Noord en Oost Tartarye
(1705)–Nicolaas Witsen– AuteursrechtvrijNagaia.DE Nagaische Tarters voor het meeste gedeelte aen de oost zyde van de Rivier Volga, boven Astrakan zich ophoudende, strekken zich uit tot aen de Vliet Jaick, die in de Kaspische Zee stort; doch zy verbreiden zich mede tot aen de overzyde des Riviers Volga, en na de gewesten omtrent de Vlieten Tanais en Nieper gelegen. De Nagaien worden geacht uit te konnen maken, vyftig duizend Man te Paerd. Zy woonen weinig in Steden; doch hebben Hutten, die zy op Karren mede voeren, en nederzetten ter plaetze, alwaer zy weiden of omzwerven. Zy zijn voor een groot gedeelte wel Mahometaensch, doch en achtervolgen de Wet niet te recht. Weten noch van bidden, noch van vasten. Leven van vleesch, en Melk; Zijn zeer slordig in 't eeten: vatten de spys met vyf vingeren, en het hooft omnoudende, werpen de zelve in de keel. Drinken zuure Koeye-en Paerdeomelk. Vee is by hun in zeer groote overvloed. Zy Legeren in 't gemein aen Oevers van Rivieren, en bezetten hun Leger-plaets met Hout-staken, om het tam Vee niet te verliezen, 't zy door verscheurende Gedierte, Crimsche Tarters, of stroopende Cirkassen. Diefstal word by hen met de dood niet gestraft; maer een Dief word in de ketting geworpen, tot dat hy boete Geest, en zoo zulks niet geschied, word hy verkoft. In de Kaspische Zee liggen onderscheidene Eilanden, als Koelalienski, Niesui, Tuleny, en andere meer. Herodotus wist al te zeggen, van de Kaspische Zee, dat de zelve besloten was, in deze woorden. De Rivier Araxis vloeid in de Kaspische Zee, dat een Zee, op zijn zelven is en met geen andere gemeenschap heeft, zoo als ook daer van Aristoteles is oordeelende, welke zegt, de Kaspische Zee is van de andere groote Zee afgescheiden, en heeft rondsom hare bewoonders. Zoo ook Ptolomaus, die zegt, de Hirkanische, of Kaspische Zee, word rondsom met Land omcingelt; hoewel andere der ouden gemeint hebben, dat deze Zee, door middel van de Rivieren Obj en Rymnicus, welke zy geloofden, dat daer uitschooten met de Scytische Oceaen, of Ys-zee gemeenschap hadde, zoo als by Cluverius is te zien. De Bodem van de Kaspische Zee is zandig; daer zijn veel Hoorens en Schelpen. De Nagaien zijn zeer woest in hun omgang. Die niet te eeten onder hen heeft, mag vrylijk gaen, zich aen den Disch zetten daer hy zulks vind. Door veelheit van Vee, handelen de Nagaien sterk in Beeste- vellen, ook in Slaven, die na Konstantinopolen worden gevoert, en Boter. Voor hunne Waer eischen zy geen Geld, maer Kattoen, grof Laken, Messen, en andere kleinigheden, by mangeling. Daer zijn geen Bruggen in dat Land, waerom het daer ongemakkelijk is te reizen. Van Pelteryen dragen zy Mutzen op 't hooft. De Mannen zijn lelijk en plat van aenzicht; hebben kleine oogen, en een groot hooft: de neus plat. Schamachie is een Persische Stad, dicht aen de Kaspische Zee gelegen, die van ouds Cyripolis genaemt zoude zijn geweest: niet ver van deze Stad, springt uit een Bron, het Oleum Petroleum. In de Trouw is geen andere plichtpleginge, als getuigen by te roepen. Zy Huwlikken veel aen hunne Bloed-verwanten, en naeste Magen. De Bruid krygt geen Bruidschat. De Rechtspleging word bedient by hare Opper-hoofden. Zy doen niemand sterven om quaed doen, als die iemand met quaden wille, dood, of moord. De Vrouwen jong wezende, zijn niet zeer lelijk, blank van vel, doch weinig breet van Tronie, hoog van stal, doch morzig en vuil in kleeding, en omgang; maer oud, byzonder zeer. Zy hebben in 't gemeen twee Hutten, een voorde Vrouw en Man, en de andere voor de Kinderen: de bedienden moeten zich onder den kouden Hemel, al is het schoon Winter, behelpen. De Nagaien zijn, volgens eenige Schryvers, ten deele onder het gebied oer Crimsche Tarters, en ten deele onder den Moskoviter, en zommige vrye Luiden: zy | |
[pagina 618]
| |
zijn anderzins mede verdeeld in groote en kleine Nagaien: die na aen den Crim gelegen zijn, worden de dapperste geacht. By haer zijn geen Artzen. Als 'er iemand zich is, komt de Priester, of Moullah, met de Alcoran by den geenen, die Mahometaensch zijn, en verricht tot genezinge veele overgeloovige gebaerten, by den kranken. Op wonden leggen zy gekookt vleesch, en gieten vet in de zelve. De Dochters zijn zelden Hoeren, om dat in de Karren opgesloten worden, tot dat zy trouwen; doch de getrouwde Vrouwen zijn tot hoerery zeer genegen. Die arm is, en zich geen Wyf kankoopen, moet ongetrouwt blijven. Deze Menschen verachten den geenen die in Huizen woonen, en zeggen, die geen goede Zoldaten te zijn. By de Nagaische Tarters vind men Paerden, zoo Tavernier getuigt, welke zy buitens Lands nooit verkoopen; want zy houden de zelve daer toe al te waerdig: deze worden niet gebruikt, als om Roof op den vyand te gaen zoeken. Zy gebruiken de zelve eerst, wanneer zes of acht Jaren oud zijn. Deze loopen boven maten snel: konnen drie of vierdagen gaen, mits alleen om de acht uuren een hand vol Gras of Hooy gebruiken: zy drinken dan maer een mael in het Etmael. Deze Paerden worden op een byzondere wyze geoeffent: zy doen ze loopen met zwaerte op het lijf gebonden, van dag tot dag zwaerder, tot de zwaerte van omtrent twee Menschen toe: verminderen dagelijks het voedzel, als de last daer zy ze mede doen loopen verzwaert, en gelijk als de last verhoogt, zoo word de zelve ook verlaegt, of verlicht al langzaem. Men doet haer dan alzoo eenige mylen des daegs loopen; en in de laetste dagen krygen zy geheel geen voedzel, of drank; en aldus gewennen deze Paerden tot den arbeid. Den laetsten dag doen zy die zweeten door snel rennen, en heet zijnde, begieten zy ze met kout water, om al mede tot meer verharding te gedyen. Zy doen ze, als onder deze oeffeningzijn, eeten en drinken met de Toom in de mond. De Paerden zijn hier zwaer van buik, dik van hals en kop, ruig van haair: zy venten de zelve Jaerlijks in Moskou, en komen met twintig, dertig, ja veertig duizend teffens derwaerts dryven. Paerde-vleesch is haer smakelijkste spys; en worden by hen alle zieken of oude afgearbeide Paerden gedood, tot spys voor de Menschen: Schpen-vleesch word minder bemint. Ter tyd van Sigismudus, Baron van Herberstein, namentlijk, in den Jare duizend vyf honderd en vyf en negentig, wanneer hy in Moskovien is geweest als Gezant van den Keizer, waren deze Nagaische Tarters in drie Heerschappy en verdeeld, onder drie Gebroeders, als Schidak, die bezat de Stad Scharitzick, en zommige Landen over de Volga, Oost-waerts, tot aen de Rivier de Jaick - de tweede was Cossum, welk bezat eenige Landschappen tusschen Kama, Jaick, en Volga: de derde bezat een gedeelte Lands Noordwaert. Deze Landen zijn Boschachtig, behalven 't geene na Scharitzick strekt, 't welk vlak is. Maer heden is dit Volk zeer ingekrompen, zoo in gezag, als getal: bezitten geen Steden: zijn Schatbaer aen hunne Tzaersche Majesteiten, doch leven echter onder hare eigen Vorsten, of hooft-mannen, die het gezag of door krygs-deugd, of door geboorte en ouderdom verkrygen. Zy zwerven by stammen, hadden eertyds een gebied, volgens opgemelte Baron, in zijne Beschryvinge van Moskovien, by kans als het gemeene best van Venetien, tusschen de Rirvieren Volga en Jaick. Zy waren wel eer Volken die Sawolhenses geheten wierden, en alle te gelijk onder Koningen leefden, die nu zijn verstrooit en verwoest. Deze Tarters worden voor zeer wreed gehouden: leven woest, en met zeer weinig Godsdienst: drinken Bloed. Hun dragt is een Beeste-vel, met het ruig des Zomers buitea, doch des Winters binnen: dragen Kattoene Hemden, plomp gemaekt, van onderscheidene verwen. De Mannen hebben in 't gemeen drie Vrouwen, als zy die konnen onderhouden. Zijn verdeilt in geslachten, die zich by een houden. Als zy verwandelen, steeken zy een Paerde-staert op een Piek om hoog, uit welkers verw het geslacht is te kennen: ieder weet zijn rang, en plaets, als zy zich neder slaen. De Vrouwen dragen lange Hemden tot de aerde toe: het hooft is gebonden met een zwarte sluyer. Als een Jongman trouwens gezint is, koopt hy van de Ouders, en Broeders, om Vee, een Dochter, tot zijn Wyf, of Geest hen een vereering daer voor: behalven drie Vrouwen, is 't de Man geoorlost Slavinnen tot zijn vermaek te houden, welkers Kinderen echter Slaven blijven, en niet Erven. Dit Volk is heet van aert: de Vrouwen meer als de Mannen. De Mannen hebben weinig Baerd. De Vrouwenschoon, en veel haair op't hooft; doch elders weinig. Zy woonen op Wagens, en onder Tenten: hebben geen vaste wooningen. De Kinderen, en Ouden, hounden zich | |
[pagina 619]
| |
meest in de Tenten; maer de jonge Luiden op de Karren. De Dochters derven zelve daer niet af gaen, in 't gezjcht van anderen, zelfs niet om haer nootzakelijkheit te doen; maer openen daer toe de Kar onder een weinig. De Karren zijn boven toe, en hebben een Windgat, het geen verzet kan worden. De Karren van jonge Dochters, zijn uitwaerts met Bloemen geschilderd, daer dan een Kameel, aerdig toegemaekt, zich by onthoud, of voor gespannen is. Zy drinken verzuurde Melk, zoo van Koeyen als Merrien. Eeten harde Kaes, die zy aen stukken vrimmelen. Drinken geen, of zelden, Water. Leven lang. Zijn zeer gezond. Eeten geen Zout: Brood zelden, en niet als dat hen van andere Volken word gebragt. Elk geslacht heeft zijne byzondere Water-putten. Vangen veel Visch, daer van zy de grootste in de wind droogen. Gaen veel te Jacht, en eeten 't Wild, behalven Zwynen. De Horden der Nagaische Tarters, die sterk zijn tachentig, honderd, en duizend man, ja meer, stryden dikmael tegen malkander om 't bezit van de Weide, en 't Gras. Verhuizen na gelegentheit. Bouwen en oefenen veel Tuinen, en Tuinvruchten; als, Meloenen, en Druiven in overvloed. Zijn lief hebbers van de Valkejacht. Hebben mede schoone Water-meloenen, Komkommers, nevens Geerst, en Rys. Bouwen in de laege Landen. Alles staet by hen open. Zijn zeer getrouw onder haer: zullen malkander zeer zelden het geringste ontnemen; doch vreemden mogen wel op hun hoede wezen; want dat men hun niet te bewaren Geest, kan men lichtelijk quyt raken. Het steelen by hen, aen vreemden, en is geen schande; maer 't geene hun te bewaren is gegeven zullen zy getrouwelijk weder geven. Tusschen de Nagaische en Kalmaksche Tartaren zijn dikmael groote stryden, en twist, spruitende uit onderlinge dieveryen: en zoo 'er iemand in byzonder geschil dood blijft, word die dood by de Vrienden der nedergeslagene gewroken. Zoo wel de Kalmakken als Nagaien; zwerven met hare Hutten omher: slaen zich neder waer zy Water en Gras vinden. In Beestiael bestaet hun meeste rykdom. Als zy neder slaen, zoo schikt zich elk Vorst met zijne Onderdanen in gedaente van een Stad, en fraeye straten, die de opgerechte Tenten en Hutten uitmaken. Zy legeren mede zomtyds wel een halve dag van malkander, na gelegentheit van de Weide. Zy hebben zeer veel Arenden, die zy tot vermaek voeden: voor eenige Hutten staen 'er menigmael twee, drie, en vier, op een hout of hout kruis: wanneer de zelve oud worden, zoo nemen zy hare pennen, en gebruiken ze tot Pylen. Als zy haer Legers opbreken, zetten zy haer Huis, of Tent, met alle toebehoor, Vrouw en Kinderen, op een lange Kar, die een Dromedaris, Kameel, of Paerd, voort trekt, daer ook wel twee Ossen voor gespannen zijn. De Kinderen gaen meest naekt; behelpen zich zeer slecht. Zy maken Kaes van Paerde-melk, en ook Brandewyn. In plaets van Brood, nuttigen zy Water-pap. Het Paerde-vleesch dat zy eeten, is maer half gaer. Hare Dochters zijn 't hooft geschooren, tot een teeken van haer Maegdom; doch getrouwt zijnde, laten het haair voor wassen. Houden hunne Legers zeer rein. Met Strooi of Vilten zijn de Hutten gedekt. Als hun gevoeg doen, dekken 't met aerde toe. Niet wyt van Astrakan is nu een KalmaksGa naar margenoot+ Prins zich ophoudende, Menschak geheten, die een gedeelte der Nagaien onder zijn gebied heeft, welke zomtyds gaen voederen, aen de overzyde der Volga; als wanneer hy goede toezicht doet nemen, dat ze na de Crim niet ontvluchten. Knees Boulaat is nu Vorst der Petigorski Nagaien, en Knees Schafkale der Nagaien, die aen 't Cirkassche gebergte leggen: de eerste staet in verbond met hunne Tzaersche Majesteiten; doch de tweede hout zich zonder eenig verdrag. |
|