission on Environment and Development haar rapport Our Common Future aan de Algemene Vergadering van de VN aan. Dit rapport (uitgegeven bij Oxford University Press, en ook wel aangeduid als het ‘Brundtland-rapport’, naar de voorzitster van de commissie) sprak over ‘duurzame ontwikkeling’ als die vorm van ontwikkeling die tegemoet komt aan de noden van de huidige generatie zonder de voorziening van de behoeften van toekomstige generaties in het gedrang te brengen. In 1992 werd in Rio de Janeiro de grote VN-vergadering Environment and Development (UNCED) gehouden en vijf jaar later vond een vervolgbijeenkomst plaats. | |
De binnenlandse politieke, economische en sociale ontwikkelingen in deze periodeNa de verkiezingen van 1981 was het tweede kabinet Van Agt aangetreden, met Den Uyl op Sociale Zaken. Het boterde niet in het kabinet, het bezuinigingsbeleid bracht niet de winst die men ervan verwachtte, en de protesten in de PvdA-achterban namen toe. Na 8 maanden bezweek het kabinet, en werd een interim-kabinet van CDA en D'66 gevormd. In september 1982 vonden weer verkiezingen plaats, waarin D'66 dramatisch terugviel (van 17 naar 6 zetels) en de VVD fors won (van 26 naar 36 zetels); de PvdA won licht en werd met 47 zetels de grootste partij. Het was weer mogelijk een regering van CDA en VVD te vormen. Het eerste kabinet Lubbers trad in de herfst van 1982 aan met plannen voor een forse bezuinigingspolitiek. Het financieringstekort wilde men verlagen door bezuinigingen op overheidsuitgaven en sociale uitkeringen; de positie van het bedrijfsleven zou versterkt moeten worden door onder meer loonmatiging en de werkgelegenheid moest vergroot worden, niet op de traditionele manier van meer overheidsuitgaven maar door een sterker bedrijfsleven en door versoepeling van de arbeidsmarkt. Dit gaf stof voor veel maatschappelijk conflict. Dat werd nog enigszins gedempt doordat werkgevers en werknemers in de Stichting van de Arbeid elkaar in 1982 vonden inzake de aanpak van de economische problemen. Werkgevers waren bereid te praten over verschillende vormen van herverdeling van de arbeid, en werknemers gingen akkoord met een verdere daling van inkomens en een andere besteding van de prijscompensatie; veel zou bovendien decentraal, per bedrijfstak geregeld worden. Vanaf 1983 trad enig herstel op, en na 1984 daalde ook de werkeloosheid. Toch bleven erg veel mensen zonder werk, mede door een overschot aan ongeschoolden. | |
[pagina 316]
| |
De verkiezingen van 1986 leverden het CDA 9 zetels winst en de VVD evenveel verlies op, wat een tweede kabinet Lubbers mogelijk maakte, dat in 1989 voortijdig ten einde kwam, toen de VVD-fractie de eigen ministers liet vallen in de kwestie van de financiering van het Nationaal Milieubeleidsplan. De VVD, die intern een crisis doormaakte, verzette zich ertegen dat de kosten hiervan vooral opgebracht zouden moeten worden door automobilisten en huiseigenaren. In september 1989 volgden verkiezingen, waarin de VVD nog verder terugviel en na twee maanden trad een coalitie zonder de VVD aan: het derde kabinet Lubbers, van CDA en PvdA. Economisch gezien veranderde het tij ingrijpend gedurende de tweede helft van de jaren tachtig. Een periode van groei zette in waardoor de werkeloosheid afnam en er iets meer ruimte kwam voor sociale vernieuwing. Begin 1990 werd een belastingverlaging doorgevoerd, waartoe al eerder, in het zicht van de verkiezingen, was besloten. De minister-president stelde dan ook dat het heel goed ging met de economie. Dat bleek echter toch tegen te vallen, en bezuinigingen op de sociale zekerheid waren aanleiding tot spanningen, binnen het kabinet en binnen de PvdA. Van 1994 tot 2002 kende Nederland twee paarse kabinetten Kok (van 1994-2002) waarin PvdA, D'66 en VVD zitting hadden, na een fors verlies bij PvdA en CDA en dito winst bij D'66. De weerzin tegen de machtspositie van het CDA had ertoe geleid dat voor het eerst sinds 1918 een confessionele partij in de regering ontbrak. Daardoor konden zaken geregeld worden als het homohuwelijk en de euthanasiewetgeving, die anders minder soepel of niet tot stand zouden zijn gekomen. Maar bij andere onderwerpen vonden deze partijen elkaar minder makkelijk, zoals rond de herziening van de sociale zekerheid, het asiel- en veiligheidsbeleid. | |
De opstelling van De LangeDe Lange keek vol hoop naar de gebeurtenissen in Oost-Europa. Hij nam het politici en militairen kwalijk dat ze zo weinig vertrouwen toonden in Gorbatsjow. Fel was eind 1989 zijn kritiek op president Bush die tijdens zijn bezoek aan Nederland vrijheid vereenzelvigde met de vrije markt en de ontwapening niet dichterbij bracht. Nederland bindt zich aan de VS en dat laat geen ruimte voor een echt Europees beleid. Zulk beleid is echter hard nodig met het oog op de grote problemen in de wereld, zoals de spanning in het Midden Oosten en de wereldarmoede. De Lange vond zelfs dat de Wereldraad van Kerken met een delegatie naar Gorbatsjow zou moeten gaan.Ga naar voetnoot4 In de eerste plaats om te laten merken dat de kerken instemmen met diens voorstellen tot vermindering van de bewapening en die ook vertrouwen (in tegenstelling tot de westerse politici). Maar ook om vragen te stellen. In zijn boek Perestrojka beroept Gorbatsjow zich herhaaldelijk op Lenin, maar betwijfeld moet worden of dat zo'n goede gids is, zeker gelet op diens uitspraken over de kerken. Ook zou bepleit moeten worden dat de kerken betrokken worden bij nieuwe wetten voor gewetensvrijheid. En besproken zou moeten worden welke bijdrage de SU kan leveren aan het opruimen van brandhaarden als het Midden-Oosten en Zuid-Afrika. In zijn kerkelijke contacten geeft De Lange al snel blijk van zijn verontrusting over het omarmen in Centraal- en Oost-Europa van een ouderwets liberalisme.Ga naar voetnoot5 Wat De Lange ook bitter stemt, is het feit dat ondanks alle aanbevelingen (van het Vaticaan, | |
[pagina 317]
| |
het Brandt-rapport) de verlaging van militaire uitgaven die mogelijk bleek door de ontspanning, nooit is gebruikt voor ontwikkelingsdoelen. ‘Alle regeringen stoppen er hun tekorten mee. Dag Paus, dag Brandt, gegroet armen in het Zuiden, wij verklaren onze problemen het grootst. Ook een prioriteitsbepaling.’Ga naar voetnoot6 Wanneer in de jaren '90 de hulp aan Oost-Europa ten laste lijkt te gaan komen van het budget van ontwikkelingssamenwerking, uit De Lange daar bezwaren tegen.Ga naar voetnoot7 Dit budget kan daar alleen voor gebruikt worden als de armoede te vergelijken is met die in ontwikkelingslanden. Dat is alleen in enkele Aziatische landen van de voormalige Sovjet-Unie het geval, maar daar zijn er weer nauwelijks projecten om te steunen. En als er op meer plaatsen hulp geboden moet worden, zal ook het budget omhoog moeten; de tendens is echter om juist minder te geven. Waar het gaat om de veranderingen in Zuid-Afrika in 1990 sluit De Lange zich van harte aan bij allen die ervoor pleiten de druk op de ketel te houden; de terminologie van president de Klerk, die spreekt over ‘het probleem van de groepen’ duidt er niet op dat hij echt anders is gaan denken. Dat is er ook de reden van dat Mulder, de voorzitter van de Raad van Kerken, weigerde deel te nemen aan de feestmaaltijd die ter gelegenheid van de komst van De Klerk eind 1990 aan Nederland in de Ridderzaal werd georganiseerd; hij verklaarde zich wel bereid tot een gesprek. De Lange bedenktGa naar voetnoot8 over wat in zo'n gesprek aan de orde zou moeten komen: vrijlating van alle politieke gevangenen, berouw en boetedoening. Op 8-9-1990 schrijft De Lange voor het eerst over de Golfoorlog, in zijn column in HN-magazine; hij hekelt daarin het Westen dat een andere kant opkeek toen Saddam Hoessein gifgas gebruikte tegen de Koerden en Iran, dat Hoessein zelf van wapentuig voorzag en nu opkomt voor een groep zeer rijke nachtclubbezoekers: ‘Zestig procent van de 1,5 miljoen inwoners van Koeweit was bij het uitbreken van het conflict op vakantie in het buitenland’. ‘Ligt de wortel van dit conflict niet in een verdeling van de rijkdommen?’ De Lange spreekt de hoop uit dat de VN het hoofd koel zal houden en deze achtergrond in gedachten houdt. Achteraf zegt hij over de militaire interventie en het gebruik van geweld tegen Irak dat dit ‘gerechtvaardigd’ was nadat de gruwelen bekend waren geworden die de Irakezen in Koeweit aanrichtten, maar dat, vooral in de laatste dagen van de oorlog, de proportionaliteit van de strijdmiddelen was zoekgeraakt.Ga naar voetnoot9 Ontwikkeling en milieu waren onderwerpen waarover De Lange zich vaak uitsprak. De Kerstboodschap van koningin Beatrix uit 1988 maakte grote indruk op hem, en de woorden ‘Langzaam sterft de aarde’ uit die toespraak werden door hem vaak aangehaald.Ga naar voetnoot10 Ook in de pers kreeg die rede veel aandacht, aangezien deze | |
[pagina 318]
| |
verstaan werd als een correctie op de troonrede van enkele maanden eerder (die de koningin wel moest voorlezen, maar niet zelf had geschreven), waarin stond dat ons land schoner wordt ‘met name lucht en water’. De Lange werkte eraan mee dat de aandacht voor de milieuproblematiek toenam en volgde kritisch of de aanbevelingen die nationaal en internationaal gedaan werden in het kader van het milieubeleid ook hun beslag kregen in het economisch beleid en in de partijprogramma's. Het ontwikkelingsbeleid van Nederland, gedurende vele jaren in deze periode vormgegeven door zijn partijgenoot Pronk, met wie hij hechte contacten had, bleef door hem gevolgd en besproken worden in artikelen. De belastingverlaging van 1990 heeft niet De Langes instemming. Zeker, reageert De Lange in zijn column in HN-magazine (3-2-1990) op de uitspraak van de minister-president dat het goed gaat in Nederland, maar een andere besteding van de financiële ruimte zou beter zijn geweest, zoals het storten in fondsen voor kwaliteitsverbetering van het werk, voor sociale woningbouw en armoedebestrijding, aangepaste technologie en energiebesparend werk. Of gebruik hiervan voor ouderschapsverlof en andere regelingen om de toetreding van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Belastingverlaging en loonstijging zijn verkeerde beslissingen ‘als er nog zoveel kwaliteitsverbeteringen in onze samenleving niet verwezenlijkt zijn’. Bovendien vormen ze een extra impuls in een toch al oplevende economie (wat strijdig is met een fatsoenlijke conjunctuurpolitiek), met het risico van inflatie.Ga naar voetnoot11 In 1991 blijkt die inflatie zich inderdaad voor te doen, reden voor De Lange om (wederom) de vraag te stellen of het wel zo verstandig is alle prijsverhogingen te compenseren in loonstijgingen; bij energie zou dat in ieder geval niet moeten gebeuren: we moeten leren daarvoor en voor het behoud van het milieu meer te betalen.Ga naar voetnoot12 Goudzwaard en hij formuleerden een loonvoorstel waar de top van de vakbeweging in mee ging; dit voorstel behelsde het aanpassen van de loonontwikkeling bij de ontwikkeling in de zorgsector; in de sectoren waar een grotere productiviteitsstijging mogelijk is, zou aan fondsvorming gedaan moeten worden. Ze brachten dit voorstel ter sprake in een overleg met kabinet en werkgevers, waar bleek dat de werkgevers tegen waren, meldt De Lange.Ga naar voetnoot13 Hij bepleit het constant houden van het reëel besteedbaar inkomen; dat wil zeggen: loonruimte niet omzetten in stijging van de koopkracht en het verbruik, maar inzetten voor andere zaken, zoals hogere prijzen voor ecologisch verantwoorde producten, hogere energieprijzen, een hogere premie voor de AOW om de uitvoering daarvan in de toekomst veilig te stellen, financiële hulpverlening aan Oost-Europa en verhoging van de ontwikkelingshulp.Ga naar voetnoot14 Er is veel geld nodig; een discussie over lastenverzwaring moet daarom niet uit de weg gegaan worden. Westerlaken, de voorzitter van het CNV, deed in 1992 de oproep gedurende vijf jaar genoegen te nemen met behoud van koopkracht, en het besteden van het overige dat beschikbaar is aan werkgelegenheid en milieu. Voor De Lange is dit dé Nederlandse invulling van ‘duurzame ontwikkeling’ en hij bepleit regelmatig voortzetting van het gesprek hierover.Ga naar voetnoot15 Belastingverlaging wijst De Lange in 1995 we- | |
[pagina 319]
| |
derom van de hand: dat is een economisch-politiek instrument dat niet op zijn plaats is in een opgaande economie. Bovendien zit er al zoveel geld bij het bedrijfsleven (op deposito bij de banken).Ga naar voetnoot16 In de jaren '90 wordt steeds vaker de aandacht gevraagd voor ‘waarden en normen’; ook VVD-leider Bolkestein achtte de christelijke waarden van fundamenteel belang voor de maatschappij. De Lange juichte dat toe, als het maar betekent dat dit bij alle maatschappelijke vragen aan de orde is, óók bij economie en ecologie. Ook in de PvdA kwam hierover gesprek op gang, constateert De Lange naar aanleiding van de nota Schuivende Panelen maar dat zette niet door. ‘In de PvdA is een zekere huiver om de term moraal en zelfs ethiek te gebruiken. Voor tallozen herinnert dit blijkbaar te veel aan moralisme, aan het ethisch reveil van Van Agt en - recent - aan de betogen van Hirsch Ballin’ schrijft hij in 1995.Ga naar voetnoot17 Bovendien wordt hij niet moe erop te wijzen dat in dit debat ook het mensbeeld besproken dient te worden, waarbij een heldere visie op het eigenbelang belangrijk is. In een interview met het Friesch Dagblad komt dit onderwerp uitgebreid ter sprake en daaruit blijkt De Langes grote zorg. Hij klaagt de atomisering van de samenleving aan, waarin mensen niet meer voor elkaar opkomen en er een sfeer van pakken-wat-je-pakken-kunt ontstaat. Hij verwijt VVD-leider Bolkestein daarvan misbruik te maken: ‘een stuurloos geworden samenleving is vatbaar voor iedereen die gemakkelijke en eenduidige verklaringen heeft voor de dingen die misgaan. Kiezers missen een kader om politieke gebeurtenissen te interpreteren. Dat leidt er ook toe dat bij verkiezingen zo kort na elkaar zulke grote verschuivingen optreden. Dat maakt een samenleving heel kwetsbaar. Ik hoop dat Bolkestein zich een beetje in zal gaan houden. Want een samenleving die zo op drift is als de onze, is al gauw niet meer in de hand te houden. Er dreigt een sociaal-psychologische situatie te ontstaan, die mensen ertoe verleidt geweld te gaan gebruiken. Bolkestein roept daar niet toe op, maar zijn uitspraken kunnen die uitwerking wel hebben. Mensen kunnen zo maar het recht in eigen hand nemen’.Ga naar voetnoot18 Kerk, vakbeweging, vrouwenbeweging en scholen en universiteiten bereiken nog veel mensen en moeten samen nadenken over de vorming van een democratisch staatsburgerschap. Investeren in mensen en dus in de cohesie van de samenleving.Ga naar voetnoot19 Over de paarse kabinetten werd door De Lange niet heel veel geschreven. Wel gaf hij verschillende malen aan dat hij de paarse coalitie geen warm hart toedroeg en kritisch stond tegenover het regeerakkoord.Ga naar voetnoot20 Hij hield ook niet van het hanteren van het begrip ‘paars’, zo schreef hij in HN (9-12-1995). Er is zijns inziens geen paarse, gemeenschappelijke ideologie: ‘Kok heeft gelijk: het is een gewoon kabinet met een voor Nederland wat ongewone samenstelling. Als gezegd wordt, dat het kabinet zo goed samenwerkt, dan lijkt mij dit meer een kwestie van leiding en van de “mennekes”, dan van ideologie en moraal’. In de desbetreffende column bespreekt hij de kritiek die Klop van het wetenschappelijk bureau van het CDA uitte, zoals de ontkoppeling van economie en levensbeschouwing; De Lange onder- | |
[pagina 320]
| |
schrijft die constatering maar wijst erop dat die tendens al decennia lang gaande is. Elders uit hij kritiek op de geringe aandacht die de houdbaarheid krijgt in het kabinetsbeleid: bij de grote infrastrucurele werken (‘waarop Wijers en Zalm zo dol zijn’) blijft men uitgaan van een ‘traditioneel concept’. Voorts stelt hij de vraag of de regering niet meer moet doen aan het stimuleren van de biologische landbouw.Ga naar voetnoot21 En in een interview met HN-magazine in september 1996 heeft hij het over het ‘lekkeraanrotzooien’ van het kabinet Kok en over het ‘droevige beleid’ van dit kabinet. Maar opvallend is dat hij niet uit zichzelf een oppositionele rol inneemt, terwijl daar toch wel degelijk aanleiding toe was; naast zijn afnemende publieke optreden lijkt dit vooral te verklaren uit de PvdA-deelname aan het kabinet. Kennelijk viel het hem moeilijk publiekelijk zijn eigen partij af te vallen. Meer in het algemeen kunnen we constateren dat De Lange in deze periode zich vooral nog uitspreekt over zijn centrale aandachtspunten: ontwikkeling, sociaal beleid en milieu. Over andere onderwerpen die in deze vierde periode (in het bijzonder vanaf 1990) de politieke agenda bepaalden, laat hij zich vrijwel niet meer publiekelijk uit. | |
2. In dienst bij de universiteitToekomst-denken aan een theologische faculteit. Een gesprek met tijdgenoten.‘Wat doet een economist aan een theologische faculteit?’ is de opening van de inaugurele rede ‘Toekomst-denken aan een theologische faculteit’ die De Lange in Utrecht hield. Om op die vraag een antwoord te geven, is het volgens De Lange nodig het toekomst-denken aan de orde te stellen, en wel onder de gezichtspunten van ‘beheerst pessimisme en nuchtere geestdrift’. Doemdenken dient afgewezen te worden; hierbij beroept De Lange zich op Dasberg. De vraag waarmee de generatie van De Lange worstelt, is hoe het toch komt dat het kwaad zich zo krachtig kan manifesteren en zo laat onderkend wordt. Sommige theologen zeggen dat we de toekomst niet kunnen en mogen denken. Niet kunnen, omdat de wereld te complex zou zijn. Een taak van theologen is echter de verborgen theologie bloot te leggen in veel denken, beleid en besluiten. Er staat teveel op het spel. Niet mogen, omdat de toekomst aan God zou zijn. We hoeven echter niet zo bang te zijn voor hubris, zo leerde Boerwinkel ons al: dat is niet bijbels maar Grieks denken. De God van Israël gunt ons de macht en vreest geen concurrentie van de mens. ‘Ik neig ertoe het zo te stellen: opdat de toekomst aan God blijve, dienen mensen zich te bekommeren om de toekomst. Vanuit mijn optiek denk ik bij de relatie God en toekomst niet aan een spectaculair apocalyptisch gebeuren, maar aan de voortdurende nabijheid van God; niet aan de heerschappij van God, maar aan de wijze waarop God zich laat gelden; niet aan God, die de mens tot een hogere orde verheft, maar de God die voor ons uitgaat’. Het is een misverstand te denken dat toekomstgerichtheid hetzelfde is als vooruitgangsgeloof. Goudzwaard maakte in zijn Kapitalisme en Vooruitgang duidelijk dat het gaat om een rentmeesterschap van de toekomst. ‘Het houdt in een plicht tot keuzebepaling, waardoor onrecht, geweld en lijden minder worden en waardoor mensen en volken rechten | |
[pagina 321]
| |
verwerven en verantwoordelijkheden kunnen dragen’. Onderscheiden waar het op aan komt. Over welke toekomst hebben we het? De Graaf zei in zijn inaugurele rede Ethos en Eschaton in 1955 dat voor het ethos van het oerchristendom niet de beslissende vraag is wanneer het Koninkrijk komt, maar of men door de kracht van het Koninkrijk in beweging is gezet. Paulus zegt dat de mens de Heilige Geest kan bedroeven. Dus is de vraag: hoe worden we in plaats van tegenwerkers medewerkers? ‘Ik ervaar het daarbij als een verlamming, als men blijft spreken van de natuur van de mens. Heering heeft gelijk als hij in zijn mooie boek Over het boze schrijft: “niet van nature, maar vanwege zijn eigen beslissing is de mens boos te noemen”.’ Dan gaat het over niet-waken, onverschilligheid, het de dingen op hun beloop laten.Ga naar voetnoot22 Daarom moeten we kennisnemen van de omvang en de hardnekkigheid van het kwaad. Dat kan leiden tot bezinning en nuchterheid. ‘Schuld kan leiden tot verantwoordelijkheid. Berouw en boetedoening kunnen nieuwe energie opwekken’ (zie hiervoor Etty Hillesum, Oppenheimer en Sölle). ‘Door liefde ontwaakt de mens’ (Hooglied 8). Maar vaak wordt hier echter alleen over de enkeling gesproken. De schaalvergroting die de sociologie in kaart brengt, vindt nog te weinig uitwerking op het terrein van theologie en ethiek. De Lange verwijst hier naar publicaties van De Valk over collectieve verantwoordelijkheid. ‘Wij kunnen met de gangbare personalistische - of beter individualistische - interpretaties van schuld en berouw geen goede weg vinden. Voor een categorie als verzoening geldt precies hetzelfde. Zo blijven we met onverwerkte schuld zitten. Hier gaan zich dimensies aftekenen van een arbeidsveld van de (toegepaste) sociale ethiek, een sociale ethiek, voor de legitimering waarvan - laat mij dat nog eens in alle duidelijkheid zeggen - in ons taalgebied Banning en Kuitert onovertrefbare motiveringen hebben gegeven.’Ga naar voetnoot23 Wat tekent zich dan af als toekomst? De Lange behoort tot een generatie die zei: ‘dat nooit weer’. ‘In het “dat” kwam de afkeer tot uitdrukking van een maatschappelijk-economische situatie, die mensen tot slachtoffer maakt: sociaal, maar vooral moreel.’ Dus werd er gezocht naar een nieuw perspectief. ‘Niets minder dan de volledige werkgelegenheid werd een economisch credo. Een reeks andere doelstellingen kwam daarbij; na enkele jaren het allesbeheersende doel: de economische groei. Wat een middel had moeten blijven, werd zelfs een allesoverheersend doel. Geen stem, die ons waarschuwde!’ Opvallend is in deze discussie en in het ontwikkelingsdenken de dominantie van de economisten. Waarom laten andere wetenschappen zich dat welgevallen? Van theologen zou je anders verwachten. In de afgelopen decennia heeft men zich veel moeite getroost om doeleinden als werkgelegenheid, welvaart, inkomensverhoudingen, sociale zekerheid te verwerkelijken. ‘De verborgen theologie en antropologie achter dit alles is altijd geweest: arbeid is | |
[pagina 322]
| |
goed voor de mens, armoede slecht, inkomensverhoudingen weerspiegelen gemeenschapsopvattingen en sociale zekerheid geeft ruimte om een strakke gerichtheid op het materiële te overwinnen en om solidariteit te beoefenen.’ Heroverwegen is nodig vanwege een aantal dringende menselijke problemen. In de eerste plaats het probleem van de armoede. Er is nog steeds relatieve armoede in Europa; wereldwijd is het probleem enorm. De traagheid bij de aanpak is echter groot. In de tweede plaats het ecologisch vraagstuk. De lessen worden slecht geleerd: steeds weer klinkt het pleidooi de industrie voorrang te geven boven het milieu. Hoe kan de Franciscaanse spiritualiteit een plaats krijgen in het economisch-politieke beleid? Zoals Thomas dat aanduidt, is er een ‘sprituality for combat’ nodig, om niet te blijven steken in stichtelijkheid. En dan is er het vraagstuk van de arbeid. De kwaliteit en de kwantiteit daarvan nemen af. ‘Als wij blijven vasthouden aan de gedachte dat arbeid een bijdrage kan leveren tot de zingeving van het menselijk bestaan en dat de deelname aan het arbeidsproces de enige mogelijkheid is om aan de samenleving te participeren (en dat was en is nog steeds de veronderstelling achter de doelstelling van volledige en volwaardige werkgelegenheid), dan lijkt de noodzaak van een geheel nieuw instrumentarium onvermijdelijk.’ Mogen we aan die doelstelling blijven vasthouden? Wat is de harde kern van de christelijke arbeidsethiek? Een nieuwe oriëntatie op productie, productievoorwaarden en technologie (minder kostbaar en mensenverslindend) is nodig. Veel economisten beschouwen economische groei als de oplossing. Dat is niet het geval: die groei loste de drie genoemde problemen niet op, maar verergerde ze. De problemen moeten goed doordacht worden en we zullen ons moeten bezinnen op de vraag in wat voor wereld we willen leven. We hebben een positief toekomstbeeld nodig. ‘Picht's formulering voor een concrete utopieGa naar voetnoot24 kan daarbij een richtsnoer zijn.’ Niet de blinde utopie, maar een concreet opnieuw formuleren van doeleinden, met verdiscontering van het verleden. Thung wijst erop dat maatschappijhervorming gedragen moet worden door een publiek ethos. Veel hangt dus af van levensbeschouwelijke groepen. Maar die hebben juist geen traditie in het bestuderen van de maatschappij, zoals blijkt uit de bescheiden plaats die de sociale wetenschappen innemen aan theologische faculteiten, zo stelde Thung in haar oratie uit 1980 ‘Naar een publiek ethos?’. Sociale ethiek vraagt om grondige kennis van de werkelijkheid. Het gaat bij sociale ethiek om ‘de rationele bezigheid in het afwegingsproces, waarin zowel de werkelijkheid van God als de werkelijkheid van de wereld een rol spelen’. En om het afleggen van verantwoording van de gemaakte keuzen. Moeten we niet genoegen nemen met het wegwijs maken van studenten in de maatschappij, vraagt De Lange zich tot slot af. Nee, antwoordt hij, het gaat er ook om een bijdrage te leveren aan een antwoord op de vraag hoe we gezamenlijk meer handelingsbereid en -bekwaam worden met betrekking tot de vormgeving van de toekomst. De hoop moet daarbij centraal staan. ‘Het hardnekkig, deemoedig en schijnbaar onbekommerd bezig zijn met de publieke zaak en het Koninkrijk van God in hun samenhang te dienen, kan alleen geschieden vanuit de grondhouding van de hoop’. En met instemming citeert De Lange Etty Hillesum: ‘Opstandigheid die pas geboren wordt als de nood de eigen persoon gaat raken, is geen echte opstandigheid en zal nooit vruchtbaar kunnen zijn.’ Bewust geeft De Lange veel aandacht aan Joodse denkers. Zij blijven, ondanks al hun ervaringen, zeggen: ‘geliefd is de | |
[pagina 323]
| |
mens’.Ga naar voetnoot25 ‘Dat moge het devies blijven, als wij proberen Gods waarheid en Gods gerechtigheid in de toekomst binnen te dragen’. | |
Het werk van De Lange in UtrechtAl sinds het eind van de jaren '60 was de Theologische faculteit geheel gevestigd op de Uithof, hoog in het gebouw Transitorium II, en vanaf 1970 was er, vooral door de inspanningen van De Langes promotor, de ethicus De Graaf, sprake van een zeer intensieve samenwerking met de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht (de KTHU, later de KTUU), in hetzelfde gebouw gehuisvest. De faculteit stond en staat bekend als rechtzinnig, maar de staf telde vrijwel altijd mensen van verschillende richtingen. Niet alleen theologisch, maar ook politiek gezien waren de verschillen groot, zowel onder de staf als onder studenten, waar in de periode dat De Lange aantrad de geest van de jaren zestig nog doorwerkte in een politiek engagement bij een deel van de studenten. In 1982 werd de tweefasestructuur ingevoerd: het oude kandidaatsexamen werd afgeschaft en iedere student deed verplicht een doctoraalexamen. De Utrechtse faculteit vertoonde weinig samenhang; hoogleraren werkten thuis en hadden alleen eens per maand een gezamenlijke lunchbijeenkomst. De Lange vervulde geen bestuurlijke taken en omdat hij geen eigen kamer had aan de universiteit, viel hij tussen de colleges door vaak binnen bij het IIMO. Door zijn vorige werkkring had hij al op allerlei manieren contact met de universiteit, onder meer door zijn colleges als uurdocent. In feite zette hij die activiteit in zijn nieuwe functie voort. In het kader van de nieuwe vakgroep ‘Sociale Wetenschappen in oprichting’ werkte De Lange ook samen met Van Kessel en andere medewerkers van de KTU. In zijn de colleges behandelde De Lange thema's als: (in de kandidaatsfase) Economie, Inleiding in de economische wetenschap, Het sociale denken in de wereldoecumene, en (in het doctoraalprogramma) De Westerse economische groei, Verdeling van de arbeid, Technologie en machtsverhoudingen, Zeggenschap, Economie en sociale ethiek, Hoofdproblemen van de ontwikkelingslanden, Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, Ontwikkelingseducatie. Het zijn allemaal onderwerpen die we in de voorgaande hoofdstukken reeds tegenkwamen, zodat we ons een redelijk beeld kunnen vormen van de inhoud van deze colleges. Enkele tientallen studenten volgden een bij- of hoofdvak bij De Lange, en schreven scripties over onderwerpen die te maken hadden met economie, arbeid en ontwikkeling. De Lange begeleidde één promovendus, bedrijfspastor Plasman, die in 1988 een dissertatie verdedigde over medezeggenschap onder de titel Medezeggenschap in het geding. Een bedrijfspastorale, toegepaste sociaal-ethische studie over medezeggenschap. Op de faculteit viel De Lange naast hartelijkheid weerstand ten deel, en wel in het bijzonder van studenten van de Gereformeerde Bond, zoals we al zagen in de periode dat hij hier nog als uurdocent optrad. Het betrof niet alleen het dispuut Sola Scriptura, maar ook Voetius. De leden van dit dispuut hadden bij het aantreden van De Lange een nogal vijandige houding tegenover hem aangenomen,Ga naar voetnoot26 opgestookt door een artikel in de Waarheidsvriend. ‘We spraken af dat ik een jaar lang een privatissimum zou geven op Voetius. Men was uiterst kritisch, maar de serie zittin- | |
[pagina 324]
| |
gen verliep goed. Het ijs is toen gebroken. Hoewel... weerstanden zijn er nog steeds; dat is niet erg, als ze maar gekanaliseerd worden in een soort dialoog’.Ga naar voetnoot27 De Langes werk aan de universiteit eindigde toch enigszins in mineur. Zoals gezegd was er discussie over de invulling van zijn post na zijn vertrek. Hij besloot daarop geen afscheidsrede te houden, maar vertelde in een vergadering van de faculteitsraad over zijn ervaringen aan de faculteit, waarbij hij ook kritische opmerkingen maakte over de gang van zaken met betrekking tot zijn opvolging. Wat hem vooral stak, was dat de discussie hierover geheel buiten hem om plaats had. Studenten kregen er echter lucht van en organiseerden een enquête, die uitwees dat 80% van de reguliere studenten (onder wie veel leden van Voetius) de voorkeur gaf aan de benoeming van een econoom tot kroondocent. ‘In mijn afscheidswoorden heb ik niet onder stoelen en banken gestoken dat ik de gang van zaken als een zekere de-loyale houding van een aantal van mijn collega's had ervaren. Door mijn leeropdracht te devalueren tot Sociale Economie hadden ze blijk gegeven weinig of niets van mijn aanpak te begrijpen. Jarenlang had ik gepleit voor het inzicht dat economie in plaats van dominant te zijn in het zingevingsproces, moest leren inzien dat de samenleving zelf grenzen moet stellen. Een tegenbeweging waarin ons de vrijheid wordt gegeven God te dienen en de Götze te verslaan en waarin erkend wordt dat de economie een dienstbare functie heeft, is wat mij voor ogen stond’.Ga naar voetnoot28 De uiteindelijke benoeming van Tieleman maakte echter weer veel goed. | |
3. In de internationale oecumeneDe Wereldraad van KerkenDe activiteiten van De Lange binnen de Wereldraad van Kerken nemen vanaf het begin van de jaren tachtig af. Hij woont geen assemblees meer bij, en in 1983 stapt hij uit het Working Committee van Church and Society (C&S, waar hij werd opgevolgd door Thung) en komt dus ook niet meer op bijeenkomsten van het Centraal Comité, en dat mist hij: ‘Het is nu ver weg geworden’, meldt hij.Ga naar voetnoot29 Natuurlijk blijft hij over de Wereldraad schrijven, in het bijzonder over het Conciliair Proces, vooral om uit te leggen wat gaande is en wat daar de historische achtergronden van zijn. Door zijn intensieve omgang en briefwisselingen met mensen die bij de Wereldraad werken of daar veelvuldig contact mee hebben, blijft hij van de ontwikkelingen goed op de hoogte. In de beschreven periode vonden drie assemblees plaats: Vancouver in 1983 (‘Jezus Christus - het leven van de wereld’, Canberra in 1991 (‘Kom Heilige Geest, vernieuw heel de schepping’) en Harare 1998 (‘Keer je tot de Heer, schep vreugde in hoop’). Ongetwijfeld heeft De Lange het verloop en de uitkomsten ervan nauwgezet gevolgd, maar we vinden in zijn publicaties hiervan niet heel veel terug: het is nu de beurt aan anderen hierover te berichten. De Langes grief is echter dat de Nederlandse afgevaardigden naar Wereldraadvergaderingen dat onvoldoende doen. Ook de pers bericht niet of slecht of onvolledig, ‘En dan maar klagen dat de belangstelling voor de oecumene afneemt en dat de Wereldraad zichzelf overleefd heeft,’ | |
[pagina 325]
| |
schampert hij.Ga naar voetnoot30 Met de redactie van Trouw gaat hij schriftelijk in discussie over haar berichtgeving (en het ontbreken daarvan) inzake de Wereldraad.Ga naar voetnoot31 Het gaat inderdaad niet goed met de Wereldraad, en dat wordt in de loop van de jaren niet beter. Dat baart De Lange grote zorgen en hij laat zich tot aan zijn dood toe daarover informeren; wat hij hoort, stemt hem echter steeds somberder. | |
1983 Assemblee van VancouverZoals gezegd woonde De Lange geen assemblees meer bij. Wel werkte hij mee aan het boek Gerechtigheid, eenheid en vrede dat ter voorbereiding van Vancouver de balans opmaakt van de jaren die verliepen na de assemblee van Nairobi en de belangrijkste agendapunten van Vancouver presenteert. De Lange schrijft hierin onder de titel ‘Bedreigd leven’ over de werkzaamheden van C&S na Uppsala en de weerslag daarvan in Nederland. Hij doet de aanbeveling dat het werk van C&S wordt voortgezet. De verwachtingen ten aanzien van Vancouver waren niet hoog gespannen, aangezien de Wereldraad in een identiteitscrisis verkeerde. De missioloog HoedemakerGa naar voetnoot32 wijst voorafgaand aan Vancouver op de vele probleemvelden: de relatie Eerste en Derde Wereld, ‘concurrentie’ van de rooms-katholieke kerk en de evangelicale beweging, de groeiende invloed van de Oosterse orthodoxie binnen de Wereldraad met de daarmee gepaard gaande spanningen, en de uiteenlopende reacties daarop van de verschillende tradities die binnen de Raad samenkomen. En nog steeds speelde het probleem van de moeizame relatie met de locale kerken. Vancouver werd achteraf wel de ‘praying Assemblee’ genoemd, omdat de persoonlijke en gezamenlijke ervaring en de oecumenische verbondenheid centraal stonden, en niet zozeer het formuleren van verklaringen en programma's. Vancouver-ganger SiebertGa naar voetnoot33 typeert de assemblee als een van verinnerlijking, veroorzaakt door het inzicht in de complexiteit van de materie én door het geestelijk klimaat van de jaren tachtig, dat meer naar binnen is gericht. Er was gekozen voor een andere opzet dan bij voorgaande assemblees: er werden de deelnemers geen rapporten ter amendering voorgelegd, maar slechts een aantal bijbelthema's en aandachtsvelden. Vancouver deed het ‘Statement on Peace and Justice’ het licht zien, door Jeurissen betiteld als ‘het sterkste punt dat Vancouver ten aanzien van de internationale verhoudingen naar voren heeft gebracht’.Ga naar voetnoot34 Deze verklaring begint als volgt: ‘De mensheid leeft thans in de donkere schaduw van een bewapeningswedloop, die intenser is, en van systemen van onrecht, wijder verspreid, gevaarlijker en kostbaarder dan de wereld ooit heeft gekend. Nooit tevoren is het menselijke ras zo dicht geweest bij een totale zelfvernietiging. Nog nimmer hebben zovelen geleefd in de greep van beroving en verdrukking’.Ga naar voetnoot35 Vancouver hanteerde een breed vredesbegrip, vrede als het gevolg van rechtvaardigheid, in overeenstemming met Jesaja. Nucleaire afschrikking werd krachtig veroor- | |
[pagina 326]
| |
deeld, en ook werden concrete maatregelen genoemd, zoals een verbod op kernproeven, bevriezing van de bewapening, en een no-first-use-beleid. De vredesbeweging was daarom wel gelukkig met Vancouver.Ga naar voetnoot36 En in nauwe samenhang met dit alles vroeg de assemblee om een ‘conciliar process of mutual commitment (covenant) to justice, peace and the integrity of all creation’, een programma waarin de strijd voor gerechtigheid, die voor vrede en voor de heelheid van de schepping met elkaar verbonden worden, en deze weer in relatie worden gebracht met de geloofsleer. Daardoor kwamen nu ‘Faith and Order’ en ‘Life and Work’ bij elkaar, zoals eigenlijk altijd de bedoeling was geweest. | |
Conciliair ProcesGa naar voetnoot37Het voorstel dat uiteindelijk leidde tot het Conciliair Proces was afkomstig van de vertegenwoordiger van de Bund der Evangelischen Kirchen in de DDR tijdens de Assemblee van Vancouver in 1983. Het onderwerp was, zo vertelt Houtepen, ook al ter sprake gekomen in de gesprekken die plaatsvonden tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse en de DDR-kerken. Al in 1981 werd daar de gedachte besproken om een vredesconcilie te organiseren, in de geest van Dietrich Bonhoeffer die in 1934 tijdens een oecumenische jongerenconferentie in Fanö voor een dergelijk concilie een pleidooi voerde, in verband met de opkomst van Hitler. Het was vooral Falcke die hiermee bezig was. Dit leidde ertoe dat de vertegenwoordiger van de DDR-kerken het voorstel direct aan het begin van de assemblee van Vancouver al voorlegde aan het Uitvoerend Comité van de Wereldraad. Daaruit kwam de aanbeveling voort dat ‘het betrekken van de lidkerken in een conciliair proces van wederzijdse toewijding (verbondssluiting)Ga naar voetnoot38 aan gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping voor het programma van de Wereldraad een prioriteit dient te zijn’. JPIC werd het nieuwe concept: Justice, Peace and Integrity of Creation. De Wereldraad had, op dringend verzoek van de Zuid-Afrikaan Boesak, de thematiek van het voorstel voor een concilie verbreed naar gerechtigheidsvragen. Afrika, zo zei Boesak in Vancouver, voelt zich niet bedreigd door de nucleaire bewapening, maar wel door het gebrek aan ontwikkeling. Vervolgens deed de Wereldraad echter weinig om de kerken in beweging te zetten; het voorstel nam in de verslagen van Vancouver ook geen vooraanstaande plaats in.Ga naar voetnoot39 Wel werd in deze periode benadrukt dat er continuïteit zou moeten zijn in de benadering van de thema's. JPIC is geen totaal nieuw idee, | |
[pagina 327]
| |
en de verbondsgedachte (covenanting) sluit, zo stelt De Lange, aan bij wat al in Amsterdam 1948 gezegd werd: ‘Onze bedoeling is tezamen te blijven. Wij doen een beroep op alle christelijke gemeenschappen overal ter wereld om dit verbond te aanvaarden en het in hun onderlinge verhoudingen tot volle verwerkelijking te brengen’.Ga naar voetnoot40 Het conciliaire proces zou dit verbond moeten concretiseren en actualiseren, en zou daarbij moeten aansluiten bij initiatieven van anderen. Op de Kirchentag in Düsseldorf in 1985 riep Carl Friedrich von WeizsäckerGa naar voetnoot41 op om een vredesconcilie te beleggen,Ga naar voetnoot42 naar later bleek, deed hij deze oproep op verzoek van enkelen van de aanwezigen.Ga naar voetnoot43 Zijn woorden ‘de tijd dringt’ sloegen aan in Duitsland, waarschijnlijk omdat hij vooral sprak over het vredesvraagstuk. Ze werden gecombineerd met het plan van de Wereldraad om een wereldconferentie te houden over gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping, voorafgegaan door nationale en regionale bijeenkomsten. In februari 1986 zond Castro, de secretaris-generaal van de Wereldraad, een uitnodiging aan alle kerken voor een wereldbijeenkomst en de oproep voor een ‘conciliair proces’. Dat laatste begrip riep veel weerstand op bij de rooms-katholieke kerk die uitgenodigd was mee te doen, en na elf maanden antwoordde dat men graag wilde samenwerken en zou participeren in het overleg, maar de uitnodiging om ‘co-invitor to the convocation’ te zijn niet kon accepteren, onder andere vanwege ‘the different nature of the two bodies, one being the Roman Catholic Church and the other the World Council of Churches’.Ga naar voetnoot44 Er was veel overleg nodig. Het begrip ‘conciliariteit’ diende uitgelegd te worden, omdat het gekleurd was door die kerkelijke tradities die concilies kennen. In zijn We moeten ons haasten haalt De Lange een zin uit het rapport van New Delhi (1961!) naar voren: ‘Tenslotte zijn wij ervan overtuigd, dat de tijd rijp is onder de aangesloten kerken een nieuw studie-onderzoek in algemene lijnen naar de werkwijze van de concilies in de Kerk der eerste eeuwen in te stellen’Ga naar voetnoot45. C&S ging hiermee verder en concludeerde dat de Wereldraad een oecumenisch concilie zou kunnen voorbereiden. Uppsala 1968 pakte dit op in het rapport over de katholiciteit van de kerk, waarin de zin voorkomt: ‘De leden van de Wereldraad van Kerken, die op elkaar zijn aangewezen, moeten toewerken naar de tijd, dat een werkelijk universeel Concilie | |
[pagina 328]
| |
weer voor en namens alle christenen zal kunnen spreken, dat de weg zal kunnen wijzen naar de toekomst. De kerk waagt het over zichzelf te spreken als een teken van de komende eenheid der mensheid’. De eerste voorbereidende consultatie voor het Conciliair Proces vond plaats eind 1986, en in 1987 volgde voorbereidingsmateriaal. Besloten werd in maart 1990 in Seoul een Wereldconvocatie te houden om te spreken over een gezamenlijk antwoord op onrecht, geweld en de aantasting van het milieu. De Lange was daar niet aanwezig, maar maakte melding van het gebeuren in zijn artikelen. De belangstelling vanuit Nederland is gering, niet omdat het CP niet zou leven, wat het wel doet, maar vanwege de aandacht voor de ontwikkelingen in Oost-Europa. Maar bovendien is de berichtgeving in de pers slecht: de doorsnee krantenlezer krijgt de indruk dat Seoul mislukt is, schrijft hij in Trouw (26-5-1990). Er zijn in het CP inderdaad dingen misgegaan, vindt hij, wat gedeeltelijk veroorzaakt is door secretaris-generaal Castro die zich nooit voor 100% achter het CP schaarde. Ook bleef hij te lang wedden op de medewerking van het Vaticaan, die uiteindelijk uitbleef (in Seoul was er een heel lage vertegenwoordiging). Een ander probleem is de eigen taal die kerken bezigen, die veel journalisten niet begrijpen. Het document van Seoul is van een grote directheid en radicaliteit: het leven wordt bedreigd, omdat we ons van Gods verbond hebben afgekeerd; ‘Nu is de tijd’ zijn de eerste woorden van elk van de zeven punten van de boodschap van Seoul, die een dringende oproep tot commitment en actie is.Ga naar voetnoot46 De tekst bestaat verder uit ‘affirmations’ en ‘covenants’.Ga naar voetnoot47 De Lange doet in zijn artikel in Trouw een poging het slotdocument van Seoul uit te leggen. Aan de hand van enkele radicale uitspraken van Seoul over de economie laat hij zien dat Seoul geheel in één lijn staat met ‘Genève 1966’. Er is geen volledige overeenstemming onder kerken over deze uitspraken, maar kerken hebben zich er wel toe verplicht hierover met elkaar te spreken en na te denken over de start van veranderingsprocessen. Er is dus heel wat te doen. | |
1991 Assemblee van Canberra en verderDe Lange bespreekt de bundel Kom Heilige Geest, vernieuw de hele schepping die het IIMO uitgaf ter voorbereiding van de assemblee van Canberra in 1991. Hij geeft daarin tussen de regels door ook zijn visie op een aantal zaken. Graag zou hij een onderzoek zien naar de vermeende verzwakte positie van de Wereldraad. Dat het | |
[pagina 329]
| |
Vaticaan de rol die de Raad in het verleden speelde, zou hebben overgenomen, wijst hij van de hand: de huidige paus is heel on-oecumenisch. De samenwerking tussen Vaticaan en Genève staat op een bedroevend peil. Hij stelt ook de vraag: ‘behoeft de oecumenische beweging niet een vernieuwde visie, die de universalistische strekking van de bijbelse boodschap glashelder maakt? In het conciliair proces gaat het om een oecumenische vorm van gemeenschappelijk leven en getuigen. Ons gedrag kan beslissend zijn voor leven en dood elders en omgekeerd’.Ga naar voetnoot48 Ook zou meer gezegd moeten worden over de door velen ervaren zinloosheid van het bestaan. Elders waarschuwt hij voor misbruik van het thema van Canberra.Ga naar voetnoot49 Het aanroepen van de Heilige Geest moet niet als ‘gebedsmolen’ gaan fungeren; de inzichten van de Oecumenische Assemblee in Bazel moeten meegenomen worden, namelijk dat bekering tot God inhoudt de bereidheid om af te rekenen met een levensstijl en productiemethoden die de natuur aantasten, met elke vorm van individualisme, die ter wille van privé belangen de heelheid van de schepping geweld aandoet. ‘Dus: ruim baan voor de Heilige Geest’ in die zin dat men aan zelfonderzoek gaat doen. De uitkomsten van Canberra vlecht hij in in zijn inleidingen, zoals de zinnen: ‘Humankind has failed to distinguish between growth and development. Growth of growth's sake... is the strategy of the cancer cell’.Ga naar voetnoot50
Allengs legt De Lange al zijn functies bij de Wereldraad neer. Eind 1990 schrijft hij op verzoek van de redactie van het blad van de remonstranten een bijdrage over hoe hij zich als remonstrant in Genève voelde. Op dat moment is zijn enige Geneefse functie nog de deelname aan een werkgroep van de CCPD die een verklaring over de wereldeconomie voorbereidt. Bij al zijn werk voelde hij zich nooit een minderheid: ‘het behoren tot een bepaalde kerk is in de werkzaamheden waar ik aan deelnam en deelneem niet zo relevant. Ik heb ook nooit kunnen waarnemen, dat de echte verschillen van inzicht samenvallen met kerkgrenzen, ook in Nederland niet’.Ga naar voetnoot51 Wel voelde hij zich binnen de broederschap soms een minderheid, bijvoorbeeld bij de behandeling van het PCR. ‘De verbondenheid met mijn gereformeerde en hervormde strijdmakkers in Betaald Antwoord en vóór alles met de zwarte kerken was dan veel groter’. Begin 1997 schrijft hij in adRem weer over de Wereldraad: over de externe en interne oorzaken waarom de Wereldraad minder aandacht trekt. Over de externe oorzaken is hij kort; hij duidt die aan als: verminderde betekenis van instituties, vooral door de secularisatie. Er is een complex van interne oorzaken: een ‘verkerkelijking’ van de Raad, door het optreden van zowel de Oosters-orthodoxe als de westerse kerken die minder ruimte lieten voor de ‘beweging’. Daarnaast zijn er financiële problemen en wordt er erg weinig informatie verspreid door de pers (behalve bij conflicten). Ook de verdeeldheid van de kerken speelt een belangrijke rol. Maar | |
[pagina 330]
| |
positief duidt De Lange de komende oecumenische bijeenkomsten (Graz in 1997, in 1998 de Kerkendag in Nederland en de Assemblee van de Wereldraad in Harare), de ‘Theologie van het Leven’ die door de Wereldraad is gepresenteerd en het plan van Raiser in 2000 te beginnen met de voorbereiding van een algemeen christelijk concilie. Hij besluit zijn - laatste - artikel over de Wereldraad als volgt: ‘Er is nog veel te doen. Gevraagd wordt: creativiteit en volharding’.Ga naar voetnoot52 In gesprekken laat De Lange in de laatste jaren van zijn leven geregeld merken hoe somber hij is gestemd over de oecumene; van het enthousiasme en de hoop die ‘Amsterdam’ kenmerkten, was tot zijn verdriet weinig meer over. De enige activiteit van De Lange bij de Wereldraad was nog, zoals gezegd, zijn deelname aan een werkgroep, bijeengebracht door de ontwikkelingsafdeling, CCPD, en AGEM, de adviesgroep voor economische kwestie. De groep stond onder leiding van staflid Van Drimmelen. In de zomer van 1991 werd een eerste ontwerp gepubliceerd, dat de titel droeg Abundant Life for All; Christian Faith and the World Economy Today. De Lange vertelt dat ook nu weer het gesprek met de vertegenwoordigers van de Derde Wereld moeilijk was waar het gaat om de ecologische vragen, waarvan zij vrezen dat die de aandacht zullen afleiden van de bestrijding van de armoede.Ga naar voetnoot53 De tekst werd herschreven en door het Centraal Comité in augustus 1992 als brochure (met nu alleen als titel Christian Faith and the World Economy) naar de lidkerken gestuurd. De studie geeft niet een economische analyse, maar zet onder andere de verschillende manieren op een rij waarop in de traditie is omgegaan met de relatie tussen geloof en economie. Ook het concept van de verantwoordelijke maatschappij komt ter sprake en wordt hier geïnterpreteerd als verdediging van de vrijheid van het individu tegenover de staat, noodzakelijk gemaakt door zowel kapitalisme als communisme. De kerken uit de Derde Wereld herkenden dit niet, omdat zij de geleidelijke transformatie waar het concept voor stond, niet geschikt achtten voor hun situatie, waarin radicale verandering juist als een manifestatie van Gods aanwezigheid in de geschiedenis ervaren zou worden. Vandaar dat het JPSS en later het JPIC-concept werden ontwikkeld. Universeel toepasbare modellen bestaan niet, maar toch zijn er principes en criteria die als ankers kunnen fungeren, ‘signposts which could guide us as we move from principles to praxis’. Dat zijn: 1. ‘The essential goodness of the created order, and the responsibility for it entrusted to humanity’; 2. ‘The innate value and freedom of each human being and of all humanity’; 3. ‘God's concern, and the covenant in Christ, is with all humankind, breaking through whatever barriers we build between us’; 4. ‘The over-arching standard for interhuman relationships and behavior is God's justice - to be discovered through a “preferential option for the poor”.’ Deze vier punten worden vervolgens toegepast op een aantal probleemgebieden die in de studie behandeld worden. Tot slot noemt de studie mogelijkheden voor actie op verschillende niveaus. | |
Contacten met de Leuenberger GemeenschapRond 1990 was De Lange betrokken bij het project ‘Het christelijk getuigenis aangaande de vrijheid’ van de Leuenberger Kerkengemeenschap (LK). De LK is een gemeenschap van meer dan 100 kerken die voortkwamen uit de reformatie. In 1973 bereikten zij in Leuenberg (dichtbij Bazel) overeenstemming over een tekst (de | |
[pagina 331]
| |
Leuenberger Konkordie) die was opgesteld na een jarenlange dialoog die na de Tweede Wereldoorlog begon. De kerken die tot de LK behoren staan kanselruil en wederzijdse deelname aan het Avondmaal toe, en hebben geregeld consultaties over uiteenlopende thema's. De uitkomsten van theologische gesprekken worden gepubliceerd in de serie ‘Leuenberger Documents’.Ga naar voetnoot54 De 3e Assemblee van Leuenberg die in maart 1987 bij elkaar kwam, besloot tot het opzetten van leergesprekken over de thematiek van de vrijheid, niet wetend dat deze thematiek in de komende jaren, met de omwenteling in Oost-Europa grote relevantie zou krijgen. De groep die dit leergesprek voerde, werd gevormd in de herfst van 1989 en bestond tot 1994, toen zij haar rapport aanbood aan de 4e Assemblee. Leden waren negen Duitsers, een Deen, een Fin, een Fransman, een Pool, een Zwitser, twee Tsjechen en twee Britten en drie Nederlanders: Witvliet,Ga naar voetnoot55 Zwanepol,Ga naar voetnoot56 en De Lange. De groep kwam zes keer bij elkaar. Op de bijeenkomst in Turku (Finland) in september 1990 hield De Lange een inleiding onder de titel ‘Gerechtigkeit und Ökonomie’. Centrale gedachten uit zijn inleiding werden uiteindelijk opgenomen in de gezamenlijke tekst ‘Das christliche Zeugnis von der Freiheit’ die samen met de Engelse vertaling en andere teksten werd opgenomen in de uitgave Leuenberger Texte 5, Frankfurt 1999. In zijn bijdrage grijpt De Lange terug op de historie van het oecumenisch sociale denken en op het centrale begrip gerechtigheid. Hij gaat daarbij in op het bijbelse jubeljaar, armoede, het milieuvraagstuk, de noodzaak van het stellen van bovengrenzen in inkomen en consumptie en van selectieve groei, én van moreel beraad in de kerken. Opvallend en typerend voor De Lange is dat hij vrijwel niet spreekt over het begrip vrijheid (behalve om te laten zien dat armen onder het systeem van de vrije markt niet vrij zijn, zodat altijd de vraag gesteld moet worden ‘vrijheid voor wie?’); gerechtigheid is het centrale woord. | |
4. In de Nederlandse kerkenOecumenische samenwerking in NederlandTot 1992 was De Lange voorzitter van de Sectie Sociale Vragen;Ga naar voetnoot57 hij bleef daarna nog als adviseur aan de Sectie verbonden en woonde in die hoedanigheid veel vergaderingen bij, tot zijn gezondheid hem dit niet meer toeliet. Vanuit de Sectie deed De Lange mee aan een werkgroep van de Raad van Kerken: de Taakgroep Europa '92, later de Werkgroep Europese Gemeenschap gedoopt. Daarnaast voerde de Sectie gesprekken (alleen of in delegaties van de Raad van Kerken) met verschillende maatschappelijke organisaties. Met ingang van maart 1981 vonden iedere twee jaar conferenties op beleidsniveau plaats van Raad van Kerken, Humanistisch Verbond en vakbeweging, waarin De Lange regelmatig een rol speelde. Hij was met de secretaris van de Sectie, Van Veen, de bedenker van deze zogenaamde KHV (Kerken, | |
[pagina 332]
| |
Humanisten, Vakbeweging) bijeenkomstenGa naar voetnoot58, die de eerste jaren steeds uitliepen op een gezamenlijke slotverklaring, maar ook regelmatig andere uitkomsten hadden, zoals het uitgeven van een publicatie. De onderwerpen (zoals arbeidsethos, zeggenschap, emancipatie en gelijkberechtiging, arbeid) lagen hem na aan het hart. Van al deze onderwerpen besteden we hieronder vooral aandacht aan die waarmee De Lange zelf intensief te maken had. Zijn activiteiten in dat kader overschreden de grenzen van de Sectie. We behandelen ze vanwege de overzichtelijkheid toch maar onder deze noemer. In de Sectie kwam ook de wens op te spreken over spiritualiteit, zo blijkt uit het verslag van de vergadering van 3 april 1984. De Lange zegt het een legitieme vraag te vinden, ‘hoewel zijn eigen behoefte aan spiritualiteit door de kerkdiensten op zondagochtend voldoende bevredigd wordt'. Hij benadrukt het “sachgemäsz- en zeitgemäsz-spreken” zonder voortdurend de achterliggende motieven uit te leggen’. Dat weerhoudt hem er niet van vervolgens zelf enkele vergaderingen later met een notitie met voorstellen te komen: het laten rouleren van de opening van de vergadering, het regelmatig bespreken van een tekst om de theologische uitgangspunten te verhelderen, en het af en toe wat langer vergaderen (en een overnachting erin). In aansluiting op Thomas spreekt hij hierbij over de ‘spirituality for combat’. | |
De verzorgingsmaatschappijDe sociale voorzieningen stonden al langer onder druk, maar begin jaren tachtig werd die druk wel heel groot. Toen het stelsel werd geïntroduceerd, was het beroep op de regelingen laag; het aantal werkelozen groeide echter enorm evenals (mede in samenhang daarmee) het aantal WAO-ers. In 1960 stonden tegenover iedere uitkeringsgerechtigde (exclusief AOW) 8,1 werkenden; in 1980 waren dat er nog maar 2,9 en dat cijfer bleef dalen. Toen het terugdringen van de werkeloosheid niet lukte, ging men kijken hoe men anders kon bezuinigen: op de hoogte en de lengte van de uitkeringen en de toegang daartoe. Ook het minimum jeugdloon werd verlaagd, vanuit de gedachte dat er veel werk was waarvoor de arbeid in feite te duur was. De (discussie over de) verzorgingsmaatschappij wordt in de jaren tachtig één van de hoofdpunten van De Langes aandacht.Ga naar voetnoot59 Omdat de ‘verzorgingsstaat’ in veel discussies met alles wat in de tegenwoordige tijd goed of slecht is in verband wordt gebracht, pleit De Lange ervoor te spreken over de ‘verzorgingsmaatschappij’, en dat te beperken tot de sociale zekerheid.Ga naar voetnoot60 ‘Het grote gebouw van voorzieningen op het terrein van onderwijs, gezondheidszorg, sport en welzijn is weliswaar gelijktijdig ontstaan met het gebouw van de sociale zekerheid’, maar bij de verzorgingsmaatschappij gaat het alleen over dat laatste.Ga naar voetnoot61 Dat betekent voor De Lange dat bij voor- | |
[pagina 333]
| |
zieningen als het bibliotheekwezen en de gezondheidszorg, hoe dierbaar die De Lange ook zijn, zakelijk naar het kostenniveau gekeken mag worden. Niet zelden richt hij in zijn teksten zijn pijlen op het CDA (waarbij hij impliciet of expliciet, zoals ook bij andere onderwerpen het geval is, de VVD rechts laat liggen of hooguit een sneer geeft als niet interessant voor zijn lezerspubliek). Vele CDA-nota's worden door hem in tijdschriftartikelen van commentaar voorzien. In de beschreven periode gaat ook de Raad van Kerken (ondersteund door de Sectie Sociale Vragen) het gesprek aan over de sociale zekerheid, onder andere in een briefwisseling met het kabinet. De gesprekken van de Raad en de Sectie met de regering, en de kritiek die daaruit sprak op het regeringsbeleid, maakten de Raad er bij de regering niet populairder op, en als gevolg daarvan ook niet bij het CDA, aangezien dat zich identificeerde met het door het kabinet Lubbers gevoerde beleid. Het verslagboek van een discussie tussen CDA en Raad uit 1989 zegt dan ook van het gehouden gesprek: ‘Een tamelijk gewaagde onderneming, als men bedenkt dat het verkeer tussen CDA en Raad van Kerken de laatste jaren behoorlijk verstopt was geraakt door stereotyperingen en irritaties over en weer’.Ga naar voetnoot62 Het voor ieder bekende feit dat de voorzitter van de Sectie (en - in die hoedanigheid - adviseur van de Raad) overtuigd PvdA-lid was, en journalisten soms De Lange en de Raad identificeerden, zal daar zeker in negatieve zin aan hebben bijgedragen.Ga naar voetnoot63 Een gevolg hiervan is dat, zeker in de jaren '80, nauwelijks onderscheid te maken is tussen discussies van de Raad/Sectie met het CDA en met de regering, en ook niet tussen discussies die De Lange op persoonlijke titel en als voorzitter van de Sectie voerde.Ga naar voetnoot64 We behandelen de verschillende discussieronden daarom samen in één hoofdstuk. Het CDA-rapport Publieke gerechtigheid uit 1990 bevat een uitvoerig uitgewerkte christendemocratische visie op de rol van de overheid; men schetst hierin de achtergronden van dit denken (zoals het subsidiariteitsdenken en de gedachte van ‘kringverscheidenheid’), en vat bovendien voorgaande CDA-rapporten over hiermee in verband staande thema's samen. We geven hier enkele belangrijke gedachten uit het rapport weer, om de achtergrond van de discussies te schetsen. In de inleiding wordt kort ingegaan op voorgaande rapporten. In 1984 schreef het CDA over crisis en werkeloosheid. Men constateert het wegvallen van een gemeenschappelijk normen- en waardenpatroon en het opkomen van individualisme. Maatschappelijke verbanden verbrokkelen en de staat is in toenemende mate de instantie geworden die behoeften moet bevredigen. Daardoor neemt de overheidsbemoeienis toe, wat leidt tot desintegratie vanwege de onvermijdelijke overbelasting, bureaucratisering en coördinatieproblemen. Er heerst een ‘quartair levensgevoel’, dat wil zeggen dat het bewustzijn van een gezonde economie (en wat daarvoor nodig is aan winst maken, risico's nemen e.d.) ontbreekt. Consumentisme ontstaat en het verdelen van de welvaart gaat ten koste van de productie daarvan. Collectieve lasten stijgen, met als gevolg werkeloosheid. In de geest van dit rapport werd in 1983 Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij geschreven, waarin een | |
[pagina 334]
| |
pleidooi werd gevoerd om de taken van de overheid te beperken. Over de verantwoordelijke samenleving uit 1987 vulde die filosofische gedachten in naar de instrumentele kant. Waar het CDA over verantwoordelijkheid spreekt, ligt het accent duidelijk meer bij het verantwoordelijke individu en de ‘eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke verbanden’ dan bij de verantwoordelijke maatschappij (zoals in het Wereldraadconcept), zo valt uit de tekst op te maken.Ga naar voetnoot65 Na een hoofdstuk over christelijk geloof en politieke overtuiging worden in drie hoofdstukken achtereenvolgens het protestantse, rooms-katholieke en christendemocratische denken over mens, staat en maatschappij beschreven. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt dat verder uitgewerkt naar het instrumentele karakter van het overheidsbeleid, grondwet en grondrechten, en wordt ingegaan op verantwoordelijkheden in verschillende sectoren, op de wijze van kiezen en besturen en op Europa. We geven hier een korte samenvatting van de staats- en maatschappijbeschouwing, aangezien daarin, in combinatie met hoe het CDA daarmee in de praktijk omging, de principiële verschillen met De Lange liggen. De protestantse politieke filosofie spreekt over de ‘souvereiniteit in eigen kring’, die gefundeerd is in de scheppingsorde. Het was vooral Dooyeweerd die deze filosofie uitwerkte. Hij benadrukte dat de samenlevingskringen zich niet hiërarchisch tegenover elkaar verhouden; iedere kring heeft een eigen funderende en leidende functie; bij het gezin zijn dat bijvoorbeeld respectievelijk de bloedverwantschap en de liefde. De kringen hebben hun eigen mandaat die hun relatieve zelfstandigheid garandeert. De overheid heeft weliswaar als enige de zwaardmacht, maar moet de eigen verantwoordelijkheid van de burgers en hun kringen respecteren; de kringen vervullen functies die de staat niet zomaar kan en mag overnemen. Vanuit deze filosofie wordt een ‘architectonische maatschappijkritiek’ uitgeoefend, namelijk tegen een overtrokken individualisme en tegen een blind vertrouwen in het marktmechanisme, tegen collectivisme en absolutisme. Na de Tweede Wereldoorlog trad een zekere verstarring in dit denken op waarbij binnen de kringen sommige actoren als verantwoordelijken bij uitstek werden beschouwd en het overheidsgezag sterk werd beperkt. Onder andere Goudzwaard gaf (weer) een kritische invulling aan het begrip; hij stelde dat het middelpunt van iedere kring niet ligt in het bestaan van menselijk gezag, maar in het bestaan van voor die kring goddelijke normen; het gezag staat in dienst van die normen en alle ‘kringbetrokkenen’ zijn geroepen die normen te realiseren. Bovendien wees Goudzwaard erop dat technologische vooruitgang en perfectionering van de productie in de praktijk de andere kringen en de normen van die kringen zijn gaan overwoekeren. De overheid moet in zijn ogen garant staan voor de ‘simultane realisatie’ van normen en de niet door de economie gedomineerde levenssferen beschermen, zodat die zich volgens hun eigen verantwoordelijkheid kunnen ontplooien. De rooms-katholieke sociale leer vond haar oorsprong in het centraal stellen van de sociale kwestie, waarover in 1891 de encycliek Rerum Novarum werd gepubliceerd. De overheid heeft de zorg voor het algemeen welzijn; zij is voorwaardenscheppend en daar ligt ook haar begrenzing. Uit huiver voor staatsalmacht spreekt men over het subsidiariteitsbeginsel; de overheid moet alleen aanvullend optreden. In het natuurrecht ligt verankerd dat de eerste verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld het sociaal welzijn van de arbeiders ligt bij werkliedenverenigingen. De staat kan dat hooguit steunen, én zij blijft verantwoordelijk voor de sociale rechtvaardig | |
[pagina 335]
| |
heid. In de ontwikkeling van de katholieke staatsleer speelt Maritain een centrale rol. Hij is huiverig voor ontaarding van de staatsmacht; voor hem is de staat niet soeverein: zij ontvangt haar macht van het volk, dat vervolgens toezicht blijft uitoefenen. De staat dient de pluriformiteit van de samenleving en de - op personalistische leest geschoeide - democratie te waarborgen. De moraal is gebaseerd op de natuurwet. Elk wezen bezit zijn eigen natuur, essentie en inwendige wet, die zich manifesteert in ‘de normale manier waarop hij functioneert’, zo wordt Maritain geciteerd. Daaruit zijn ook de criteria af te leiden waaraan de samenleving gemeten moet worden. Uit een reeks encyclieken worden vervolgens ideeën over de verantwoordelijkheid van de mens (de mogelijkheid tot het dragen daarvan is ‘de hoge bestemming’ van de mens) en de noodzaak van een rechtvaardiger verdeling van productiegoederen naar voren gehaald. De intermediaire structuren (tussen de enkeling en de staat) moeten georganiseerd kunnen worden zonder ongewettigde bemoeienis van de staat of dominerende groepen. Het middenveld is het vitale netwerk van de maatschappij. Over de periode na het Tweede Vaticaans Concilie wordt gezegd dat daarin de eigen verantwoordelijkheid van de leek wordt gehonoreerd ‘zonder dat een en ander tot de secularisatie van politieke activiteiten leidt’ (...) ‘De christen-democratische verwantschap van katholieken en protestanten kon daarmee ook institutioneel zijn vertaling krijgen via de vorming van een christen-democratische partij’.Ga naar voetnoot66 De auteurs zien de beide tradities als complementair, hetgeen ook inhoudt dat beide tekortkomingen kennen. Aan protestantse zijde is dat wat zich ontwikkelde tot een ‘soms liberaal aandoende’ manier van afweer ten opzichte van de overheid. Aan katholieke zijde had men te weinig oog voor de verscheidenheid van de verschillende maatschappelijke verbanden, zodat men kwam met voorstellen om publiekrechtelijke bevoegdheden toe te kennen aan niet-statelijke verbanden. Het in elkaar vlechten van beide tradities leidde tot een eigen christendemocratische filosofie die als belangrijke kenmerken heeft: de mens als verantwoordelijk wezen, de samenleving als conglomeraat van leefsferen met een eigen mandaat, de staat als schepper van publieke voorwaarden die mensen en verbanden in staat stellen hun verantwoordelijkheid te beleven. Men eindigt de weergave van de eigen visie als volgt: ‘Deze christen-democratische politieke filosofie is naar zijn aard dynamisch - en zo als uit de geschiedenis blijkt zo nodig revolutionair - omdat zij zich voortdurend onder de kritiek van het Evangelie en bovenwillekeurige normen stelt’.Ga naar voetnoot67 Voor het gesprek met De Lange is ook een volgend citaat relevant, waarin de visie van het CDA op het socialisme wordt samengevat: ‘Het socialisme heeft met haar zwenking naar het revisionisme een terechte stap gemaakt naar de erkenning van de staat, de parlementaire democratie en de georiënteerde markteconomie. Ten onrechte is echter Marx' notie van vervreemding - tot uiting komend in een te geringe beschikkingsmacht over produktiemiddelen - niet uitgebouwd naar ook niet-economische samenlevingssferen. Zij is veeleer overwoekerd door bestedingsvraagstukken, die door de staat bevredigend zouden moeten worden opgelost. De betekenis van de zelfwerkzaamheid en maatschappelijke solidariteit is daarmee onder druk komen te staan’.Ga naar voetnoot68 De kritiek van De Lange op het CDA-denken, maar vooral op het mede door het CDA gevoerde beleid heeft betrekking op een aantal punten die steeds weer terugkeren in zijn geschriften. Vaak wijst hij erop dat de achtergronden van het | |
[pagina 336]
| |
sociale zekerheidsstelsel worden vergeten: de morele ontreddering van de crisistijd en het feit dat een dergelijk stelsel zorg draagt voor politieke stabiliteit. Tot de essentie van de verzorgingsstaat behoren volgens De Lange: ‘de garantie voor bestaanszekerheid, gelijke behandeling van allen, rechtvaardige verdeling van de lasten en extra aandacht voor de meest kwetsbare groepen’.Ga naar voetnoot69 Het recht, het feit dat de sociale zekerheid verankerd is in wetten, geeft mensen vrijheid en de mogelijkheid op te bloeien. Zekerheid door wetten: ‘Het oude Israël vertoonde op dit punt meer mensenkennis dan menig huidig politicus’.Ga naar voetnoot70 Het kabinet slaat echter verzoeken om de minima te ontzien in de wind, en krenkt daarmee het rechtsbesef. Voorts hekelt hij de ideologische achtergronden van veel kritiek op het stelsel: dat staatszorg zwakke mensen zou kweken, waarbij vergeten wordt te kijken naar het falen van het systeem.Ga naar voetnoot71 Een centraal punt is ook de visie op de rol van de overheid: ‘Worden mensen heilig als de overheid terugtreedt?’ is een gevleugelde uitspraak van De Lange in het debat met het CDA, dat hij ideologische vooringenomenheid verwijt als het gaat om de overheid. Bij een herziening van het stelsel van sociale zekerheid echter zal ook bedacht moeten worden dat de verzorgingsstaat onderdeel is van een gekozen economische orde. Die orde zal ter discussie moeten komen, vanwege het grote aantal onopgeloste problemen (armoede, ecologie, arbeid). De economie moet zich oriënteren op het terugdringen van die problemen. ‘De vernieuwingen in het sociale zekerheidsstelsel moeten in het kader worden geplaatst van toekómstige maatschappelijke ontwikkelingen’.Ga naar voetnoot72 Overigens erkent ook De Lange dat er iets is misgegaan: door de voortdurende groei en ‘geheel volgens het axioma van de economische wetenschap: de menselijke behoeften zijn onbeperkt’ kregen de begrippen risico en nood een te ruime inhoud.Ga naar voetnoot73 Bepaalde subsidieregelingen zouden dus best beperkt kunnen worden. Maar een probleem is dat het gevoel van verantwoordelijkheid voor elkaar wegzakt. Met het oog ook op de sociale zekerheid, maar niet alleen daarom, zal het vraagstuk van de arbeid en de kwaliteit van de arbeid op de agenda moeten blijven staan. Het arbeidsethos is nog steeds krachtig, constateert hij, vanwege de intrinsieke waarde van de arbeid. Het scheppen van arbeid en de herverdeling ervan zijn daarom noodzaak. Maar ‘het politieke doel van de volwaardige arbeid kan niet worden verwerkelijkt, als de processen van arbeidsdeling, routinisering, mechanisering en automatisering zich onbelemmerd kunnen blijven voltrekken. De externe kosten die daaruit voortvloeien vormen een toenemende belasting voor het stelsel van sociale zekerheid’.Ga naar voetnoot74 De minister van sociale zaken beschikt echter over een te gebrekkig instrumentarium om dit aan te pakken.
We geven hier een overzicht van de belangrijkste discussies uit deze periode. | |
[pagina 337]
| |
Op 29 december 1983 stuurde de Raad van Kerken een brief aan de ministerpresident over de grondslagen en uitwerking van het sociale zekerheidsstelsel.Ga naar voetnoot75 Aan deze brief was een beraad van de Raad met de vakbeweging voorafgegaan. Daar was men tot een aantal conclusies gekomen. Het stelsel van sociale zekerheid in Nederland moet erkend worden als een maatschappelijke en culturele verworvenheid; juist in tijden van crisis is sociale zekerheid voor veel mensen van groot belang. De financiering van het stelsel is weliswaar een probleem, maar oplossingen mogen de principes van het stelsel niet aantasten. De afstand tussen betaald werkenden en uitkeringsgerechtigden mag niet groter worden; de lasten moeten naar draagkracht verdeeld worden, zonodig door middel van premie en/of belastingverhoging. Door herverdeling van werk en door verbetering van de arbeidsomstandigheden moet het beroep op de sociale zekerheid worden teruggebracht.Ga naar voetnoot76 Ook met het NCW was bij verschillende gelegenheden overleg geweest; hier werden echter geen gezamenlijke conclusies getrokken. De minister-president antwoordde begin februari 1984 met een uitvoerige brief; waarin hij nogmaals de onbetaalbaarheid van het huidige systeem benadrukte, maar ook refereerde aan het christelijk sociale denken. Hij nodigde daarop de Raad uit voor een gesprek, dat plaatsvond in maart 1984. Noordegraaf zegt over dit gesprek: ‘dat wederzijds een verheldering plaatsvond van de verschillende gezichtspunten, maar dat het kabinet meende dat de Raad van Kerken de economische aspecten onvoldoende onderkende en dat de Raad van mening was dat het kabinet de gevolgen voor de mensen op het minimum onderschatte. Wel was er overeenstemming over de wenselijkheid van verdergaande herverdeling van werk’.Ga naar voetnoot77 Ook in 1985 correspondeerden de minister-president en de Raad over deze zaak. Het kabinet ging echter door met de aanpassing van het stelsel van sociale zekerheid, die een ernstige verslechtering daarvan inhield. Dit bracht een breed samengestelde groep maatschappelijke organisaties ertoe op 8 april 1986 een grote protestbijeenkomst te beleggen die een manifest uitgaf waarin de afbraak van de Sociale Zekerheid wordt aangeklaagd. De Raad van Kerken schreef in maart nog een brief aan de Kamer en publiceerde, samen met DISK (het industriepastoraat), de Generale Diakonale Raad (van de hervormde kerk) en het Algemeen Diaconaal Bureau (van de Gereformeerde Kerken) omstreeks dezelfde tijd de brochure Stelselherziening Sociale Zekerheid. Alle moeite mocht niet baten, de stelselherziening ging door, ook al was wel bereikt dat de regering toegaf ‘dat niet economische noodzakelijkheid, maar een politieke keuze aan de bezuinigingen ten grondslag lag’.Ga naar voetnoot78 Op 7 en 8 april 1989 vond een discussie plaats op Kerk en Wereld tussen het CDA en de Raad van Kerken. Onderwerp van gesprek was de verantwoordelijke samenleving en de betekenis en beleidsmatige uitwerking van dit begrip inzake de ‘nieuwe armoede’. De Lange speelde in de discussie een belangrijke rol: hij schreef een preadvies (‘De verantwoordelijke maatschappij en de Oecumenische beweging: 65 jaar consistentie en continuïteit’) en hield een inleiding (‘De werkwijze van de | |
[pagina 338]
| |
Wereldraad van Kerken en het Conciliair Proces’). In het preadvies loopt De Lange de oecumenische geschiedenis door, te beginnen in 1925 met citaten van o.a. Oxford (1937): ‘Op het gebied der volkshuishouding is het de plicht van de kerk, vol te houden dat het economisch handelen, als ieder levensterrein, onder het oordeel van Christus staat (...) Christenen hebben een dubbele taak: in de huidige maatschappelijke orde getuigenis afleggen van hun geloof, en alle maatschappelijke instellingen toetsen aan Gods wil zoals ze die verstaan. De krachten van het kwaad, die de christenen te bestrijden hebben, treft men niet alleen aan in de harten van de mensen als enkelingen; zij zijn ook de structuur van de maatschappij binnen gedrongen, hebben die aangetast en moeten ook daar bestreden worden’.Ga naar voetnoot79 Na de geschiedenis bespreekt De Lange kort de begrippen ‘gerechtigheid’ en ‘mens en maatschappij’, om te besluiten met vijf overwegingen waarin hij het verschil met het CDA aangeeft: 1. verantwoordelijkheid speelt op alle niveaus; het terugdringen van de rol van de overheid leidt niet automatisch tot meer verantwoordelijkheid elders; 2. verantwoordelijkheid vraagt om een zakelijke analyse van de problemen; m.a.w. ‘de inductieve werkwijze geniet de voorkeur boven de deductieve en de gedachte van scheppingsordeningen (Brunner) brengt ons in het slop’. Het is niet logisch om de overheid meer te wantrouwen dan bijvoorbeeld ondernemingen; principieel kan men tenminste een overheid nog tot de orde roepen. 3. De gedachte van het afleggen van verantwoording (door degene die economische macht dragen) leeft te weinig in het CDA; 4. Het draagvlak van de persoonlijke verantwoordelijkheid dient versterkt te worden (volwasseneneducatie). ‘In de moderne samenleving wordt de persoonlijke verantwoordelijkheid telkens weer op de proef gesteld door moderne reclame en opdringerige vormen van consumptie, door de invloed van de moderne technologie. Men kan niet enerzijds de krachten van de industriële ontwikkeling en die van de consumptiemaatschappij stimuleren en accepteren en tegelijk pleiten voor een zorgzame samenleving’. 5. Voorrang voor de armen hoort bij het concept van de verantwoordelijke maatschappij. Van Oostlander, directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor het CDA zijn de nota en inleiding van de kant van het CDA. Zeer uitvoerig behandelt hij aan de hand van CDA-rapporten de gewenste spreiding van de verantwoordelijkheid in de maatschappij; van anti-étatisme is zijns inziens bij het CDA geen sprake (meer: want even later stelt hij zelf dat de CDA-nota Van verzorgingsstaat naar Verzorgingsmaatschappij anti-étatistische interpretaties kende): de overheid moet haar opdracht om schild voor de armen te zijn kunnen uitvoeren. Naar zijn oordeel hebben alle CDA-nota's uit de jaren tachtig een ‘sterk anti-consumentistische teneur’. CDA, CNV en Raad van Kerken zijn stromingen in één bedding. ‘Subsidiariteit en souvereiniteit in eigen kring vormen schering en inslag van de CDA-visie op de structuur van de samenleving’. De Wereldraad refereert zelf aan de voor deze visie zo belangrijke encycliek Quadragesimo Anno. Voorts spreekt hij uitvoerig over de zelfstandigheid van de levenskringen’.Ga naar voetnoot80 In een toelichting brengt hij nog een nieuw punt naar voren. De werkwijze van Wereldraad en R.K. Kerk verschillen:Ga naar voetnoot81 de laatste let meer op continuïteit en traditie; de Wereldraad springt van thema naar thema | |
[pagina 339]
| |
‘soms ook van waarheid tot waarheid’. ‘Het CDA heeft uit overtuiging gekozen voor een werkwijze die nogal dicht bij de katholieke aansluit’. Het CDA doet veel aan ‘herbronnen’. In de discussie die volgt, worden verschillende van de naar voren gebrachte punten nader toegelicht. Deze gespreksronde wordt gevolgd door een over de nieuwe armoede. Naast deze gesprekken verschenen er talloze discussiebijdragen in kranten en tijdschriften.Ga naar voetnoot82 De partijen naderen elkaar daarin nauwelijks en in verschillende bewoordingen worden oude argumenten herhaald, door De Lange vaak op felle toon.Ga naar voetnoot83 Het CDA claimt daarbij het kerkvolk achter zich te hebben, terwijl alleen een kerkelijke elite zich tegen het CDA keert. Het CDA is echter intern wel verdeeld, en De Lange laat niet na daar de vinger bij te leggen: er is een Initiatiefgroep Bescherming en Vernieuwing Sociale zekerheid, met onder de leden en initiatiefnemers verschillende prominente CDA-leden zoals (W.F.) De Gaay Fortman, Veldkamp en Van Leeuwen, die ook kritiek uit op het beleid.Ga naar voetnoot84 In Trouw (23-6-1987) reageert hij op het hanteren van het begrip ‘verantwoordelijke maatschappij’. De directeur van de Wetenschappelijk Bureau voor het CDA noemde dit een ‘CDA-woord’ en dat kan De Lange natuurlijk niet over zijn kant laten gaan. Hij herinnert uitvoerig aan de geschiedenis en inhoud van dit begrip en stelt dan dat in de discussie in het CDA niet alle elementen van de Wereldraad voorkomen. Voor sociale ongelijkheid, die de menselijke gemeenschap aantast, is te weinig oog. Ook zou men meer aandacht moeten hebben voor het versterken van het draagvlak van de verantwoordelijkheid, zoals door versterking van de voorzieningen op sociaal-cultureel vlak. Ondanks alle kritiek acht De Lange in 1989 wel een coalitie van PvdA en CDA mogelijk:Ga naar voetnoot85 er zijn tekenen dat het CDA begint in te zien dat er problemen zijn die echt aangepakt moeten worden, en bovendien is er na zeven jaar ‘miserabel beleid’ nu een goed CDA-rapport over Zuid-Afrika. Dat weerhoudt hem er overigens niet van in kritische bewoordingen de CDA-nota's Publieke Gerechtigheid (1990) en Nieuwe wegen, vaste waarden (1995) te bespreken.Ga naar voetnoot86 Wat betreft het spreken over de overheid ziet De Lange dat het CDA opschuift in de goede richting, op een enkele passage na (‘Zo nu en dan steekt het gezeur over de overheid even de kop op’). Verder signaleert hij dat het CDA zich wel uitspreekt voor het bijbelse gerechtigheidsbegrip, maar dit niet uitwerkt. De Lange hoort in de praktijk meer ‘ieder het zijne’: | |
[pagina 340]
| |
‘Dit wordt ook zichtbaar, als bij herhaling gepleit wordt voor vloeren. Over plafonds wordt nimmer gesproken. Laat de interpretatie van het bijbelse gerechtigheidsbegrip dit toe?’Ga naar voetnoot87 | |
TNO-Werkgroep en schuldenIn oktober 1985 kreeg de Raad van Kerken van de Interkerkelijke Actie voor Latijns Amerika Solidaridad het verzoek gesprekken aan te gaan met de Nederlandse banken over hun beleid met betrekking tot de grote schuldenlast van ontwikkelingslanden. Solidaridad voerde samen met andere organisaties actie om banken tot beleidsverandering te brengen. Dat gebeurde o.a. door rekeninghouders aan hun bank brieven te laten schrijven met de vraag deze schulden te saneren, door bijvoorbeeld de looptijd te verlengen en het rentepercentage te verlagen. Verschillende lokale werkgroepen gingen ook mondeling de discussie met de banken aan. De antwoorden op de zorgen van de actievoerders waren gelijkluidend: het niveau van aanpak van de gesignaleerde problemen is niet dat van de individuele bank en er zijn afspraken waarvan niet afgeweken kan worden. Ook sprak men vertrouwen uit in de door de politiek aangereikte oplossingen. Solidaridad was niet tevreden met deze antwoorden en vroeg de Raad van Kerken met de banken in overleg te treden. De Raad speelde dit door naar de - inmiddels - sluimerende TNO-werkgroep, die door De Lange werd voorgezeten. De werkgroep, aangevuld met een deskundige uit de bankwereld en twee vertegenwoordigers namens Solidaridad, besloot tot een gespreksronde met de grote banken, en voerde daaraan voorafgaand een gesprek met president Duisenberg van De Nederlandsche Bank. Ook formuleert de Werkgroep een reeks eigen uitgangspunten met betrekking tot de schuldenprolematiek, waarin een relatie werd gelegd met het concept ‘justice, peace and integrity of creation’Ga naar voetnoot88 en enkele lijnen uit het bijbelse spreken werden weergegeven, vooral met betrekking tot het inperken van de macht van geld en bezit. Op basis van een eigen studie van de werkgroep werden schriftelijk vragen voorgelegd aan de banken, die, na een lang zwijgen, tot verbazing van de werkgroep niet individueel (op de Rabobank na) maar gezamenlijk antwoordden door middel van hun College van Overleg. De werkgroep was hierover teleurgesteld omdat er gehoopt was op aparte gesprekken. Bovendien waren de antwoorden ontwijkend. In feite ontkenden de banken dat er sprake zou zijn van enige medeverantwoordelijkheid aan hun kant voor het ontstaan van de schuldenkwestie en voor de oplossing ervan. Ze verwezen vooral naar de mogelijkheden die overheden en schuldenlanden zouden hebben om in te grijpen. In het rapport dat de werkgroep hierover in 1988 uitbracht, concludeert de werkgroep: ‘Het meest teleurstellend is misschien wel, dat de banken ook zelf niet met alternatieve mogelijkheden zijn gekomen om verlichting te brengen voor de schuldenlanden. Men lijkt alles te verwachten van de voortzetting van het oude beleid met enkele kleine wijzigingen. Terwijl juist het oude beleid één van de oorzaken is van de huidige onhoudbare situatie. (...) Al eerder, bij de gesprekken met de banken over Zuid- | |
[pagina 341]
| |
Afrika, stuitten de kerken op een dergelijke afwachtende en deels afwijzende houding bij de banken. Men lijkt geen initiatieven te willen of durven nemen’.Ga naar voetnoot89 Er is sprake van ‘onwil of onvermogen tot creatief en vernieuwend beleid aan de kant van de banken’. De werkgroep roept tot slot de banken op zich te beraden op hun stellingname. | |
Zuid-AfrikaOp 13 september 1985 publiceerde een groep bezorgde christenen in Zuid-Afrika het al snel beroemde Kairos Document, waarin zij stellen dat het uur van de waarheid is aangebroken vanwege de ernstige crisis waarin Zuid-Afrika is gedompeld. ‘Voor zeer veel christenen in Zuid-Afrika is dit de Kairos, het uur van de genade en van de kansen, de tijd van genade waarin God een uitdagende oproep tot beslissende actie doet. Het is een gevaarlijke tijd omdat, indien deze kans gemist wordt, en we haar voorbij laten gaan, het verlies voor de kerk, voor het evangelie en voor alle mensen van Zuid-Afrika onmetelijk zal zijn’ (...) ‘In dit uur staat de kerk in Zuid-Afrika op het punt ontmaskerd te worden hoe zij werkelijk is en zij zal zich niet kunnen verschuilen’.Ga naar voetnoot90 Het document geeft een kritische analyse van de verschillende theologieën die in de kerk gehanteerd worden (de ‘Staatstheologie’ en de ‘Kerk Theologie’) en beschrijft de noodzaak én de contouren van een ‘Profetische Theologie’. Dit document speelde een belangrijke rol op een consultatie van de Raad van Kerken over Zuid-Afrika die van 28-30 november 1985 in Nederland plaatsvond. Bisschop Tutu had hierom gevraagd, en dit verzoek was onderstreept door Naudé en Boesak. Enkele jaren tevoren had ook al een consultatie in Nederland plaatsgevonden en bekeken zou ook moeten worden wat met de aanbevelingen daarvan gedaan was. De Sectie Internationale Zaken was verantwoordelijk voor de consultatie, De Lange was één van de (vijftig) deelnemers. De Beer van de Werkgroep Kairos schreef als voorbereiding voor de consultatie een notitie over de verwachtingen in Zuid-Afrika ten aanzien van effectieve oppositie tegen apartheid en de rol van de kerken daarin. Hij noemt acties die de macht van de blanken ondermijnen (wapen- en olie-embargo, desinvestering, consumentenboycots en het stopzetten van bankleningen) en wijst in het bijzonder ook op het psychologische effect daarvan: het ondergraven van het blanke zelfvertrouwen. Ook vermeldt hij acties die het zwarte verzet versterken: steun aan de bevrijdingsbeweging en ontwikkelingsprogramma's, en ook hiervan benadrukt hij het psychologische effect van versterking van het zelfvertrouwen van de zwarten. ‘Zwart Zuid-Afrika verwacht van Nederland dat het deel wordt van de oplossing van apartheid, en niet dat het deel blijft uitmaken van het probleem’. De consultatie formuleerde een reeks aanbevelingen, waaronder de oproep aan de Raad van Kerken en haar leden om regelmatig overleg te hebben met de Nederlandse overheid, om contacten te onderhouden met het ANC, en zich uit te spreken voor het verbreken | |
[pagina 342]
| |
van alle economische en financiële contacten met Zuid-Afrika, inclusief het zelf verkopen van beleggingen in bedrijven die investeren in of handel drijven met Zuid-Afrika. Ook vroeg men de Raad van Kerken deze besluiten toe te lichten in gesprekken met de Raden van Bestuur en ondernemingsraden van de desbetreffende bedrijven. Pas in augustus 1986 kan De Lange in Hervormd Nederland melden dat de werkgevers hun mening aan het veranderen zijn: in de ILO hebben ook de Nederlandse werkgevers zich aangesloten bij een uitspraak dat economische sancties toegepast moeten worden. De Lange vraagt zich af of dit een gevolg is van de acties van de kerken. Uit columns van De Lange blijkt dat hij zich na 1985 nog regelmatig in discussies over Zuid-Afrika begeeft. Na de veranderingen in dat land blijft hij kritisch over de blanke kerken, die niet tot een schuldbelijdenis lijken te kunnen komen. | |
Activiteiten in het kader van het MCKSIn het voorjaar van 1981 was het Multidisciplinair Centrum voor Kerk en Samenleving (MCKS) opgericht ‘vanuit het besef, dat door de maatschappelijke, wetenschappelijke en technische ontwikkelingen de kerken en de christenheid gedwongen zijn, zich op nieuwe wijze rekenschap te geven van de vragen naar de zin van het menselijk leven en samenleven, en daarbij samen te zoeken naar een eigentijdse vertolking van het evangelie’. De eerste werknemer van het MCKS, Fun, pakte een project op waar De Lange al veel tijd in had gestoken, namelijk het uitwerken van één van de scenario's die de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het kader van zijn ‘beleidsgerichte toekomstverkenningen’ opstelde. In de paragraaf over de ‘economie van het genoeg’ zagen we al dat er gedacht werd aan een boek over de toekomst van Nederland, waarin op verschillende onderwerpen zou worden ingegaan. Dat boek kwam er niet, maar wel kwamen er over verschillende onderwerpen deelpublicaties en werden er beraden gehouden. De bezinning op de economie was een belangrijk onderdeel van het werk van het MCKS, en hieruit kwam ook het boek van Goudzwaard en De Lange over de ‘economie van het genoeg’ voort; hieronder behandelen we nog enkele projecten in dit kader. Maar naast de economie had het MCKS twee andere werkvelden: ‘Technologie’ en ‘Kerk in de Samenleving’, met onderwerpen als de gezondheidszorg, ethiek en technologie, biotechnologie, natuur, cultuur en moreel beraad in de kerk.Ga naar voetnoot91 Tijdens beraden werd zowel het werk van de werkgroepen behandeld als de relatie gelegd met thema's die in de kerken een rol speelden zoals de bezinning op het concept JPSS en JPIC, het Conciliair Proces en de rol van spiritualiteit. Het MCKS slaagde erin wetenschappers van diverse disciplines bij het werk te betrekken, zowel in werkgroepen als op beraden. Een terugkerend probleem was wel de aanwezigheid tijdens beraden van, wat door Thung werd aangeduid als ‘hobbyisten’: mensen die zeer geïnteresseerd, maar weinig ingevoerd waren in de besproken thematiek en daarmee de voortgang van de discussie hinderden.Ga naar voetnoot92 Daarom | |
[pagina 343]
| |
werd er ook vaak gekozen voor besloten bijeenkomsten waar alleen op deskundigheid genodigden kwamen. Thung was de eerste directeur van het MCKS; in 1989 werd zij opgevolgd door haar man, Laeyendecker. De Lange was als - eerste - voorzitter van het bestuur zeer actief bij het werk betrokken. Veel tijd en energie gingen zitten in het binnenhalen van subsidies, en staf en bestuur moesten zich eigenlijk voortdurend zorgen blijven maken over het voortbestaan, zeker toen in 1988 de overheidssubsidie stopte. Om toch een nieuw hoofd van het MCKS te kunnen bekostigen (dit was Noordegraaf), werd in 1992 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met Kerk en Wereld, waardoor het MCKS een afdeling van Kerk en Wereld werd. In 1992 verliet De Lange het bestuur van het MCKS, dat datzelfde jaar, vanwege de opname van het MCKS in Kerk en Wereld als afdeling voor Studie en Beraad, een slapend bestaan ging leiden; er werd nu een begeleidingscommissie voor de MCKS-stafleden ingesteld. Op 1 januari 1999 ging het MCKS volledig op in Kerk en Wereld, en hield ook de begeleidingscommissie op te bestaan. In 2003 kwam een eind aan Kerk en Wereld in de oude vorm en daarmee aan het werk van het MCKS. Ook al was De Lange niet bij alle activiteiten even intensief betrokken, de onderwerpen van het MCKS hadden allemaal zijn warme belangstelling, omdat ze uitvoering gaven aan zijn verlangen naar intensieve bezinnings- en vormingsactiviteiten in de kerken; de projecten van het MCKS hadden zowel op de maatschappelijke problemen zelf betrekking als op de methodiek van het beraad daarover in de kerken, waarbij geput kon worden uit de rijke ervaring van de participanten aan de bijeenkomsten. | |
De economie van het genoegGenoeg van te veel - Genoeg van te weinig. Wissels omzetten in de economie, het boek dat De Lange en Goudzwaard in 1986 publiceerden, kwam tot stand in samenwerking met het MCKS, waar de thematiek van het boek tot het hart van de activiteiten behoorde. De Lange schrijft dat Goudzwaard en hij met dit boek de controverse die in de loop der jaren ontstaan was tussen de bestrijding van milieudegradatie en van armoede - een strijd waarin de kerken, mede op aandrang uit het Zuiden, kozen voor de laatste - wilden overwinnen, en bovendien wilden aangeven wat de consequenties daarvan zijn voor de werkgelegenheid in het Westen en in Nederland.Ga naar voetnoot93 De hoofdstelling van het boek is dat het gangbare economisch denken en daarop aansluitende handelen geen perspectief bieden voor een oplossing van problemen als wereldarmoede, milieudegradatie en de vraagstukken met betrekking tot de arbeid. Centraal staat daarom in het boek de vraag hoe een ander denken over de economie een bijdrage kan leveren aan het aanpakken van een aantal fundamentele vraagstukken, waarbij hun uitgangspunt is dat de economie dienstbaar is aan de samenleving en niet haar wil kan opleggen aan de politiek. Het boek beleefde in 1988 een tweede druk, in 1991 een sterk herziene en uitgebreide (vooral in de beschrijving van de steeds ernstiger wordende problemen) derde druk en in 1995 een opnieuw herziene en uitgebreide vierde druk. In hun voorwoord bij de tweede druk merken de auteurs op dat bij een vergaande herziening ook het bewapeningsvraagstuk zou moeten worden meegenomen (zoals Tin- | |
[pagina 344]
| |
bergen in zijn bespreking suggereerde), omdat 6 tot 10% van de grondstoffen van de wereld daaraan wordt besteed, evenals een kwart van de mondiale onderzoekscapaciteit. Voor een kritische visie op dit vraagstuk verwijzen ze naar het boek Wapens en Welzijn van Tinbergen en Fischer. Over de ontvangst van het boek vertellen ze dat sommige vakgenoten hun voorstellen afwijzen ‘zonder in te gaan op de vraag of ze onze motieven, die hebben geleid tot het schrijven van het boek, delen of verwerpen’. De auteurs spreken de hoop uit dat het boek een rol kan spelen in het Conciliair Proces. Uit het voorwoord bij de derde druk blijkt dat dit laatste inderdaad het geval is. Deze druk komt tegemoet aan de opmerkingen van Tinbergen, en bevat ingrijpende wijzigingen en aanvullingen die nodig waren geworden door de omwenteling in Oost-Europa. Ook is meer aandacht besteed aan de discussies over duurzame ontwikkeling. In 1990 verscheen bij Kaiser in München een Duitse uitgave (Weder Armut noch Überfluss) met een voorwoord van Diefenbacher, en in 1995 werd het boek in het Engels vertaald en uitgegeven in de VS en Europa (onder de titel Beyond Poverty and Affluence: Towards an Economy of Care) evenals in Canada in een Canadese versie Beyond Poverty and Affluence: Towards a Canadian Economy of Care. In deze Canadese versie zijn op verschillende plaatsen Canadese cijfers en voorbeelden ingevoegd, samengesteld door mensen betrokken bij de organisatie Citizens for Public Justice uit Toronto. In beide Engelstalige edities is een voorwoord van Maurice Strong (secretaris-generaal van de Earth Summit van 1992; hij zat veertien jaar met De Lange in Church and Society) opgenomen en een kort commentaar van Daly; dit laatste eindigt met ‘North Americans have a lot to learn from these two Dutch economists’. In 1998 werd het boek ook nog, als gevolg van contacten van Goudzwaard, in het Indonesisch vertaald en uitgegeven, waarbij in de titel ook het thema van de zorg werd opgenomen. De Lange en Goudzwaard werden met dit boek eens te meer de ‘economen van het genoeg’ en op talloze spreekbeurten op universiteiten, kerkendagen, vrouwenverenigingen en gemeenteavonden lichtten ze hun gezamenlijke product toe (Goudzwaard: ‘Hij sleurde je mee het hele land door’).Ga naar voetnoot94 De discussie die het boek opriep, viel de auteurs tegen, maar het aantal reacties was wél groot. Teleurstellend weinig werd er echter door economen op het boek gereageerd; veel reacties waren afkomstig van theologen. Beide auteurs reflecteerden regelmatig over de oorzaak van het uitblijven van reacties van vakgenoten, omdat hieruit iets blijkt van de kern van de problematiek. De mainstream economen ontkennen het bestaansrecht van een normatieve economie en de aanwezigheid van vooronderstellingen in hun eigen denken. In hoofdstuk 5 gaan we uitgebreider in op de inhoud van het boek en de reacties daarop. | |
[pagina 345]
| |
Werkgemeenschap van Economen en TheologenOp 22 en 23 maart 1985 kwam op Kerk en Wereld voor het eerst een gezelschap bestaande uit (voornamelijk) economen en theologen bij elkaar: de Werkgemeenschap van Economen en Theologen, de WET. Het initiatief hiertoe was genomen door Opschoor en Thung, die gemerkt hadden in de MCKS-werkgroepen rond toekomstvragen en de ‘economie van het genoeg’ dat verschillende economen behoefte voelden aan bezinning over de relatie tussen geloofsovertuiging en wereldbeeld en over de uitgangspunten van de economische wetenschap. Als doel werd geformuleerd: ‘Serieuze bezinning op achtergronden van economische maatschappijanalyses en paradigmata aan de ene kant en aan de andere kant nagaan waar deze raken aan ethisch en theologisch denken, in de verwachting dat dit relevant is voor het maatschappelijk functioneren van de participanten zowel als de kerken’.Ga naar voetnoot95 De halfjaarlijkse bijeenkomsten van steeds een vrijdagavond en een zaterdag werden gehouden onder verantwoordelijkheid van het MCKS. Er werd een Stuurgroep gevormd, bestaande uit onder meer Opschoor (voorzitter), De Lange en Witte-Rang; de laatste volgde na de eerste vijf bijeenkomsten Opschoor als voorzitter op. Ieder weekend werd door een wisselende groep leden voorbereid, terwijl de Stuurgroep de grote lijn en de praktische zaken bewaakte. De weekends, altijd op Kerk en Wereld, werden meestal bijgewoond door 25-40 deelnemers; de WET als geheel telde ruim 150 leden. Tijdens het eerste weekend werd eerst De nacht van het kapitaal van Van Leeuwen besproken en vervolgens gedebatteerd over de thema's die de WET zou moeten oppakken. De aanwezigen bleken in het vervolg graag in te willen gaan op concrete ervaringen en analyses waarin iets duidelijk werd over het spanningsveld economie-ethiek. Daarom werd tijdens de tweede en derde bijeenkomst gesproken over de rapport van de werkgroep Transnationale Ondernemingen van de Raad van Kerken, Over de grenzen. Tijdens de discussies naar aanleiding van verschillende papers en referaten bleek dat de wijzen waarop de verschillende WET-leden begrippen gebruikten en interpreteerden, nogal uiteenliepen.Ga naar voetnoot96 Dat was weer leidraad voor de volgende bijeenkomsten, waar centrale thema's uit de economie als voorbeeld zouden worden gehanteerd. De onderwerpen van volgende weekends waren onder andere het boek Genoeg van teveel, genoeg van te weinig van De Lange en Goudzwaard, economische theologie, economie en belijden, bedrijfsethiek, kerk en milieu. Het bleef door de grote diversiteit van de WET-leden moeilijk te voorkomen dat steeds in oude discussies vervallen werd. Door de Stuurgroep werd na enkele bijeenkomsten een consensus geformuleerd, waarachter de groep niet meer terug wenste te gaan. Deze bestond uit vier punten: a. dat het geen zin heeft ondernemers te stigmatiseren b. dat er grenzen zijn aan het marktmechanisme en dat dit niet alle problemen oplost c. dat de doelmatigheid van het marktmechanisme hoognodig ‘entmythologisiert’ moet worden en d. dat de vraag naar een alternatief (‘Oost-Europa’) hier niet beantwoord hoeft te worden; er wordt kritiek geleverd vanuit de zaak zelf. | |
[pagina 346]
| |
Na enige tijd werd er voor gekozen om behalve in de WET-weekends ook in kleinere werkgroepen bij elkaar te komen, omdat er was geconstateerd dat door de platformfunctie binnen de WET mensen er niet toe kwamen samen op één onderdeel verder te denken en te handelen. Eén van de groepen kwam bij elkaar rond de vraag of het spreken over een status confessionis met betrekking tot de economie een zinnige zaak is en wat de voorwaarden zijn om daartoe over te gaan. Over deze thematiek was door Dejung (werkzaam bij de Gossner Mission in Mainz, en daarvoor o.a. in dienst van ERE in Rotterdam) een referaat gehouden tijdens het zesde beraad van de WET, in september 1987. De Lange maakte deel uit van deze groep, waarvan de leden met elkaar probeerden te formuleren hoe zij vanuit hun geloof aankeken tegen de economische orde. De groep startte op 15 april 1988 en besloot een gezamenlijk schrijfproces te beginnen, waarin allereerst een analyse van de werkelijkheid gemaakt zou moeten worden. Ten bate van deze groep schreef De Lange in 1989 een notitie met een plaatsbepaling inzake economie en oecumene, die hij besluit met het noemen van zeven fasen in het denk- en handelingsproces dat zou kunnen uitmonden in voorstellen met betrekking tot de status confessionis. Die fasen zijn: 1. geen legitimering van de bestaande economische systemen; 2. permanente strijd tegen de onverschilligheid, afwezigheid, weigering van verantwoordelijkheid; 3. permanente informatie over de armoedeproblematiek; 4. wie is verantwoordelijk voor de continuering van het onrecht (we zijn allen zondaars, maar er is meer te zeggen dan dat in het donker alle katten grauw zijn); 5. het uitwerken van eerste stappen en die ook zetten (bijvoorbeeld inzake de voorziening van de basisbehoeften); 6. deelname aan de strijd van de armen zelf, m.a.w. meehelpen aan de opbouw van de tegenmacht; 7. stappen om een economie van de sjaloom te realiseren in eigen huis. Uiteindelijk gaven de leden van de werkgroep De Lange en Witte-Rang opdracht om voor de groep deze tekst te schrijven, op basis van de al door de groepsleden geschreven teksten en het overeengekomen schema ‘zien-oordelen-handelen’. Toen men bij DISK (industriepastoraat) soortgelijke plannen bleek te hebben, werden de twee initiatieven in elkaar geschoven. Daarmee werd de basis gelegd van wat later zou worden ‘De geloofsbrief over de economie’ en weer later het project ‘Economie, een zaak van geloven’, waarover we hierna spreken. De Lange had zich ook al bij eerdere gelegenheden positief uitgelaten over de gedachte van een belijdend spreken over de economie.Ga naar voetnoot97 Na het vijftiende WET-weekend, op 13 en 14 maart 1992, werd de WET opgeheven, op voorstel van de Stuurgroep. Daarvoor werden drie redenen genoemd: de WET is te consumptief geworden, meer sociëteit dan werkgemeenschap,Ga naar voetnoot98 de samenstelling is te eenzijdig (vooral theologen) gebleven, en er is blijvend discussie over de vraag of de WET een leer- dan wel een actiedoel nastreeft (en in de praktijk wordt geen van beide echt bereikt). In de toekomst, werd afgesproken, zou het MCKS incidenteel bijeenkomsten beleggen over de thematiek van de WET. | |
Economie een zaak van gelovenMede als gevolg van de controverses rond het sociale zekerheidsstelsel en het opnieuw ontstaan van armoede in de eigen samenleving, maar ook vanwege de hardnekkigheid van armoede en milieuaantasting wereldwijd, gingen groepen in de ker- | |
[pagina 347]
| |
ken zich bezighouden met het analyseren en bekritiseren van het economisch stelsel en de Nederlandse economische politiek. De Lange was bij veel initiatieven betrokken en besteedde in zijn columns aandacht aan publicaties op dit terrein. We zagen al hoe binnen de WET een werkgroep was ontstaan (waartoe De Lange behoorde) die zich met deze thematiek en de verhouding tussen geloof en economie wilde bezighouden. Toen deze groep bezig was met het voltooien van een document daarover, stuitte zij op een groep die vanuit DISK werkte en hetzelfde wilde doen, zij het dat in die tweede groep, in tegenstelling tot de WET-groep, ook mensen zaten die zelf behoorden tot de arme kant van Nederland.Ga naar voetnoot99 In het gezamenlijke schrijfproces dat toen (1990) begon, benadrukte deze groep vooral het belang van het aansluiten bij en noemen van concrete ervaringen van mensen. Na een langdurig proces van schrijven en herschrijven werd begin 1992 de geloofsbrief over de economie ‘De keerzijde van de economische medaille’ gepresenteerd. De brief, waaraan De Lange een forse bijdrage leverde, analyseert vanuit een gelovig perspectief de werking van de economische orde en signaleert een aantal tekortkomingen in het marktmechanisme. Deze analyse vindt plaats aan de hand van vijf probleemvelden: armoede en schuldenlast in de arme landen, de tweedeling in de rijke industrielanden, problemen in verband met de arbeid en de vernietiging van het milieu. De brief spreekt overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, burgers en kerken aan om hun verantwoordelijkheid op te pakken. Opgeroepen wordt tot een bezinningsproces in de gemeenten, met een verplichtend karakter. Dat karakter geldt ook voor de ondertekenaars van de brief: ‘In dat opzicht draagt deze brief voor ieder die haar onderschrijft persoonlijk of als gemeenschap het karakter van: belijden-is-doen. Als christenen willen we de economische werkelijkheid van onze dagen tegen het licht van Gods werkelijkheid houden, tot keuzen oproepen en de weg proberen in te slaan, die Hij ons wijst’.Ga naar voetnoot100 Al tijdens het schrijfproces waren regelmatig organisaties en individuen om commentaar gevraagd. Bij de aanbieding van de tekst aan de Raad van Kerken tekende een aantal vrouwengroepen protest aan tegen de brief met de tekst ‘De keerzijde van de keerzijde’. Dit protest was een gevolg van het feit dat de brief door de schrijfgroep was voorgelegd aan ruim 200 organisaties, waarvan er 78 de brief, al dan niet voorzien van enkele kanttekeningen, ondertekenden. Intensieve discussies en briefwisselingen waren het gevolg van dit verzoek om ondertekening, met o.a. als resultaat dat van de geloofsbrief meer dan tienduizend exemplaren werden verspreid. De schrijvers van de brief voerden talloze gesprekken over de tekst. De bezwaren tegen de brief waren veelkleurig: soms was er kritiek op de te radicale kritiek, anderen | |
[pagina 348]
| |
vonden de brief niet ver genoeg gaan. Velen vonden de toon te somber. De kritiek van de vrouwengroepen was dat de brief te zeer een mannelijk stempel droeg, en de vrouwen in de tekst onzichtbaar waren gebleven. Anderen spraken over ‘progressief fundamentalisme’ met betrekking tot de manier waarop de schrijvers met geloofsinzichten omgingen; ook werd opgemerkt dat er te weinig gebruik gemaakt was van de eigen protestantse en rooms-katholieke tradities inzake maatschappijkritiek. Ondernemers bleken zich de uitspraak dat ‘onze economische orde gevolg is van en gericht is op de menselijke hebzucht en daarom afgodische trekken vertoont’ aan te trekken als een aanval op hun persoon.Ga naar voetnoot101 Alle commentaren op de brief, van in totaal 110 organisaties en individuen, werden door de projectgroep samengevat in een document van twintig pagina's dat breed werd verspreid en in het vervolgproces van pas zou komen. In de Sectie Sociale Vragen kwam de brief ook aan de orde;Ga naar voetnoot102 De Lange merkte daar over de kritiek op de brief op dat daarin meestal alternatieve wegen ten onrechte niet worden aangegeven. Weer benadrukte hij dat de economische orde alleen kan veranderen via de economische en sociale politiek, waarbij het dan gaat om de aard van de ‘mix’ overheid-markt. De Raad zond de brief aan de lidkerken en nam zich voor om de thematiek, ook na de afsluiting van het Conciliair Proces, hoog op de agenda te houden. In november 1992 organiseerde de projectgroep een strategisch beraad waaraan werd deelgenomen door meer dan 60 organisaties, over de vraag hoe verder te gaan na de geloofsbrief. De uitkomst was een pleidooi voor een voortgezet debat over geloof en economie, in het bijzonder op plaatselijk niveau. Dat zou de vorm krijgen van een meerjarige campagne, die de titel kreeg ‘Economie: een zaak van geloven’, met een stuurgroep van ongeveer 25 mensen (onder wie De Lange) die uit haar midden een kerngroep koos.Ga naar voetnoot103 In dit kader werd een groot aantal activiteiten ontplooid; aan de meeste daarvan werd door De Lange zeer intensief meegewerkt. Er werd een campagnekrant uitgegeven, de geloofsbrief werd verspreid en in spreekbeurten toegelicht, er werd allerhande werkmateriaal samengesteld, gesprekken werden gevoerd met kerkelijke bestuursorganen, er vonden werkdagen plaats en er werden beraden over specifieke onderwerpen gehouden als input voor een nieuw te schrijven document. Dit document kwam eind 1996 gereed, na een lang en intensief proces van gesprekken en consultaties. De toon van het document was een andere dan die van de geloofsbrief. Velen hadden namelijk aangegeven moeite te hebben met een te stellige toon; liever zagen zij dat een nieuw document dilemma's liet zien en duidelijk zou maken waarom mensen bepaalde economische keuzen maken. Er werd daarom gekozen voor een Open Brief, die opgenomen werd in een Magazine, Dienst aan het Leven waarin onderwerpen uit de brief door persoonlijke verhalen en interviews dichterbij werden gehaald, en waarin meditaties en handelingsperspectieven waren opgenomen. In de brief werden lezers uitgenodigd hun mening kenbaar te maken. Tijdens de derde Kerkendag, in april 1998, zouden die worden aangeboden aan vertegenwoordigers van de bestuursorganen van de kerken. De brief geeft aan dat een herijking van waarden nodig is. Groei, effectiviteit en vrijheid zijn de heersende waarden in de moderne economie. Maar er zijn ook andere waarden, die veel- | |
[pagina 349]
| |
al buiten de marktsector hun werk doen. Verontrustend is dat de waarden van de marktsector steeds meer levenssferen gaan beheersen. Zowel de niet-marktgerichte economische sectoren als de privé-sfeer worden steeds meer gestuurd door een berekenende houding. Het verweer daartegen in de brief neemt drie vormen aan: de bijbelse verhalen over bevrijding (het Rijk Gods, de sabbat), het spreken over de mens als beeld van God en de naastenliefde. De brief eindigt met een reeks concrete voorstellen die aansluiten bij de besproken waarden. De Open Brief werd breed verspreid en onder de aandacht gebracht van de kerken. Op basis van de gedachten die in de Stuurgroep ontwikkeld waren, werden ook de partijprogramma's voor de verkiezingen van 1997 doorgelicht. Het was al met al een project geheel in de geest van het werk van De Lange die er dan ook actief aan meewerkte.Ga naar voetnoot104 | |
Over de Derde Wereld, de Vierde Wereld en onszelfDe multidisciplinaire gesprekken binnen het MCKS hadden ook regelmatig betrekking op de ontwikkelingsproblematiek.Ga naar voetnoot105 Waarom blijft het slecht gaan met de Derde Wereldlanden ondanks 40 jaar ontwikkelingsinspanningen was de vraag waar men tegenop liep. Nieuwe inzichten zijn kennelijk nodig, en dan is het de moeite waard om daaraan te werken via interactie met andere disciplines, zo werd binnen het MCKS gesteld, en men koos daarbij voor interactie tussen economie, antropologie en sociologie. Dat leidde in 1990 tot een bundel artikelen die één aspect naar voren halen dat nogal eens verwaarloosd wordt in het ontwikkelingsdenken, namelijk de aard van het - westerse - denken dat daaraan ten grondslag ligt. De ondertitel van de bedoelde bundel Genoegdoening gevraagd luidt daarom: ‘opstellen over de Derde Wereld, de Vierde Wereld en onszelf’.Ga naar voetnoot106 De Lange en Thung voorzagen de bundel van een voorwoord; Thung voorzag het geheel van een nabeschouwing in samenwerking met alle andere auteurs (De Lange schreef in de bundel geen eigen artikel). Een eenzijdig economisch-technologisch denken, geënt op het Westerse groeimodel heeft altijd het denken over ontwikkeling gekleurd. Dit denken werd al onder kritiek gesteld in Genoeg van teveel / genoeg van te weinig, en de nieuwe bundel borduurt daarop voort. Linnemann laat in zijn artikel zien dat de nadruk in het denken steeds lag op technische en later kapitaalhulp, en op versterking van de vrije markt. In dit westerse groeimodel is geen aandacht voor machtsvorming door zwakke landen en groepen om te voorkomen dat de resultaten van groei alleen de rijken ten goede komen. In volgende artikelen werken andere auteurs dit verder uit. Zij laten zien hoe ontwikkelingslanden een wijze van ontwikkeling opgedrongen kregen die voor deze landen vaak niet gunstig uitpakte en bovendien ingrijpende culturele gevolgen had. De oplossing moet dus gezocht worden in het terugdringen van het expansiestreven van het Westen en het zoeken naar alternatieve groeimodellen waarin de mensen om wie het gaat bepalend zijn. In de laatste zin formuleren de schrijvers de manier waarop kerken hieraan steun kunnen verlenen: | |
[pagina 350]
| |
‘Door duidelijke kritiek te laten horen op de hebzuchtige maatschappij en haar bijgelovigheden, door méé te denken met het grote aantal auteurs en opinie-leiders over de gehele wereld dat op zoek is naar alternatieve ontwikkelingsmodellen, door steun te verlenen aan die groepen in Derde Wereld-landen die reeds volgens alternatieve ontwikkelingsmodellen trachten te handelen, door in eigen gedrag zoveel mogelijk naar die modellen te leven, zetten zij belangrijke stappen op weg naar een genoegdoening die 40 jaren ontwikkelingssamenwerking totnutoe niet hebben opgeleverd’.Ga naar voetnoot107 | |
Een gezonde economie?In 1994 publiceerde het MCKS het boek Een gezonde economie? Maatschappelijke dimensies van het economisch handelen, samengesteld uit bijdragen van enkele economen en sociologen: Goudzwaard, Laeyendecker, De Lange, Thung, Tieleman en Van Wezel. Het was de uitkomst van een project, voortgekomen uit een bijeenkomst van het MCKS en Kontakt der Kontinenten in april 1988, dat als titel droeg ‘Wanneer is de economie echt gezond?’, met onder andere een reader voorbereid door de werkgroep ‘Arbeid’ van het MCKS, waarvan ook De Lange deel uitmaakte. Op dat beraad hield de socioloog Van Wezel een inleiding waarin hij vanuit een sociologische invalshoek kritiek op de economie uitte. Dit was aanleiding tot het vormen van de MCKS-werkgroep ‘Principes van economisch denken’ waarvan behalve Van Wezel onder andere Potma, Thung, Laeyendecker, Goudzwaard en De Lange deel uitmaakten. Hun gezamenlijke denkarbeid wilde een antwoord geven op de vraag wanneer een economie echt gezond is. Beleidsmakers en economen uit de jaren zeventig en begin tachtig stelden dat de economie niet gezond was en gezond gemaakt moest worden door kortingen op ambtenarensalarissen, uitkeringen, onderwijs en dergelijke, en door extra uitgaven om investeringen door het bedrijfsleven te bevorderen. De gevolgen waren groeiende werkeloosheid, groei van de inkomensongelijkheid, allerlei vormen van sociale ontwrichting (een hoger zelfmoordcijfer, toenemende verslaving aan alcohol en drugs, meer daklozen, groeiende criminaliteit en dergelijke) en een achteruitgang van het milieu. In de vorm van een pilotstudy wil het boek laten zien dat er een samenhang is tussen het functioneren van de economie en andere sectoren van de samenleving. Daartoe werd empirisch materiaal verzameld uit de jaren zeventig en tachtig en verwerkt in hoofdstukken over o.a. collectieve uitgaven, arbeid en derde wereld.Ga naar voetnoot108 De Lange schrijft in de bundel een hoofdstuk over economie en milieu, over duurzame ontwikkeling als politiek-maatschappelijk concept. In tegenstelling tot de andere auteurs geeft hij vooral een historische beschrijving van het denken over ecologische vragen (Club van Rome, Brundtlandrapport, UNCED-conferentie) en over het politieke debat in Nederland over het milieu. Het hoofdstuk bevat wel een bijlage met cijfers over trends op dit terrein, maar gaat hierop, zoals de andere hoofdstukken wel doen, nauwelijks in. De Lange was, zo verklaren betrokkenen, minder dan de anderen geïnteresseerd in de theoretische opzet van het boek. Toch biedt de bundel een belangrijke uitwerking van het concept van de ‘economie van het genoeg’ en bevat het een pleidooi om nieuwe mores en een nieuwe gemeenschapszin te ontwikkelen in plaats van de wetten van de markt die zich genesteld hebben in de gaten die gevallen zijn door het afbrokkelen van de burgermoraal en het uiteenvallen van godsdienstige gemeenschappen, zoals de schrijvers zeggen. In plaats van over ‘gezondheid’ van de eco- | |
[pagina 351]
| |
nomie, zou men moeten spreken over ‘duurzaamheid’, een begrip dat niet alleen iets zegt over ecologie en economie, maar ook een leidraad kan zijn voor het samenleven van mensen. | |
Arbeid en medezeggenschapDe vragen rond de arbeid bleven op de agenda van de Sectie Sociale Vragen van de Raad van Kerken en op die van De Lange staan. In 1984 gaf een taakgroep van de Raad Onderneming in discussie uit, een brochure waarvoor De Lange het ‘Ten geleide’ schreef. De brochure geeft veel informatie over doelstelling van de onderneming, arbeidsverhoudingen, zeggenschapsstructuren, werkeloosheid e.d., somt knelpunten op (zoals inzake de arbeid, zeggenschap, relatie onderneming - maatschappij) en beschrijft criteria die in de oecumene zijn ontwikkeld en die hier als toetsstenen worden gebruikt voor het ondernemingsgebeuren: verantwoordelijke samenleving, rechtvaardigheid, houdbaarheid, participatie. De taakgroep pleit voor vernieuwing van de economische ordening om te voldoen aan die criteria, en een actieve rol van ondernemingen daarin. De Raad ging vervolgens over deze thematiek in discussie met maatschappelijke organisaties: op 21 en 22 maart 1985 in de derde landelijke conferentie van kerken, vakbeweging en Humanistisch Verbond, met als thema ‘Zeggenschap in arbeidsorganisaties’. Dit leidde tot de brochure Zeggenschap in arbeidsorganisaties, waarin de bijdragen van de vier gesprekspartners waren opgenomen en de slotverklaring van de conferentie. We herkennen in de bijdrage van de Raad veel van het gedachtegoed van De Lange. Zo wordt de idee van de zeggenschap direct verbonden met het spreken over de verantwoordelijke maatschappij, en daarmee het mensbeeld, voortgezet in het begrip ‘participatie’ in het JPSS-concept. Maar ook wordt gerefereerd aan verschillende encyclieken en brieven van het Vaticaan dat het nemen van verantwoordelijkheid ‘een fundamentele eis voor de menselijke natuur’ noemt. Nadrukkelijk stelt de Sectie dat verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid niet hetzelfde zijn; wie verantwoordelijk is moet rekenschap afleggen; daaruit kan aansprakelijkheid voortvloeien als blijkt dat men nalatig is geweest op een punt dat men daadwerkelijk invloed had kunnen uitoefenen op een situatie. Zeggenschap moet permanent zijn en betrekking hebben op het hele ondernemingsgebeuren.Ga naar voetnoot109 De Lange reageert ook op het ontwerp van een sociaal-politiek program van het CNV van eind 1985 onder de titel ‘In actie voor morgen’, omdat de kwaliteit en de positie van de arbeid hem aan het hart gaat; hij roept het CNV op daarover te blijven nadenken.Ga naar voetnoot110 Zijn kritiek op het CNV (die overeenkomt met die op het CDA) is dat deze kritischer kijkt naar de rol van de overheid dan naar die van het bedrijfsleven als het gaat om een verantwoordelijke maatschappij. Wie de vraag stelt, of de uitvoering van de werknemersverzekeringen wel een zaak van werkgevers en werknemers moet zijn, wordt direct centralistisch genoemd (‘en dat is bij het CNV iets | |
[pagina 352]
| |
verschrikkelijks’). Het CNV behandelt medezeggenschap niet als prioriteit, en dat betreurt De Lange, want de wetgeving hieromtrent dient verbeterd te worden. In 1988 verkreeg De Langes enige promovendus, de industriepredikant Plasman, de doctorstitel op basis van de dissertatie Medezeggenschap in het geding. Een bedrijfspastorale, toegepaste sociaal-ethische studie over medezeggenschap.Ga naar voetnoot111 Copromotor was Van Zuthem van de faculteit Bedrijfskunde van de Universiteit van Twente. Plasman sluit aan op het denken van De Lange over vrijheid en verantwoordelijkheid. Het proefschrift gaat onder andere in op de vraag of de arbeidsorganisatie de gelegenheid biedt om de noodzakelijke verantwoordelijkheid te realiseren. Het antwoord daarop is negatief, omdat de wettelijke mogelijkheden dat tegengaan en de praktijk dat nog eens verergert. ‘Voor ondernemingsraadsleden, die in grote meerderheid zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en ook bereid zijn deze te dragen, roept dit gevoelens van moedeloosheid en machteloosheid op’.Ga naar voetnoot112 Het is dus met de menselijke verantwoordelijkheid binnen de onderneming slecht gesteld. Er is een vorm van medezeggenschap nodig die werkelijk de machtsverhoudingen verandert ten gunste van de factor arbeid. Maar tegelijk is Plasman pessimistisch over de perspectieven hiervoor. De Lange kent de arbeid een grote intrinsieke waarde toe. Tegelijk ziet hij dat het steeds moeilijker zal worden het streven naar volledige werkgelegenheid vol te houden. Begin 1996 werkt hij samen met Van Workum binnen het Trefpunt van socialisme en levensovertuiging (een werkgroep van de PvdA) aan een voorstel voor een discussiebijeenkomst over deze thematiek. De notitie signaleert het begin van een paradigma-verschuiving nu er steeds meer sprake is van een erkenning van onbetaalde arbeid als volwaardig. Daarmee komt namelijk de nadruk te liggen op arbeid als integratiefactor, in plaats van ‘arbeid als ticket voor consumptie’. Over de consequenties hiervan zou meer nagedacht moeten worden, alsmede over de intrinsieke waarde van arbeid. Rekening zou gehouden moeten worden met de spanning die is ontstaan tussen banen- en economische groei enerzijds en het streven naar een duurzame samenleving anderzijds, het verschijnsel van de ‘jobless growth’ en de tweedeling die op de arbeidsmarkt ontstaat (goedbetaalde vaste banen voor geschoolden tegenover minder betaalde flexibele arbeid en contracten voor minder geschoolden). Op basis van deze ontwikkelingen formuleert de notitie een reeks vragen die in een debat aan de orde moeten komen. | |
Armoede in NederlandDe Sectie besteedde op allerlei manieren aandacht aan de (Nederlandse) armoede-problematiek. Begin 1987 werd de kerkelijke werkgroep ‘De arme kant van Nederland’ opgericht, als een initiatief van de Raad van Kerken (de Secties Dienst en Sociale Vragen) en DISK. Dit was voor de betrokkenen een logisch voortvloeisel van de discussies en acties rond de sociale zekerheid. Tijdens een gesprek tussen de Raad en het kabinet over die thematiek op 16 juni 1987 werd ook gesproken over het armoedeprobleem, waarin het kabinet stelde dat als er problemen waren, die individuele oorzaken hadden. De raad stelde dat het om een structureel verschijnsel van uitsluiting ging. De eerste landelijke conferentie van de Arme Kant vindt plaats op 29 september 1987, en als thema gaat men hanteren de slogan ‘Armoede is onrecht’. Ar- | |
[pagina 353]
| |
moede, zo zegt ook de Raad van Kerken, moet in het kader van gerechtigheid besproken worden; armoedebestrijding is een zaak van politiek handelen, ook al willen de kerken zich niet onttrekken aan hun pastorale en diaconale rol. Maar bij dat laatste gaat het om ‘helpen onder protest’. In de meningsvorming in de kerken speelt de brief over de economie een rol die de Amerikaanse bisschoppen in 1986 publiceerden onder de titel ‘Economische gerechtigheid voor allen’, waarin veel aandacht voor het vraagstuk van de armoede wordt gevraagd. Ook De Lange geeft er herhaaldelijk blijk van zich door de brief aangesproken te voelen.Ga naar voetnoot113 In het bijzonder één zin uit deze brief werd herhaaldelijk geciteerd: ‘Beslissingen moeten worden beoordeeld naar wat ze voor de armen doen, wat ze de armen aandoen, en wat ze de armen in staat stellen voor zichzelf te doen. Het fundamentele morele criterium voor alle economische besluiten, beleidsmaatregelen en instellingen is dit: ze moeten ten dienst staan van alle mensen, vooral van de armen’.Ga naar voetnoot114 De Arme Kant heeft al snel een heel netwerk van provinciale en grootstedelijke organisaties om zich heen. In het Conciliair Proces is het armoedevraagstuk één van de hoofdthema's. HN-magazine organiseert in augustus 1988 een tweegesprek tussen De Lange en minister De Koning van Sociale Zaken. Ze komen niet tot elkaar: De Koning stelt alle hoop op het herstel van de werkgelegenheid, terwijl De Lange benadrukt dat dat voor grote groepen het armoedeprobleem niet zal oplossen. Over dit - en andere gesprekken - met De Koning zegt De Lange: ‘Waar ik mij aan erger als ik De Koning beluister is dat hij iedere keer suggereert dat wat wij willen heel mooi is maar dat dat tot een andere wereld behoort. Wij zouden een andere orde willen, maar waar we over praten is slechts over een andere economische politiek. Wij blijven geheel binnen de spelregels van de economische orde. Voor het marktmechanisme is meestal geen goed alternatief voorhanden. Wij vragen alleen dat belastingvoordelen op een andere manier verdeeld worden. Jij droomt, zegt hij dan, over een heel andere wereld. Ja, als we dat niet zouden doen, waarom zitten we dan samen in de kerk?’Ga naar voetnoot115 Op 4 oktober 1988 vindt de tweede landelijke conferentie plaats. Men moet constateren dat ondanks de maatschappelijke druk de situatie verslechterd is door bezuinigingen op veel terreinen. De nieuwe armoede was vervolgens ook een belangrijk onderwerp in de discussie die op 7 en 8 april 1989 tussen CDA en Raad van Kerken plaatsvond. Woordvoerder van de kant van de Raad van Kerken was Noordegraaf, secretaris van de Sectie Sociale Vragen. Er vond een intensief debat plaats, dat echter de partijen geenszins tot elkaar bracht; de beoordeling van de armoede (structu- | |
[pagina 354]
| |
reel of individueel) verschilde alsmede de visie op de rol van het particulier initiatief. De Lange noemt de armoede in de rijke landen geregeld in zijn artikelen en columns. Hij veroordeelt het gevoerde beleid in harde bewoordingen en is kwaad dat wanneer de overheid eindelijk erkent dat hier een probleem ligt, niet de hand in eigen boezem wordt gestoken. Hij gaat in vele artikelen de discussie aan. Op 29-4-1989 reageert hij in de Volkskrant op een artikel van directeur Oostlander van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA met een stuk waarin hij - nogmaals - laat zien hoe vroeg reeds de Raad van Kerken de armoedeproblematiek aankaartte, en hoe de politiek daar niets aan deed en alleen de Raad verwijten maakte. Oostlander schreef o.a.: ‘Het heeft weinig zin als kerken en overheid elkaar de scherpste verwijten maken. De verontwaardiging kan zich beter richten tegen al diegenen die alleen maar in hun individuele zelfontplooiing en consumptiejacht verstrikt zijn.’ De Lange reageert: ‘Als het kabinet hierover een advies zou vragen aan de Raad zullen we dat graag geven, maar de armoede in Nederland gaat wel over iets anders. Ik verschil niet van mening met de heer Oostlander als het gaat over de negatieve aspecten van de consumptiejacht. De kerken doen dan ook geen voorstellen om meer zendtijd te geven voor de reclame. Velen in de kerken pleiten voor het omzetten van een paar wissels in de economie, teneinde de kwaliteit van de samenleving te verbeteren. En dan denken we niet in de eerste plaats aan meer consumptie. Een voorname drijfveer is, in het taalgebruik van de oecumenische beweging, de voorrangspositie van de armen. Stemt het CDA hiermee in?’Ga naar voetnoot116 Zijn hoofdargumenten in de discussie zijn (zoals in die over de sociale zekerheid): armoede is geen natuurverschijnsel, maar gevolg van bewust beleid. Eerst (begin jaren '80) verdedigde men dat door te zeggen dat ‘het allemaal te duur werd’, maar eind jaren '80, toen het economisch beter ging en zelfs belastingverlagingen mogelijk waren, heette het plotseling dat ‘mensen de weg zijn kwijtgeraakt’, en dat van grotere inkomensverschillen een prikkel tot grotere economische activiteit uitgaat.Ga naar voetnoot117 Ook in het kader van de ‘economie van het genoeg’ komt de thematiek uiteraard ter sprake.Ga naar voetnoot118 De economische wetenschap heeft te weinig aandacht voor de armoedeproblematiek, waarschijnlijk doordat haar instrumentarium zich daarvoor niet leent: ‘armoede is een verschijnsel van behoeftig zijn, waar het behoefte-begrip van het economisch denken niet op aansluit’. Bovendien zien economen over het hoofd wat niet tot hun ‘data’ behoort, zoals sociologische factoren die maken dat werkeloosheid mensen in een armoede-spiraal terecht doet komen. Armoede brengt veel maatschappelijke kosten met zich mee, zoals gezondheidsproblemen en gevolgen voor de tweede generatie. De Arme Kant brengt in 1991 het rapport Armoede opgelost...? Vergeet het maar! uit, een uitgebreide (en indrukwekkende) neerslag van drie jaar actievoeren. In het voorjaar van 1992 publiceert het kabinet zijn standpunt. Armoede wordt voorgesteld als ‘achterstand’ en de leidende gedachte wordt ‘werk boven inkomen’. De | |
[pagina 355]
| |
Lange is daarover teleurgesteld.Ga naar voetnoot119 Het stuk mist diepgang, en gaat vrijwel direct naar de voorstellen van de werkgroep, om die grotendeels af te wijzen. Maar men gaat niet in op het belangrijkste punt van de Raad, namelijk de constatering dat armoede een uiting is van een ernstige scheefgroei in de samenleving. | |
Conciliair ProcesDe Lange maakte van 1987 tot 1992 als adviseur deel uit van de Stuurgroep Conciliair Proces (CP) van de Raad van Kerken, voorgezeten door Van der Zee, secretaris van de Raad. De Nederlandse deelname aan het CP werd vooral gestimuleerd door het contact met de Oost-Duitse kerken. In 1977 was de basis gelegd voor periodieke ontmoetingen tussen de Raad en de Bund der Evangelische Kirchen in der DDR; in het kader daarvan vond in het voorjaar van 1987 ook een gesprek plaats, dat De Lange kort verslaat in het blad van de Raad. Er werden inleidingen gehouden door Houtepen, Van Dijk en Goudzwaard van Nederlandse en door Falcke (over Bonhoeffers visie op het vredesconcilie) van Duitse zijde. Met betrekking tot het conciliair proces wordt de aanbeveling gedaan een jaar van voorbereiding te starten en elkaar daarvan op de hoogte te houden. In de DDR was het vooral Falcke die de gedachtevorming op dit punt stimuleerde door zijn geschriften, die vervolgens ook in Nederland een doorwerking hadden via de genoemde consultaties. De Lange had, zo zagen we al, veel contact met Falcke, en werd door hem beïnvloed. Wellicht daardoor dat hij al in 1980 schrijft over iets wat veel gelijkenis vertoont met wat later het CP zal zijn. Hij pleit dan namelijk voor gesprekken met de Russen op basis van kennis van hun historie, hun mentaliteit, het marxisme en de huidige Russische maatschappij. Ook de kerken zouden een dergelijke gesprekkenserie moeten starten, veel ‘opener en zakelijker (...) dan de wijze waarop dit gesprek tot dusver is gevoerd in de Europese Kerken Conferentie’. ‘Wat ik op het oog heb is niet een conferentie van kerkleiders, maar een brede ontmoeting van mensen uit de kerk, waarin het gehele spectrum van deskundigheid gecombineerd wordt met de wil om vrede te stichten’.Ga naar voetnoot120 De raad besloot de lidkerken te vragen mee te doen met het CP en de rol van coördinator daarbij aan de raad toe te vertrouwen. De lidkerken gingen akkoord en in maart 1987 werd een Stuurgroep ingesteld. Doordat er al wat denkwerk was verricht, kon men snel met plannen komen. De nota Een opwindend proces die op 10 juni 1987 door de Raad aanvaard werd, voorzag in een driejarig proces, met een jaar van voorbereiding, een jaar van verdieping en een jaar van verbreding (1988-1990); in 1989 zou de eerste grote Nederlandse Kerkendag plaatsvinden, voorafgaand aan de wereldconvocatie in Seoul van 1990. Ook werd besloten een nauwe relatie met de kerken in de DDR te onderhouden bij de uitvoering van het proces. Met Pinksteren 1988 werd een begin met het proces gemaakt, en kort daarna verschenen een Geloofsbrief en ander materiaal. De Geloofsbrief ‘over gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping’ die verscheen onder de titel Een verbond voor het leven, werd door de Stuurgroep aan de kerken aangeboden ten dienste van de bezinning. Het gaat ‘om een gezamenlijke bezinning op de houding van de kerken en christenen ten aanzien van de grote gevaren die de wereld in onze tijd bedreigen. Die bezinning is niet | |
[pagina 356]
| |
vrijblijvend maar dient uit te monden in duidelijke uitspraken en niet minder duidelijke afspraken. Daarom wordt het proces door de Wereldraad “conciliair” genoemd. Volgens een definitie vanuit de Wereldraad wordt onder “conciliariteit” verstaan “dat christenen plaatselijk, regionaal en wereldwijd tot gemeenschappelijke gebed, tot beraadslaging en tot besluitvorming samenkomen”. De kernwoorden zijn dus: gebed, beraad, beslissing’.Ga naar voetnoot121 Hierin wordt aangesloten bij de gedachten die in Vancouver werden ontwikkeld, ook waar het gaat om het spreken in termen van het ‘verbond’ om het verplichtende karakter aan te geven. ‘“Gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping” is het doel waarvoor God zich verbindt met de mensen. Verbondsvernieuwing betekent opnieuw uitdrukking geven aan het geloof in deze God en aan de wil om als zijn bondgenoten te leven’. De Stuurgroep koos voor zes brandpunten: machtsongelijkheid tussen vrouwen en mannen, verarming in Nederland, honger en schuldenlast van de derde wereld, racisme ‘uit en thuis’, vijandschap tussen oost en west, en verspilling, vervuiling en vernietiging van de natuurlijke bestaansbronnen. Vanaf dat moment grepen vele organisaties en werkgroepen de kansen die er lagen om de thema's (waar ze vaak al veel langer mee bezig waren) met hernieuwd elan op allerlei niveaus in de kerken aan de orde te stellen. Ze werden daarbij geholpen door het werkboek Leven met het verbond dat de Stuurgroep in 1989 samenstelde met bijdragen over de gekozen brandpunten, geschreven door diezelfde organisaties.Ga naar voetnoot122 Wending geeft in 1988 een themanummer over het Conciliair Proces uit. De redactie schrijft over het CP als ‘één van de weinige hoopvolle ontwikkelingen in het leven van de kerken’ (...) ‘Een teken van leven in de ogen van velen die in de kerken gaan inzien dat ze tekortgeschoten zijn, dat het tot het belijden van het christelijk geloof behoort om openlijk nee te zeggen tegen ontwikkelingen die de toekomst van de mensheid in gevaar brengen, en dat het er nu op aan komt een “verbond voor het leven” te sluiten’.Ga naar voetnoot123 De Lange doet er alles aan het CP een succes te laten worden. Hij houdt talloze spreekbeurten en reikt in zijn artikelen bruikbare literatuur aan.Ga naar voetnoot124 Hij is er dan ook gelukkig mee dat de koningin in haar (reeds aangehaalde) kerstrede over het milieu | |
[pagina 357]
| |
ook het Conciliair Proces noemde.Ga naar voetnoot125 ‘De koningin heeft op onnavolgbare wijze de alarmklok geluid. Het past ons allen thans te handelen. Wij moeten - zo zei zij - elkaar tot de orde roepen en overgaan tot verantwoordelijk gedrag. Dat is het omgekeerde van hebzucht.’Ga naar voetnoot126 Op 16 september 1989 vond in Utrecht de Kerkendag plaats. De Lange noteert achteraf dat er veel tevredenheid is over deze dag, maar ook teleurstelling omdat men niet zover is gekomen dat er verplichtingen zijn aangegaan rond de zes thema's van het CP.Ga naar voetnoot127 De Raad van Kerken heeft steeds benadrukt dat gemeenten zelf tot afspraken moeten komen. En dat verloopt wat traag, vindt De Lange. Hij legt een relatie met de nota van de Nederlandse Hervormde Kerk Gemeente-zijn in een mondiale samenleving waarin ‘wordt bepleit om de plaats van de gemeente minder te laten bepalen door haar bindingen aan een verdwijnende christelijke cultuur en meer door haar verbondenheid met de wereldwijde gemeenschap van kerken en christenen’. Veel gemeenten hebben op dit terrein geleerd van hun contacten met gemeenten in de DDR. In 1990 vindt de Wereld Convocatie in Seoul plaats; de Raad besluit het CP met nog twee jaar te verlengen. Begin 1991 vertelt De Lange dat de Stuurgroep CP zich toch wat verkeken heeft op het proces. Niet alle kerken konden zo snel reageren als de Nederlandse; vooral in de Derde Wereld was meer tijd nodig. Bovendien verdiepen de problemen zich, en die problemen hebben structurele oorzaken. Maar Canberra maakt toch duidelijk dat het CP doorgaat. De Stuurgroep geeft in 1992 haar tweede brief uit: Geloven in Europa. Over geloven en kerk-zijn in een veranderend Europa. Op 19 september van hetzelfde jaar wordt in Amersfoort de tweede oecumenische kerkendag gehouden met als titel Om een geloofwaardig getuigenis. Aan het eind van 1992 werd de Stuurgroep door de Raad opgeheven, maar de Raad beloofde dat de thematiek van het CP hoog op de agenda zou blijven staan en vroeg ook aan de lidkerken daarvoor zorg te dragen. | |
Wij moeten ons haastenOnder de titel Wij moeten ons haasten schreef De Lange in 1988 zijn laatste boek, dat als ondertitel kreeg: ‘Meedoen met het Conciliair Proces’.Ga naar voetnoot128 De titel was ontleend aan de encycliek Populorum Progressio van Paus Paulus VI uit 1967 (‘Wij moeten ons haasten, er lijden teveel mensen en de afstand tussen de ontwikkeling van de ene groep en de stilstand, ja achteruitgang van de andere wordt steeds groter’) en beoogde mensen te helpen bij het vormgeven aan het Conciliair Proces, dat op dat moment halverwege was (tussen de start in 1983 en de Wereldconferentie in Seoul in 1990). In zijn voorwoord geeft De Lange aan dat hij niet op alle thema's uit het proces kan ingaan. Tevens kondigt hij aan positief te zullen spreken over de Wereldraad van Kerken, ook al weet hij dat men tegenwoordig ‘voorzichtiger’ over de Raad spreekt dan vroeger en dat de institutionalisering zijn tol geëist heeft. Maar de beweging leeft nog steeds en het Conciliair Proces biedt gelegenheid daaraan mee | |
[pagina 358]
| |
te doen. De Lange draagt het boekje op aan Boerwinkel (die in 1987 overleed); de grondgedachte van We moeten ons haasten is zijn concept van ‘inclusief denken’. De opbouw van het boek is als volgt. Na de inleiding volgen twee historische hoofdstukken over de besluitvorming rond het CP zelf en over de geschiedenis van het sociale spreken van de Wereldraad tot dan toe waarin De Lange het CP zijn plaats geeft. Gerechtigheid is het onderwerp van hoofdstuk vier en is ook het centrale onderwerp van het boek. In hoofdstuk vijf worden de doodsmachten beschreven en in hoofdstuk zes de belangrijkste stappen die de komende tien jaar gezet moeten worden. Hoofdstuk zeven schetst de verantwoordelijkheid van de kerk en het laatste hoofdstuk, met de titel ‘Het ene nodige’, gaat in op de hoop. Vooraf stelt De Lange nog dat 1990 natuurlijk niet het einde kan zijn van waar het in het CP om gaat, namelijk ‘een wending brengen in een aantal ontwikkelingen op politiek-maatschappelijk terrein, waardoor de doodsmachten minder kans krijgen’. Het zou mooi zijn als in 1990 een richtingsbesef geformuleerd kan worden en enkele concrete stappen kunnen worden gedaan. Het ging altijd al om bidden, bezinnen en besluiten, en daar moet de ‘uitvoering van de besluiten’ nadrukkelijk aan worden toegevoegd. Wat betreft de oecumenische beweging treedt de vierde generatie aan. ‘Als de voortekenen niet bedriegen, zullen zij veel nadruk leggen op beraad en wereldwijde communicatie in die zin, dat plaatselijke gemeenten met elkaar verbonden worden. Het wezen van de conciliaire gedachte is immers communicatie’ (p.13). De Lange legt bij het schetsen van de ontwikkelingen van de oecumene een scheiding bij 1968 ‘omdat zich toen een wending voltrok in de eenheidsconceptie, die in 1948 centraal stond’ (p.26). Ging het tevoren vooral om de eenheid van de kerken, vanaf Uppsala (eigenlijk vanaf Genève) gaat het om de eenheid van het mensengeslacht, en daarmee stond ‘het gerechtigheidsvraagstuk definitief op de agenda van de kerken’ (p.31). Bij het beschrijven van het begrip conciliariteit grijpt De Lange naar het boek van Ernst Lange, De Oecumenische utopie.Ga naar voetnoot129 Overigens is opvallend dat De Lange voor de wortels van het Conciliair Proces verwijst naar discussies en rapporten uit de oecumene waaraan hij tot op dat moment nog maar weinig aandacht besteedde, namelijk teksten over de katholiciteit van de kerk en het gezamenlijk belijden, uit o.a. New Delhi en Uppsala. Ook gaat hij in op de vraag waarom er zo weinig terecht komt van de vele uitspraken van de kerk over bijvoorbeeld ontwikkeling en apartheid. Hij denkt daarbij zelf aan het gebrek aan macht van de kerk, de ongeloofwaardigheid van de kerk doordat de lidkerken en de plaatselijke gemeenten zo weinig doen met het denkwerk van de oecumene en - samenhangend daarmee - de gedachte bij politici dat ze de voorstellen wel naast zich neer kunnen leggen omdat de kerken toch verdeeld zijn. De betrokkenheid van de locale gemeenten bij het CP is dus van cruciaal belang en moet veel aandacht krijgen. Het gaat hier immers om het wezen van de kerk: ‘wie de armen verloochent, verloochent Jezus Christus zelf’ (p.47). Ethiek en ecclesiologie hangen samen: ‘Hebben we de kracht en het vermogen om ethische vragen in de ecclesiologie binnen te laten?’ Hij herinnert aan Bonhoeffer | |
[pagina 359]
| |
die in 1933 en 1934 de noodzaak van een oecumenisch concilie aangaf en vervolgt: ‘Hier wordt de kerk opgeroepen zichzelf in het rad van de wereldgeschiedenis te gooien. Het rad van dood en onheil moet tot stilstand gebracht worden. Niemand luisterde...’Ga naar voetnoot130 In hoofdstuk 4 behandelt De Lange uitvoerig het begrip ‘gerechtigheid’ dat al, zo zegt hij, in 1925 in het oecumenisch denken een vaste plaats kreeg. De uitkomst van dat oecumenisch denkproces is het inzicht dat gerechtigheid een relatie-woord is. Dat is iets anders dan het begrip gerechtigheid uit het Romeinse recht; gerechtigheid wil niet beschreven, maar gedaan worden, is opdracht en belofte. De taak vorm te geven aan gerechtigheid geldt ook de collectieve zaken, maar in de ethiek en moraaltheologie gaat het vaak vooral over het handelen in persoonlijke relaties.Ga naar voetnoot131 Na de oorlog is hierover een nieuw denken op gang gekomen; de aandacht voor de mensenrechten is daar een uiting van. Het zoeken naar grenzen tussen de persoonlijke en de gezamenlijke verantwoordelijkheid is niet vruchtbaar; waarschijnlijk hebben we met iets heel anders te maken: ‘Pedagogen vertellen ons, dat de opvoeding tot persoonlijke verantwoordelijkheid sterk bemoeilijkt wordt in een tijd, die zich kenmerkt door een onzeker toekomstperspectief (Lea Dasberg). Hierdoor ontstaat de verleiding - zeker in een consumptiemaatschappij als de onze - ons over te geven aan de “zonde van de nalatigheid”. Deze houding wordt ook bevorderd door de gecompliceerdheid van de vraagstukken. Wie toegeeft aan deze verleiding (...) wordt onderdeel van een “massa” en dan is er noch sprake van persoonlijke verantwoordelijkheid, noch sprake van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Apathie en niet weerstand wordt dan het kenmerk’. (p.55) Een goede analyse van de werkelijkheid is noodzakelijk en van verzuim is sprake wanneer we ons onvoldoende rekenschap geven van de ernst van de vraagstukken en niet handelen naar wat we weten. Dat laatste zien we bij het hongervraagstuk. Gerechtigheid is het kernbegrip in het CP en staat in nauwe relatie met vrede en houdbaarheid. Bij het bezig zijn met deze vragen zijn conflicten onvermijdelijk en daarbij mag niet te vroeg gesproken worden over verzoening. Hier brengt De Lange Elie Wiesel (van wie hij veel las) ter sprake, van wie hij leerde dat in een crisisperiode het de agressor is die wordt geholpen door neutraliteit en nooit het slachtoffer. Als er ooit een kernoorlog uitbreekt, zal dat komen door onze apathie. Achter veel van de verschillen in visie gaan verschillen in ‘Godsopvattingen’ schuil, zo is de overtuiging van De Lange, en het gesprek daarover mogen we dus niet uit de weg gaan. In het vijfde hoofdstuk beschrijft De Lange de ‘doodsmachten’ met een schets van de wereldverhoudingen: de arm-rijk verhouding, de oost-west-problematiek (in het bijzonder de kwestie van de kernbewapening en de discussie daarover), de relatie tussen mens en natuur (waarbij De Lange liever spreekt over ‘heelwording’ dan over heelheid, om zo het procesmatige ervan te beklemtonen), en concludeert dat er wereldwijd spiralen van problemen zijn die in het teken van de dood staan en doorbroken moeten worden. Na het kennisnemen van de situatie volgt in de oecumenische ethiek het ontwikkelen van de wil tot verandering en de bekwaamheid daartoe, stelt De Lange in | |
[pagina 360]
| |
hoofdstuk zes. De theologische antropologie is hier van groot belang; De Lange gaat daar hier echter niet verder op in. Vervolgens moeten ook ‘volgende stappen’ ontwikkeld worden, de derde fase, waarover het in dit hoofdstuk gaat. De Lange heeft niet de pretentie om een scenario te schetsen, maar wil enkele aandachtpunten voor het CP aanduiden. Dat doet hij voor een reeks problemen op de drie terreinen van het CP, zoals schuldenproblematiek, landbouwbeleid, afschrikkingsdenken,Ga naar voetnoot132 Midden-Oosten, mensenrechten en milieuaantasting. Ten aanzien van de laatste thematiek spreekt De Lange de wens uit dat de milieuorganisaties wat agressiever worden ten aanzien van milieuonvriendelijk consumentengedrag: ‘het consumentisme als passieve en luie levenshouding is een ernstige bedreiging voor het meedenken en bewust handelen op politiek-maatschappelijk terrein’, schrijft hij. Sommige mensen zijn door hun persoonlijke omstandigheden niet in staat om te werken aan veranderingsprocessen in onze samenleving, maar de consumptieve levenshouding heeft hetzelfde effect. Versobering is niet de juiste oplossing: het gaat niet om minder bevrediging, maar een ándere bevrediging. In hoofdstuk zeven gaat het over de verantwoordelijkheid van de kerk. De Lange opent met een reeks citaten van Visser 't Hooft waarin deze de taak van de kerk op het terrein van de politiek omschrijft, een taak, die in sommige gevallen ook verzet tegen de overheid kan inhouden. De Lange trekt de parallel met het verzet van de kerken in de oorlog en dat tegen het optreden in Indonesië en Nieuw Guinea. Hij behandelt een reeks weerstanden tegen het politieke spreken van de kerk, en geeft vervolgens aan welke voorwaarden het spreken zou moeten voldoen, zoals het luisteren naar de slachtoffers en het maken van een goede analyse. En tot slot brengt De Lange in dit hoofdstuk de gedachte van Duchrow naar voren om ten aanzien van economische vragen het begrip ‘status confessionis’ nieuw leven in te blazen, en in ieder geval te beginnen met een ‘processus confessionis’.Ga naar voetnoot133 De Lange voelt zich hierdoor aangesproken, zo valt in zijn woorden te lezen. Tegelijk ziet hij dat kerkleden tijd nodig hebben, hoewel de tijd dringt. In het CP moet de waarheid gezegd worden, zegt hij Von Weizsäcker na, en dus moeten we het ook over ons eigen gedrag hebben. In het slothoofdstuk spreekt De Lange over ‘het ene nodige’. Zijn de maatschappelijke factoren wel gunstig voor de veranderingen die we in het CP beogen? Aan echte conciliariteit zijn de kerken in 1990 nog niet toe, het proces zal door moeten gaan. Eén ding is voor hem echter duidelijk: ‘de geschiedenis is niet een weg van het duister naar het licht, maar meer een worsteling van licht en duister’ (p.132). Daarom is de hoop ook van zo groot belang. Hoop als de spankracht die mensen hebben om te overleven én om de doodsmachten terug te dringen. ‘Hoop staat haaks op resignatie’ (p.133). Er zijn in de oecumenische beweging tenminste twee wegen ontwikkeld om te helpen waakzaam te blijven. Allereerst is er de weg van het elkaar deelgenoot maken van de eigen situatie, zoals in de contacten met gemeenten in de DDR gebeurt. En er is het model van de tegenmacht, dat in de oecumene opkwam toen het zedelijk appèl alléén op grenzen stuitte. ‘De kerk mag er geen misverstand over laten bestaan in welke richting de samenleving zich naar haar opvatting moet | |
[pagina 361]
| |
ontwikkelen. Er moet daarbij wel ruimte zijn voor verschil van inzicht over de wegen, die tot het doel leiden’ (p.135). De Lange besluit zijn boek als volgt: ‘Het gaat om gemeente-zijn in een mondiale samenleving.Ga naar voetnoot134 Het is een leer-proces, waartoe gemeenten geroepen zijn en waarop gemeenten wachten en waar zij op rekenen. De pijn van het mondiale moet gevoeld worden in de gemeente, die omgekeerd een stuwende kracht moet ontwikkelen om het kwade te keren. Het delen van brood en wijn is onverenigbaar met het voortduren van overvloed enerzijds en honger anderzijds. Is dit te hoog gegrepen? Laten we niet te vroeg juichen, maar ook niet te vroeg toegeven aan scepticisme. Waar komt het op aan? Het antwoord lezen we in de brief van Paulus aan de Philippenzen: “En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aan komt”.’ (p. 136). | |
Contacten met de DDRDe Lange blijft ook in deze periode geregeld schrijven over de beide Duitslanden. We noemden al eerder de gesprekken tussen de Nederlandse Raad van Kerken en vertegenwoordigers van de Bund van kerken in de DDR. In februari 1984 houden de Raad en de Bund een vijfdaagse consultatie in Potsdam, gewijd aan de vraag naar de vredesverantwoordelijkheid van beide kerkgemeenschappen. In deze periode speelde de (mogelijke) plaatsing van nieuwe raketten aan beide zijden. De delegaties waren het eens over hun afwijzing van het afschrikkingssysteem, en de Bund sprak uit dat niet-plaatsing in Nederland voor haar een steun in de rug bij het verzet tegen de stationering van raketten in de DDR zou zijn. Eén van de aandachtspunten van De Lange aangaande de DDR is de verwerking van het verleden. Als hierover verklaringen verschijnen, besteedt hij daaraan aandacht in zijn artikelen. Dat doet hij ook als in voorjaar 1988 de kerken in de BRD en de DDR de gezamenlijke verklaring Versöhnung und Verständigung publiceren, die betrekking heeft op de relatie met Rusland en o.a. de misdaden beschrijft die het Duitse leger daar beging.Ga naar voetnoot135 De Lange acht de verklaring van groot belang. Ter gelegenheid van de jaarlijkse herdenking van het bombardement van Dresden op 13 februari 1986 besloot de oecumenische raad van deze stad de kerken in de DDR uit te nodigen een oecumenisch verbond te sluiten. Twee jaar later waren alle 19 kerken, inclusief de rooms-katholieke kerk, aanwezig om dit verbond te bekrachtigen. De aanwezigen zegden toe in verschillende werkgroepen aan teksten over deelthema's te werken. En zo kwam tijdens een oecumenische assemblee in Dresden in april 1989 een tekst tot stand die aangeboden werd aan de verschillende kerken en meegegeven werd als bijdrage van de DDR aan de afgevaardigden naar het Europese oecumenische congres in Bazel. De tekst ontstond dus nog tijdens het oude regime, dat, zo vertelt Ter Laak die de bijeenkomst bijwoonde, nog poogde gedaan te krijgen dat de tekst over ‘meer gerechtigheid in de DDR’ niet in stemming gebracht werd, wat niet lukte.Ga naar voetnoot136 Naast waardering bevat het rapport ook kritiek op het systeem én op het eigen functioneren als kerken, en daarbij behandelt het gedetailleerd een groot aantal onderwerpen (waaronder het politiek geladen thema van de | |
[pagina 362]
| |
vredesopvoeding); waar men het niet met elkaar eens kon worden, worden discussiepunten genoemd. Een opvallende uitspraak is de volgende: ‘Als de socialistische samenleving met de westelijke samenlevingen onder de suprematie van economische doeleinden als economische groei, stijging van produktiviteit blijft en bevrediging van groeiende consumentenbehoeften de heersende waarden blijven, dan betekent dat de voor het overleven belangrijke hervorming en omkeer tot gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping worden gemist en verhinderd’.Ga naar voetnoot137 Het woord ‘omkeer’ is een centraal begrip in het rapport. Het zijn dergelijke geluiden die De Lange aanspraken. Twee belangrijke namen achter dit initiatief waren Falcke, die in nauw contact met de Raad van Kerken stond, en Garstecki, die in Nederland vooral contact had met het IKV en Pax Christi. Falcke is over deze periode, die uitliep op de Herfstrevolutie van 1989, enthousiast: ‘Eine Minderheitskirche wurde hier für dass Ganze der Gesellschaft politisch relevant und wirksam, indem sie im Zentrum des politischen Konfliktes präsent war und für die Selbstbefreiung des Volkes Partei ergriff’. Dit was een historisch novum: voor een kerk in het naconstantijns tijdperk zijn de modellen van volks- en staatskerk niet meer van toepassing; de kerk is gemarginaliseerd. Maar toch: ‘Die Präsenz in der Gesellschaft, die die DDR-Kirchen im Herbst 1989 lebten, war nicht die “eingerichtete” Präsenz in den Institutionen, nicht die flachendeckende Präsenz der Volkskirche, sondern die Aktuelle Präsenz im Brennpunkt gesellschaftlichen Konfliktes. Eine entfernte Analogie hat diese Präsenz in der gelebten Befreiungstheologie Lateinamerikas’. Het is op die brandpunten van het conflict, zo leren we van de weg van Jezus, ‘in denen Gottes Liebe brennt’.Ga naar voetnoot138 De Lange schrijft in maart 1990 in Evangelisch Commentaar een artikel over de kerken in de DDR waarin hij meldt hoe het verder is gegaan. De DDR-kerken kozen bewust voor het CP, dat leidde tot bewustwording en het aangaan van morele verplichtingen. Houtepen, deelnemer aan de gesprekken met de Ausschuss, ziet ook een duidelijk verband tussen het CP in de DDR en het ontstaan van een brede volksbeweging die leidde tot afbraak van de Muur.Ga naar voetnoot139 Falcke sprak in dit kader over ‘Eine Vorübung zur Herbstrevolution’. Op de revolutie van 9 oktober volgde de opening van de muur op 9 november, en het genoemde proces werd versmald tot ‘de bevrijding van de DDR door de Bondsrepubliek’, wat aan velen de verzuchting ontlokte: '40 Jahre umsonst gearbeitet’. Hier ligt een taak voor Nederland, vindt De Lange: ‘De 300 gemeenten die een partnergemeente hebben in de DDR moeten vooral over deze mistroostigheid en minderwaardigheidsgevoelens spreken, open en eerlijk, dus pastoraal. Daarbij kan de vraag aan de orde komen: waarom gingen wij Nederlanders naar de DDR? Er zijn een paar antwoorden. Wij troffen er een oecumenische kerk, wij troffen er een kerk zonder macht, het secularisatieprobleem was zeer herkenbaar, er werd gesproken over gerechtigheid en over het Koninkrijk. Dat is wat anders dan “umsonst”. Over deze punten moet het gesprek worden voortgezet en niet over de verworvenheden van de consumptiemaatschappij’.Ga naar voetnoot140 | |
[pagina 363]
| |
De vraag of de DDR-economie hervormd kon worden, zal nooit beantwoord worden. Sommigen spreken over de overwinning van het kapitalisme, maar dat is onzin: ‘Zo langzamerhand wordt één ding duidelijk. Er is slechts één economisch stelsel en dat is het stelsel van de gemengde economie. Bedrijfsleven en overheid dragen dan de hoofdverantwoordelijkheid, met op de flanken de vakbeweging, de consumentenorganisaties en (naar ik hoop steeds krachtiger) de milieuorganisaties. De politieke discussie gaat over de vraag veel/minder markt en veel/minder overheid’. De Bund had gehoopt een eigen bijdrage te kunnen leveren aan de zelfbepaling met name van de economische sociale politiek; dat is een illusie geworden. Maar men zal criticus blijven. ‘In de zogeheten “Berliner Erklärung von Christen aus beiden deutschen Staaten” (9-2-1990) blijkt dat overduidelijk. Ik hoop dat de oecumenische beweging in Nederland zich oriënteert op deze verklaring, een verklaring die zeer nauw aansluit bij de inhoud van het slotdocument van de Oecumenische Assemblee, gehouden in Bazel 1989’. De ontwikkelingen inzake de hereniging van Duitsland gaan snel. Op 1 mei 1991 doet De Lange verslag van de laatste ontmoeting van de Raad van Kerken met de Bund: de Bund zal namelijk opgeheven worden en opgenomen worden in de EKD. Met gemengde gevoelens, vertelt De Lange, omdat men zich afvraagt ‘of het wel waar is, dat men één volk is’. De onzekerheid op allerlei terreinen van het leven groeit. Materieel en geestelijk is het land er slecht aan toe. Voor de Wende had de kerk een meerwaarde; er waren goede contacten met de oecumene, er werd onder andere in het kader van het CP hard gewerkt aan het in de praktijk brengen van Bijbelse waarden. Dat lijkt nu te veranderen; dat in het voorjaar van 1991 toch een bijeenkomst in het kader van het CP plaatsvond in Erfurt, waar 1500 mensen kwamen, ziet De Lange als een teken van hoop. Maar hij waarschuwt zijn vrienden uit Centraal- en Oost-Europa om niet teveel te verwachten van het Internationaal Monetair Fonds: ‘These people use the false ideology of the so-called “trickle-down” theory’.Ga naar voetnoot141 | |
[pagina 364]
| |
Over de vraag hoe terugkijkend de rol van de kerken in de periode tot de val van de muur beoordeeld moet worden, is veel geschreven. In Nederland wijdde De Graaf haar dissertatie (uit 2004) aan de contacten tussen kerken en vredesbeweging in Nederland en de DDR; zij gaat daarin kort in op de gesprekken waaraan De Lange deelnam. Haar oordeel is kritisch, maar niet sterk onderbouwd, en valt samen te vatten als: de Nederlandse gesprekspartners waren te weinig kritisch en naïefGa naar voetnoot142 De Nederlandse deelnemers ontkennen dat; ze ervoeren de gesprekken als open en kritisch en waren zich er van bewust dat er door Lewek over de gesprekken gerapporteerd zou worden: dat sprak gezien haar positie vanzelf. Zelf deden zij er alles aan om te voorkomen dat ze door uitlatingen en publicaties in Nederland hun gesprekspartners in gevaar zouden brengen.Ga naar voetnoot143 Voor De Graaf lijkt dat echter het bewijs van hun weinig kritische houding.Ga naar voetnoot144 Falcke evalueerde de gesprekken zelf ook. Omdat hij bij alle terugblikken en na alle Stasi-onderzoek onomstreden en gerespecteerd is gebleven, maken we bij de evaluatie van zijn opmerkingen gebruik. Falcke vond het belangrijk kritisch terug te kijken en daarin ook de eigen positie mee te nemen; we beschreven Falcke en zijn gedachten hierover al in hoofdstuk 3.Ga naar voetnoot145 In een bijdrage die hij in 2002 in Münster op een studiedag presenteerde, beschrijft hij de drie vredesconsultaties van de Raad van Kerken en de DDR-kerken en de gesprekken tussen de Ausschuss en de delegatie uit Nederland waar De Lange deel van uitmaakte.Ga naar voetnoot146 Falcke onderscheidt tussen de periode tot midden jaren '80 en de periode daarna toen in andere landen van het Oostblok zaken begonnen te veranderen (Gorbatsjow), maar de DDR zich daarvoor afsloot. In die eerste periode was het vooral belangrijk het gesprek met de staat gaande te houden en geen confrontatie uit te lokken, omdat dat levensgevaarlijk zou zijn. In deze periode viel bisschop Werner Krusche het IKV hard aan toen dat wél de confrontatie zocht en daarmee groepen in de DDR in gevaar bracht. Voor de kerken in | |
[pagina 365]
| |
de DDR was het belangrijk als partners groepen te hebben die zich inzetten voor ontwapening aan eigen zijde, zodat duidelijk was dat ze geen ‘vijfde colonne’ waren. Vanaf midden jaren tachtig was er meer ruimte voor de weg die het IKV wilde gaan, en de gebeurtenissen in Dresden (hierboven beschreven) gaven daar invulling aan. Vervolgens beschrijft Falcke de gesprekken tussen zijn groep en die van De Lange en doet daar aan zelfonderzoek. Hij beschrijft hoe in de gesprekken ‘systemimmanent’ kritisch over economie, milieu en ontwikkeling werd gesproken en politieke voorstellen werden ontwikkeld. Vervolgens zegt hij dan: ‘Heute aber fragt man rückblickend: “Warum haben wir damals nicht die Systemfrage gestellt?” Geschah es aus ökumenisch-freundschaftlicher Rücksicht, dass die Niederländer uns nicht zur Systemfrage aufforderten, oder waren sie - wie manche Linken im Westen - von einer anti-antikommunistischen Kritikhemmung befallen?” Und waren wir DDR-Christen trotz der ständig erfahrenen wirtschaftlichen Engpässe betriebsblind, scheuten wir die politische Konfrontation, rettetten wir uns in blauäugigen Optimismus?’ Op die vraag antwoordt Falcke dat hij dit alles niet apologetisch wil afwijzen, maar dat wel de tegenvraag gesteld moet worden ‘ob bei dieser heute gängigen Frage die geschichtliche Differenz zwischen Tatzeit und Errinerungszeit und das Kriterium der Zeitgerechtheit des Handelns bedacht ist’. Immers: tot 1989 zagen de beide delegaties als hun belangrijkste taak de vraag te beantwoorden wat er in Nederland en de DDR gedaan moest worden op weg naar een rechtvaardige, participatoire en houdbare samenleving. Over de ‘Systemfrage’ zegt Falcke dat wellicht daarin eerder geoefend had moeten worden. Immers, bij de Wende bleek dat de basisgroepen wél in staat waren tot verandering van het reëel bestaande socialisme, maar politiek volstrekt hulpeloos waren toen het socialisme als systeem in elkaar stortte. Falcke bedoelt hier niet te zeggen dat men niet kritisch genoeg was geweest over het systeem, maar dat men er niet de gedachten over had laten gaan wat er gedaan zou moeten worden wanneer het systeem op zou houden te bestaan. Falcke vond de manier waarop na de Wende over alle ervaringen van de Oost-Duitsers in kerk en maatschappij werd heen gewalst, het westerse economisch denken kritiekloos werd omhelst en de Bund zich moest voegen in de EKD, verschrikkelijk. Alle denken over het verleden bleef verstrikt in de Oost-West-tegenstelling en het Zuiden en het milieu kwamen niet meer aan bod. Falcke noemt daarom de jaren 1989-1994 de zwaarste van zijn loopbaanGa naar voetnoot147 en schrijft: ‘Es bestätigte sich, was uns die niederländischen Freunde in den siebziger und achtziger Jahren immer wieder sagten: Der real existierende Westen ist keineswegs die Antwort auf unsere Fragen’.Ga naar voetnoot148 Voor het overige is Falcke positief over de gesprekken: ze hielpen de DDR-kerken het zicht op de wereld (ook op de Derde Wereld) te houden en hielpen kerken van beide zijden om zich kritisch te blijven verhouden tegenover de eigen samenleving. Overigens haalt Falcke in zijn tekst enkele malen De Lange aan. Eerst waar deze Falcke toevertrouwt dat hij zo graag in de DDR kwam omdat hij daar een kerk meemaakte die werkelijk leerde van de Wereldraad. En aan het eind van zijn artikel vertelt hij over De Langes opmerking bij de consultatie van 1989 dat in Europa behoefte was aan een nieuwe beweging voor praktisch christendom. De terugblik van De Lange op de gesprekken is duidelijk gekleurd door de visie van Falcke: we | |
[pagina 366]
| |
treffen er dezelfde teleurstelling in aan dat er aan beide zijden zo weinig geleerd is van de voorbije tijd. | |
EuropaOok in deze periode was De Lange nog lid van de Europese Oecumenische Commissie voor Kerk en Samenleving, EECCS. Hoewel De Lange er veel aan gedaan heeft om dat te voorkomen, was de aandacht in de kerken voor Europa teruggelopen. Vanaf het eind van de jaren tachtig kwam daarin een kentering, veroorzaakt door twee factoren: de val van de Muur en de nabijheid van het jaar 1992, waarin de Europese eenheid weer een forse stap dichterbij zou komen door het wegvallen van de binnengrenzen en daarmee het ontstaan van één markt. Delors, de voorzitter van de Europese Commissie hamerde, wanneer hij sprak over ‘1992’, steeds op het sociale gezicht van Europa. Hier ligt ook de zorg van De Lange. In de jaren '80 heeft de armoede weer zijn intrede gedaan in Europa: in een artikel in De Bazuin eind 1988 noemt hij het getal van 45 miljoen armen in de EG en dat aantal stijgt. EECCS waarschuwde al in 1983 voor een groeiende tweedeling in Europa.Ga naar voetnoot149 Van 15-21 mei 1989 vond in Bazel de eerste Europese Oecumenische Assemblee plaats over het thema gerechtigheid en vrede. De Lange beschouwde de bijeenkomst, waar hij zelf ook aanwezig was, als een belangrijke impuls voor de Europese oecumenische beweging én voor het Conciliair Proces.Ga naar voetnoot150 Wel had hij kritiek op het Document van Bazel. Daarin wordt zijns inziens nogal harmoniserend over de relatie tussen God en mens en over de plaats van de mens in de schepping gesproken. Het kwaad moet benoemd worden, en dat deed Bazel niet. De Lange wijt dit mede aan het ontbreken van een inleiding in Bazel zelf waarin de stand van de oecumenische en katholieke ethiek uiteen werd gezet. Ook vindt hij dat het document te weinig de transformerende kracht van de kerken laat zien. En het document is ook zwak als het om economische vraagstukken gaat; onvoldoende wordt aangegeven wat de inhoud van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ is. Ook op het gebied van de bewapening bleef Bazel achter bij andere oecumenische bijeenkomsten. Voor de Europese verkiezingen in juni 1989 roept de Raad van Kerken alle stemgerechtigden op te stemmen ‘om daarmee aan te geven dat democratische controle ook op Europees niveau noodzakelijk is’. De Lange uit in een artikel in NRC vlak vóór die verkiezingen ook zijn kritiek op het democratisch gehalte van Europa, en hij spreekt zijn zorg uit over de sterke lobby in Brussel van het bedrijfsleven en de zwakke lobby van NGO's en kerken.Ga naar voetnoot151 EECCS heeft gelukkig wel veel contacten met verschillende directoraten in Brussel. Daar en bij de assemblee van de Europese kerken in Bazel wordt duidelijk naar voren gebracht dat de kerken niet zo erg geloven in de heilzame werking van het marktmechanisme. De Sectie voor Sociale Vragen van de Raad stelde voor om de jaarlijkse beleidsconferentie van de Raad van Kerken in 1990 als thema te geven ‘Europa '92 en de kerken’. Belangrijke punten van kritiek op de ontwikkelingen waren de vrijwel volledig economische invulling van de eenwording, de veel te optimistische inschattingen van de sociale gevolgen ervan, de geringe aandacht voor de regionale ver- | |
[pagina 367]
| |
schillen in doorwerking van de effecten, de gebrekkige invulling van de sociale rechten van alle ingezetenen en het veronachtzamen van de ecologische gevolgen van economische groei. Het proces van eenwording was echter al te ver voortgeschreden om die af te wijzen; bovendien werd tijdens de conferentie geconstateerd dat voor veel onderwerpen een Europese politiek noodzakelijk is. Daarom pleitte de conferentie ‘voor een optie, waarin kerken tezamen met anderen zich inzetten om het voortgaande proces van Europa '92 te sturen in een richting waarin sociale, ecologische en culturele aspecten wel tot hun recht komen’.Ga naar voetnoot152 Verbreding, het openstellen van de Unie voor landen in Midden en Oost Europa moet met voorrang op de agenda komen. De kerken zullen ook hun internationale netwerken moeten versterken om op de Europese processen invloed uit te oefenen. Ook op het tweejaarlijkse beraad van Raad van Kerken, Humanistisch Verbond en de vakcentrales was in 1991 de vraag aan de orde ‘Welk Europa willen wij?’ Dit leverde een gezamenlijk pleidooi voor een sociaal Europa op, wat haaks stond op de visie van de werkgevers die bij monde van hun voorzitter in Trouw (8 juni) hadden laten weten dat economische eenwording van Europa voor alles zou moeten gaan. Op 5 november 1990 vond een gesprek plaats van vertegenwoordigers van protestantse kerken in Europa met Delors. Deze sprak wederom zijn zorg uit over Europa, en zei dat de Europese Gemeenschap behoefte had aan een ‘hart en ziel’. Deze woorden namen een grote vlucht: er werd later zelfs een fonds naar vernoemd waaruit initiatieven op dit terrein werden gefinancierd. Delors verwelkomde iedere kwalitatieve bijdrage aan de strijd tegen ‘de overwoekerende en alles-doodmakende ziekte van het materialisme en de neerdrukkende consumptiementaliteit en tegen de te enge wij-mentaliteit, die alleen opkomt voor de eigen belangen’, zoals De Lange diens woorden interpreteerde.Ga naar voetnoot153 Het ging Delors om de eigen karaktertrekken van het Europese model, ‘waarbij gezocht wordt naar een evenwicht in de relatie tussen mens en gemeenschap’.Ga naar voetnoot154 EECCS zette zich aan de taak een antwoord te formuleren. Veel aandacht ging uit naar de relatie ecologie-economie, en de gevolgen van een verandering daarin voor de werkgelegenheid en de levensstijl. Kerken moeten aan zelfonderzoek doen, maar kunnen ook een rol spelen in het proces van het bevorderen en accepteren van veranderingen. Voor de Wereldraad schrijft De Lange in 1992 een artikel over het ‘menselijke gezicht van Europa’, waarin hij zowel het belang van de Europese samenwerking beschrijft als aangeeft waarom hij de EG als onvoltooid beschouwt. In de eerste plaats vanwege het voortbestaan van armoede in Europa waarvoor weinig belangstelling bestaat bij de overheden. Voorts vanwege de structurele werkeloosheid, vanwege het gebrek aan aandacht voor het milieu (doordat het heersende economisch paradigma daar geen ruimte voor biedt) en tot slot vanwege het gebrek aan politieke wil om verantwoordelijkheid voor anderen te aanvaarden (zoals blijkt uit de landbouwpolitiek van de EG die ontwikkelingslanden schaadt). De Werkgroep Europese Gemeenschap van de Raad van Kerken was een logisch voortvloeisel van de hierboven beschreven activiteiten en ook de aandachtspunten van de werkgroep spreken voor zich: het democratisch gehalte en de sociale dimensie van de gemeenschap, milieu, Noord-Zuid verhouding, ‘het ene Europa’, de | |
[pagina 368]
| |
positie van de vrouw en het geloofsgetuigenis in een geseculariseerd Europa. De Lange is initiatiefnemer van de werkgroep en voorzitter daarvan tot augustus 1997.Ga naar voetnoot155 Het adviseren van de Raad van Kerken over Europa was niet eenvoudig. De Hervormde Kerk had weliswaar een traditie van bezinning op Europa, maar dat gold niet voor de andere kerken. Dat bleek bijvoorbeeld in 1997 toen een door De Lange en Hogebrink op verzoek van en voor de Raad geschreven notitie in de Raad besproken werd. De notitie informeerde de Raad over de ontwikkelingen en formuleerde een aantal problemen (als uitdagingen), zoals het achterblijven van de sociale en economische ontwikkeling in de gemeenschap en het ontbreken van een gemeenschappelijke buitenlands- en veiligheidsbeleid. De bespreking in de Raad liep op een teleurstelling uit: er was nog geen draagvlak ‘om tot een begin van een visie op Europa te komen’ schreef de werkgroep.Ga naar voetnoot156 De Lange schreef hierover een boze brief aan de secretaris van de Raad: de leden zeggen eerst dat hun kerk geen mening heeft en vervolgens noemen ze de notitie niet kritisch genoeg. Hij acht de basis voor de werkgroep zo wel erg wankel. Al eerder had de werkgroep een visiestuk geschreven, waarvoor De Lange de preambule (waarin hij het begrip ‘gerechtigheid’ centraal stelt) en de paragraaf over de sociale vraagstukken schreef. Dit stuk werd uiteindelijk in 1994 gepubliceerd onder de titel Wat ons in Europa bindt. Hierin wordt ook veel belang toegekend aan het geven van aandacht aan culturele vragen en de Europese identiteit. De werkgroep besprak de activiteiten van EECCS en volgde met zorg de besprekingen over samenvoeging van EECCS en CEC. Men was weliswaar van mening dat dit op den duur wel zou moeten gebeuren, maar had zorg over de positie van de rooms-katholieke kerk in het geheel en het gewicht dat de CEC zou geven aan samenlevingsvragen aangezien de Oost-Europese kerken op dat terrein nog zo weinig ervaring hebben. Uiteindelijk vond de fusie in 1999 plaats en werd EECCS de afdeling voor Kerk en Samenleving van de CEC. In de zomer van 1997 zou in Graz de tweede Europese Oecumenische Assemblee plaatsvinden, met als thema ‘verzoening’. De Lange zag ernaar uit, maar hij was niet onverdeeld enthousiast over het werkdocument dat tevoren verspreid werd. In het leggen van de relatie met het alledaagse leven schiet het document zijns inziens te kort, vooral doordat de analyse niet ver genoeg gaat. Te weinig kritisch wordt naar de eigen positie gekeken. ‘Wij hebben behoefte aan een theologie die opkomt voor het Leven, niet alleen in de prediking en in de voorbede, zelfs niet alleen in het belijden (al zou dat een grote stap zijn), maar vooral in concrete daden’.Ga naar voetnoot157 | |
[pagina 369]
| |
Werkgroep BevolkingIn veel kleinere artikelen, of in delen van grotere artikelen, blijft De Lange de jaren door aandacht besteden aan het bevolkingsvraagstuk. Hij moet ook wel, want mensen die met hem (en met de kerken) in discussie gaan, stellen daar steeds weer vragen over: er gaat zelfs geen avond over het CP voorbij zonder dat daar vragen over gesteld worden, zo vertelt hij. De vraag is dan altijd: ‘wat voor zin heeft het de honger te bestrijden als mensen in de Derde Wereld zelf niet nadenken over hun gezinsomvang?’ De Lange wordt niet moe te vertellen over het standpunt van de Wereldraad en de visies van de Nationale Adviesraad, waar hij in deze periode deel uitmaakte van de twee werkgroepen die over deze thematiek een advies schreven. Grote nadruk legt hij daarbij steeds op de rol van de vrouw: de meeste vrouwen krijgen meer kinderen dan ze willen; zij moeten dus geholpen worden door middel van een positieverbetering en toegang tot methoden voor geboorteregeling. En hij is buitengewoon kritisch ten opzichte van de opvattingen van het Vaticaan hieromtrent, zoals ook blijkt uit het NAR-advies dat geschreven werd voor de VN-conferentie over bevolking en ontwikkeling die in 1994 plaatsvond. De Raad van Kerken vroeg om een advies aan de Sectie Sociale Vragen over dit onderwerp, nadat een verzoek van de Wereldraad was ontvangen om reflectie op de VN-conferentie over bevolking en Ontwikkeling van september 1994. Er werd een werkgroep ingesteld waarvan De Lange lid werd, die eind 1997 met een advies kwam: ‘Enkele kanttekeningen en vragen bij het wereldbevolkingsvraagstuk’. In maart 1998 verscheen het, na een positieve bespreking in de Raad van Kerken, als discussiestuk van de Raad. Het document benadrukt het belang van (erkenning door de kerken van) de seksuele en reproductieve rechten, die overigens niet gelijk staan aan onbeperkte individuele reproductieve en seksuele vrijheid, maar verwijzen naar de onvervreemdbaarheid van het eigen lichaam en bovendien verantwoordelijkheid in zich dragen ten aanzien van huidige en toekomstige generaties. Stabilisatie van de bevolking is wenselijk, maar die wordt vooral bereikt ‘niet door mensen vanuit hun voortplantingsgedrag te beschouwen en te manipuleren, maar door hun waardigheid in het oog te houden en de kwaliteit van hun leven te helpen bevorderen’. Ook het negatieve groeicijfer in Oost-Europese landen moet ons een zorg zijn. Uitvoerig wordt daarom ook ingegaan op de verantwoordelijkheid van de rijke landen inzake ontwikkeling (ontwikkelingssamenwerking, schuldenproblematiek, technologie e.d) maar ook inzake de milieugebruiksruimte waarop zij een veel te groot beslag leggen. ‘Een kritische houding tegenover pro-natalistisch overheidsbeleid in de rijke landen is daarom zeker geboden’. | |
Relatie met Rooms-Katholieke KerkOver de encycliek Centesimus Annus uit 1981 die een pleidooi bevat voor een aangepaste sociale markteconomie is De Lange teleurgesteld. De theologisch-ethische uitgangspunten acht hij zwak geformuleerd. In de oecumenische discussie, maar ook in de brief van de Amerikaanse bisschoppen over de economie, is al grondig nagedacht over het begrip gerechtigheid; men had daar beter op terug kunnen grijpen. Nu gaat men er in feite achter terug. Over de mens wordt te algemeen gesproken, maar een sociologische analyse van het machtsprobleem blijft achterwege. Populorum Progressio was wat dat betreft beter. Over het milieu wordt veel te weinig gezegd. De paus waarschuwt wel voor het zegevierend binnenhalen van het kapitalisme in | |
[pagina 370]
| |
Oost-Europa, maar dat hij dat steeds met de gedachte lardeert dat het communisme faalde door het atheïsme doet daar afbreuk aan.Ga naar voetnoot158 Heel fel kan De Lange af en toe uithalen naar het Vaticaan. Bijvoorbeeld in HN-magazine waar hij refereert aan de gelukwens van de paus aan Pinochet vanwege diens gouden huwelijksfeest. ‘Zo'n man een gelukstelegram sturen is een dreunende klap in het gezicht van allen die onder zijn verantwoordelijkheid gemarteld zijn en van de nabestaanden van onder zijn regiem om het leven gebrachten. Intussen praat het Vaticaan op hoge toon over mensenrechten. Wanneer tonen de rooms-katholieken in de hele wereld eindelijk eens dat ze van deze schijnheiligheid niet langer gediend zijn? Dat je in die kerk wilt blijven, begrijp ik wel, maar dat je je zwijgend onderwerpt aan een leiderschap van zo'n man met al zijn afschuwlijke pretenties - Stedenhouder van Christus, Heilige Vader, etc. - daarvoor heb ik geen begrip. Bij navolging van Jezus stel ik me iets anders voor.’Ga naar voetnoot159 | |
Christelijk Sociaal CongresEind 1991 vond in Doorn het Christelijk Sociaal Congres plaats, 100 jaar na het eerste congres en het verschijnen van de Encycliek Rerum Novarum. De Lange maakte deel uit van de voorbereidingsgroep, later ‘Initiatiefgroep Christelijk Sociaal Congres’ genoemd, maar ging er heen met de op de tekst van het basisdocument (dat de titel Bedreigde Verantwoordelijkheid droeg) gebaseerde angst dat het zou gaan over soevereiniteit in eigen kring.Ga naar voetnoot160 Mede door naar zijn oordeel goede interventies van Goudzwaard, Van Dijk en Tieleman (naast hen waren er nog veertien andere sprekers) liep het anders. ‘Verantwoordelijkheid’ was een centraal begrip op het congres. Het ging over de bedreiging van het bestaan door armoede, milieudegradatie en ontwikkelingen in de arbeid. Van Zuthem gaf in zijn inleidende woorden al aan dat het katholieke begrip ‘subsidiariteit’ en het protestantse ‘souvereiniteit in eigen kring’ in het verleden weliswaar een grote rol speelden, maar dat toch veel verantwoordelijkheden zijn ‘blijven liggen, niet benoemd, niet opgepikt, vakant gebleven’.Ga naar voetnoot161 De nadruk zal daarom moeten liggen op de persoonlijke verantwoordelijkheid, om vervolgens toe te werken naar ‘een betere verdeling van verantwoordelijkheid’. Goudzwaard deed, na een analyse van de oorzaken van problemen, een pleidooi voor het organiseren van de ‘voorzorg’, een thema dat bij het spreken over de ‘economie van het genoeg’ een centrale plaats inneemt. Van Dijk sprak over persoonlijke verantwoordelijkheid. Hij verklaarde blij te zijn dat in het werkboek van het congres het thema ‘bedreigde verantwoordelijkheid’ was bijgesteld tot ‘oproep tot verantwoordelijkheid’. Immers: mensen in de Derde Wereld en de natuur als geheel worden niet primair in hun verantwoordelijkheid, maar in hun bestaanszekerheid bedreigd, en dat is een appèl aan | |
[pagina 371]
| |
ónze verantwoordelijkheid. Ook waarschuwde hij voor een eenzijdig accent op de individuele aansprakelijkheid. Daarom haalt hij de verbondsgedachte naar voren: ‘daarin wordt immers veel minder nadruk gelegd op het autonome subject en meer op de onderlinge betrokkenheid van mensen die in een concrete samenleving (door God) op elkaar zijn aangewezen en dan ook aan elkaar gewaagd zijn en voor elkaar instaan’.Ga naar voetnoot162 Van Dijk geeft ook een reeks antropologische notities die hij aan de bijbel ontleent. Het leven vanuit de sabbath, het ‘respondeo, ergo sum’ wat wil zeggen dat een mens via de ‘inbraak’ van de Ander/ander zichzelf wordt en daarmee een ‘excentrische’ identiteit heeft. Van Dijk doet hierbij een beroep op joodse denkers, in het bijzonder Levinas. Van daaruit loopt Van Dijks inleiding uit op een ‘pleidooi voor toewijding en ontvankelijkheid, tegen de achtergrond waarvan de oproep tot verantwoordelijkheid niet minder krachtig, maar wel minder bedreigend en belastend, en hopelijk bemoedigender en feestelijker kan klinken, zodat we niet contre coeur, maar van harte beschikbaar komen’.Ga naar voetnoot163 Dat De Lange deze inleiding erg waardeerde, spreekt bijna voor zich: hij bevat, zoals we zagen, schitterende passages, maar bovendien veel verwijzingen naar denkers en gedachten over de mens die De Lange, zo zal blijken uit hoofdstuk 6, na aan het hart lagen. Tieleman reageerde op een referaat van Hirsch Ballin, minister van Justitie. Hij liet zien dat met begrippen als ‘rentmeesterschap’ in de praktijk alle kanten opgegaan blijkt te kunnen worden en haalde - waarschijnlijk tot De Langes grote genoegen - de argumentatie van de minister voor het terugtreden van de overheid onderuit als een verwisseling van oorzaak en gevolg. Daarnaast toonde hij hoe het individu dagelijks vele malen zijn stem uitbrengt (bijvoorbeeld met zijn koop-, rij- en t.v.-kijkgedrag), maar dat veel van de consequenties van diens levenspatroon alleen op het niveau van de collectiviteit zichtbaar worden. De overheid heeft een belangrijke taak in het leren van de burger om op een verantwoordelijke manier met zijn invloed om te gaan. De taak van de overheid wordt dus steeds belangrijker. Voorts zal erkend moeten worden dat keuzen, bijvoorbeeld ten bate van het milieu, gemaakt moeten worden die nu nog uit de weg gegaan worden ‘in een soort bijgeloof dat er ergens een volmaakte harmonie van belangen moet zijn’. Er zal bovendien minder gebogen moeten worden voor de economie en haar ‘vermeende wetten’.Ga naar voetnoot164 Tot grote verrassing en vreugde van De Lange werd op de slotmanifestatie Banning genoemd ‘als een man die veel heeft bijgedragen in de vormgeving van kerk en samenleving’. De Lange wist nog al te goed hoe Banning behandeld was bij het in 1952 gehouden congres, en stelde dan ook ‘dat deze geste zeer gewaardeerd werd, met name door degenen, die in de traditie staan van het oecumenische sociale denken’. Hiermee was ook een wens van De Lange vervuld die hij tevoren samen met Goudzwaard uitsprak, namelijk dat er een brug geslagen zou worden tussen de christelijk-sociale beweging en de oecumenische beweging. Hun vrees dat, als uitvloeisel van de voorrang die in de christelijk sociale beweging gegeven wordt aan ‘het anthropocentrische element’, er te weinig aandacht zou zijn voor ecologische vragen, was niet bewaarheid.Ga naar voetnoot165 In 1992 werd de Stichting Initiatief Doorwerking Christelijk-Sociaal Congres opgericht, die voortgaande bezinning op de christelijk-sociale uitgangspunten in relatie tot praktische sociale vragen nastreeft. | |
[pagina 372]
| |
In de Remonstrantse BroederschapIn het vorige hoofdstuk beschreven we al hoe De Lange steeds verder afraakte van de remonstrantse gemeente in Den Haag; ook zijn landelijke activiteiten waren begin jaren '80 aan het afnemen, ook al bleef hij zich tot in de jaren negentig met allerlei discussies, in het bijzonder de 2%-actie en het Conciliair Proces, inlaten. In 1993 staat de Remonstrantse Broederschap voor de vraag of zij gaat deelnemen aan de besprekingen met de hervormde, gereformeerde en lutherse kerken om tot één protestantse kerk te komen. Groeneveld interviewt in dat kader voor NRC (17-9-1993) een aantal remonstranten, onder wie De Lange, van wie hij zegt dat die al zoveel ruzies heeft meegemaakt in de remonstrantse gemeente in Den Haag dat hij er schoon genoeg van had en in de hervormde Kloosterkerk ging kerken (leuk winterwerk, goede gesprekskringen, hoog ontwikkelde liturgie en een predikant die goed kan preken). Hij vindt dat er zo snel mogelijk één ‘evangelische kerk van Nederland’ moet komen naar het voorbeeld van Duitsland. Iets anders is niet meer te rechtvaardigen. ‘Eén evangelische kerk, heel breed en pluriform, waarin vrijwel alles kan, behalve het geloof in reïncarnatie. Want wie dat pad op gaat hangt een valse onchristelijke leer aan’. | |
5. In de PvdAIn 1981 had de PvdA een regering gevormd met het CDA en D'66, maar door de spanningen tussen de partijen en verschillende personen uit die partijen, was dit kabinet slechts een kortstondig leven beschoren. En hoewel de PvdA na de verkiezingen van 1982 de grootste partij was, was het dus logischer dat een CDA-VVD-kabinet ontstond, dat over een meerderheid kon beschikken. De PvdA ging de oppositie in, gefrustreerd omdat men niet de kans had gehad met een eigen oplossing voor de economische problemen te komen, en intern verdeeld over de aanpak ervan. Toch bleef men bij de oude opvattingen: behoud van de sociale zekerheid, koop-krachtgarantie voor de echte minima en arbeidstijdverkorting om werkgelegenheid te creëren. In de tweede helft van de jaren tachtig gaat dit veranderen, en beginnen ‘de panelen te schuiven’, tot grote zorg van De Lange. De Lange blijft een kritisch-solidair lid van de PvdA, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de bespreking die hij in 1986 in Hervormd Nederland wijdt aan het programma van zijn partij. Het meest kritisch is daarin zijn kanttekening bij de wens in het program om in de stelselherziening van de sociale zekerheid meer ruimte te bieden voor verdere individualisering. Hij heeft moeite met een dergelijk woord in een socialistisch programma. Economische zelfstandigheid: prima, maar bij individualisering hoor je niet direct ‘toewending naar de ander’ terwijl het daar toch om gaan in het socialisme. Ook zijn vriend Heering laat zich, met instemming van De Lange, in die zin kritisch uit over het PvdA-programma Schuivende Panelen in een artikel over de mensbeschouwing in dit rapport.Ga naar voetnoot166 Die zorg over de koers van zijn partij is ook te lezen in een lovend en bewogen In Memoriam van De Lange bij de dood van Joop den Uyl, in Tijd en Taak begin 1988, met als titel ‘Joop den Uyl. Waar visie ontbreekt, komt het volk om’. Met deze ‘schitterende versregel uit Spreuken’ sloot Den Uyl zijn regeringsverkla- | |
[pagina 373]
| |
ring in 1973 af, vertelt De Lange, en de waarheid daarvan is ‘met handen te tasten’ in de nationale en internationale politiek. Met het wegvallen van Den Uyl is het politieke woord schaars geworden, ‘het politieke woord dat ons optilt boven het dagelijkse bestaan, het woord dat geestelijke en maatschappelijke vormkracht heeft tegelijk’. De Lange haalt zelf nog een ander woord uit Spreuken aan, waaraan Den Uyl zich altijd hield: ‘Doe uw mond open ten bate van de stomme, ten behoeve van het recht van allen die wegkwijnen.’ Uniek was zijn combinatie van diepe bewogenheid en scherpzinnigheid. ‘Zonder enige overdrijving kunnen we zeggen dat Joop den Uyl de intellectuele kracht en bezieler van de PvdA is geweest, al vanaf de jaren dat hij leiding gaf aan de Wiardi Beckmanstichting’. En ook al had hij jong afscheid genomen van de kerk, hij was op de hoogte van wat daar gebeurde, voelde zich verwant met het oecumenische sociale denken en ergerde zich over ‘de pretentie van de christendommelijkheid’. ‘Een groot tijdgenoot en bondgenoot is weggevallen’. De Langes kritiek houdt aan: medio 1991 stelt hij dat het ‘de laatste tijd’ in de PvdA er aan ontbroken heeft om de eigen beginselen duidelijk over het voetlicht te brengen; ook ontbrak een heldere presentatie van de relatie tussen beginselen en concrete politieke vraagstukken.Ga naar voetnoot167 De PvdA doet niet meer aan systematische scholing van kader en ‘Principiële discussies worden weinig geëntameerd en als ze er eventjes zijn - Schuivende Panelen - worden ze niet afgerond met duidelijke conclusies.Ga naar voetnoot168 Zo ontstaat verwijdering’. De economie is dominant geworden en daardoor is ook bij sociaaldemocratische economen de neiging ontstaan ‘om de correctie op het marktmechanisme - het budgetmechanisme - in een minder gunstig daglicht te stellen’. Het ontbreekt aan duidelijke visies op een groot aantal terreinen: milieu, toekomst van de arbeid, criminaliteit, sociale zekerheid, subsidies. In 1994 herhaalt hij deze kritiek, maar betrekt hem op de hele maatschappij die een dominante positie toekent aan economie en technologie. ‘De overheid dient het denken over een publiek ethos op te roepen’, dat wil zeggen: niet een moraal opleggen maar bevorderen dat er nagedacht wordt over moraal. In het kader van de periodieke gesprekken van de Raad van Kerken met politieke partijen vond eind november 1990 een gesprek met de PvdA plaats over gerechtigheid en sociale rechtvaardigheid.Ga naar voetnoot169 De Lange is hier aanwezig als vertegenwoordiger van de Raad. Ter discussie staat onder andere een nota van de Sectie Sociale Vragen over gerechtigheid, die door De Lange op de bijeenkomst nog wordt toegelicht. Spreker aan de kant van de PvdA is De Beus. De Lange is bij deze bijeenkomst ook inderdaad een vertegenwoordiger van het gedachtegoed van de Raad van Kerken; dat kan evenwel niet gezegd worden van De Beus ten aanzien van de PvdA, die in de discussie door een vertegenwoordiger van de PvdA wordt bekritiseerd als iemand die de PvdA-politiek niet begrijpt, bijvoorbeeld bij het afwijzen van de verdelingsfilosofie van Tinbergen en Den Uyl en bij het ontkennen dat er op dit moment sprake zou zijn van een sociale kwestie. Anderzijds verwijten de PvdA- | |
[pagina 374]
| |
deelnemers de kerken louter met morele appèls te komen; de kerken zouden zo concreet mogelijk moeten zijn. De Lange wijst erop dat de kerken die suggestie al lang in de praktijk brengen: het is een combinatie van zakelijke en ideële overwegingen die het morele appèl van de kerken vormt. In september 1996 wordt in een volgend gesprek als thematiek gekozen voor ‘de toekomst van de arbeid’, waarover De Lange eerder een Trefpunt-notitie schreef. Centrale punten daarin zijn de relatie tussen zingeving en arbeid (en het vaak ontbreken van arbeid) en de kloof tussen hooggeschoolden met goede banen en betaling en laaggeschoolden met tijdelijke banen, laagbetaald. Over die thematiek schreef De Lange al eerder in Trouw een kritisch artikel naar aanleiding van het inkomensbeleid van de PvdA. Er is op dat moment in de politiek een discussie gaande over de hoogte van de salarissen van hoogleraren en medisch specialisten, waarin ook enkele PvdA-coryfeeën zich gemengd hebben ten gunste van hogere salariëring. De Lange: ‘Ik vind dat uitingen van een bedenkelijke mentaliteit, die ik in verband breng met geldzucht’ (...) ‘Op hetzelfde moment meedoen (...) de uitkeringsgerechtigden te korten en tegelijk een oogje dicht doen bij de ontwikkelingen van de hoge inkomens roept weerstanden op bij de PvdA-getrouwe kiezers’. Voor De Lange is dit een ernstig punt: ‘Onhelderheid in de moraal - om niet te spreken van gebrek áán moraal - breekt de samenleving in stukken’.Ga naar voetnoot170 De Lange heeft moeite met de uitspraak van Kok in de Den Uyl-lezing van 1996 dat de PvdA zijn ideologische veren moet zien kwijt te raken. Hij vermag niet in te zien waarom dat nodig zou zijn, al stelt hij niet zozeer naar nieuwe ideologische veren, als wel naar een richtingsbesef te hunkeren. ‘Op wat voor samenleving koerst de PvdA?’Ga naar voetnoot171 We gaven al aan dat De Lange voor zijn doen terughoudend is met zijn kritiek op het paarse kabinet, maar vooral op het milieubeleid van het kabinet uit hij wel geregeld kritiek. Het lijkt, zo schrijft hij (met Goudzwaard) of ‘de gedachte van een duurzame samenleving binnen de sociaaldemocratie maar moeilijk tot wasdom kan komen’.Ga naar voetnoot172 Samen met Goudzwaard, Opschoor en Tieleman schrijft hij op 9 december 1996 een brief aan minister De Boer (een partijgenote) van VROM uit zorg ‘over de relatief bescheiden plaats die het milieu inneemt in het totale Nederlandse regeringsprogramma’. De - lange - briefGa naar voetnoot173 bepleit het creëren van bovengrenzen in het verbruik van natuur- en milieukapitaal. | |
Trefpunt van Socialisme en Levensovertuiging‘Trefpunt van socialisme en levensovertuiging is een werkgroep ingesteld door het PvdA-partijbestuur. Het wordt gevormd door partijleden met uitgesproken belangstelling voor het raakvlak van levensovertuiging/godsdienst en politiek. De meeste leden hebben functies in een kerkelijke of levensbeschouwelijke organisatie. Dat gaat van het Industriepastoraat en het Humanistisch Verbond tot aan Internationaal Netwerk van Geëngageerde Boeddhisten. Trefpunt is een klankbord voor de PvdA-parlementsfracties’, zo staat op de website van het Trefpunt te lezen.Ga naar voetnoot174 In 1980 was het Trefpunt van start gegaan met De Lange als voorzitter; hij bleef dat tot hij in augustus 1997 ge- | |
[pagina 375]
| |
troffen werd door een hersenbloeding. Als voorzitter wordt hij opgevolgd door Noordegraaf met wie hij vaak had samengewerkt. In het Trefpunt probeert De Lange bij de PvdA interesse te wekken voor de onderwerpen die in de kerken spelen; op de vergaderingen (die zes tot acht keer per jaar plaatsvinden) staan dan ook zaken als het maatschappelijk activeringswerk van de kerken, de ‘economie van het genoeg’, de uitkomsten van de Vancouverassemblee van de Wereldraad en mensbeelden, niet zelden naar aanleiding van notities van De Lange hierover. Ook organiseert het Trefpunt al dan niet samen met andere organisaties bijeenkomsten over onderwerpen die in de kerken spelen zoals armoede in Nederland en de brief van de Amerikaanse bisschoppen over de economie. Het Trefpunt doet in 1986 een aanbod aan gewesten en afdelingen van de PvdA om sprekers te leveren voor dit soort onderwerpen, wat werd ingegeven door de zorg van De Lange over het isolement van de PvdA ten opzichte van het CDA.Ga naar voetnoot175 Ten bate van een gesprek van de PvdA met de rooms-katholieke bisschoppen op 9 november 1994 schreef De Lange de notitie ‘Het belang van het gesprek over waarden en normen’.Ga naar voetnoot176 Hierin doet hij een pleidooi voor een institutionalisering van het moreel beraad in de samenleving, en wel via de maatschappelijke verbanden. Maar tegelijk pleit hij ervoor niet te lang bij de abstracties stil te staan in het gesprek, maar om dit onderwerp te verbinden aan twee concrete zaken: ‘structurele armoede en herziening van het economisch systeem’ en ‘mediabeleid’. Bij dit laatste stelt hij dat de pluriformiteit van het omroepbestel wellicht het meest bedreigd wordt ‘door de dominantie van de waarden van de markt (economisering en monetarisering van alle levenssferen)’. Dat geldt zowel voor het publieke als het commerciële bestel. Elders stelt hij dat in het gesprek met de bisschoppen duidelijk werd ‘dat de sociaal-democratie niet beschikt over een helder concept ter zake van het domein van de overheid. Is er een eigen taak van de overheid (welke overheid?) met betrekking tot de problematiek van waarden en normen (...)?’Ga naar voetnoot177 Een activiteit die hij later, tot aan zijn ziekte samen met Van Workum (vanaf 1997 secretaris van het Trefpunt) zou ondernemen, kan worden beschouwd als een poging in die leemte te voorzien. Samen schreven ze aan een tekst die een bijdrage zou moeten leveren vanuit het Trefpunt aan de discussie binnen de PvdA over beginselen en uitgangspunten van sociaal-democratische politiek. Ze kozen voor een gedegen opzet en begonnen bij de Doorbraak en de keuze voor een gemengde economie en de sociale rechtsstaat. Vervolgens wordt de vraag gesteld wat daarvan nog de actualiteit is. Daarna zou ingegaan worden op de vraag welke samenleving gewenst is, en wat daarin het domein van de overheid is. Van daaruit zouden dan prioriteiten gesteld worden voor sociaaldemocratisch politiek-maatschappelijk handelen. In de volgorde van de stukken werd later nog verandering aangebracht. De werkwijze was dat De Lange handgeschreven bijdragen leverde die Van Workum, tegelijk redigerend en aanvullend, uittypte. De notitie start met het aangeven van de achtergrond van het Trefpunt: hier komen PvdA-leden samen ‘die belang hechten aan een band tussen (hun) levensovertuiging en (hun) politieke keuze, en vinden dat politiek hoort te zijn gebaseerd op waarden en niet alleen op belangen’. Dat uitgangspunt wordt in de notitie uitgewerkt. Heel veel van de onderwerpen die De Lange bezighielden, komen in het stuk | |
[pagina 376]
| |
aan bod; in die zin kan het gezien worden als een politiek testament. Uitgebreid gaat het over de mix van de gemengde economie, over milieu en groei, de positie van de arbeid, inkomenspolitiek, de ongelijkheid van mensen. In de paragraaf over ‘waarden’ stelt De Lange dat ‘duurzame ontwikkeling’ geen waarde is, maar een politiek doel, omdat het geen waarborg biedt ‘voor de sociaal-democratische gedachte van gerechtigheid, solidariteit en verantwoordelijkheid’. Als hij in het vervolg over ‘gerechtigheid’ spreekt, wijst hij weer op het bijbelse principe en het Romeinse van ‘ieder het zijne’, waarbij hij tot de uitspraak komt dat het ‘ieder het zijne’ is uitgegroeid tot de vraag: ‘waarop hebben wij recht?’ ‘Het Noorden tegen het Zuiden v.v., rijken tegen armen v.v., specialisten tegen patiënten v.v., managers tegen aandeelhouders/werknemers v.v. Er wordt een permanente strijd gevoerd over de inhoud van het onze.’ En vervolgens komt hij dan te spreken over het vormgeven aan gezamenlijke verantwoordelijkheid en de ‘hidden theology’ (vaak een bepaalde antropologie) van veel economische theorieën. Het stuk dijde sterk uit; uiteindelijk werd het niet naar buiten gebracht, omdat de auteurs het zelf te lang vonden en enkele Trefpunt-leden van mening waren dat de tekst te eenzijdig economische thema's behandelde.Ga naar voetnoot178 Wel organiseerde het Trefpunt debat over deze thematiek, dat resulteerde in een reactie op De rode draden van de sociaal-democratie, een rapport van de Commissie Witteveen dat de basis moest leggen voor een nieuw PvdA-beginselprogramma. Later diende het Trefpunt op basis van die gedachtevorming nog amendementen in op het nieuwe beginselprogramma, waarvan de meeste werden aangenomen. In het kader van het Trefpunt ondernam De Lange meer activiteiten. Het Trefpunt was geïnteresseerd in de achtergronden van het engagement van Niet-Nix (een groep kritische jongeren) in de PvdA en organiseerde op 7 januari 1997 een gesprek tussen vier Niet-Nix-ers en vier leden van het Trefpunt, onder wie De Lange. Het hebben van een levensbeschouwing achten de Niet-Nix-ers voor hun generatie niet van toepassing. Post-modernisme is een gegeven. Het opstellen van een beginselverklaring wijzen ze af, omdat daar later toch niets meer mee gedaan wordt. Liever zien ze concrete toekomstvisies. De Lange wijst op de noodzaak van wijziging van consumptiepatronen met een verwijzing naar Agenda 21 van de UNCED. Van de kant van Niet-Nix wordt wijziging-van-bovenaf van consumptiepatronen afgewezen; liefst moet dat met een prijsbeleid opgelost worden. Maar men wil niet als ‘tegen moraal’ gezien worden. Over een onderwerp waarover De Lange weinig sprak, schreef hij in het najaar van 1995 voor Trefpunt een korte notitie: euthanasie. Hij constateert dat het hedendaagse euthanasiedebat twee tendensen vertoont: het oprekken van de grenzen en het door de rechter bepalen van de grenzen van de wet. Hij wil hierover ten bate van de PvdA in Trefpunt van gedachten wisselen en formuleert daarbij twee gezichtspunten: ‘Gaan we naar een samenleving waarin ieder voor zich bepaalt wat goed en kwaad behoort te zijn (ook ten aanzien van de vragen van leven en dood?)’ en ‘Het utilistisch denken verbreidt zich door de dominantie van de economie in het maatschappelijk-culturele leven. Kan en mag het binnentreden bij het bepalen van het levenseinde?’ Over de overheidsfinanciering van identiteitsgebonden organisaties schreef Van Workum mede op basis van gesprekken met De Lange in 1995 een notitie, om tegenwicht te bieden tegen de ook in de PvdA levende argwaan tegen dit soort orga- | |
[pagina 377]
| |
nisaties.Ga naar voetnoot179 Aanleiding hiervoor was een open brief van het Verband van Katholieke Maatschappelijke Organisaties (VKMO) uit 1991, waarin aandacht werd gevraagd voor de positie van identiteitsgebonden organisaties die voor hun werk sterk afhankelijk zijn van overheidsfinanciering. De PvdA legde de brief onder meer voor aan Trefpunt, met het verzoek de partij van advies te dienen. In zijn notitie draait Van Workum de vraagsteling om: neutrale organisaties bestaan niet, en van alle organisaties mag verwacht worden dat ze ideeën hebben over de overdracht van waarden en normen. Over deze thematiek organiseerde het Trefpunt samen met het VKMO in 1998 een conferentie onder de titel ‘Identiteit als subsidievoorwaarde’. | |
Gesprekken met het CDANiet alleen in het verband van de Raad van Kerken sprak De Lange met het CDA: ook als lid van de PvdA ging hij het gesprek aan. Dat deed hij op 17 oktober 1987 op een studiedag van het Trefpunt in samenwerking met de Vereniging AG der Woodbrookers over ‘PvdA en de zorgzame samenleving’. Hij hield de openingstoespraak, die gevolgd werd door inleidingen van (F.O.) Van Gennip, Scheffer en Kuiper. De Lange zet zijn bezwaren tegen de benadering van de sociale rechtstaat door het CDA nog eens op een rijtje, maar besluit met een citaat van ‘de ministerpresident’ dat de zorgzame samenleving de negatieve kanten van individualisering misschien kan opvangen, dat hij een goed uitgangspunt voor een nadere verkenning vindt. In de discussie, waaraan ook twee kamerleden van CDA en PvdA meedoen, bleek hoe complex de materie is, maar ook dat een gesprek mogelijk is. De Lange constateerde als voorzitter tot slot dat het nodig is verder te gaan met de discussie.Ga naar voetnoot180 Ook in 1995 en 1996 vonden gesprekken plaats tussen vooraanstaande leden van de PvdA en het CDA, die tevens werden bijgewoond door enkele partijlozen. PvdA-voorzitter Rottenberg stond aan de wieg hiervan, vertelt Van Workum. Aanleiding was het gegeven dat de vorige coalitie (CDA-PvdA) in het sociale beleid haar synergie had moeten vinden. Maar het tegendeel leek het geval. Rottenberg vroeg zich in een gesprek met het Trefpunt af hoe dat mogelijk was. Zou het Trefpunt zich daarop niet eens met mensen uit verschillende christelijk-sociale organisaties kunnen beraden? Toen de groep eenmaal bijeen was gekomen, stond daarin vooral de zorg centraal over het sociale gezicht van de Nederlandse samenleving in het algemeen en dat van PvdA en CDA in het bijzonder. Onder de deelnemers waren onder andere Van Leeuwen, Lyclama á Nijeholt, Jurgens, Vreeman, Westerlaken, (P.A.) Van Gennip en Goudzwaard. Het secretariaat van de groep berustte bij het Trefpunt. In een notitie over de grondslagen sociale rechtstaat van die commissie wordt als gemeenschappelijk punt van de christendemocratie, de christelijk sociale beweging en de sociaaldemocratie genoemd ‘dat de vrijheid zich niet vanzelf handhaaft en dat rechtvaardigheid vraagt om institutionalisering, zowel van de zijde van de overheid als van de zijde van de burgers’. De commissie stelt voor te spreken over aspecten van het Rijnlandse model; daarbij zouden aan de orde moeten komen het mensbeeld, de typerende kenmerken van het model, de basisprincipes van de sociale rechtsstaat en tendenzen in de EU die de samenleving doen wegdrijven van | |
[pagina 378]
| |
het Rijnlandse model.Ga naar voetnoot181 De Lange houdt tijdens de eerste bijeenkomst een inleiding over het Rijnlandse model.Ga naar voetnoot182 Albert acht dit model superieur (vanwege gezondheidszorg, onderwijs, concurrentievermogen, spaarzin, burgerzin, medezeggenschap, cohesie die het creëert), maar geeft geen antwoord op de vraag waarom dit model het dan toch aan het verliezen is. De Lange brengt die vraag in de discussie. De groep sprak zes maal met elkaar en toen na vijf bijeenkomsten bleek dat er een grote mate van overeenstemming was, werd besloten een verklaring op te stellen, die in de zesde vergadering werd besproken. De agendacommissie stuurde de verklaring rond aan de leden en sprak daarbij de hoop uit dat het tot een gezamenlijke studie van de wetenschappelijke bureaus van de twee partijen zou komen. Medio 1996 verscheen de verklaring onder de titel ‘Om de democratische rechtsstaat’ die gepubliceerd werd in het blad CDA Verkenningen van oktober 1996; de PvdA publiceerde de tekst niet. De verklaring, waarop overigens nauwelijks reacties kwamen, noemt de aanleiding voor de gesprekken ‘het gegeven dat het sociaal beleid van de vorige coalitie een rol speelde in het verlies van beide partijen bij de verkiezingen, terwijl juist in dat sociale beleid de synergie van deze coalitie was verwacht. Gebleken is dat in de achterbannen van de twee partijen de onrust groeit over het sociale gezicht van de Nederlandse samenleving in het algemeen en dat van deze partijen in het bijzonder’. De groepsleden deelden de overtuiging dat de maatregelen die tot dan toe genomen zijn vooral opvallen door het ‘snoeiwerk’ en dat dit snoeiwerk niet altijd ‘toekomstige groeizaamheid zal stimuleren’, maar eerder ‘onverantwoorde kaalslag’ zal blijken. Sociale gerechtigheid als perspectief en als fundamenteel criterium voor de inrichting van de staat lijkt echter uit het zicht te verdwijnen. Daarmee staat de legitimiteit van de moderne staat op het spel. Aan de notitie is een overzicht van de belangrijkste punten uit de gevoerde gesprekken toegevoegd. Veel voor De Lange relevante punten en vragen zijn aan de orde geweest op een wijze die hem ongetwijfeld zeer heeft aangesproken, zoals de overtuiging van de aanpassing van het stelsel niet mag worden bepaald door economische overwegingen, het mensbeeld en de gevaren van privatisering van de sociale zekerheid, het zoeken naar andere vormen van financiering (niet meer louter via de arbeid), de visie op de arbeid, de overheersing van de verdragsdoelstellingen van de EU door economische doelstellingen, het tegengaan van de voortdurende inkomens- en daarmee consumptiegroei en de toenemende tweedeling. | |
6. Thema'sOntwikkelingssamenwerking en milieuWe zagen al dat De Lange bij deze thematiek graag verwees naar de Kerstboodschap van koningin Beatrix uit 1988. Dat deed hij eveneens, zelfs regelmatig, met delen van de rede die prins Claus (wiens benadering hem aansprak) in 1991 in New Delhi hield, die de ideeën van De Lange goed weerspiegelen: ‘Geen weldenkend mens kan zich serieus een wereld voorstellen, waarin volken van de Derde Wereld, die meer dan 70% van de wereldbevolking uitmaken, op gelijke | |
[pagina 379]
| |
voet komen te leven met de welvarende minderheid van vandaag. Als de hele wereldbevolking zou leven volgens de levensstandaard van de Verenigde Staten twintig jaar geleden, zouden we 75 keer zoveel koper, 250 keer zoveel tin, 200 keer zoveel lood aan de aarde moeten onttrekken als nu gebeurt. Een dergelijke levensstandaard zou 7 keer zoveel olie, 8 keer zoveel gas en 9 keer zoveel kolen opeisen als thans het geval is. Wie gelooft dat dergelijke niveaus van consumptie mogelijk zijn, jaagt een gevaarlijke hersenschim na. Als het ontwikkelingsmodel dat in de rijke landen de toon aangeeft, ecologisch niet verantwoord is voor de rijke landen zelf, dan kan ik niet inzien hoe het wel ecologisch verantwoord zou kunnen zijn voor de ontwikkelingslanden’.Ga naar voetnoot183 De UNCED-conferentie in Brazilië van juli 1992 kreeg veel aandacht van De Lange, als een logisch gevolg van zijn denken over ecologische vragen en duurzame ontwikkeling. In artikelen behandelt De Lange de thematiek van de conferentie, wijst op het belang ervan en bekritiseert politici (zoals president Bush) die geen verantwoordelijkheid aanvaarden voor de oplossing van de problemen. De Lange was voorzitter van de werkgroep van de NAR die het Briefadvies UNCED (december 1991) voorbereidde. Dit was een interim-advies ten behoeve van de standpuntbepaling van de Nederlandse delegatie voor de UNCED (United Nations Conference on Environment and Development) in juni 1992 in Rio de Janeiro. Het advies bevat enkele fundamentele aspecten van de mondiale milieuproblematiek, werkt die uit naar het beleid in Noord en Zuid en naar de samenwerking tussen die twee, en gaat in op de bewustwordingsvragen. Wat betreft dat laatste bepleit het advies de opbouw en groei van een nieuw ‘public ethos’: ‘Daarbij kan worden gedacht aan een “Brede Maatschappelijke Discussie” over de noodzakelijke mentaliteitsverandering en over de consequenties van een grotere soberheid’.Ga naar voetnoot184 De Raad stelt voor dat de Nederlandse regering het initiatief neemt tot een dergelijke discussie. Ook was De Lange voorzitter van de groep die het Advies Milieu: een mondiale zorg. Naar een politiek van duurzame ontwikkeling, juni 1993 opstelde; tot de leden behoorde o.a. Opschoor, die een belangrijk aandeel in de analyse leverde. Het is een informatief advies, dat gegevens bevat over de belangrijkste oorzaken van onduurzaamheid, verschillende aspecten van onduurzaamheid uitwerkt, het internationale beleid na UNCED bespreekt en oplossingsrichtingen aangeeft. Het gaat om de internalisering van het milieubeleid in het sociaal-economisch systeem; ‘milieugebruiksruimte’ is daarbij een centraal begrip: ‘Ontwikkeling die vanuit ecologisch, sociaal en economisch oogpunt binnen de grenzen blijft van deze ruimte kan worden geacht duurzaam te zijn’. De Raad pleit in de discussie over vormen van duurzaamheid voor een genuanceerde vorm van sterke duurzaamheid, dat wil zeggen dat ‘op de mogelijkheden van substitutie (van natuurlijk kapitaal door geproduceerd kapitaal) slechts dan een beroep kan worden toegelaten, indien aangetoond kan worden dat die substitutiemogelijkheid de welvaartsbasis vergroot en niet tot onomkeerbare processen leidt’. De Raad beveelt de regering aan als uitgangspunt te hanteren het principe dat ieder mens gelijke toegang heeft tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid, en dat wie meer toegang heeft dan hem toekomt, anderen daarvoor compenseert. Dat vraagt van de rijke landen committeringen, zoals een vaste norm | |
[pagina 380]
| |
voor het budget voor ontwikkelingsamenwerking en het instellen van mechanismen waarmee het internationale milieubeleid automatisch gefinancierd wordt (zoals nieuwe belastingvormen). Het Advies bevat een lange reeks andere aanbevelingen, voor nationaal en internationaal beleid. Dit Advies was onderwerp van hevige discussies in de NAR, vertelt Opschoor.Ga naar voetnoot185 Onder het voorzitterschap van De Lange kwam ook het Advies Zo niet nu... wanneer dan? Naar een politiek van duurzame ontwikkeling, deel II, uit december 1996 tot stand, opgesteld door een werkgroep van zes NAR-leden die als opdracht had het volgen van de ontwikkelingen na UNCED. Het advies is niet alleen voor de minister voor ontwikkelingssamenwerking bestemd, maar voor het hele kabinet, en dient verschillende doelen: het komende Nederlandse EU-voorzitterschap en de Review 1997 van de UNCED-bijeenkomst uit 1992. De Raad hoopt en verwacht dat dit advies ‘zal bijdragen aan de noodzakelijke omslag in het denken en handelen van alle betrokken actoren’. Immers: UNCED was een mijlpaal, maar er is bij de uitvoering te weinig progressie waar te nemen. In een artikel over waarden en normen in de economie uit 1994 lezen we meer over De Langes inzet bij deze discussies.Ga naar voetnoot186 Hij legt daarin een directe relatie tussen zijn mensvisie en zijn gedachten over economie en ecologie. Armoede is onaanvaardbaar omdat daarmee de waarde en de rechtvaardigheid en de vrijheid van de mens in het geding zijn. Vrijheid is een voorwaarde voor menszijn. ‘Het is een vorm van vrijheidsberoving van onze kinderen en kleinkinderen, als de huidige generatie in een snel tempo de door de eeuwen gevormde voorraden snel opsoupeert’. Hij is dan ook erg ingenomen met het door Opschoor (zie hoofdstuk 3) geïntroduceerde begrip ‘milieugebruiksruimte’, en hij hekelt het rapport Duurzame risico's: een blijvend gegeven van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid uit 1994 dat dit begrip als onbruikbaar terzijde schuift. De milieugebruiksruimte is eendimensionaal, stelt de WRR, want louter ontleend aan het milieu. Zijn de desiderata vanuit ecologisch en vanuit maatschappelijk oogpunt strijdig, dan ‘dreigt de geformuleerde milieugebruiksruimte haar sturend karakter echter snel te verliezen. Als een als absoluut geziene eis onhaalbaar blijkt te zijn, ontvalt immers ieder richtinggevend karakter aan het desbetreffende beleid’.Ga naar voetnoot187 Ook zou het begrip te statisch zijn, en zouden teveel zaken nog onzeker en onbekend zijn. Maar daarnaast toont het rapport ook dat er schaarstes zijn. Voor De Lange reden om te concluderen ‘Met zulke adviezen kan de politiek weinig beginnen’. Met het huidige beleid ten aanzien van natuurlijke hulpbronnen treden we de door ons beleden waarden met voeten. | |
Andere onderwerpenIn 1989 kwam de Deelmodule Godsdienst en Economie (de derde cursus van de tweede module ‘Godsdienst en Sociale Wetenschappen’) uit, een boekwerk van 131 bladzijden, door De Lange geschreven voor het Open Theologisch Onderwijs (OThO).Ga naar voetnoot188 Deze module bestond uit 8 onderdelen: de economische orde, de economische groei, verdeling, arbeid, medezeggenschap, armoede en armoedebestrijding, | |
[pagina 381]
| |
uitgangspunten voor een economische ethiek en de rol van de kerken met betrekking tot het economisch leven. Het is een uitgebreid resumé van De Langes gedachten over al deze onderwerpen, waarin we uiteraard veel van de ideeën die hij in de loop van de jaren ontvouwde, terugvinden. We vatten daarom de inhoud hiervan niet samen, ook al zou dit werk wel als zijn vijfde boek beschouwd kunnen worden. Vanaf 1981 maakte De Lange deel uit van het bestuur van de Stichting Leerstoelen Vredesopbouw, een initiatief van de Stichting Vredesopbouw en het Nederlands Instituut voor Vredesvraagstukken dat als doelstelling had en heeft het oprichten of mede-oprichten van bijzondere leerstoelen ter beoefening van de vredeswetenschappen en vredespedagogiek aan universiteiten en hogescholen.Ga naar voetnoot189 Van dit bestuur maakten onder anderen ook prinses Irene van Lippe Biesterveld (voor de Projectgroep Vredesvorming RVU) en De Jong Ozn (voorzitter van de Stichting School en Evangelie) deel uit. Naast een leerstoel in Groningen voor de ‘sociologie van de internationale betrekkingen met gerichtheid op de vredesproblematiek’, kwam in Utrecht een leerstoel voor vredespedagogiek. We gaan hier niet uitgebreid op deze activiteit in. De Lange benadrukte dat belangrijk is dat de aan te stellen docent wijsgerig onderlegd is en kennis heeft van volkenrechtelijke zaken; en voorts dat in de vredeswetenschap ook over het mensbeeld gesproken zou moeten worden, omdat te veel wetenschappers verwijzen naar de ‘natuur’ van de mens als het gaat over geweld en oorlog. | |
Afsluiting biografiePrivé levenDe jongste dochter van Harry en Ruth de Lange, Carola, overleed als gevolg van een ongeluk in augustus 1984. Over wat deze gebeurtenis voor Harry en Ruth betekende, spraken zij in een interview met hun predikant, Ter Linden, die het opnam in het boek Een land waar je de weg niet kent uit 1995. Harry vertelt dat hij dáárin niets van God ervoer: ‘Wèl in de manier waarop de mensen om ons heenstonden. Mensen die de moed opbrachten om naar ons toe te gaan. Dáárin heb ik de nabijheid van God gevoeld’. Ook in een radio-interview uit 1993 spreekt hij hierover en vertelt dat bij hem het helingsproces sneller kon verlopen dan bij Ruth: ‘ik moest weer aan het werk. Ik heb toen eerst aan de studenten verteld wat er gebeurd was en dat had een verbluffend effect; in de pauze kwamen studenten naar me toe die soortgelijke ervaringen hadden, en die we niet van elkaar wisten en daar zijn heel merkwaardige relaties uit gebleven. Voor mijn vrouw ging dat anders. Die schildert en voor je daar weer de moed voor hebt, dat kost veel meer inspanning. Je maatschappelijke positie is dus heel bepalend voor je helingsproces. Mijn helingsproces kon sneller verlopen dan bij haar omdat ik direct door mensen gevraagd was te vertellen en ik leerde weer van hun verhalen. Voor de dood ben ik veel gevoeliger geworden. Ik schrijf mensen die vreselijke dingen meemaken nu altijd een brief. Ik weet nu hoe belangrijk dat is dat er mensen om je heen gaan staan. Daarin ben ik veranderd’.Ga naar voetnoot190 | |
[pagina 382]
| |
Ook anderen zagen deze verandering bij De Lange. Hij werd zich ervan bewust dat hij te weinig aandacht en waardering had gehad voor Ruth in haar eigen kwaliteiten, ervan uitgaande dat ze wel met hém mee zou denken en doen. Daarin kwam na deze periode verandering.
De Lange werd in augustus 1997 getroffen door een herseninfarct. Hij had toen al de meeste van zijn activiteiten op landelijk niveau stopgezet, mede omdat Ruth ernstig ziek was. Het infarct bond hem aan huis, aangezien hij, ondanks veel therapie en een grote inzet, nauwelijks meer kon lopen en snel vermoeid raakte. Op 24 maart 1999 overleed Ruth. In de loop van dat jaar verhuisde hij naar een verzorgingshuis om de hoek, aan de Johan van Oldenbarneveldtlaan in Den Haag. Het lezen gaat hem steeds moeilijker af, en voor het vernemen van nieuws en ontwikkelingen is hij meer en meer aangewezen op de televisie en het vele bezoek dat hij ontvangt. Hij leefde, zoals Ter Linden zei, ‘op de adem van de bezoeken van zijn kinderen en kleinkinderen en van zijn vrienden’. Hij was vrijwel geen dag zonder bezoek, mede door zijn bijzondere wijze van afsluiten van ieder bezoek, namelijk door het trekken van zijn agenda voor het maken van een volgende afspraak. Maar het leven viel hem zwaar. Op de vraag van iemand of hij in de put zat, antwoordde hij, zo vertelt Ter Linden, ‘Dat helpt toch niet. Als het zou helpen, zou ik zeker in de put zitten’.Ga naar voetnoot191 Een antwoord dat hem typeert. Op 26 september 2001 raakte hij, tijdens een bezoek van zijn opvolger in Utrecht, Tieleman, onwel: hij werd getroffen door een tweede herseninfarct. Al snel raakte hij in een coma waaruit hij niet meer ontwaakte. In de vroege ochtend van 27 september 2001 overleed hij. Velen waren getroffen door zijn overlijden, en dankbaar voor wat hij had betekend: voor hen persoonlijk, voor de kerk, voor de wereld. Dat bleek ook uit de vele rouwadvertenties, die gekenmerkt werden door woorden als gedreven, inspirerend, gelovig, optimistisch en voorbeeldig. De radio maakte tijdens de nieuwsbulletins van donderdag melding van dit overlijden, en in verschillende kranten en tijdschriften verscheen een In Memoriam.Ga naar voetnoot192 Op 2 oktober 2001 vond in de Kloosterkerk een dienst ter gedachtenis aan Harry de Lange plaats, waarna de crematie in besloten kring plaatsvond. Tijdens de dienst, bijgewoond door honderden mensen, sprak alleen Ter Linden met wie - als predikant en overbuurman - een vriendschap was ontstaan. In zijn overdenking had hij verschillende getuigenissen van anderen verwerkt. Gelezen werd Jesaja 58 (‘Is | |
[pagina 383]
| |
dit niet het vasten dat Ik verkies: de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken?’) en Mattheus 26: 36-46 (‘Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak’). In de brief die de dochters Veronica en Martine de Lange na de begrafenis aan alle bekenden van Harry stuurden, namen ze een citaat op uit een rede die hij op 7 mei 1989 hield bij de herdenking van de joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog: ‘Voor alles kiezen we hoop als oriëntatie. Hoop als oriëntatie, waardoor het heden wordt opengebroken, hoop waardoor men geen vrede heeft met de gegeven werkelijkheid, maar zich daartegen begint te verzetten, hoop die het heden in beweging zet, omdat men ontevreden is met de wereld, hoop die bestand is tegen de druk van de problemen, tegen teleurstellingen, hoop die bestand is tegen de twijfel over wat we kunnen en wat we zijn, hoop die een hartstocht heeft voor het mogelijke’.Ga naar voetnoot193 | |
Nawoord‘De ekonomist die aktuele politieke keuzen wil beïnvloeden, moet in laatste instantie gewone mensen overtuigen’. Met dit citaat van Gunnar Myrdal droeg De Lange zijn boek Werkelijkheid en Hoop uit 1975 op aan Abrecht. Als De Lange één ding zijn leven lang heeft gedaan is het dat: pogen gewone mensen te overtuigen. Hij was er dagelijks mee doende. Ter Linden verwoordde het bij zijn begrafenis als volgt: ‘Wat zullen wij deze man missen. Maar wat heeft hij ons veel nagelaten. Niet alleen wat hij geschreven heeft, maar vooral de ernst waarmee hij ons heeft geconfronteerd met de grote vragen van deze tijd, en waarmee hij wegen heeft gezocht naar de toekomst, vanuit het besef dat het anders moet en kan. Hij heeft, zei iemand, misschien geen groot oeuvre nagelaten, maar hij heeft vele zonen en dochters verwekt, die door hem zijn opgeleid en op pad gestuurd.’ |
|