Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H.M. de Lange (1919-2001)
(2008)–M.E. Witte-Rang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||||
Deel I
| |||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk 1. 1919-1945
| |||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
werd hij ontslagen, wat uiteraard in het gezin grote onrust veroorzaakte. ‘Die huiselijke situatie van onzekerheid om het bestaan, om het onmenselijke van de economische verhoudingen heeft mijn jongensjaren bepaald’.Ga naar voetnoot3 Gelukkig vond zijn vader na enkele maanden een baan in Gouda als bedrijfsleider bij een grossierderij in koffie, thee en tabak. Het gezin verhuisde naar Gouda, naar de Westhaven. Er woonden daar weinig kinderen, maar ook op school was Harry meestal alleen: een eenzaam kind, dat zijn vermaak zocht in het helpen van de sluiswachter bij het opendraaien van de brug. Het verblijf in Gouda was van korte duur. Na twee jaar werd het bedrijf waar zijn vader werkte overgenomen door Niemeijer en moest het gezin naar Amersfoort verhuizen, waar vader De Lange opnieuw bedrijfsleider werd. In Amersfoort bezocht Harry de Rijks HBS. ‘Aan die periode denk ik alleen maar met grote somberheid terug, een onpersoonlijke leerfabriek, met als uitzondering de geschiedenisleraar Leopold, die actuele geschiedenis heel indringend gaf. Daar ben ik nog dankbaar voor. De rest was doffe ellende’.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||
2. Remonstrantse Broederschap‘Ik had in mijn jeugd geen enkel contact met een kerk. Mijn ouders waren geheel akerkelijk, waren er niet voor en niet tegen. In mijn eindexamenjaar, 1937, vroeg een meisje uit mijn klas mij en een vriend aanwezig te zijn bij haar bevestiging in de dienst op Pinksteren in de Remonstrantse Broederschap. Ze was op belijdenis bij ds. Miedema. Uit beleefdheid zeiden we ja. Beiden zeiden we na afloop: “Wat een aardige mensen en wat een aardige sfeer”. Alles sprak en trok ons aan: de vriendelijkheid van ds. Miedema, zijn persoonlijke toespraak tot onze vriendin, het klimaat in de kerk, de openheid....’ Deze ervaring had grote invloed op de verdere levensloop van Harry, omdat hij door Miedema werd binnengeleid in een wereld die hem nooit meer los zou laten. | |||||||||||||||||
Rein MiedemaDr. Rein Miedema (1886-1954)Ga naar voetnoot5 was een begenadigd predikant met een brede belangstelling. Van 1918 tot 1951 was hij aan de remonstrantse gemeente van Amersfoort verbonden. Zijn vader, Simon Miedema, was beeldbouwer en wellicht door de vader geïnspireerd hield de zoon zich zijn hele leven bezig met de relatie tussen kunst en godsdienst. Hij organiseerde in 1928 en 1929 congressen over ‘religie en bouwkunst’ (waarop o.a. Berlage sprak) en richtte in 1938 het Instituut voor Religieuze en Kerkelijke Kunst in Utrecht op, dat in 1954 overging in de Prof. Dr. G. van der Leeuw-Stichting. In 1930 werd Miedema privaat-docent in Leiden (‘in de geschiedenis van het Oostersch Christendom en de Oostersch-Christelijke Kunst’) en in 1936 in Utrecht (‘in de geschiedenis van de religieuze en kerkelijke bouwkunst en | |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
beeldende kunst van den nieuweren tijd’).Ga naar voetnoot6 Daarnaast hield Miedema zich bezig met godsdienstpedagogiek; hij was redacteur van het tijdschrift Ons Godsdienstonderwijs, organiseerde over deze thematiek congressen en schreef een Handleiding voor de religieuze ontwikkeling van het jonge kind. ‘Deze was meer erop gericht de kinderen eerbied voor het leven en de natuur bij te brengen dan dat zij bijbels was georiënteerd’, is het oordeel van de biograaf. Miedema had een kritisch oog voor de cultuur van zijn tijd en vroeg in 1933 in de Broederschap aandacht voor de jodenvervolging in Duitsland.Ga naar voetnoot7 In de lange lijst publicaties van zijn hand treffen we ook aan De boodschap van de conferentie te Oxford aan de christelijke kerkenGa naar voetnoot8 uit 1937 (dit betreft de tweede wereldconferentie van ‘Life and Work’, de Beweging voor Praktisch Christendom): ook de oecumene had zijn warme belangstelling. Miedema woonde deze conferentie als afgevaardigde namens de Remonstrantse Broederschap bij, en na de officiële boodschap van Oxford geeft hij in zijn brochure een samenvatting van het besprokene en enkele van zijn eigen impressies. Al deze aandachtsgebieden, die we grotendeels later ook bij Harry aantreffen, verklaren iets van de aantrekkingskracht die de kerkdienst geleid door Miedema op de 18-jarige Harry uitoefende.Ga naar voetnoot9 Miedema was een bijzondere predikant, maar niet uitzonderlijk binnen de Remonstrantse Broederschap. Dat blijkt ook uit de typering die een andere remonstrantse predikant, Sirks, in 1937 van de Broederschap geeft: ‘... zij is geen Kerk, maar ook geen secte, zij staat aan de rand van de cultuur, maar gaat daar niet in op. Zij heeft behoefte aan nadere studie en formulering van haar geloofsbezit, maar is niet dogmatisch in de gewone zijn des woords. Zij is gebonden aan het evangelie, maar ook aan de eigen consciëntie. Zij staat temidden van andere kerken en is zonder deze niet denkbaar. Daarom is zij oecumenisch in oorsprong en aanleg. Zo staat de broederschap temidden van de andere vrijzinnige groepen, in loyaliteit en dienstbaarheid’.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||
Lid van de Remonstrantse BroederschapHarry wilde meer weten en meldde zich daarom op een avond bij Miedema. Die wilde hem graag helpen. Omdat Harry na zijn eindexamen in Rotterdam zou gaan studeren, kon hij niet op de normale wijze catechisatie bij hem volgen. Miedema vroeg hem daarom dan maar ieder weekend dat hij thuis was, langs te komen. ‘Zo | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
ging ik om de 2 tot 3 weken op zaterdagavond een uurtje bij hem aan. Dat duurde een jaar. In het voorjaar van 1938 zei hij: “We zullen je met Pinksteren maar bevestigen.” Ik vroeg hem of ik daarvoor nog iets moest doen. Hij zei me het Marcusevangelie maar eens te lezen, dan konden we daarover praten. Dat hebben we gedaan. Met Pinksteren werd ik bevestigd met zo'n 15 anderen.’ Terugkijkend vertelt Harry hierover: ‘Hoe word je gelovig? Ik zou het niet weten. Je zou kunnen zeggen dat iets wat latent aanwezig was, tot ontwikkeling werd gebracht. Het verloopt ook via het karakter, de eerlijkheid, de uitstraling van mensen. Dat begint niet met te praten over wie of wat God is. Absoluut niet! Dat komt pas veel later.Ga naar voetnoot11 Miedema speelde een afwachtende rol. Hij was een heel goede predikant, vertelde goed, kon goed uitleggen. Over bepaalde zaken sprak hij ook niet, omdat hij daar geen relatie mee had.’ Het gegeven dat Miedema vrijzinnig was, speelde bij dit alles zonder twijfel een rol. De soms felle kritiek van Harry op vrijzinnigen die we later nog zullen tegenkomen, had nooit betrekking op de ruimte die het vrijzinnig denken biedt en de belangstelling voor de volle breedte van het leven, maar vooral op de hoge mate van vrijblijvendheid, o.a. in maatschappelijke vragen, die daar vaak, maar zeker niet noodzakelijkerwijs, mee gepaard ging. Degene bij wie die vrijblijvendheid ontbrak, kon bij Harry geen kwaad doen. Met smaak schetst hij hoe het, naar zijn zeggen, vaak gaat bij remonstranten: ‘Een heel interessant voorbeeld van iemand die wel lid van de Remonstrantse Broederschap was, maar er geen enkele relatie mee had, was Tinbergen. Toen ik voorzitter van de kerkenraad in Den Haag was, verontschuldigde hij zich, toen ik eens bij hem was, bij me voor het feit dat hij nooit in de kerk kwam. “Op zondagmorgen bezoek ik altijd oude mensen die niet meer buiten komen. Dat vind jij toch ook wel goed, hè?”’ Zijn eigen positie schetst Harry als volgt: ‘De meerderheid van de remonstranten zal mij niet zo remonstrants vinden, omdat ze theologisch gezien links zijn, en ik rechts. En ik moet helemaal niets hebben van de Protestanten Bond’.Ga naar voetnoot12 In zijn latere leven zal deze spanning herhaaldelijk terugkeren. Harry werd dus lid van de Remonstrantse Broederschap. ‘Toen gebeurde er iets heel merkwaardigs. Mijn ouders kwamen bij mijn bevestiging in 1938 voor het eerst in de Remonstrantse kerk. Een jaar later, in 1939, werden zij lid. Pas toen ik bevestigd werd, vertelde een tante van me - een zuster van mijn vader, die als enige in de familie lid van de Remonstrantse Broederschap was - dat mijn overgrootvader Dirk de Lange de Nederlandse Protestanten Bond in Vlaardingen had opgericht.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Maar noch mijn grootvader, noch mijn vader waren kerkelijk. En we spraken daar nooit over.’ Zonder dat hij het tevoren wist, zette Harry zo een - sluimerende - traditie voort, ook al vulde hij die op geheel eigen wijze in. Op allerlei manieren werd Harry actief in deze nieuwe omgeving. Hij schreef enkele malen in het maandblad van de remonstrantse gemeente in Amersfoort, waarbij hij vooral de verslapping van de ouderen aanklaagt waar het gaat om ‘te strijden en te werken voor de Christelijke waarheid’.Ga naar voetnoot14 Miedema slaagde erin ook zijn belangstelling voor de oecumene op Harry over te dragen; hij wees Harry er in 1939 op dat in Amersfoort een oecumenisch jongerencomité werd opgericht. Harry wist nauwelijks waar dat over ging, maar sloot zich aan en kwam daar in contact met vooral hervormden en oud-katholieken. Ook zette hij zich in voor de Remonstrantse Jongerenkring waarvoor hij sprekers uitnodigde. Onder hen waren de directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden Mennicke (die later zijn schoonvader zou worden) en Brugmans, leraar Frans aan het Amersfoorts Gymnasium, die na de oorlog secretaris van premier Schermerhorn werd en Harry zou helpen bij het verkrijgen van zijn eerste baan. Harry kreeg de smaak te pakken. Hij werd actief in de Vrijzinnig Christelijke Jongeren Bond (VCJB) en vervolgens als student in de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond (VCSB) en na de oorlog in de Landelijke Oecumenische Jeugdraad. In deze tijd waren deze organisaties centra van ‘training in geestelijke weerbaarheid’ waarvan een grote invloed uitging op de leden, Harry de Lange ongetwijfeld niet uitgezonderd.Ga naar voetnoot15 De VCSB en de VCJB werden in respectievelijk 1915 en 1919 opgericht en hadden sinds 1928 in de vorm van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale een overkoepelende organisatie met een secretariaat in Utrecht; De Langes latere copromotor De Graaf was hier van 1935-1939 één van de secretarissen. Harry publiceerde regelmatig in periodieken van de jongerenbeweging en woonde hun conferenties bij. In de herfst van 1939 hoorde hij op die manier voor het eerst Banning spreken, wat grote indruk op hem maakte. | |||||||||||||||||
3. StudieIn de 4e klas van de HBS vatte Harry het plan op naar Indië te gaan. Een oom die werkzaam was in Indië kwam op verlof een keer langs in Amersfoort en wees Harry op de mogelijkheid om bestuursambtenaar te worden. In het voorjaar van 1937 zou er in de Ridderzaal een vergelijkend examen plaatsvinden om 34 jongens te selecteren die, teneinde te worden uitgezonden, Indologie zouden gaan studeren in Leiden of Utrecht. Harry ging naar Den Haag, samen met vele anderen. Hij werd nummer 37 en viel zo buiten de boot. Lange tijd wist hij niet wat hij dan wel zou gaan doen na de HBS, tot zijn vader hem aanraadde in Rotterdam economie te gaan studeren, aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool.Ga naar voetnoot16 En dat deed Harry. In september | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
1937 vertrok hij naar Rotterdam, naar een kamer op de Aelbrechtskade. Hij genoot van de sfeer aan de hogeschool, volgde verschillende facultatieve colleges (waaronder filosofie en staatsrecht; dat laatste omdat hoogleraar C.W. de Vries daar vooral over internationale politiek sprak) en bracht vele uren door in de bibliotheek. Zijn favoriete hoogleraren waren De Vries, Sneller, Bregstein.Ga naar voetnoot17 Maar hij deed ook inspiratie op buiten zijn studie. Zo had hij veel aan het contact met ds. Hanneke Meijer die het dispuut leidde waarvan hij lid was. En behalve in de VCSB was hij ook, vooral in de weekends, actief bij de padvinders. Hij was subleider (induna) van een padvindersgroep bestaande uit - en dat was voor de padvinderij heel bijzonder - arbeidersjongens, met wie hij veel optrok. In dat kader deed hij ook aan huisbezoek en dat leerde hem veel over het leven in de arbeiderswijken. Toen hij twee jaar in Rotterdam zat, werd zijn vader ontslagen bij Niemeyer, zodat er geen geld meer was om op kamers te wonen. Besloten werd dat Harry bij zijn grootouders zou gaan wonen in Vlaardingen, en tot de zomervakantie fietste hij tussen Vlaardingen en Rotterdam op en neer. Daarna ging hij weer in Amersfoort wonen, omdat er in het derde jaar geen colleges waren. Op 9 mei 1940 deed hij zijn kandidaatsexamen en vertrok 's avonds naar zijn ouders in Amersfoort. De volgende ochtend was het oorlog. Zijn vader had inmiddels weer werk (hij had een klein fabriekje), maar dat was dermate onzeker dat het geen basis kon bieden om Harry in Rotterdam te laten studeren. Zijn vader vroeg hem daarom maar een baan te gaan zoeken. Harry vond die op een distributiekantoor (afdeling textiel en schoeisel). In de zomer van 1941 leek het zijn vader financieel weer verantwoord dat hij zijn studie zou hervatten en Harry vertrok opnieuw naar Rotterdam. Hij betrok een nieuwe kamer en begon aan zijn doctoraal. In het voorjaar van 1943 weigerde hij de loyaliteitsverklaring te tekenen die aan alle studenten in Nederland werd voorgelegd; vervolgens (op 5 maart) moest hij dus onderduiken om niet te werk gesteld te worden in Duitsland. De Hogeschool was toen al door de Duitsers gesloten. Voor de houding van rector-magnificus Gonggrijp in deze periode had Harry alle lof, maar hij had diens colleges over Indië tevoren maar matig kunnen waarderen.Ga naar voetnoot18 Harry dook eerst onder bij zijn grootouders in Vlaardingen. In april trouwde een nichtje van Harry en daar zouden ook zijn ouders komen. Ze kwamen niet en de oorzaak daarvan werd snel duidelijk: Harry's vader bleek op 25 maart gearresteerd te zijn. Hij bleek joden te hebben geholpen. Dat had hij geheim gehouden: Harry noch zijn moeder wisten ervan. Op 12 augustus werd vader De Lange veroordeeld tot een jaar concentratiekamp in Vught; pas veel later kreeg de familie daarvan bericht. Na een jaar kwam hij thuis, doodziek. In augustus 1943 verhuisde Harry, samen met een vriendje, van zijn grootouders in Vlaardingen naar een kippenhok in Achterveld, vlakbij Barneveld. Dat hield hij vol tot december, toen het te koud werd. Hij vertrok naar Amsterdam waar zijn vriendin Ruth met haar moeder woonde. Vandaar solliciteerde hij bij de proeftuinen van het Zuid-Hollands Glasdistrict, opgericht ten bate van de tuindersbedrijven. Hij deed daar kostprijsonderzoek bij de tuinders. Vanaf april '44 woonde hij enkele maanden in Naaldwijk, waar hij o.a. Banning ontmoette die daar predikant was. In september 1944 was hij toevallig een weekend in Amsterdam toen de spoorwegstaking uitbrak. Daarom bleef hij een aantal weken bij Ruth. Daar ontving hij een brief van zijn moeder, die schreef dat | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
zijn vader doodziek was thuisgekomen. Lopend gingen Harry en Ruth van Amsterdam naar Amersfoort. Ruth ging na een paar dagen weer terug. Op 21 januari 1945 overleed Harry's vader. Harry bleef bij zijn moeder tot de bevrijding.Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||
4. RuthDe relatie tussen Harry en Ruth begon in de oorlog, maar in zijn agenda noteerde Harry al de eerste ontmoeting met Ruth Grassmann: 11 juni 1938. Dat was op een feestje, maar leidde nog nergens toe. Hij zag Ruth regelmatig want ze zaten op dezelfde school en Ruth was eveneens lid van de Remonstrantse Broederschap waar zij een jaar na Harry bevestigd werd. Toen Harry na het uitbreken van de oorlog in Amersfoort verbleef, kwam hij Ruth tegen. Ze liep vanaf het station met naast zich op haar fiets een koffer. Ze was onderweg naar het huis van haar ouders dat naast de School voor Wijsbegeerte (Oud-Leusden), midden in het bos, stond. Haar stiefvader, Carl Mennicke, was sinds 1935 directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte. Dr. C.A. Mennicke was Duitser en was na het uitbreken van de oorlog gearresteerd door Nederlandse militairen vanwege zijn Duitse nationaliteit. Op dat moment lag zijn verzoek om de Nederlandse nationaliteit te krijgen al bij de Tweede Kamer. Hij was naar de gevangenis van Scheveningen gebracht waar hij overigens na een week al werd vrijgelaten. Voor die tijd had hij echter alle manuscripten van de boeken die hij geschreven had, in dozen in de badkamer opgeslagen. Ruth ging kijken of alles er nog was. Haar moeder was geëvacueerd. Ruth en Harry liepen samen naar het huis, en zagen dat alles nog in orde was. In de daarop volgende maanden hielden ze contact, en zo ontstond hun relatie. Toen de School in 1941 door de NSB geconfisqueerd werd, vertrok het gezin, zonder inkomsten, naar Amsterdam. Ruths vader werd psychologisch adviseur bij een bedrijf in Zaandam. In de loop van hetzelfde jaar werd hij echter gearresteerd vanwege zijn anti-nazi-houding en naar het concentratiekamp Oranienburg in Duitsland weggevoerd. Ruth woonde in de oorlog bij haar moeder in Amsterdam en had daar allerlei baantjes; het eerste was modetekenares. Er was geen geld, zodat ze geen opleiding kon volgen. Het was voor haar een nare tijd, vol angsten. Het verhaal van het leven van de moeder en stiefvader van Ruth is bijzonder. Deze achtergrond maakte van Ruth een vrouw met een brede blik; ze was kunstzinnig en burgerlijkheid was haar vreemd. Ruths moeder woonde indertijd in Berlijn. Zij leerde daar een man kennen, ‘die graag met haar wilde trouwen, maar zij besloot wel een kind van die mijnheer te accepteren, maar niet die mijnheer zelf’, vertelt De Lange. Zo kwam zij als ongehuwde moeder bij haar ouders in Wannsee wonen met haar dochtertje Ruth, dat geboren was op 4 december 1921. Ruth werd vooral opgevoed door haar grootmoeder. Haar moeder trouwde later met Mennicke die al een zoon, Wolfgang, had uit een eerder huwelijk. | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
Mennicke en diens werk boeiden Harry de Lange, waarschijnlijk omdat die allerlei raakvlakken had met de wereld waarin Harry zelf via de Remonstrantse Broederschap terecht gekomen was: ‘Hij was, toen ik hem leerde kennen, op een interessante manier antikerkelijk’. Carl August Mennicke (1887-1959) studeerde theologie op verschillende plaatsen in Duitsland en van 1912-1914 in Utrecht. In een boek waarin hij zijn ontwikkelingsgang optekende,Ga naar voetnoot20 beschrijft hij zijn afschuw toen hij, weer terug in Duitsland, merkte dat - in eerste instantie - alle Duitse intellectuelen, inclusief de theologen, de oorlog toejuichten. Hij diende als Rode Kruissoldaat in het leger. Na de oorlog was hij actief in kringen van religieussocialisten (met onder andere Sigmund-Schultze en later Tillich) en werkte hij in arbeiderswijken waar hij sociaal- en volksontwikkelingswerk deed. Dit alles besloeg ongeveer een periode van 10 jaar.Ga naar voetnoot21 Zijn aandacht verschoof naar de pedagogiek en in 1930 werd hij in Frankfurt aan de filosofische faculteit benoemd op de leerstoel voor pedagogiek. Hij lijkt een vooraanstaand sociaal pedagoog te worden; vanwege zijn kritische houding wordt hij echter in 1933 ontslagen.Ga naar voetnoot22 Mennicke was tijdens zijn studie in Utrecht al in contact gekomen met religieussocialisten in Nederland, en in 1923 nodigde Banning, toen nog predikant in Sneek, hem uit een inleiding te houden voor de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers in Barchem. In het volgende jaar organiseerden Banning en Mennicke samen in Barchem een conferentie van religieussocialisten.Ga naar voetnoot23 Mennicke had in 1931 ook een keer gesproken op een cursus van de Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort, en in 1933, na Mennickes ontslag in Frankfurt, kwam de directeur van deze school hem vragen met hem een cursus te geven in Amersfoort. Zo gebeurde, en tot slot werd besloten dat Mennicke in Nederland zou blijven; zijn vrouw voegde zich bij hem. Na een reeks andere bezigheden werd Mennicke in 1935 benoemd tot directeur aan de Internationale School voor Wijsbegeerte. Zijn contacten met vooral mensen uit vrijzinnige hoek leidden o.a. tot de bovengenoemde inleiding voor de remonstrantse jongeren in Amersfoort en een brochure voor de V.C.J.C., met de titel De besteding van de Vrije Tijd, in 1936. In Duitsland gingen Ruth en haar stiefbroer Wolfgang op de Odenwaldschule (Harry de Lange: ‘een soort Kees-Boeke-school’), waar leraren vrij waren in het kiezen van hun eigen methode en veel aan de kinderen werd overgelaten; zo bestierden de kinderen zelf de bijbehorende woonhuizen. Ruth en Wolfgang hadden hier een prachtige tijd. Nadat haar moeder zich definitief in Nederland gevestigd had, vertrok Ruth ook daarheen. In de daarop volgende tijd zag de Odenwaldschule zich genoodzaakt naar Zwitserland te verhuizen, en Wolfgang ging mee. Toen zijn vader in 1941 naar Oranienbrug was afgevoerd, raadden de Zwitsers (Harry de Lange: ‘echte Zwitsers, zo naïef als weet-ik-wat’) bij wie Wolfgang in huis was, Wolfgang aan zich te melden in Duitsland, in de veronderstelling dat de Duitsers dan zijn vader wel vrij zouden laten. Wolfgang meldde zich, maar zijn vader kwam niet vrij. Wolfgang werd ingelijfd en moest naar Rusland, waar hij begin 1944 sneuvelde. Uiteindelijk werd Mennicke wel losgelaten; hij werd in Berlijn in een munitiefabriek tewerk gesteld en moest zich twee maal per week melden bij de politie. Pas eind mei | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
1945 hoorde zijn vrouw dat hij nog leefde en weer naar Nederland wilde komen; hij kwam in augustus. In 1950 overleed Ruths moeder, en in 1952 besloot Mennicke terug te keren naar Frankfurt waar hij in 1959 overleed. Tot aan zijn dood kwam hij regelmatig in Nederland op bezoek. Hij had zich daar in de loop der jaren een naam verworven door de publicatie van een reeks boeken over pedagogie, filosofie en psychologie. In zijn proefschrift zal Harry later gebruik maken van de analyses door Mennicke van de ontwikkelingen in nazi-Duitsland, die lieten zien hoe een geatomiseerde en geïndividualiseerde maatschappij betrekkelijk snel kan worden veranderd in een collectiviteit, waarin individuele afwijkingen niet getolereerd worden. | |||||||||||||||||
5. Indrukken, ervaringen en contacten uit de oorlogNiet alleen door de bovenbeschreven gebeurtenissen, maar ook door een reeks andere contacten maakte het denken van Harry tijdens de oorlog een bijzondere ontwikkeling door. Het waren vooral de ontmoetingen met mensen die vol overgave voor hun ideaal streden die Harry aan het denken en het lezen zetten. Daar had hij tijdens zijn onderduiken volop gelegenheid voor, en die kans greep hij met beide handen. | |||||||||||||||||
De kennismaking met Indonesisch nationalismeIn de eerste plaats gold Harry's belangstelling Indië. Hij had al in zijn HBS-tijd belangstelling gehad voor Indië, en tijdens zijn studie volgde hij daarom ook de niet-verplichte colleges van Gonggrijp over Indië. ‘Daar ging het echter over koetjes en kalfjes: we hoorden precies hoe een suikerfabriek werkte, maar niets over nationalisme en dergelijke zaken’. Dat werd anders toen hij tijdens zijn verblijf in Amsterdam Indische studenten ontmoette. Hij leerde ze kennen doordat de vader van Ruth contact had met RiemensGa naar voetnoot24 bij wie deze studenten over de vloer kwamen. Zij waren lid van Perhimpoenan Indonesia (PI), een vereniging van nationalistische studenten, die door Mohammed Hatta (die in augustus 1945 samen met Soekarno de Republiek Indonesië zou proclameren) in 1922 was opgericht, toen hij in Nederland studeerde (economie in Rotterdam). Hatta was, toen Harry de groep leerde kennen, net weg uit Nederland. Van deze studenten hoorde Harry over het nationalisme en nog veel meer; er ging een wereld voor hem open. ‘Ik heb er heel veel geleerd.’ Zo werd hij een overtuigd en hartstochtelijk aanhanger van een vrij Indonesië. Hij ging ook over Indië lezen, bijvoorbeeld de boeken van adat-geleerde Van Vollenhoven. De studenten van PI waren in Nederland in het verzet actief; des te schrijnender vond Harry het dat zij zelf in hun streven naar een eigen vrije natie in Nederland geen steun vonden. Na de oorlog ging vrijwel de hele groep terug naar Indië; de meesten van hen kwamen om in 1946 in de Madiun-oorlog.Ga naar voetnoot25 De enkelen die in Nederland achterbleven en een groep NederlandersGa naar voetnoot26 (onder wie Harry de Lange) richtten op 29 | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
augustus 1945 de Vereniging Nederland-Indonesië op.Ga naar voetnoot27 De Vereniging sloot zich aan bij de rede van Koningin Wilhelmina van 1942 waarin ze zelfbeschikking in het vooruitzicht stelde.Ga naar voetnoot28 Ter gelegenheid van de oprichting van de vereniging werd een manifest verspreid (o.a. in de vorm van grote aanplakbiljetten) met de volgende inhoud: ‘In het door Duitsland bezette Nederland, in het door Japan bezette Indonesië en overal elders, hebben Nederlanders en Indonesiërs vrijwillig zij aan zij gestreden tegen de nationaal-socialistische en fascistische overheersing ter verdediging van de democratie. Gedurende dit lijden en strijden is meer begrip en waardering ontstaan voor elkaars wensen en verlangens. Harry bleef ook na de opheffing van de Nederlandse Volksbeweging lid van de vereniging en droeg zijn standpunten bij verschillende gelegenheden uit, ook al was hij nooit bestuurslid en manifesteerde hij zich ook niet anderszins in de vereniging.Ga naar voetnoot30 In Tijd en Taak, het weekblad van de christensocialisten, schreef hij in 1946 een artikel over de economische verhouding tussen Nederland en Indonesië waarin hij aan de hand van cijfers laat zien dat de band met Indonesië voor Nederland een grote bron van rijkdom is geweest.Ga naar voetnoot31 Andersom was dat niet het geval: ‘Er is zeker reden om opnieuw van een “Ereschuld” te spreken’. Nederland moet Indonesië helpen om | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
een grotere economische zelfstandigheid te ontwikkelen, en moet daarbij grote onbaatzuchtigheid tonen, want voorlopig zal Nederland gewantrouwd worden. Een betere voorlichting omtrent Indonesië in Nederland is hard nodig. Vlak voor de eerste politionele acties doet de vereniging een oproep aan het Nederlandse volk: ‘Opnieuw is de vrede tussen Nederland en Indonesië in gevaar. De reactie drijft openlijk naar militair geweld en vernietiging van de vrije Republiek Indonesia, zij noemt dit een Goddelijke zaak. Daarom roept de vereniging “Nederland-Indonesië” U op om te demonstreren. Tegen oorlog en geweld. Voor directe vermindering van de troepensterkte. Voor overleg.’Ga naar voetnoot32 De aangekondigde bijeenkomst vond plaats op woensdag 18 juni 1947 om 8 uur in het R.A.I.-gebouw, en trok veel belangstellenden.Ga naar voetnoot33 Sprekers waren o.a. Buskes, Roland Holst-v.d. Schalk en Harry de Lange. Harry hield er, wanneer we afgaan op zijn tekst, een gloedvol betoog waarin hij inging op de vraag waarom jongeren (voor wie hij op de bijeenkomst spreekt) zich moeten uitspreken: ‘Ja, de jongeren moeten hier vanavond spreken, als we bedenken dat in een groep generatiegenoten, in het Nationaal Jongeren Verbond, van het begin af aan in overspannen nationalistische leuzen de jongeren van Nederland zijn opgehitst de wapens op te nemen tegen de republiek. Dan moet hier nog eens gezegd worden, dat de jongeren van Nederland weigeren zich voor het karretje te laten spannen van deze heren. De jongeren van Nederland doorzien, dat de leuze “Voorwaarts voor de eenheid van het Koninkrijk” niets anders kan betekenen dan “Voorwaarts... naar de afgrond”. De belangstelling die Harry in later jaren aan de dag legt voor het nationalisme in andere Derde Wereldlanden gaat zeker op deze ervaring terug. Het feit dat zijn eigen partij, de PvdA, ten aanzien van Indonesië anders koos en twee militaire acties steunde, betreurde hij zeer, maar was voor hem geen reden uit de partij te stappen. | |||||||||||||||||
Ontmoeting met Banning‘Op een VCJB- conferentie in 1939 hoorde ik Banning. Hij sprak over “Zeg de kinderen Israëls dat zij voortgaan”.Ga naar voetnoot35 Dat is beslissend voor mij geweest. Tot vandaag ben | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
ik met eerbied en grote dankbaarheid in vriendschap met hem verbonden. In die tijd, student in Rotterdam, ging ik wekelijks naar de leeszaal om Tijd en Taak te lezen. Het blad van Banning en de religieus-socialisten. Ik heb er hele stukken uit overgeschreven’.Ga naar voetnoot36 Banning was de man door wie Harry de Lange waarschijnlijk wel het meest beïnvloed is, maar in ieder geval de man die bepalend is geweest voor de richting die Harry in zijn leven ging. Dat geldt zowel voor zijn theologische en kerkelijke positie als voor zijn politieke stellingname. Harry verzamelde ook vrijwel al Bannings boeken en andere publicaties. Hij dankte weliswaar zijn entree in de kerk aan Miedema, maar zei tegelijk: ‘Ik moet er wel aan toevoegen dat de perspectieven van mijn christen-zijn geopend werden in de periode dat ik prof. Banning leerde kennen’.Ga naar voetnoot37 En wat de politiek betreft: Banning drukte Harry op het hart geen politieke verantwoordelijkheid te aanvaarden, maar vanuit de kerken voor de politiek beschikbaar te zijn.Ga naar voetnoot38 Willem Banning (1888-1971) werd geboren in een arm gezin in Makkum en was door zijn vader voorbestemd om op de haringvloot zijn kost te verdienen. Het liep anders: twee jonge onderwijzers wisten zijn ouders over te halen Willem door te laten leren: zij zouden hem klaarmaken voor de kweekschool. Banning bleef hen altijd dankbaar; hij kreeg deze kans, en zijn leven lang zou hij ervoor strijden dat ieder mens de kans zou krijgen zich te scholen en te vormen.Ga naar voetnoot39 Op 15-jarige leeftijd vertrok Banning naar de Haarlemse kweekschool, waar hij een hem geheel vreemde wereld betrad. Aan het eind van de 19e eeuw waren de kweekscholen in beweging gekomen en langzamerhand begon dat ook organisatorisch vorm te krijgen, zeker toen de kwekelingen erin slaagden, precies in de tijd dat Banning in Haarlem aankwam, een landelijk kwekelingenblad op te zetten. Banning voelde zich er prima bij thuis. In 1906 was hij betrokken bij de oprichting van de landelijke Kweekelingen Geheelonthoudersbond waarvan hij secretaris werd.Ga naar voetnoot40 Een sociaal-idealisme maakte zich van de jongeren meester: | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
‘“Wij zijn de jongeren” - dat wísten wij, intuïtief én als opdracht. Wáárom wisten zovele andere leeftijdsgenoten dat niet? Vooral niet de jongeren die maatschappelijk moesten blijven in de milieus waaruit wij het voorrecht hadden te kunnen opklimmen? Het voorrecht, dat wij geestelijke werelden hadden zien opengaan, en het toekomstland vol rijkdommen vermoedden, zette zich om in verontruste gewetens...,’Ga naar voetnoot41 zo interpreteerde Banning dit achteraf. Na zijn studie werd Banning gouverneur van een notariszoon, een baan die hem veel vrije tijd liet, die hij besteedde aan de Kweekelingenbode en aan het bestuderen van het werk van moderne theologen als Opzoomer met wiens boeken hij bij toeval in aanraking was gekomenGa naar voetnoot42 en die hem zeer aanspraken. De socialistische dominee Tenthof bracht hem in contact met andere socialistische predikanten rond het blad De Blijde Wereld. Banning besloot predikant te worden en begon daartoe in 1913 met zijn theologiestudie in Leiden, waar hij beïnvloed werd door theologen als Roessingh en Chantepie de la Saussaye. Onder de indruk van de Eerste Wereldoorlog sloot hij zich in 1914 aan bij de SDAP, vanuit de gedachte dat juist de internationale socialistische beweging een bijdrage zou kunnen leveren aan een nieuwe wereld. Ook maakte hij uitvoerig studie van het werk van Marx. Van 1917-1928 was hij vrijzinnig predikant in respectievelijk Haarlo en Sneek, maar, zoals hij schrijft, niet uit liefde voor de empirische kerk: ‘Wat mij voor de geest stond, was vooral een werk van zedelijke en maatschappelijke verheffing van het volk, waaruit ik was voortgekomen, wiens lot met het mijne in mijn geweten verbonden bleef en wiens strijd mij zedelijk gerechtvaardigd en noodzakelijk voorkwam - wil men: werk van volksopvoeding’.Ga naar voetnoot43 In Sneek was hij welbewust beroepen als socialist, wat hem ook de ruimte gaf om door het hele land op te treden als propagandist voor de SDAP. In 1916 al was Banning in contact gekomen met de Woodbrookers in Barchem, een groep mensen die - oorspronkelijk - gemeen hadden dat ze een tijd verbleven hadden in het centrum van de Engelse Quakers in Woodbrooke (een instituut voor godsdienstige en sociale studie) en de geest van dit centrum in Nederland wilden voortzetten.Ga naar voetnoot44 Er vonden in Barchem cursussen plaats over godsdienstige en maatschappelijke onderwerpen, waarbij duidelijk een zeker sociaal besef meesprak.Ga naar voetnoot45 Al enkele jaren na de eerste bijeenkomst van de Woodbrookers werd het lidmaatschap van de Vereniging ook opengesteld voor mensen die zelf nooit in Woodbrooke geweest waren, maar zich aangetrokken voelden tot het werk van de beweging. In de Vereniging zette Banning in 1919 de Arbeiders Gemeenschap (AG) der Woodbrookers op, om ‘de moderne arbeidersbeweging te dienen in religieuze | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
geest’. In 1924 kreeg deze groep officieel de status van ‘Werkverband’ binnen de vereniging om haar een grotere zelfstandigheid te geven. De AG was solidair met de concrete arbeidersbeweging, maar spaarde die tegelijk haar kritiek niet. Er werden cursussen gegeven waarvan Banning zelf zegt: ‘Alle diskussie en gesprek werd gevoerd in de hoop, dat in de groep en de enkelingen geestelijke krachten zouden worden gewekt, eventueel vrijgemaakt, die een mens zouden helpen om zelf verantwoord te kiezen’.Ga naar voetnoot46 Men streefde er zowel naar ‘in de arbeidersmassa kernen van religieus leven (te) stichten of helpen groeien’ als ‘in het “christelijk” volksdeel het socialisme als aanvaardbaar te prediken’.Ga naar voetnoot47 In 1929 werd Banning directeur in dienst van de vereniging der Woodbrookers, in Barchem. De AG der Woodbrookers betaalde een deel van zijn salaris en zou ook een belangrijk deel van zijn werk uitmaken. Om dichter bij de arbeiders in het Westen te zitten, werd in 1931 een centrum in Bentveld geopend, en Banning ging bij dit centrum wonen. In 1937 werd vervolgens nog ten bate van arbeiders in de drie noordelijke provincies ‘Kortehemmen’ opgezet. Gedurende al deze jaren werkte Banning het gedachtegoed van het religieus-socialisme uit in vele publicaties. Eveneens in 1931 werd Banning in het partijbestuur van de SDAP gekozen; van 1935-1937 was hij lid van het dagelijks bestuur. Hij leverde binnen de partij vooral bijdragen aan het ideologisch debat, bijvoorbeeld in het kader van het nieuwe beginselprogramma van 1937: ‘een radicaal vooropstellen van het zedelijk doel van het socialisme, waaruit de kritiek op het bestaande kapitalisme werd afgeleid, m.a.w. een radicale afwijzing van het marxisme als grondslag voor de partij; positief gesteld: het nieuwe partijprogram was teken van een proces van verbreding, van klassenbewuste arbeidersbeweging naar geestelijk bewuste volksbeweging’.Ga naar voetnoot48 Ook wijdde Banning zich aan het analyseren van en waarschuwen voor het fascisme. De oorlog brak uit en de Duitsers maakten de activiteiten van de Woodbrookers onmogelijk. Banning ging als predikant aan het werk in Haarlem, maar werd daar in mei 1942 gearresteerd en in het gijzelaarskamp in St. Michielsgestel gezet, in het gezelschap van mensen als Schermerhorn, Lieftinck, Brugmans, de Quay en Kraemer. De anderhalf jaar die hij hier doorbracht, besteedde hij nuttig, met gesprekken, schrijven (o.a. zijn boek over het personalistisch socialisme ‘De dag van morgen. Schets van een personalistisch socialisme, richtpunt voor de vernieuwing van ons volksleven’ dat na de oorlog uitkwam), en het geven van cursussen en lezingen.Ga naar voetnoot49 Hier werd ook de basis gelegd voor de oprichting, direct na de oorlog, | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
van de Nederlandse Volksbeweging (NVB). De ‘Geest van Gestel’, een zendingsbesef (op allerlei terreinen) dat veel van de gijzelaars later zou kenmerken, is voor een belangrijk deel te danken aan Banning. ‘Diverse getuigenissen uit het kamp tonen aan hoe hij op de gijzelaars indruk maakte door zijn lezingen over christendom en maatschappij-problemen’.Ga naar voetnoot50 Na zijn vrijlating uit St. Michielsgestel werd Banning tijdelijk (voor de duur van de bezetting) predikant in Naaldwijk (waar Harry de Lange zijn eerste ontmoeting met hem heeft: hij hoorde hem preken en ging hem opzoeken), maar zijn aandacht ging vooral uit naar het werk buiten Naaldwijk: het onderhouden van contacten met de mensen van de latere NVB en het werken aan de vernieuwing van de N.H. Kerk (Gemeente Opbouw) in opdracht van de synode. Hij deed dit laatste samen met H. Kraemer en Gravemeyer, die hij in het gijzelaarskamp had leren kennen en waarderen. De oorlog veranderde het denken van Banning: ‘... Bannings aanvankelijk vrij optimistische visie op de maatschappelijke ontwikkelingen had plaatsgemaakt voor een zeker cultuurpessimisme. Het socialisme dat Banning nu voorstond leek sterk op hem zelf: sober, dienstbaar, strevend naar zedelijke en culturele verheffing, democratisch én elitair. Ook zijn religieuze opvatting had zich ontwikkeld van een algemeen-religieus bewustzijn naar sterk christocentrische denkbeelden, al bleef hij zich rekenen tot de vrijzinnige stroming binnen het protestantisme’.Ga naar voetnoot51 Erg teleurgesteld was en bleef Banning over het feit dat hij op zijn boekje over de vrijzinnigheid Het vrijzinnig protestantisme op de tweesprong nooit een werkelijk antwoord uit vrijzinnige kring kreeg.Ga naar voetnoot52 Banning zette na de bevrijding zijn werk aan de vernieuwing van de politiek en de kerk voort. Wat betreft de politiek was hij actief in de NVB en was hij nauw betrokken bij de oprichting van de PvdA en de Protestants Christelijke Werkgemeenschap in de PvdA. In de N.H. Kerk zette Banning zich in voor de oprichting van Kerk en Wereld, een plaats waar mensen toegerust konden worden om de vernieuwing van de kerk voort te zetten.Ga naar voetnoot53 In november 1945 ging Kerk en Wereld van start; Banning werd hoofddocent en adviseur van het directorium. Hij had zich ervoor ingezet dat aan Kerk en Wereld een sociologisch instituut verbonden zou zijn omdat naar zijn overtuiging de kerk bijgestaan moet worden in het werkelijk kennen en doorgronden van de moderne geïndustrialiseerde maatschappij. Het instituut gaf een blad, Sociologisch Bulletin, uit. Onder Bannings leiding verschijnt het zevendelige Handboek Pastorale Sociologie (in de jaren 1952-1962). Tot zijn eigen verwondering werd hij in februari 1946 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de kerkelijke sociologie aan de theologische faculteit in Leiden, en later gaf hij ook colleges soci- | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
ologie aan het Theologisch Seminarie van de N.H. Kerk in Driebergen. Andere activiteiten van Banning waren onder meer het redacteurschap van Tijd en TaakGa naar voetnoot54 en Wending, voorzitterschap (tot 1950) van de AG der Woodbrookers, lidmaatschap van het curatorium van de Wiardi Beckmanstichting en redacteur van Socialisme en Democratie (respectievelijk het wetenschappelijk bureau en het wetenschappelijk maandblad van de PvdA). Verder was hij intensief betrokken bij het opstellen van de PvdA-partijprogramma's van 1947 en 1959, vervulde hij vele preek- (alleen niet in zijn woonplaats Driebergen waar men hem niet tot de kansel toeliet) en spreekbeurten, publiceerde hij talloze geschriften en artikelen, en sprak hij regelmatig voor de radio. Ook na zijn pensionering bleef hij hiermee doorgaan; het langst hield hij zijn werk voor de Oecumenische Raad van Kerken aan, waar hij van 1950-1964 voorzitter van de Commissie voor Sociale Zaken was. Op vrijwel al deze terreinen werkte Harry de Lange meer of minder intensief met Banning samen, en in veel opzichten werd hij, zoals hierna zal blijken, degene die het werk van Banning voortzette, uiteraard met eigen accenten en met nieuwe aandachtspunten die samenhingen met nieuwe ontwikkelingen. Met de schets van Banning en diens werk is daarmee de achtergond van het werk van De Lange beschreven. Twee gedreven volksopvoeders, die, naar De Lange zelf zei naar aanleiding van hun samenwerking in de Commissie van Sociale Zaken, het over vrijwel alles met elkaar eens waren. Tegelijk beschrijft De Lange hem, terugkijkend met de maatstaven van het begin van de 21e eeuw, ook wel als een ‘autoritaire man’.Ga naar voetnoot55 Maar dat hoorde bij de tijd, het stoorde niemand: ‘Ook Banning zou in deze tijd anders geweest zijn’. In ieder geval: ‘we waren dankbaar voor alles wat hij deed en zei’. | |||||||||||||||||
Nederlandse Unie, Nederlandse Volksbeweging en PvdAGa naar voetnoot56In verschillende interviews en in persoonlijke gesprekken maakt De Lange melding van het feit dat hij in de oorlog lid werd van de Nederlandse Unie en vervolgens na de oorlog van de Nederlandse Volksbeweging, waarbinnen hij ook enige tijd voorzitter van de Jongerenwerkgemeenschap was. | |||||||||||||||||
Nederlandse UnieDe Nederlandse Unie is bepaald niet onomstreden, maar is tegelijk zo diffuus dat er | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
niet gemakkelijk een eenduidig oordeel over is uit te spreken.Ga naar voetnoot57 De organisatie werd in juli 1940 opgericht door De Quay, Einthoven en Linthorst Homan. Reeds in de jaren dertig leefde in uiteenlopende kringen het gevoel dat het oude politieke bestel gefaald had ten aanzien van vooral de economische crisis en de dreiging van het nationaal-socialisme.Ga naar voetnoot58 Na de bezetting wint deze overtuiging in korte tijd terrein. ‘De onmogelijkheid de nationale politieke activiteiten van voor mei 1940 te ontplooien, stimuleerde in de loop van de eerste bezettingsweken de behoefte zich op nationale schaal actief in te zetten. Juist de onzekere situatie bracht het verlangen naar eenheid en nationale activiteiten aan de oppervlakte’.Ga naar voetnoot59 Het driemanschap De Quay, Einthoven en Linthorst Homan sprong hierop in en riep op om ‘gezamenlijk door kordate arbeid naar een nieuwe Nederlandse saamhorigheid te streven’ en sprak onder andere uit dat nodig is ‘Sociale rechtvaardigheid opdat er kome werk voor allen en arbeidsvreugde voor allen, voor jong en oud, voor de sterke en de zwakke’.Ga naar voetnoot60 De oproep sloeg aan: binnen enkele maanden waren er 800.000 leden.Ga naar voetnoot61 Uiteraard is er ook kritiek,Ga naar voetnoot62 bijvoorbeeld onder de leiding van de gevestigde politieke partijen, vooral in de ARP. Algra noemde de Unie ‘bedenkelijk en gevaarlijk’.Ga naar voetnoot63 Algemeen worden achteraf voor de grote aantrekkingskracht van de Nederlandse Unie twee verklaringen gegeven. Allereerst de onder velen levende wens ‘de oude scheidslijnen tussen de bevolkingsgroepen, de ‘schotjesgeest’, (te) doorbreken’.Ga naar voetnoot64 Van wat er in de top van de Unie gezegd en gedaan was, wat men wel en niet afsprak met de | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
bezetter, had men aan de basis (die georganiseerd was in gesprekskringen waarin gepoogd moest worden de oude hokjesgeestGa naar voetnoot65 te overwinnen) weinig of geen weet, of men legde het uit als noodzakelijke tactische zet. Daarnaast was voor veel van de leden, zo schrijft ook De Jong, het lidmaatschap van de Unie een publiek protest tegen de NSB, en zij trokken zich van het beleid van de top, die - hoewel zelf ook zeer kritisch ten aanzien van de NSB - regelmatig waarschuwde tegen een al te openlijke anti-NSB-houding, weinig aan.Ga naar voetnoot66 Enthousiast werd gecolporteerd met het periodiek De Unie onder het motto: ‘Lees De Unie, tegen de NSB’.Ga naar voetnoot67 Het zijn inderdaad precies deze motieven die De Lange later in interviews noemt om zijn lidmaatschap van de Unie te verklaren: ‘We beleefden daar iets heel anders dan je denkt als je nu de redevoeringen van de Quay nog eens leest. Wij bereidden voor ons gevoel daar de wereld van na de oorlog voor. De Unie ervoeren wij als een soort verzet tegen de WA. Van de blunders aan de top hadden wij geen weet.’Ga naar voetnoot68 en: ‘... je moet niet vergeten dat ik behoor tot de generatie die gewékt werd. Wij wisten: nú gaat het fout, nú moeten er zeer beslissende dingen gezegd worden.’Ga naar voetnoot69 In de zomer van 1941 mocht het blad De Unie niet meer verschijnen, nadat het driemanschap Duitse censuur had afgewezen, en eind 1941 werd de Nederlandse Unie, tezamen met alle andere nog overgebleven politieke organisaties, met uitzondering van de NSB, verboden. Ondergronds werd het werk echter voortgezet. In 1942 werd de hele top geïnterneerd als gijzelaar.Ga naar voetnoot70 Na de oorlog kwam meer belastende informatie over het driemanschap naar buiten dan tijdens de oorlog in breder publiek bekend was.Ga naar voetnoot71 Premier Schermerhorn installeerde een commissie die onderzoek moest doen naar de Nederlandse Unie. De uitkomst was dat het driemanschap in ere werd gelaten of hersteld. De discussie over de Unie liep vervolgens nog decennialang door. | |||||||||||||||||
Nederlandse VolksbewegingTijdens hun gijzeling waren zeker De Quay en Van Einthoven door hun medegegijzelden niet als ‘fout’ behandeld. Ruitenbeek gaat er zelfs van uit dat 50% van de gijzelaars in het kamp in Sint Michielsgestel tot de Unie behoorde.Ga naar voetnoot72 Zij zaten daar samen met o.a. Banning, en behoorden, met Banning, tot de grondleggers van de | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
Nederlandse Volksbeweging, ‘welker program trouwens op menig punt aansloot bij dat van de Nederlandse Unie’.Ga naar voetnoot73 Inderdaad komen we in uitingen van de Nederlandse Volksbeweging zaken tegen die doen denken aan de Unie, zoals de gedachte dat na de oorlog de oude partijtegenstellingen doorbroken zouden moeten worden. Het denken van de Unie was tijdens de oorlog geëvolueerd, en democratischer geworden.Ga naar voetnoot74 Mede daardoor kon een groot aantal mensen (o.a. Banning, Schermerhorn, Lieftinck, Van der Goes van Naters, Einthoven, Brugmans, De Quay en Kraemer) elkaar vinden in Sint Michielsgestel,Ga naar voetnoot75 en door de grote invloed van vooral Banning en Schermerhorn (geen van beiden ooit lid van de Unie) werd het oude Unie-denken en -verleden steeds verder teruggedrongen. Men streefde naar een vernieuwingsbeweging, niet naar een nieuwe politieke partij. De basis van de nieuwe beweging die de groep voorstond, zou het personalistisch socialisme zijn; in plaats van godsdienstige uitgangspunten zouden politieke beginselen mensen moeten binden. Banning schrijft over zijn Gestelse periode in zijn ‘Terugblik’: ‘Het was zeker ook een kans om met enkelen die elkaar verstonden zich te bezinnen op de taak voor de toekomst. Wij deden het naar twee kanten, die merkwaardigerwijs elkaar maar in een paar personen raakten: naar de kant van de politieke, en naar die van de kerkelijke vernieuwing (...). In Gestel ligt, zoals men nu wel weet, één van de oorsprongen van wat na de bevrijding als de Nederlandse Volksbeweging naar voren zou treden. Wij wilden niet een nieuwe politieke partij stichten - het is onzin om te beweren, dat de PvdA in Gestel zou zijn ontstaan; maar wij wilden wel een beweging, die de politieke partijen zou stuwen op de weg naar andere partijformatie; de oude immers was reeds voor '40 een verstarring gebleken, hoeveel te erger zou dat zijn in de nieuwe verhoudingen. Het bleek, dat wij elkaar positief konden vinden in het begrip ‘personalistisch socialisme’, dat in de toenmalige situatie naar verschillende fronten kon en moest worden geïnterpreteerd. Voor onze rooms-katholieke vrienden betekende het de aanvaarding van een bepaald type ‘socialisme’ en dus een springen buiten de overheersende traditie van solidarisme; voor de vanouds christelijk-historischen betekende het de erkenning van een radikalisering in de politieke en sociaal-economische reconstructie; voor de oude sociaal-demokraten een afwijzing van proletarische levensbeschouwingen en de erkenning van de gemeenschap van personen als norm.’Ga naar voetnoot76 Overigens bevatte het hier geformuleerde gedachtegoed een zekere autoritaire inslag.Ga naar voetnoot77 Ook het pleidooi voor één grote jeugdorganisatie, met gemeenschappelijke | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
uniforms e.d. en voor een arbeidsdienst wekt bevreemding, maar moet waarschijnlijk verklaard worden uit de zorg over de groeiende normloosheid die men waarnam. In Gestel werd het gemeenschappelijke gedachtegoed neergelegd in een reeks nota's; we vinden het later terug in het NVB-programma en in Bannings De dag van morgen, dat een neerslag is van de gesprekken in Gestel.Ga naar voetnoot78 Direct na de bevrijding presenteerde de NVB zich met een manifest en een programma. Onder de ondertekenaars waren zowel partijlozen als leden van uiteenlopende politieke partijen en voormalige leden van de Nederlandse Unie. Men wilde nieuwe partijvorming helpen stimuleren; daartoe zou men in overleg treden met de bestaande partijen. Het ging om ‘de verwerkelijking van een vernieuwd socialisme’, om het sterk maken van ons volk ‘voor de geweldig zware taak van dit historisch tijdvak’, om een geestelijke vernieuwing die gevoed moest worden ‘uit de levende bronnen van Christendom en humanisme’, in de overtuiging ‘dat alle gebieden van het menselijk leven gebonden zijn aan volstrekte normen als barmhartigheid, gerechtigheid, waarheid en naastenliefde, die naar het Evangelie in Gods wil gegrond zijn, maar ook in andere dan Christelijke overtuiging worden gegrond’.Ga naar voetnoot79 Men staat onder meer ‘verheffing van de arbeid in een geordend sociaal-economisch bestel’, ‘volkszeggenschap in de organisaties van bedrijfs- en cultureel leven’ en nieuwe verhoudingen met de overzeese gebieden voor. De staat moet een actieve conjunctuurpolitiek voeren om zo de werkgelegenheid te verzekeren en de sociale verzekeringen moeten gereorganiseerd worden. Een planbureau, een strakke prijsbeheersing en socialisering van bepaalde - omschreven - productiemiddelen worden noodzakelijk geacht. Men pleit voor een ‘gerichtheid van denken en doen op het welzijn der gehele natie boven de belangen van groep, klasse, partij en enkeling’. Bank vat het als volgt samen: ‘.. in zijn grote oriëntatie was het programma een adequate samenvatting van wat in 1945 na de ervaringen van crisis en oorlog in een brede elite als de keuzes van de nieuwe tijd werd gedeeld: een zedelijke herleving, een derde weg tussen individualisme en collectivisme, ordening van het maatschappelijk krachtenveld zonder aantasting daarvan, cultureel nationalisme als concretisering van de gemeenschapsgedachte en op Europees niveau solidariteit van het voormalig verzet alsmede nieuwe verhoudingen met de koloniën. Economische modernisering en zedelijk conservatisme zijn hier met elkaar vermengd. Voor beide wordt de staat toonaangevend; hij is niet meer neutraal in zaken van morele orde en niet meer liberaal in het economisch proces.’Ga naar voetnoot80 Men hoopte voor de verkiezingen duidelijkheid te hebben bereikt over de politieke partijformatie. Harry de Lange, partijloos maar actief in allerlei jongerenorganisaties, richtte samen met Riemens de jongerenwerkgemeenschap in de Nederlandse Volksweging op; hijzelf werd voorzitter en Riemens secretaris.Ga naar voetnoot81 Door middel van een brochure (te koop voor 35 cent) willen ze contact leggen ‘tussen al die groepen jongeren en individuele jongeren, die tijdens de bezetting de noodzaak van een politieke jongeren- | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
vereniging zijn gaan voelen en hun idealen, min of meer precies, geformuleerd vinden in het Personalistisch Socialisme van de NVB’. Het was voor De Lange een periode van politieke scholing; onder andere las hij in deze tijd Thorbecke: ‘zeer tot mijn fundamentele politieke vorming’.Ga naar voetnoot82 Maar hij kon minder actief meedoen dan wenselijk was, volgens het verslag van de secretaris uit november 1945 vanwege zijn ‘zeer drukke bezigheden bij het Planbureau van de regering’.Ga naar voetnoot83 Ook voor de jongerenorganisatie gold dat deze de oude scheidslijnen ‘als onzuiver en onwaarachtig’ ervaart. Bovendien hopen de oprichters dat jongeren ‘verzanding’ van de politieke idealen kunnen voorkomen, omdat van hen is te verwachten ‘dat zij het ideaal nog ongeschonden in zich dragen’. Met de jongerenwerkgemeenschap willen zij bovendien ‘het politieke verantwoordelijkheidsbesef inbranden in de harten van onze gehele generatie’. Uit de brochure blijkt dat ze de jeugdorganisaties beschouwen als een ‘derde opvoedingsmilieu naast gezin en school’. Tot de politieke eisen van de beweging behoort de totstandkoming van een (Gevolmachtigd) Federatief Wereldbestuur (‘wij zijn van mening dat zolang de nationale legers bestaan, elke dag vrede een onzeker iets is’) en afschaffing van de koloniale verhoudingen. In 1946 heeft de beweging 44 afdelingen. Banning en Schermerhorn werden bij de oprichtingsvergadering op 24 mei 1945 eerste en tweede voorzitter van de NVB. In het begin was het enthousiasme groot: volle zalen die toegesproken werden door een verscheidenheid aan politici. Onder de leden van de NVB ontbraken vooral de middenstanders en de arbeiders. Dat arbeiders niet bereikt werden, betreurde men zeer. Buskes zei hierover tijdens de oprichtingsvergadering onder meer: ‘De NVB huldigt het principe van de klassenstrijd niet en heeft volgens de arbeiders ook te weinig oog voor de klassenstrijd zelf. (...) Zij erkennen ook wel de sociale gezindheid van de NVB, maar vrezen dat zij zich te weinig bewust is van de machten die de wereld regeren’.Ga naar voetnoot84 Er wordt besloten een populair colportageblad (Doorbraak) uit te gaan geven; dit wordt geen succes en al na enige maanden wordt de uitgave gestaakt. Ook onder rooms-katholieken is de aanhang niet groot.Ga naar voetnoot85 Hier en daar wordt door de geestelijkheid gewaarschuwd tegen de NVB omdat men beducht is dat in een gemengd milieu de gelovigen hun belangstelling voor de confessionele organisaties zullen verliezen.Ga naar voetnoot86 Een bewonderaar van de NVB was wel koningin Wilhelmina.Ga naar voetnoot87 Toen ook Drees, zelf geen vernieuwer, haar adviseerde de NVB wel bij de kabinetsformatie te betrekken, wees zij vervolgens Drees en Schermerhorn als formateurs aan.Ga naar voetnoot88 Drees vroeg Schermerhorn de ministerraad voor te zitten. Verschillende NVB-ers traden tot de regering toe. Hiermee verwierf de NVB zich een zeker aanzien, maar tegelijk schaadden misslagen van het kabinet de NVB ook.Ga naar voetnoot89 De NVB wilde graag een open overleg over partijpo- | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
litieke vernieuwing, en wierp zich niet op als partij, maar streefde naar concentratie van politieke partijen. Eind augustus vinden de eerste gesprekken met politieke partijen plaats. In het gesprek met de SDAP komen geschilpunten naar voren, maar wordt afgesproken dat een kleine commissie de mogelijkheid van een nieuwe partijformatie gaat onderzoeken.Ga naar voetnoot90 Leden van de NVB worden ongeduldig, er gaan stemmen op om tot partijformatie over te gaan. Dit geluid werd vooral verwoord door de mensen die zich verenigd hadden in het z.g. Nooddak of Daklozenberaad, een grote groep partijlozen met als leider Van Walsum, voormalig CHU-lid. Dit bestond zowel uit mensen die nog nooit tot een partij hadden behoord (zoals Harry de Lange), als uit mensen die zich bewust hadden losgemaakt uit hun partij in hun streven naar vernieuwing. De groep had zich verenigd omdat men er niet op vertrouwde dat er een nieuwe brede partij zou komen (de kans bestond altijd nog dat de mensen die wél tot een partij behoorden, zich weer thuis gingen voelen in hun veranderde oude partij en zij partijloos achter zouden blijven) en men wilde tijdig met een eigen lijst en programma kunnen komen.Ga naar voetnoot91 Banning blijft echter volhouden dat de NVB een sociaal-pedagogische beweging moet blijven, en niet moet opgaan in een politieke partij; ‘er moet een concreet program komen en een gemeenschappelijke candidatenlijst voor tenminste 51 zetels’.Ga naar voetnoot92 Banning krijgt in het NVB-overleg zijn zin: besloten wordt dat een brede, personalistisch socialistische volkspartij nodig is en dat, aangezien die niet terstond bereikbaar is, aan de in aanmerking komende politieke partijen gevraagd wordt te komen tot een gemeenschappelijk programma en een gemeenschappelijke kandidatenlijst, waarop ook de partijlozen uit de NVB een plaats zouden moeten krijgen. Mocht dit niet lukken, dan zou vanuit, maar buiten de NVB een comité gevormd moeten worden dat in de verkiezingen van 1946 met een eigen lijst zou moeten komen. Dit was voor de ‘daklozen’ een belangrijk punt, aangezien zij bij falen van de pogingen immers dakloos zouden blijven. In een volgend gesprek met de SDAP bleek men dit laatste punt als een dreigement te beschouwen. De SDAP voelde wel voor een brede volkspartij, mits men vast zou kunnen houden aan symbolen als de rode vlag en de Socialistische Internationale. De RKSP blijkt echter te kiezen voor continuering van een katholieke partij, en De Quay (inmiddels lid van de RKSP) wijst dat niet af, hij acht het te vroeg voor verdergaande stappen. Bank concludeertGa naar voetnoot93 dat de SDAP uiteindelijk verder, en de RKSP minder ver wilde gaan dan de NVB had verwacht. | |||||||||||||||||
Op weg naar de PvdAUiteindelijk (oktober 1945) vormen delegaties van de NVB, VDB, SDAP en CDU de studiecommissie politieke partijen die spreekt over de politieke vernieuwing. Later komt hier nog een delegatie van vernieuwers uit rooms-katholieke kring bij. De commissie komt onder leiding van Banning enkele malen bijeen, waarbij men wel tot overeenstemming kan komen over het socialistisch karakter van de nieuwe partij, maar niet over de ‘rode symbolen’, die in R.K. kring beschouwd worden als pseudo-religie. Als de partijen zich tenslotte uitspreken over het akkoord blijkt dat de rode symbolen nog steeds een struikelblok zijn. Dit wordt opgelost met het voor- | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
stel dat de nieuwe partij een nieuwe vlag krijgt, terwijl in het internationale verkeer de rode vlag gebruikt zal blijven worden. Bovendien is dan langzaamaan duidelijk geworden dat slechts een intellectuele voorhoede uit katholieke en protestantse kring tot de nieuwe partij zal toetreden, voor wie waarschijnlijk de rode symbolen niet onoverkomelijk zullen zijn.Ga naar voetnoot94 Als naam wordt gekozen voor Partij van de Arbeid, en vier uitgangspunten en acht beginselen worden geformuleerd. We nemen hier grote delen van de tekst over, aangezien veel van de overwegingen later terugkeren in de publicaties van Harry de Lange.
De beginselen:
| |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
Eind januari 1946 durft De Lange al te schrijven dat het zover is: de ene, grote, socialistische partij zal er komen. ‘Er is een oorlog voor nodig geweest om de zaak op drift te brengen en zelfs nu nog bleek een belangrijk aantal vertegenwoordigers van de oude partijen geen moed te hebben ons partij-apparaat aan te passen aan de werkelijke verhoudingen’.Ga naar voetnoot97 In ditzelfde artikel verklaart hij waarom hij kiest voor het socialisme: ‘Omdat alleen de verwezenlijking van het socialisme het bereiken van ons doel: de eerbiediging en de ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid garandeert.’ Op 9 februari zou de nieuwe partij worden opgericht, en de dagen daarvoor moesten de deelnemende partijen en organisaties in hun congressen over de nieuwe partij besluiten nemen. De drie partijen gaan akkoord. Het Daklozenberaad is kritisch; geluiden ter linkerzijde van de SDAP, wél vertegenwoordigd in het beraad, waren in de studiecommissie niet meegenomen. Een voorstel om Jan Romein in de studiecommissie op te nemen, was door Banning afgewezen. Toch gaat ook het Daklozenberaad in het Noodddakcongres akkoord; Harry de Lange was hierbij aanwezig. Op het laatst sluit nog de RDV (Radicaal Democratische Volkspartij) zich bij de PvdA aan. Banning houdt de openingstoespraak op het stichtingscongres op 9 februari die hij als volgt besluit: ‘Hier: de Partij van de Arbeid’. De PvdA is een feit. | |||||||||||||||||
Vervolg en evaluatie NVBDe NVB houdt hiermee nog niet op te bestaan. Er spelen allerlei politieke kwesties waarin de NVB haar geluid laat horen. Men is het echter onderling lang niet altijd eens. In de kwestie Indonesië bijvoorbeeld neemt de Jongeren Werkgemeenschap een radicaler standpunt in dan het hoofdbestuur. Dit verschil van mening is voor het hoofdbestuur mede aanleiding om het blad van de Werkgemeenschap financiële ondersteuning te weigeren.Ga naar voetnoot98 Bank concludeert dat het de NVB onmogelijk bleek de tijdens de bezetting verworven eenheid te handhaven wanneer onverwacht standpunten ingenomen moeten worden in concrete kwesties. De NVB had zichzelf ook een opvoedende taak toebedeeld, in de eerste plaats inzake het personalistisch socialisme dat men wilde funderen in de bestaande levensbeschouwingen; hierover werden eind 1945 debatten gevoerd. Ook richtte men zich tegen de morele decadentie als gevolg van de oorlog, op uiteenlopende gebieden als sexualiteit en de behandeling van politieke gevangenen. Doordat de partijvernieuwing alle aandacht krijgt, blijft dit werk echter liggen. Na de oprichting van de PvdA besluit men een studie- en discussieorganisatie te worden: door middel van brochures over allerlei vraagstukken wil men gesprek in de afdelingen entameren. Maar wat gebeurt, is dat de NVB leegloopt: afdelingen gaan over naar de PvdA en de Jongeren Werkgemeenschap wordt opgeheven. | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
De verkiezingen van mei 1946 lopen uit op een grote teleurstelling. De PvdA krijgt nog minder zetels dan voor de oorlog SDAP, VDB en CDU samen (namelijk 29); KVP, ARP en CHU blijven stabiel; een echte doorbraak had dus niet plaatsgevonden, of juist op een andere, niet beoogde, manier: veel arbeiders waren naar de CPN overgelopen, die niet eerder zo groot was (10 zetels). De NVB komt deze teleurstelling eigenlijk niet meer te boven. Het plan wordt opgevat een Personalistische Unie op te zetten, met een ‘maximum aan militante kracht’ en een ‘minimum aan organisatorisch apparaat’.Ga naar voetnoot99 Omdat het eigen blad van de NVB zich inmiddels had losgemaakt, wordt een nieuw maandblad opgezet, De Personalist (vanaf november 1948). Uiteindelijk ontstaat hieruit het verzelfstandigde Nederlands Gesprekscentrum. De NVB leidt een steeds onopvallender bestaan en wordt met de De Personalist in 1951 opgeheven. ‘De discrepantie tussen verwachting en uitkomst, tussen beleden idealen en klaarblijkelijke realiteit moet voor velen in de Volksbeweging als een formidabele teleurstelling zijn aangekomen,’ schrijft BankGa naar voetnoot100 ter verklaring van het gegeven dat veel van de NVB-hoofdrolspelers zich in hun terugblikken nauwelijks meer uitlaten over de NVB.Ga naar voetnoot101 Wat was er bereikt? De PvdA was ontstaan en had duidelijke verbindingen gekregen met de elites van de andere zuilen; van een zekere doorbraak was dus wel degelijk sprake. Dat was winst, maar deze verbreding was ten koste gegaan van een deel van de arbeidersaanhang dat naar de CPN ging. De doorbraak naar rooms-katholieke zijde was het minst geslaagd: de KVP was na de oorlog zelfs sterker geworden. Bank geeft hiervoor twee oorzaken: de oproep van het episcopaat - twee dagen voor de verkiezingen - om KVP te stemmen, en de terugkeer van De Quay naar de zich vernieuwende RKSP in augustus 1945. RuitenbeekGa naar voetnoot102 geeft twee verklaringen voor het verval van de NVB: het ontbreken van een goed functionerend apparaat en het dualistische karakter van de beweging: enerzijds streefde men geestelijke vernieuwing van het volk na, anderzijds waren er praktisch politieke doeleinden. Binnen de beweging was hierover geen eenstemmigheid, wat haar uiteindelijk noodlottig werd. Bank concludeert dat het ontbreken van een machtsbasis in partijen en organisaties de NVB uiteindelijk heeft opgebroken.Ga naar voetnoot103 We zullen in de volgende jaren zien dat Harry de Lange sterk gekleurd is door wat hij in deze tijd in deze groeperingen meemaakte. | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
6. Privé LevenAan het eind van de oorlog besloten Harry en Ruth te gaan trouwen. Dat gebeurde op 6 december 1945 in het Stadhuis van Amsterdam en op 7 december in de remonstrantse gemeente in Amersfoort. Harry had inmiddels zijn eerste baan gevonden en het paar vestigde zich in Den Haag. Daar werden hun dochters geboren: Veronica (in 1946), Martine (in 1949) en Carola (in 1954). In hun huis aan de Frankenslag organiseerden Ruth en Harry regelmatig avondjes waarvoor ze (rond de twintig) mensen die ze kenden uit kerk en politiek én het werk van Harry uitnodigden om in gesprek te gaan met een gast (vaak ook mensen uit het buitenland, zoals Beyers Naudé en Parmar) van wie Harry de boodschap zo belangrijk vond dat hij wilde dat meer mensen daarvan zouden horen (zodat zij die op hun beurt konden uitdragen). Ondanks de drukte die het werk van Harry en zijn vele nevenactiviteiten met zich brachten, zagen Harry en Ruth toch kans hun gedeelde culturele belangstelling uit te leven. Daartoe behoorden museumbezoek, het bijwonen van balletvoorstellingen en het luisteren naar klassieke muziek, waarbij de voorkeur van Harry uitging naar het wat ‘zwaardere’ werk, zoals Mahler, Bartók en Shostakovich. Ruth beoefende bovendien ook zelf de schilderkunst en het beeldhouwen en oogstte daarmee veel lof. Het omslag van de opstellenbundel die Harry voor zijn zeventigste verjaardag kreeg aangeboden, was van haar hand. |
|