Noord en Oost Tartarye
(1705)–Nicolaas Witsen– AuteursrechtvrijCeremissen.DE Ceremissen zijn noch gedoopt, noch besneden,en dies Heidenen: woonen omtrent de Stad Nisi Novogorod, in de Bosschen, te wederzyde de Vliet Volga: houden zich op van Wiatka, en Wolochda, tot de Vliet Kama toe. Naby het Stedeken Vasiligorod, dat van enkel hout is gebouwt, door Tzaar Ivan Basilewits, die het zelve met Zoldaten had bezet, tot stuttinge der Crimsche Tarters, gelegen aen de Volga, onthouden zich mede de Ceremissche Tarters, zich uitftrekkende een goede streek boven Kasan. Langs opgemelte Stad vloeid de Vliet Sura, welke de scheiding wel eer was, tusschen het Russche en Kasansche gebied. Deze Menschen zijn snel in 't loopen, en goede Boog-schutters. Worden mede onder de Tarters gerekent: hebben een byzondere spraek: zijn eertyds onder 't gezag van de Kasansche Tzaeren geweest. In haer Land valt weinig Koorn; maer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het word daer gebragt, en geruilt tegen Pelteryen. De zommige der Ceremissen woonen in Huizen; doch de meeste onder Tenten op 't Veld, De Mannen verlaten de Vrouwen als zy binnen drie Jaren geen Kinderen teelen. Deze Volkeren geven aen hunne Tzaersche, Majesteiten eenige erkentenisse, in Voeder-werk. De Ceremissen gebruiken geen ander geweer, als Pyl en Boog. Zy zijn verdeeld in Nagornoi, of Pogorski, en Loegowooi, of Lugowiki; hebben een byzondere Tael, en maken uit, ruim twintig duizend Menschen. Zijn alle Land-bouwers, of Jagers, en zeer Teel-ryk; hoewel daer niet gretig toe, misschien om dat ze jong paeren; want zy op het twaelfdeyen dertiende Jaer al trouwen, byzonder de Ryken. Zy maken hunne Boogen en Pylen tot de Jacht, daer toe zy mede Honden gebruiken. De Mannen gaen gekleed, als de Russche Boeren: weten van geen Priester, of Kerk; daer word veel Hooning en Beestiael by hen gevonden; de meeste van haer zijn Heidenen, doch weinige Mahometanen; bedienen zich van veel Wagens en Paerden; zy leven gerust, en in vrede, behalven dat ter tyd van Stenko Rasins afval, zy met hem oproerig waren, doch die verslagen en gerecht zijnde, is'er een groot getal van deze omgekomen. Zy trouwen zoo na Bloedverwant, als hun welgevallig is, en weten van geen Bloedschande. Volgende daer in na, de Inwoonders op 't Eiland Seilon, want de tegenwoordige Konink van dat Eiland, Zoon van Raia Singa, die hy by zijn oudste Dochter had geteeld, is nu weder met zijn eigen Zuster getrouwt, een Man van vroomheit, na hun overgeloovige Wet. De Mede begraven zy in Vaten, en Potten, onder de Aerde, als wanneer zy zuur word, en dies te eerder dronken maekt: zy hebben ook Bier en Brandewyn; beminnen tot haer spys, Kool en Komkommers: men vind geen Hoeren onder haer, en die zich in Hoerery verloopt, word gedood: zijn zeer tot den drank genegen. Zy bidden Boomen, en Afgoden aen, steeken Beesten op houte Sparren, die zy dan laten staen, en aenbidden. Hebben geen Schrift. Woonen rondsom, en omtrent Kasan. Wyn is by haer onbekent. Verbranden hare Lijken, of die worden begraven, en, mede zomtyds in 't water gesmeten. Nemen twee, drie, of vier Vrouwen, en zoo veel als ze konnen voeden. Als zy zweeren, nemen ze een stuk Brood op twee punten van twee Zabels, en word de geene die zweerd, dat zoo in de mond gestooken: andere drinken in het Eed-zweeren zout Water. De Mannen scheeren haer gantsche hooft kael, doch de baerd niet. De Vrouwen gaen in wonderlijke kledinge, met wyde mouwen, als de Japanders, en zijn de naeden met blaeuwe Zyde uitgenaeit; hebben wyde Broeken aen, die men uiterlijk, zonder Rokken daer over, ziet; en Schoenen van basten van Boomen, hebben een houte Schop, of houte Kap aen de middel vast, die zy om hoog vast maken, en diend die haer als een Fontangie, is verçiert met Boesjes of Cauris, Bellen, Klokjes, en gaen of slingeren die voor het Voor-hooft, en langs de Schouwders, hebben achter lange strengen, die haer na slepen, plakken ook Koper en Zilver-geld voor het Voorhooft: gelijk ook de Wyven in Wiatka, een Stad van hunne Tzaersche Majesteiten, houte breede Kappen op 't hooft dragen. Het is byzonder, dat, of schoon deze Ceremissen in Huizen woonen, zy echter geen Dorpen hebben. Elk verhoud zich in 't Bosch een wooning, zoo ver van een, dat men malkander niet kan toeroepen. Van de Ceremissen word my uit een aldaer Nabuurige plaets, het volgen de schriftelijk bericht. De woonplaetzen der Ceremische Volkeren, nemen dan haren aenvang by Wasiligorod, een voor dezen gewezene Stad, na den Tzaer van dien naem benoemt, en van hem gebouwt: zy bewoonen de Landstreek aen beide zyden van den Volga, tot aen de Stad Kasan; zy woonen meestendeels in Hutten; hare dagelijksche Spyze is Wild-gebraed en Visschen; zy zijn goede Boog-schieters, tot welkers oefening zy ook hare Kinderen aenzetten. Men zegt dat de zelve een ontrouw, roofachtig, en wreed Volk is, doch anders niet quaedaerdig van inborst! zijn. Men onderscheid de zelve in Pogorski en Lugowiki, geene voeren de namen van Bergen, om dat de zelve de Berg-of hooge zyde ter rechter hand van de Volga bewoonen; deze, van 't lage Land, vermits zy hen ter slinker zyde van de Volga, in vlakke Velden onthouden, 't welk een Bosch, Boomryk, en vet Land is: geene laten by gebrek van voedzel hun Vee by deze weiden, of mesten. Gebruiken een Tale. v Deze Heidensche Ceremissen, hebben de volgende gewoonten, de welke van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A kerk en hot van den Metropolis. B Des Gouverneurs hijs. C De Stadt der Jartaren, die met houte muuren en staken is omheijnt daar een hof in is, in wachthuys van Seremissen, ook Kerken Stoot aan't rivierken Bolak. D Voorstat. Hoofdkerk F Een Kerk.
1 Hier leggen steets veel Schepen. 2 Water molen die door de Niet Casan gedreven wort.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cirkassen niet veel verschillen: hare Kinderen, als de zelve half Jarig zijn, bekomen op zekeren hier toe bestemden dag, eene naem, gemeenlijk na hunne Ouders; geen geschrift, word by hen gevonden, noch eenige bestelde Godsdienst, door onderwyzen voort geplant; nochtans erkennen en eeren de meeste een eenige onsterffelijke weldoende God, den welken zy ook wel aenroepen: doch niet minderde Zon en Mane; in 't byzonder de Zon in 't Voorjaer, dewyle door hare kracht en weldaed, de Aerde, Vee en Menschen goed genieten; en als zy des nachts van eenige Beesten droomen, zy des volgende daegs de zelve aenbidden. Als men een hunner, van 't begin van de Waereld eenmael ondervraegde, antwoorde de zelve, Tsjort snai, dat is, dat mag de Duivel weten; by welke gelegentheit, als men hen verder afvraegde, of zy dan den Duivel wel kenden? antwoorden de zelve, dat de Ceremissen hem zeer wel kenden; de zelve was een Geest, de welke de Menschen veel quaeds konde toebrengen, en zulks ook aen hen Ceremissen dede, indien zy den zelven niet door behoorlijke Offerhanden verzoenden. In 't Offer scheen het voornaemste deel van haren Afgoden-dienst te bestaen, waer yan zy het volgende berichten. De Offerhanden moeten geschieden opGa naar margenoot+ zekere plaetzen, namentlijk, veertig Wurst Zuidwaerts van Kasan, by een Moeras aen de Vloet Nemda, in de welke na hun zeggen, den Duivel huis houd, en wie alhier, zonder Gaven of Offer verschynt, de zelve verdroogt aenstonds, ja de mattigheit overwint hem zoo haeft, dat de zelve van daer naeuwlijks nahuis kan gaen. Tien Wurst daer van daen, is een ander onder hen beroemt Water, Schoksihem genaemt, tusschen twee Bergen gelegen, dit is maer twee Ellen diep, vriest nochtans nimmer toe, hoe hart ook de Winter is. Alhier huisvest, zoo zy zeggen, den Duivel ook, en heerscht veel magtiger, en strenger, als op de voorgemelte plaets, word daerom van de Ceremissen zeer gevreest, en veel Heiliger gehouden als Nemda; doch by Schoksihem mag niet geoffert worden, en wie van de Ceremissen dit Water te dicht naderd, of daer in treed, moet plotzelijk nedervallen en sterven, maer den vreemden en Christenen, schaed zulks niet. Hare Offerhanden zijn Ossen, Koeyen, en Schapen, kooken het vleesch op het vuur, spannen tegens het zelve vuur het vel op palen, houden als dan de schotel met 't gekookte vleesch in de eene hand, en een schaele Mede in de andere hand, spreken daer op deze Woorden. Dit Offere ik aen God, hy wil het zelve willig van my aen nemen, en my daer voor verkenen, Ossen, Schapen, (dit, of iets dat zy begeeren) gaet heenen gy Offer, en brengt mijn verzoeke tot God; waer op de zelve, beide het vleesch, en Mede, tegens het uitgespannen vel in 't vuur stort. Als een Ryke onder hen sterft, word zijn beste Paerd aen de gezeide gewoonlijke Offer-plaets, van de Nabestaenden, en Vrienden verteert, de doode in de Aerde geleit, en zijne klederen daer by opgehangen. Zy nemen zoo veel Wyven te gelijk, als zy willen, en konnen; of schoon deze Wyven onder den anderen Nabestaende of Zusters waren, die zy koopen, zoo veel hun behaegt, en zy onderhouden konnen. Het kleed der Mannen bestaet in eene lange Rok en Kouzen: getrouwt zijnde, scheeren zy haer hooft kael, ongetrouwde laten op de schedel een bosch haair zitten, eenige vlechten zy te zamen binden: de Kinderen, de welke de Ouderen het lieffte zijn, dragen een Ring door de Neus. De Wyven gaen met ongedekt aengezicht, met grof Doek en Lywaet behangen, enbewondeq; de Ryken zijn met Kouzen, en Boven-rokken bekleed als de Mannen, behalven dat zy haer hooft dikwils met een witte doek omwinden: een Bruid draegt een çieraed over haer hooft van een elle lang, als een hoorn, aen welkers einde een Zydene quast van veelderlei verwen afhangt, en in het midden van de zelve een Klokje. Dus verre het gemelte aen my toegezonden bericht. Zy gelooven, dat na duizend Jaren de Menschen weder in 't leven staen te komen, daer zy de oude Pythagoristen schynen in na te volgen. Als iemand komt te sterven, begraven zy hem, na het ampt dat hy gehad heeft: was hy een Boer, zoo zetten zy hem eenig Boere-tuig boven 't hooft, op 't graf, geneerden hy zich met Beyen, en Hooning, een Beikorf, enz. Zy geven de dooden in haer graf een vuurslag mede, op dat hy ter tyd van zijn op, standinge, vuur mag staen; als mede een byl, om een Hut te bouwen. Zy hebben met het Christendom, noch met den Alcoran niet gemeens, uitgzeit eenige weinigen die Mahometaensch zijn, behalven dat eenige door yver der Moskoviten tot het Christendom worden gebragt. Zy zijn alle hunne Tzaersche Majesteiten Onderdanig; en den Eed van getrouwigheir, zegt men, leggen zy aldus af: twee Zwaerden worden kruiswys op ten Tafel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezet, en een ieder der geener die te zweeren heeft, steekt het hooft onder 't kruis van de Zwaerden, en ontfangt alzoo, uit handen van den Russchen Cantzelier, een stuks Broods, vierkant gesneden; waer op dan het hooft weer te rugge trekt: de beduidenis is, dat zy tot het Zwaerd, dat is, de dood toe, den Tzaer getrouw zullen zijn, van wien zy onderhoud, en Brood genieten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Vader Onze in de Ceremisse Tael.
Deze Ceremissen zijn Erf-vyanden van de Kalmakken, als mede van de Crim, waer toe zy gehouden, en des noods geport worden. De Land-beschryver Maginus, zegt van de Ceremissen, en Morduinen, dat zy in dichte Bosschen, zonder huizen woonen; dat zy een eigen Tael spreeken, en dat een gedeelte onder hun Mahometaensch zouden zijn; dat zoo wel de Vrouwen als Mannen snel ter loop zijn, en beide net om den Boog te voeren: zy voeden zich (zegt hy) van Hooning, en Wild-vang: Brood eeten zy zelden: bekleeden zich met ruige vellen: meinen (te weten, die Heidenen zijn) het gaet den Menschen, als den Beesten. Zy Offeren God zomtyds Dieren op, waer Van zy den huit op stokken spannen, en daer voor plichtigheden doen, met een Schael vol Mede daer voor neder te werpen, het welk zy dan op 't vuur by dees opgespanne vacht storten, biddende om Vee, en alle tydelijke overvloed. Zy bidden mede Zon en Maen aen: eeren ook wel Dieren, en Vee daer zy des nachts van gedroomt hebben. Zy gebruiken een afzonderlijke Tael van andere Tarters. Als iemand begraven word, hangen zy zijn kleederen aen een Boom, slachten een Paerd, zoo hy van vermogen is, en verteeren het zelve aen de kant van een Rivier. Het Man-volk draegt daer lange Linne Rokken: het hooft scheeren zy kael af; doch die ongetrouwt zijn, dragen een tuit achter af, die ook wel opgebonden word. Het Vrouw-volk draegt grof wit Lywate kleederen: het hooft geheel aenzienlijk bewonden. Dus verre Maginus. Het Prinsdom Cassinow, of Cusimut, is hier in de Buurte gelegen, op de Occa. d'Inwoonders aldaer, hellen na de Tartersche wyze, zoo in Tael als anderzins. De Vrouwen maken de nagels van de handen zwart, en gaen bloots hooft. De kleeding der Ceremissen, volgens verhael, my van een Persiaensch Koopman, die aldaer hadde gereist, gedaen, is veel van wit Py en Rusch Lakenze Rokken, Mannen en Vrouwen bykans eener aert, en gedaente, zoo, dat de zelve aen het gewaet niet te onderscheiden zijn, behalven, dat de Vrouwen het hooft bloot, en men een vlecht achter afhangende ziet, waer aen ten einde een Paerde of Koestaert is gebonden; welke in de gordel, die Mannen en Vrouwen om de middel gebonden dragen, word gestooken. De Maegden en jonge Dochters, dragen een dun bordeken, breet zes of acht duim, van wit geschaeft hout, boven het voorhooft, opstekende, hoog omtrent drie span, 't geen een weinig voor over buigt: boven aen dit bordeken, hangen van hout, en andere stof, gesnedene halve maentjes, die tegen malkander slingerende, heen en weder geluit, en beweginge verwekken; en dit dient haer tot çieraed, en vermaek. Zy woonen Boschwaerts, in enkele Huizen. Als een Kind gebooren word, planten zy een Boom, ziende met den opwas toe, dat Jaerlijks een tak vermeerderd worde, waer by zy des Kinds ouderdom onthouden, alzoo van Lezen of Schryven, niets weten, en ook niet tellen konnen; onder den Boom, voornaem der geener, die voor Dochters geplant worden, zijn zy gewoon, een zekere by haer uit Aerde gebakkene groote Pot, of Pottise in te delven, aen de wortel. Dit Vat word beladen met zeker toegemaekte drank, en wel dicht toegestopt, de Aerde daer boven op, en zoo geslooten gelaten, tot des Kinds trouwdag, als wanneer zy word geopent, en tot vervrolijkinge der wederzyds gezinnen en verwanten, gedronken; zijnde die drank, als dan zeer frisch, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterk, zoo dat dronkenschap verwekt. Ambachten zijn daer niet bekent; met Schieten, Visschen, Jagen, en weinig Land te ploegen; erneren zy zich. Van God, of den Hemel weten zy niets, als ook niet wat van de Waereld is, of daer in omgaet: zijn onnoozel enslecht: alle hunne Godsdienstigheit bestaet daer in, dat zy zekere Priesters, welke voorgeven te konnen Toveren, en zich met den Duivel te beraden, raed en hulp afvragen; die dan op een Trommeltje slaen, eenige woorden binnens monds prevelen, en daer na verklaren, dat dit, of geen Dier geslacht moet worden, 't zy een Schaep, Bok, Koey, of Paerd, en dat men den huid op een staek moet spannen, en aenbidden, na de nood vereist, 't zy om gezontheit, vermeerdering van Vee, goede vangst, of Visscherye, en goed Gewas, want al hun verwachting bestaet in tydelijk gemak, en welvaren; en dus ziet men schier by elk Huis, 't een of ander opgespannen Vel, aen de top eeniger staek, ten toon staen, waer voor dit arme Volk zich buigt. Deze Menschen bereiken een hoogen top van Jaren; en oog-getuigen hebben my gezegt, dat zy 'er van honderd en dertig Jaer gezien, en gesproken hebben. Geene oefeningen tot vermaek, verneemt men onder hen. In getal zijn deze Volkeren niet zeer groot, schynende, dat zy voor dezen, of afgezet, of elders verhuist, of verstorven zijn geweest: men bejegent in hare gewesten, dikmael in tien myl, geen Huis. De Huizen zijn alle eener gedaente, en slecht. Het voornaemste van haer Huisraed, is een Ketel. Zy Jagen met Honden, doch schieten ook met Pylen het Wild, en de Visch met stompe Flitzen, behalven die, hebben zy slecht gemaekte Netten, daer zy de zelve mede vangen. Voeren Pyl en Boog, doch gansch geen schiet geweer; hunne reizen die zy van de eene plaets tot de ander te doen hebben, leggen zy te voet af. Haer wezen is gansch niet schoon, maer leelijk, doch zijn niet zoo plat van aengezicht, als de Samojeden; van-stal tusschen die, en andere Menschen. Tot voortvoering van Waren, ofzwaerten, gebruiken zy mede Herten voor de Sleden, des Winters, of voor Wagentjes by de Zomer. In deze gewesten vallen de zwaerste Mast-boomen, die elders te vinden zijn. Dus verre uit de mond van gemelte Persiaensche Reiziger. |