Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H.M. de Lange (1919-2001)
(2008)–M.E. Witte-Rang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
VerantwoordingDeze studie wil een antwoord geven op de vraag wat de bijdrage van dr. H.M. de Lange was en is aan het debat in de oecumene over sociaalethische thema's.
De laatste decennia zijn meer biografieën verschenen over belangrijke personen uit de oecumene, zoals Mott en Oldham.Ga naar voetnoot1 Hoewel De Lange internationaal actief was, en ook daar als ‘verbindingsman’Ga naar voetnoot2 een rol speelde, ligt zijn grootste bijdrage toch in de Nederlandse oecumene. Het is de biografen van deze oecumenici er niet louter, en misschien zelfs niet in de eerste plaats, om begonnen een persoon op zich te beschrijven. Veel meer willen ze laten zien hoe deze persoon werd geraakt en kon worden geraakt door het oecumenisch engagement en hoe dat in de praktijk uitwerkte. De oecumene is niet te begrijpen alleen op basis van documenten en verslagen. Het zijn mensen die met hun specifieke kwaliteiten en eigenaardigheden de oecumene maakten en maken. Via de persoon De Lange leren we zo over het sociaalethische denken in de wereldwijde oecumene en over de oecumene in Nederland. Anders dan in de twee genoemde biografieën het geval is, bevat deze biografie een verdiepend deel waarin ingegaan wordt op enkele centrale thema's uit het werk van De Lange. Deze studie wil dan ook een intellectuele biografie zijn; de strikt persoonlijke gegevens zijn tot een minimum beperkt.
Zoals uit het Voorwoord blijkt, heb ik veel met De Lange samengewerkt, wat het gevaar met zich brengt dat ik niet met voldoende afstand over hem zou kunnen schrijven. Jan RomeinGa naar voetnoot3 noemt in zijn standaardwerk over de biografie twee voorwaarden voor een goede biografie: ‘De beschrevene moet n.l. niet maar “een” individu”, maar een persoonlijkheid wezen en hij moet in de wereld iets van belang hebben verricht, dat zichtbare sporen heeft nagelaten’. Aan deze voorwaarde is mijns inziens ruim voldaan, en ik hoop dat in deze studie te kunnen aantonen. De beoordeling of voldaan is aan de tweede voorwaarde ‘dat de behandeling adequaat aan het thema zij’ laat ik aan de lezer ter beoordeling. Maar Romein zegt ook wat over de relatie van de schrijver tot de beschrevene. Hij spreekt enerzijdsGa naar voetnoot4 over de noodzaak van ‘een zekere graad van zielsverwantschap’. Deze is zeer zeker aanwezig. Maar daarnaast schrijft hij dat uitgangspunt bij het schrijven moet zijn: ‘hier is iemand van betekenis wiens formaat mij iets zegt, wiens daden mij bewondering afdwingen al “ligt hij mij niet”, al heb ik zelfs iets tegen hem’.Ga naar voetnoot5 Het eerste is zeker waar. De relativering uit het tweede deel van dit citaat deel ik niet: daarvoor heb ik met teveel plezier zo lang met De Lange opgetrokken. Dat betekent niet dat ik kritiekloos tegenover hem stond. Ik heb er wel degelijk enig vertrouwen in dat ik er toch in geslaagd ben een waarheidsgetrouw beeld van zijn persoon en werk te schet- | |
[pagina 18]
| |
sen. Ik hoop daarmee te voldoen aan wat de uitkomst van een recente discussie onder biografen was: ‘Wat ook de motivatie van de biograaf moge zijn, het wetenschappelijk doel van de biograaf is eenduidig: een kloppend, coherent en integraal beeld van de gebiografeerde opbouwen, waarin alle aspecten van zijn leven zijn belicht.’Ga naar voetnoot6 Dat vertrouwen is onder meer gebaseerd op het feit dat De Langes slechte eigenschappen en zwakke punten aan een ieder bekend waren. De Lange was hartstochtelijk en daarmee driftig en in die drift draafde hij soms door. Hij wist dit zelf, zijn vrienden wisten dat en durfden hem dit ook wel te laten weten. Zo schreef Kraemer in de opstellenbundel Met minder kunnen we niet toe, die De Lange ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag kreeg aangeboden: ‘Hij komt wel eens “drammerig” over, iets waar ironischerwijs hijzelf een hekel aan heeft bij vooral linkse dogmatici (rechtse vindt hij zonder meer domoren). Het verleidt hem tot etiketten plakken. Sta je in zijn gunst, vertrouwt hij je en ervaart hij je integriteit ook al deel je niet al zijn ideeën, dan kan je geen kwaad bij hem doen. Maar o wee als het anders is. Dan ben je buitengesloten, staat het oordeel bij voorbaat vast en moet er veel gebeuren wil hij ongelijk erkennen (wat hij overigens bepaald niet altijd heeft). Hij kan iemand volledig afschrijven, of diepgaand vereren. (...) En luisteren blijkt ook wel moeilijk, zeker als het kwesties of gespreksgenoten betreft die niet in zijn denkschema's passen, of die hem niet interesseren. (Zou er tussen de twee situaties veel verschil zijn?). Niettemin, áls je fel tegengas geeft, er met argumenten tegenin blijft gaan, dan merk je dat hij daar toch rekening mee houdt. Hij kán zijn inzichten veranderen, althans nuanceren.’Ga naar voetnoot7 Een eerlijke beschrijving, die door velen herkend zal worden.
De Lange zocht zijn kracht niet in het wetenschappelijk werk en in wetenschappelijk verantwoorde betogen.Ga naar voetnoot8 Voor zover hij zich daarmee bezighield, stond dit altijd volledig in dienst van zijn maatschappelijk engagement. De bijdrage van De Lange aan de oecumenische sociale ethiek was dan ook niet zozeer gelegen in het ontwikkelen van een geheel eigen nieuw gedachtegoed, maar in het zeer consequent en vasthoudend toepassen, uitwerken en uitdragen van ideeën van anderen die hem aanspraken. Om dat te kunnen doen, bouwde De Lange een enorm netwerk op van mensen met wie hij op verschillende manieren contact onderhield, van wie en aan wie hij leerde, en die hij bovendien regelmatig ter verantwoording riep en aan het werk zette.Ga naar voetnoot9 Zelf zat hij als een spin midden in dat web. Om de betekenis van De Lange te kunnen schetsen, is daarom de beste manier het weergeven van de verschillende onderdelen van zijn netwerk, van wat hij daar leerde en van de discussies die hij daar voerde. Het eerste deel van deze studie is daar de neerslag van. Het is een | |
[pagina 19]
| |
omvangrijk relaas geworden, dat een deel van de recente geschiedenis schetst via de interactie tussen De Lange en zijn tijd.Ga naar voetnoot10 Deze werkwijze brengt wel het gevaar met zich mee dat geen helder beeld ontstaat van de essentie van het denken en doen van De Lange. Daarom is ervoor gekozen om in het tweede deel op drie onderdelen daarvan, die nauw met elkaar samenhangen, dieper in te gaan.
Bij het schrijven van het eerste deel ben ik als volgt te werk gegaan. Mij was toevertrouwd een niet al te omvangrijk archief van De Lange, een vrij toevallig samenraapsel, overgebleven na zijn verhuizing in 1999. Het bevatte een groot aantal artikelen van De Lange, verspreide stukken correspondentie, veel losse documenten, achtergrondinformatie bij verschillende onderwerpen en vergaderstukken.Ga naar voetnoot11 Dit archief wordt nu bewaard bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800 - heden) van de Vrije Universiteit. Ik heb in de bibliografie in deze studie alle artikelen, hoofdstukken van boeken en boeken van De Lange opgenomen, zowel die uit zijn eigen archief als die welke ik daarnaast nog vond, alsmede een reeks gepubliceerde interviews en inleidingen die hij hield (ofwel de verslagen daarvan in tijdschriften). Het aantal inleidingen dat op schrift staat en behouden is gebleven, is gering en slechts een fractie van de vele honderden inleidingen die hij gehouden heeft. Aangezien de lijn van zijn denken een heldere is, valt echter niet te verwachten dat door het ontbreken van die inleidingen grote gaten zijn gevallen in deze biografie. Omdat De Lange altijd wilde vertellen over wat hem bezighield, was het goed mogelijk om aan de hand van zijn artikelen zijn activiteiten te reconstrueren. Door middel van het raadplegen van een reeks archieven complementeerde ik dit overzicht.Ga naar voetnoot12 In de laatste jaren van zijn leven heb ik een reeks gesprekken met De Lange gevoerd; de verslagen daarvan zijn verwerkt in de eerste vier hoofdstukken. Toen deze studie al bijna gereed was, werd mij bovendien een schrift toevertrouwd waarin De Lange in het midden van de jaren negentig was begonnen zijn leven te beschrij- | |
[pagina 20]
| |
ven.Ga naar voetnoot13 Het bevat zo'n 80 handgeschreven bladzijden (ongeveer 15.000 woorden). De aantekeningen gaven geen aanleiding tot wijzigingen in de reeds geschreven tekst, wel zijn hier en daar citaten uit het schrift ingevoegd (aangeduid als ontleend aan De Langes ‘autobiografische aantekeningen’) om zo De Lange zelf aan het woord te laten. Daarnaast interviewde ik mensen die De Lange goed kenden en/of korter of langer met hem samengewerkt hebben in verschillende verbanden. Door hun verhalen heb ik mijn beeld van De Lange kunnen aanvullen en soms nieuwe gegevens ontdekt. De gesprekken hadden een persoonlijk karakter en ik sprak met mijn gesprekspartners af dat ik waar ik hun woorden herkenbaar zou citeren, ze daarvoor om hun toestemming zou vragen. Dat heb ik gedaan; de correspondentie hierover is bij mij opvraagbaar. Mijn gesprekspartners waren: mijn promotoren, Anton Houtepen, Hans Opschoor en Herman Noordegraaf, bij verschillende gelegenheden, gezamenlijk en apart, mondeling en schriftelijk; Julio de Santa Ana (15 februari 2002), Bob Goudzwaard (bij verschillende gelegenheden, mondeling en schriftelijk, en heel uitvoerig op 23 december 2002), Albert van den Heuvel (3 december 2003), Jan ter Laak (21 januari 2004), Paul Kraemer (28 januari 2004), Hans Linnemann (18 februari 2004), Wil Jacobs-Wessels (op 14 mei 2004), Bert Berkhof (27 augustus 2004), Beatrice de Graaf (6 september 2004), Paul Abrecht (op 21 oktober 2004), Conny Patijn (17 november 2004), Bas de Gaay Fortman (13 december 2004), Heino Falcke (5 januari 2005), Mady en Bert Laeyendecker-Thung (31 oktober 2005), Jan Pronk (4 november 2005), Henk Tieleman (9 november 2005), Marc Lenders (30 december 2005), Rob van Drimmelen (30 december 2005), Jan van Es (22 maart 2006), Jos de Valk (29 maart 2006), Johan van Workum (12 april 2006), Karl-Heinz Dejung (30 september 2006), Gerrit Jan van der Kolm (2 oktober 2006), Veronica de Lange (9 november 2006), Frans van den Oudenrijn (8 december 2006). Daarnaast ontving ik van een grote groep mensen, gevraagd en ongevraagd, veel informatie en tips; hun namen noem ik in het Voorwoord.
Voor het tweede deel van deze studie, waarin ik De Lange plaats in het oecumenisch debat over de sociale ethiek, heb ik behalve uit publicaties van De Lange vooral geput uit literatuur; voor enkele onderdelen waren ook de gehouden interviews relevant. De keuze voor de drie behandelde thema's kwam voort uit de bestudering van De Langes teksten.Ga naar voetnoot14 Het concept van de verantwoordelijke maatschappij staat altijd en overal (expliciet en impliciet) centraal in zijn benadering (hoofdstuk 7). Om te begrijpen hoe hij daarmee omgaat, is het belangrijk eerst een plaatsbepaling van De Lange als econoom voor ogen te hebben (hoofdstuk 5), maar ook om meer te weten van zijn mensbeeld (hoofdstuk 6) dat zijn visie op de verantwoordelijke maatschappij kleurt. Hoofdstuk 8 bevat conclusies. | |
[pagina 21]
| |
Dit alles heeft een studie opgeleverd die omvangrijk is. Ik meen dat die omvang nodig is om aan De Lange en zijn werk recht te doen. De Lange ontplooide een veelheid aan activiteiten op een breed terrein gedurende een lange periode. Daarin lagen zijn kracht en zijn bijdrage. Het beschrijven van dat werk is daarmee óók het schrijven aan de (vaderlandse) kerkgeschiedenis van de tweede helft van de 20e eeuw. Ik hoop dat deze studie daaraan inderdaad een bijdrage levert.
Tot slot nog een verantwoording van enkele andere punten. Waar ik auteurs noem heb ik ze aangeduid op de wijze waarop zij zich zelf aanduiden in hun publicatie; dat wil zeggen soms met voornaam, soms met voorletters. Bij verwijzingen naar meer populaire tijdschriften heb ik ervoor gekozen geen paginanummers op te nemen. Afkortingen heb ik bij eerste gebruik verklaard; achterin het boek is een afkortingenlijst opgenomen. ‘Geen recht de moed te verliezen’, de titel van deze studie, is de kop van een interview van Harriët Salm met De Lange, dat gepubliceerd werd op 2 maart 1989 in het dagblad Trouw. |
|