Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H.M. de Lange (1919-2001)
(2008)–M.E. Witte-Rang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Voorwoord‘In het huis van de wereldoecumene is het goed toeven’Ga naar voetnoot1 Voor wie geïnteresseerd is in het denken en doen van de oecumene op sociaaleconomisch terrein, is het bestuderen van het leven en werk van econoom en oecumenicus Harry de Lange een rijke bron van kennis én vreugde. Niet alleen stelde De Lange systematisch alle belangrijke gebeurtenissen, zowel in de oecumene als ook in de nationale en internationale politiek in artikelen aan de orde, maar ook legde hij feilloos de vinger bij fouten en falen die daarin aanwijsbaar zijn. Wie niet wordt afgestoten door de grote betrokkenheid van de volksopvoeder De Lange die regelmatig overgaat in boosheid (in een interview: ‘Ja, ik word daar natuurlijk nijdig over, begrijpt U ....’) en af en toe zelfs tot onnodig sneren, maar zich juist daardoor voelt aangesproken vanwege het hartstochtelijk verlangen naar gerechtigheid, de liefde voor mensen en het geloof en de hoop die daaruit spreken, zal in leven en werk van De Lange veel vinden wat nog lange tijd zeer bruikbaar zal blijken te zijn, voor kerk en maatschappij en voor eigen stichting en doordenking.
Op 30 maart 1999 overviel mij de gedachte een proefschrift over De Lange te schrijven. Dat was tijdens het afscheid van De Langes kameraad, Bob Goudzwaard, van de Vrije Universiteit. De Lange kon daarbij niet aanwezig zijn. Niet alleen was hij aan huis gekluisterd vanwege zijn verlamming, ook was de dag tevoren zijn vrouw, Ruth, begraven, te midden van velen die nu aanwezig waren bij het afscheid van Goudzwaard. Dat bepaalde veel van de gesprekken tijdens de afscheidsreceptie. Zo ook het gesprek dat ik had met Hans Opschoor, nu één van mijn promotoren, dat de directe aanleiding van dit proefschrift werd. Als antwoord op een opmerking van Opschoor flapte ik eruit dat ik de biografie van De Lange zou gaan schrijven, hoewel ik dat idee toen direct weer verwierp. Maar vervolgens bleef de gedachte eraan bij mij knagen. Ik legde het idee daarom voor aan Anton Houtepen, met wie ik deel uitmaakte van de begeleidingsgroep van het Multidisciplinair Centrum voor Kerk en Samenleving (een initiatief van De Lange!), tijdens de laatste bijeenkomst van die groep. Hij reageerde direct zo enthousiast, dat mijn voornemen daarmee - onder voorbehoud van de instemming van De Lange, die Houtepen, nu ook mijn promotor, voor mij verwierf - vaststond.
Vaak vertelden mensen me, als ik hen zei dat ik bezig was met een studie over De Lange, dat deze voor hen van grote betekenis was geweest. Velen spraken over ‘hun leermeester’, degene die hen op het spoor had gezet dat ze de rest van hun leven gevolgd waren. Het boekje Rijke en arme landen bleek voor tallozen (ook voor mijn geliefde, zo bleek mij toen pas) een eerste, beslissende introductie geweest te zijn in een thematiek die hen nooit meer los zou laten. De gedachte van de ‘verantwoordelijke maatschappij’ uit De Langes proefschrift was voor anderen fundament geworden van hun benadering van samenlevingsvragen. Voormalige studenten van De Lange werden direct weer enthousiast over zijn colleges, hoe lang geleden ze die | |
[pagina 14]
| |
ook bijwoonden. Ook gedachten uit latere publicaties, maar vooral de inleidingen die hij daarover hield, hebben veel mensen vergezichten verschaft, zoals inzake ‘de economie van het genoeg’ die hij samen met Goudzwaard ontwikkelde. Veel van de journalisten die De Lange interviewden, vertellen in hun verslagen enthousiast over zijn hartstochtelijkheid, en verslaggevers die zijn oraties verslaan, maken verrast melding van zijn helderheid, ook in wetenschappelijke betogen. Mensen die hem één keer hadden horen spreken, vergaten dat niet meer, wat ook sprak uit de tientallen brieven en briefjes die hij ontving bij zijn 70e verjaardag. Een citaat geef ik daaruit, van een andere leermeester aan wie ik veel te danken heb, namelijk Okke Jager, toen docent aan de Theologische Hogeschool Kampen. Jager beschrijft De Lange als: ‘.... een spaak in wielen die moeten stoppen, een motor voor wielen die moeten draaien. Mensen als U zijn zeldzaam, maar hebben een vruchtbaarder leven dan zij kunnen vermoeden. U houdt bij velen de moed erin.’ Ik was verheugd over de vele enthousiaste reacties die ik kreeg en voelde me erdoor gesterkt in mijn voornemen. Ze kwamen geheel overeen met mijn eigen ervaring.
Ik ontmoette De Lange op 8 april 1983. Ik was net een paar maanden in dienst bij OSACI, het Oecumenisch Studie-en Actie Centrum voor Investeringen en bezocht in die hoedanigheid de Ecotheogroep (bestaande uit economen en theologen), een werkgroep van de Oecumenische Commissie voor Kerk en Samenleving in de Europese Gemeenschap in Brussel, die tot taak had de Commissie te adviseren over sociaaleconomische vraagstukken. OSACI schreef een enkele notitie voor deze groep, waarin ook De Lange zitting had. Zo werd ik aan De Lange voorgesteld. Vanaf dat moment nam hij mijn opvoeding in de oecumene ter hand. Hij nam mij letterlijk en figuurlijk bij de arm, vroeg me aan allerlei activiteiten mee te doen, daagde me uit stukken te schrijven en vertelde me steeds weer over mensen die hij gesproken had en nieuwe boeken die hij gelezen had en waarvan hij ook graag wilde weten of ik ze al kende. Toen na zijn ziekte in 1997 dat laatste plotseling veranderd was in de vraag of ík nog iets interessants gelezen of meegemaakt had, trof me dat pijnlijk, hoe groots het ook was dat hij zijn interesse behield en in staat was tot deze omslag. Ik ben De Lange er dankbaar voor dat hij, zo druk bezet met zo vele activiteiten, het geduld heeft gehad om mij als nieuwkomer in de oecumene binnen te leiden, want inderdaad: het is er goed toeven.
Ik heb het voorrecht gehad bij veel gelegenheden met De Lange samen te werken, en hecht eraan daarom iets te zeggen over mijn verhouding tot hem. Ik ben me ervan bewust te behoren tot de groep mensen die - zonder dat ze zelf helemaal begrijpen waarom - in De Langes gunst stonden. Ik heb dan ook nooit ruzie met hem gehad - wat uiteraard ook verklaard moet worden uit het leeftijdsverschil tussen ons - ook al nam ik op enkele punten een andere positie in. Mijn politieke voorkeur ligt links van die van De Lange (PSP en vervolgens Groen Links), ik beschouw het antimilitaristische Kerk en Vrede als mijn geestelijk thuis en ook heb ik mij altijd uitgedaagd gevoeld door het ideeëngoed van de beweging Christenen voor het Socialisme (CvS), waar ik lid van was. De Lange was PvdA'er in hart en nieren, géén pacifist en had ernstige bezwaren tegen CvS. Het schrijven van dit proefschrift was ook in dat opzicht voor mij een ontdekkingstocht. | |
[pagina 15]
| |
Bij alle gelegenheden waar ik De Lange meemaakte, heb ik hem leren kennen niet alleen als een hartstochtelijk ijveraar voor gerechtigheid, wiens gedrevenheid en energie geen grenzen leken te kennen, maar ook als iemand voor wie het persoonlijk contact met mensen van fundamenteel belang was. Niet alleen omdat hij aan anderen zijn ideeën kwijt kon, maar minstens zoveel omdat hij zich door anderen liet leren. In alle interviews die hij gaf over zijn werk en over zijn achtergrond, vertelt hij in diepe bewondering over de mensen die hij als zijn leermeesters zag, zoals Tinbergen, Visser 't Hooft, Banning, M.M. Thomas en Beyers Naudé, en over vele anderen die hem inspireerden.
De vele mensen die mij - op allerlei manieren - behulpzaam zijn geweest bij de totstandkoming van dit proefschrift wil ik hartelijk danken. Mede dankzij hun meedenken, meeleven en hartelijkheid is het werken eraan voor mij steeds een genoegen geweest. Ik wil hier in het bijzonder de volgende mensen noemen. Allereerst De Lange zelf. Hij stelde me belangrijk materiaal ter hand en vertelde me in vele gesprekken die ik vanaf 1999 tot aan zijn dood met hem voerde over alles wat hem zijn leven lang had beziggehouden. In de tweede plaats mijn promotoren, Anton Houtepen, Hans Opschoor en Herman Noordegraaf. Met veel genoegen denk ik terug aan de gesprekken die wij hadden en ik ben ze zeer dankbaar voor de hulp die ze mij op veel terreinen bij mijn werk boden. Vervolgens al die mensen die bereid waren in vaak lange gesprekken mijn vragen te beantwoorden; hun namen noem ik in de verantwoording. Voorts wil ik nog bedanken Piet Terhal, Roelf Haan, Rob van Drimmelen en Erik van den Bergh, die regelmatig met mij mondeling en per mail van gedachten wisselden. Van vele anderen ontving ik op verzoek schriftelijk, telefonisch of per e-mail informatie; ik noem hier Jan van Veen, Boudewyn Sjollema, Kees van Paridon, Klaas van Oosterzee, Jaap van der Sar, Hans Diefenbacher, Piet van Harn, Carel ter Linden, Gert van Maanen en Laurens Hogebrink. Ook kreeg ik nog aanwijzingen en tips van verschillende mensen die toevallig vernomen hadden dat ik over De Lange aan het schrijven was. Mijn archiefbezoeken bepaalden mij bij de rijkdom die Nederland kent: een schat aan documenten, voor ieder zomaar toegankelijk, met de hulp van zonder uitzondering vriendelijke en deskundige medewerkers. Ik wil hier in het bijzonder Beppie van Laar en Lily Willemse van het secretariaat van de Raad van Kerken, Mijnke Bosman van het landelijk bureau van de remonstranten en Piet Slis van de remonstrantse gemeente in Den Haag hartelijk danken voor hun verhalen en gastvrije onthaal. Voor haar Duitse vertaling van de samenvatting gaat mijn dank uit naar Esther Geerse. Harry Witte en Rob van Drimmelen, mijn beide paranimfen, ben ik erkentelijk voor hun enthousiasme en het kritisch doorlezen van alle teksten.
Bij voorbaat excuseer ik me voor fouten die ik in deze studie ongetwijfeld gemaakt heb en tegenover die mensen en organisaties die ik in deze verantwoording en in mijn studie ten onrechte niet genoemd heb; gezien de veelheid van activiteiten van De Lange waren beide onvermijdelijk. Ik hoop desondanks dat deze studie recht doet aan de unieke mens die De Lange was en dat ze iets uitstraalt van het besmettelijke enthousiasme en de gedrevenheid waarmee hij sprak over de uitdagingen waar de oecumene voor gesteld is. Helaas kan ik hem niet laten hóren. Meer nog dan zijn geschriften enthousiasmeerden zijn inleidingen, colleges en interventies zijn publiek, vanwege de kracht en het vuur waarmee hij ze uitsprak. Door regelmatig zijn woorden letterlijk weer te geven | |
[pagina 16]
| |
hoop ik voor dit gemis enige compensatie te bieden.
Tot slot. In het kader van mijn werk, eerst voor de Gereformeerde Kerken in Nederland en later voor OSACI en Oikos, heb ik tijdens spreekbeurten en in vele vergaderingen en andere bijeenkomsten steeds weer mensen ontmoet die hun geloof in een betere wereld trachten vast te houden, tegen de verdrukking, en vooral tegen de onverschilligheid in. Hun inzet om toch maar steeds opnieuw aandacht te vragen voor onderwerpen (bewapening, wereldwijde armoede, onrechtvaardige mondiale structuren, milieuaantasting) die niet meer ‘scoren’ en die ‘uit’ lijken te zijn, hun trouw en hun geloof hebben mij vaak beschaamd én geïnspireerd. Aan al deze mensen draag ik dit proefschrift op, met een citaat uit het rapport van een conferentie van de Wereldraad van Kerken en de rooms-katholieke kerk, gehouden in Beiroet 1966, dat De Lange veel aanhaalde en dat zijn engagement goed weergeeft: ‘God spreekt tot ons in de vraag van onze naasten om brood, werk, gezondheid, onderwijs’. Greetje Witte-Rang Zwolle, oktober 2007 |
|