Noord en Oost Tartarye
(1705)–Nicolaas Witsen– AuteursrechtvrijVolgt een beschryving Van de Stad Caffa, in het Landschap Crim, uit Chardyn.CAffa is een groote Stad, gesticht beneden aen een Heuvel, op den Oever der Zee. Zy is langer als breet, en omvangen met sterke Wallen. Haer lengte strekt zich van 't Zuiden na 't Noorden. Daer zijn twee Kastelen aen de twee einden, welke een weinig in Zee staen, 't geen doet, dat, als men de Stad van een Schip af ziet, zy halve Maens wyze gebouwt schynt te wezen, 't Kasteel van de Zuidkant, staet op een hoogte, die over d'omleggende plaetzen heen ziet. 't Is zeer groot, en de Bassa woont 'er in. 't Ander is kleinder, maer wel voorzien van Geschut. De Zee bespoelt 'er ter zyde af, die daer na toe legt. Men teld vier duizend huizen in Caffa, drie duizend en twee honderd van Mahometanen, Turken, en Tarters; en acht honderd van Christenen, Grieken, en Armeniers. Deze Huizen zijn klein, en altemael van aerde. De Bazars (aldus noemt men de Markten ) d'openbare plaetzen, de Moskeën, en de Baden zijn 'er ook af gebouwt. Men ziet in de gansche Stad niet een gebouw van steen, indien men 'er af uitzonderd acht oude Kerken, een weinig vervallen, welke door de Genuezen opgerecht zijn. Caffa heete eertyds Theodosia. De Grieken stichteden het in de vyfde Eeuw. De Genuezen maekten 'er zich Meester af, mitsgaders van ettelijke andere Zee-steden aen verscheidene Oorden van deze Zee, in de dertiende Eeuw, ten tyde des Heiligen Oorlogs, en der groote zwakheit van de Keizers in 't Oosten. Mahomet de II. veroverde ze namaels altemael op de Genuezen. Caffa wierd ingenomen in 't Jaer vyftien honderd vier en zeventig. 't Aerdryk van Caffa is droog en zandig, 't Water is niet goed, maer de Lucht zeer gezond. Daer zijn heel weinig Tuinen rondsom; en daer groeyen geen vruchten. Men brengt ze 'er in grooten overvloed uit de gebuurige Dorpen; maer ze zijn niet goed. 'k Weet niet, of 'er een Stad in de Waereld is, daer d'andere levens middelen beter zijn, en tot een lager prys, als te Caffa. 't Schapen-vleesch heeft 'er een uitstekende smaek, en kost maer vier penningen 't pond. 't Ander Vleesch, het Brood, de Vruchten, het Gevogelte, en de Boter, zijn 'er na gelang noch beter koop. 't Zout word 'er, om zoo te zeggen, weg gegeven. In een woord, alles, 't geen tot het leven nootzakelijk is, kost'er byna niets. Men moet echter aenmerken, dat 'er de versche Visch schaers is; en dat 'er rondsom de Haven niet als kleine Visch gevangen word, en noch maer op zekere tyden, als in de Hersst en de Lente. Byna alle de Turken en Tarters, die daer zijn, dragen kleine lakensche mutzen, gevoert met Schapenvellen. Maer gelijk de muts in gansch Asia de gemeenste hooft-dragt der Christenen is, zijn die van Caffa gehouden een klein stukje Laken aen de hunnen te hechten, gelijk de Jooden in Duitschland aen hun mantels hebben. 't Is om hen van de Mahometanen t'onderscheiden. De Ree van Caffa is bevryt voor alle de Winden, uitgezonderd de Noorde en Zuid-weste. De Schepen leggen 'er ten Anker dicht by den Oever, ter diepte van tien of twaelf vademen, op een modderige grond, die goed en wel verzekert is. Daer word een grooten handel gedreven, en meer als in eenige Haven van de Zwarte Zee. Geduurende omtrent veertig dagen dat ik 'er geweest ben, heb ik 'er meer als vier honderd Schepen zien aenkomen, en van daen vertrekken, zonder de kleine vaertuigen, welke langs de Kust gaen en komen, te rekenen. De gemeenste en voornaemste handel is die van zoute Visch, en Kaviaer, welke uit het Meotische Poel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Campement van Haare Zaerze Majesteyten leger, onder 't gebiet van de Hr Knes Vasily Vasilewits Galitzen na de Crim in aantogt synde in den Iaare 1689.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt, en door gansch Europa, en tot in d'Indiën vervoert word. De Visch-vangst, die in dit Moeras geschied, is ongeloofelijk, aengezien zijn kleine uitgestrektheit. De reden, welke de Luiden des Lands geven, wegens de byna oneindige menigte van Visch, die daer gevangen word, is, dat het water van deze Poel, of liever van dit Meir, slykig, vet, en niet zeer zout zijnde, ter oorzaek van de Tanaïs, die zich daer in werpt: het zelve, zeggen zy, niet alleenlijk de Visch van de Tanaïs, en van de Zwarte Zee, na zich trekt, maer ook noch die van den Hellespont, en van d' Archipel, en ze in weinig tyds voed, en vet maekt. 'k Heb honderd perzoonen hooren verzekeren, dat 'er gemeenlijk Visschen gevangen worden, welke acht en negen honderd ponden ieder wegen, en daer men drie of vier quintalen Kaviaer af maekt. 'k Heb 'er zoo groot niet levendig te Caffa gezien; maer ik geloof het echter wel, door de stukken Visch die ik 'er gezien heb, en door de wonderlijke menigte welke men 'er op duizend plaetzen af vervoert. De vangst geschied van Wyn-tot Gras-maend. 't Is mogelijk de slijk van dit Meotische Water, 't geen 'er de naem van Moeras aen heeft doen geven; want het anders beter een Meir genaemt word, dewyl het Schepen draegt, dat het noch op noch afloopt, en dat het gestadig gemeenschap heeft met een groote Rivier, en met de Zee. Behalven de vervoering van Kaviaer en Visch, is de voornaemste handel, welke te Caffa geschied, van Koorn, Boter, en Zout. Deze Stad voorziet 'er Konstantinopolen, en een menigte van andere plaetzen af. De Boter van Caffa is d'uitstekenste van Turkye. De Venetianen hebben dikwils verlof verzocht om in deze Stad te komen handelen; doch men heeft het hen altyd geweigert. In het Jaer zestien honderd twee en zeventig, deed de Ridder Quirini groote kosten om het te verkrygen, en hy verkreeg het in der daed; maer de Tollenaer van Konstantinopolen deed het herroepen. Ziet hier, hoe de zaek zich toedroeg. Alle d'Europeë'rs hebben in hun bedingen, of Vredens-verdragen, dat zy geen Tollen zullen betalen, als ter plaetzen daer zy hun Koopman-schappen zullen loSSen. Uit kracht van dit Lit, wilden de Venetianen te Konstantinopolen geen Tol betalen, van de geenen, welke in een klein Schip waren, uitdrukkelijk gekomen, om na Caffa te gaen. De Tollenaer begeerde het. De Ridder Quirini verkreeg van den Deftendar een bevel aen den Tollenaer, dat hy geen kennis zou nemen van iets, 't geen in het Venetiaensche Schip, geschikt na Caffa, mogt wezen. De Deftendar is de Groot-schatmeester des Ryks. Hy heeft alle de Tollen in zijn bestelling. De Tollenaer dit bevel gezien hebbende, schreef aen den Vizier, dat de handel der Venetianen, langs de Zwarte Zee, den Grooten Heer en de Poort zeer schadelijk zou wezen: dat de byzondere schade gansch zichtbaer was, dewyl de Koopman-schappen, welke goed zijn voor de Zwarte Zee, en van Venetien komen, twee mael Tol betalen, te weten, eens in 't inkomen, en eens in 't uitgaen van Konstantinopolen: dat het even eens gelegen was met de Koopman-schappen, die men uit deze Zee mede bragt, en die de Venetianen vervoeren; en dat de Grooten Heer dit alles zou verliezen, indien de Venetianen de vryheit hadden van derwaerts te gaen, vermits zy uit kracht hunner verdragen, geen Tol behoeven te betalen, als daer zy de Koopman-schappen lolssen: dat daer en boven, zoo men den Venetianen den ingang der Zwarte Zee toestond, men den Christenen Vorsten een nieuwen weg zou openen, om gemeenschap te houden, en zich te verbinden met de geenen, die aen deze Zee grenzen, welke meest altemael ingeboorene vyanden van de Poort zijn: eindelijk, dat men betrachten moest, dat dit verlof een oneindige menigte van Zee-luiden, Onderzaten van den Grooten Heer, Turken en Christenen, zou bederven; vermits, gelijk 'er veel meer zekerheit is in de Zee-vaert der Europeërs als in die der Turken, de Venetianen de vervoerders over de-Zwarte Zee zouden worden, en dat ieder zich met zijn Koopman-schappen op hun Schepen zou willen inschepen. De Groote Vizier begreep dit alles wel. Hy gebood aen den Gezaghebber van Konstantinopolen, dat hy het Venetiaensch Schip niet na de Zwarte Zee zou laten gaen. Dus verre Chardyn. Buiten Kanatop, de grens-stad der Grimmen, aen de engte, of hals van dat half Eiland, Noordwaerts, zijn de Velden ziltig, en daer is geen versch water, noch te scheppen, noch te graven. Het Gras dat daer wast, 't welk zeer lang is, en asch-graeuw van verw, waer van ik een proeve bewaer, is on-eetbaer voor het gedierte, doch onder het lange Gras tegen de Aerde aen, zit, hoewel weinig en niet over al, kort Gras, dat goed is; zoo dat men met Heir-legers het aldaer niet lange houden en kan. Hoe meer men naderd by Kanatop, als men uit Rmland komt, reizende door de Steep, of Woestyne, hoe on-eetbaerder dat het Gras word; het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brand zeer licht; en aengestoken; doet geheele Velden in korten verteeren: voor Paerden vind men daer wortels, die afgewasschen zijnde, hun tot spys worden gegeven, daer mede men zich eenigzins kan behelpen. De Stad is ten deel volbouwt, met platte Huizen, van steen en wit pleister, op zijn oud Persiaensch, ten deel op zijn oud Frenkisch, zoo als de Stads muuren mede schynen van de oude Christenen of Frenki, gelijk men die aldaer noemt, welke tot in die gewesten voor vier honderd Jaer de Standaerd hadden geplant, gessticht te zijn geweest: men ziet 'er sterke Toorens, en ook eenige zware gebouwen, by gemelte Christenen gemaekt. Het is op de hedendaegsche wyze rondsom nu gesterkt, door verloochende Christenen, en Slaven, met een diep gedolven graft, zoo als oog-getuigen my hebben verhaelt. Tusschen nieuw Samara, voor zeven Jaer gebouwt, of Bogoroditsa en Koergan, in de woeste dorre Velden, die na de Crim strekken, is de plaets, alwaer voor dezen de Volkeren hebben gewoont, die nu de Crim beslaen, ontmoet men in de Velden, onder heuvelen, of opgeworpene hoogten, begraef-plaetzen van Menschen, die gedient hebben voor ieder Geslacht of Huisgezin in 't byzonder. Op deze hoogten vind men noch ten huidigen dage zeer veel Beelden, opgerecht, gesneden van steen, die daer niet verre onder de Aerde word gevonden, en licht van stof is: deze Beelden vertoonden met het een of 't ander, dat zy, of in de hand hebben, of dat bezyden hun staet, of daer ter plaetze onder de Aerde is gedolven, het geene, waer mede zich den begravenen in de Waereld heeft bemoeit; was hy een Ruiter, daer is een steene Paertje te zien; een Geestelijk perzoon, zoo ziet men een Boek, enz. De oude kleeding is aen deze Beelden, hier zeer klaer en net te zien: men vind 'er veel die lange baerden dragen, en hultzels van Vrouwen, eener byzonderen aert: de zommige dezer Beelde staen, andere liggen, en andere zitten: de zommige zijn kostelijk, en groot verbeeld, andere minder en kleinder, waerschynlijk na de grootheit, of rykdom der verstorvenen. Als de Legers der Moskoviten hier hebben door getogen, zijn 'er veele verbroken; het is byzonder, dat men 'er geen Letters by geschreven vind. Een oog-getuige heeft my verhaelt, dat hy eene dezer begraefenissen dede openen, maer aldaer niet en vond, als een zeer net geylochte Mande van Tienen, of dunne Boomtelgen, die van verre moeten zijn gebragt, want hout wast in deze Land-streke niet, waer het Lijk in gelegen hadde, en noch eenige weinig beenderen, en verbrokene of meest al vergaene kledingen, waren te zien; schynende dat te dier tyde de Menschen met hun gewoone kleding ter Aerde wierden besteld, behalven dat hy buiten de korf, Paerde beenen vond, waer uit schynt te blijken, dat men het Paerd met den Meester te gelijk heeft begraven: de over geblevene Mensche beenders waren vry groot. By de Crimsche Tarters worden zeker slag van Paerden gevonden, waer van eene gezien hebbe, wiens groote, gestalte, en maekzel, een gemeen Ry - paerd by ons niet zeer ongelijk was; zijn hooft en lichaem tamelijk rank en teder, zijn beenen een weinig plotzig en grof: in plaets van manen had het zeer fijn haair, qualijk een vinger lang; men zeide, dat dit haair bequaem was, om Kastoor-hoeden daer van te maken: het had achter deze manen op de rug wederzyds een ronde plek, een kleine span groot, met diergelijke haair bewassen, doch veel korter: op de bovenste lip had het mede dusdanigen haair, wat lankachtig: even boven de klaeuwen waren de voeten mede met zulk haair omzet. Op deze gezeide plaetzen was het Beest (zoo men zeide) t'allen tyden met haair verzien: maer anders was het geheele lichaem byna kael en zonder haair: hoewel 'er wel eenigzins haair op groeide, maer zulks quam Jaerlijks in 't Voor-jaer uit te vallen, en was het Paerd, uitgenomen op de voornoemde plaetzen, gansch naekt. De staert was mede zonder haair, stevig, hart, en rond, omtrent de langte van een elleboog, by het lijf ruim een duim dik, loopende na 't einde byna spits toe; en zeide men, dat het Paerd zomtyds, als het snelloopende was, deze staert recht achterwaerts uit steekt. Dit Paerd was bruin asch-graeuw, een weinig na den blaeuwen strekkende. De Stad Crim, zegt zeker Engelsch Schryver, in 't Jaer zestien honderd negen en zeventig, tot Parys in 't FranschGa naar margenoot+ gedrukt, is van gebakke steen gebouwt, besloten van zware muuren. Als de Tartaren op gang, of in aentogt zijn, spoeden zy grooten weg; want de minste van de Ruiters, een of meer hand-paerden met zich voerd. Wat Paerd dat 'er op weg komt te sterven, zoo word het vleesch onder de Ruiters verdeeld, en gegeten. Zout noch Brood (zegt gemelte Schryver) gebruikt dit Volk niet, om dat zy voorgeven, dat Zout het gezicht zoude krenken, en het Brood grof voedzel geven. Zy zijn goede Paerd-ryders, vlieden met losgela- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten Toom, richten zich op de steig-beugel om hoog, en schieten van achter de rug, op een volgenden vyand. Deze Menschen zijn blanker, en korter van gedaente, als de Kalmakken; en hebben ook andere trekken van wezen. De Crimsche Tarters hebben platte aengezichten, kleine oogen, die diep in het hooft staen, en lage dikke schouwders. Chersonne, of Topetorkan, in het Crimsche Tartarye, is een oude verwoesting. In Bacieserai, of Bachasarai, daer den Chan zich meesttyds ophout, zijn omtrent twee duizend haert-steden. Eoczola, is een Dorp van vyftig haertsteden, waer wel eer een Christen Kerk was. Baluclawa is een Haven voor de Galeyen, en Schepen, van den Grooten Heer; daer is een zeer schoone berging, daer de Schepen in veiligheit leggen. In de Stad Caffa woonen weinig Tarters, vermits het aen den Grooten Heer hoort. Daer zijn omtrent de dertig duizend Slaven. Hier valt groote Koopmanschap. Crimenda is een Stedeken, zeer oud, toehoorende aen den Chan, waer honderd Huizen zijn. Arabat, of Orbotek, is een Kasteel van, steen, met een Tooren, gelegen op een tonge Lands, dat uitsteekt in de Zee. Alhier houd de Chan zijn Paerden, bestaende wel in 't getal van vyftig duizend. Daer is Turksche bezetting. Van Baluclawa tot aen Caffa is de Zeekust Hooi-land: het overige is laeg Land. Aen de Rivier Kabath zijn Wyngaerden. Geers word veel onder dit Volk gegeten. Zy weten dranken te kooken, van Graen, en Vleesch-nat, daer van zy dronken konnen worden. Als den Chan te Veld trekt, maekt hy een Leger uit, zomtyds van tachentig duizend man; doch wanneer slechs een Mursa, of Veld-heer, uit gaet, is het getal omtrent de helft. Het is byzonder, dat, schoon of dit Land op vyf en veertig of zes en veertig graden legt, dat echter aldaer tot in Lente-maend Sneeuw op 't Veld is, te weten, in de meest Noordelijke gedeelte. Als zy ten kryg uit gaen, trekken zy zeer breet, honderd in een gelit, over de groote Velden. Dus ver gemelte Schryver. Het Crimsçhe Tartarye word anders Klein Tartarye geheten. De Stad Caffa, wel eer Tbeodosia genaemt, wierd van ouds Taphras, en wel eer mede Panticapaeum geheten, was gesticht door de Grieken, die aldaer Volkplantingen hadden gebragt, welke naderhand door de Asiatische Tartaren verdreven zijn; gelijk mede de vastigheden, welke de Genuezen aldaer gehad hebben, door de zelve alle zijn ingenomen. Het voerd de naem van Crim, na een Stedeken van die naem, wel eer Cremnos genaemt. ‘ In de Stad Crim was wel eer de Zetel der Koningen van Taurica. Aen het vaste Land zijn hier veele woeste Moerassen, en Velden. Taman is een Stedeken, dat den Turk gehoort, in het Cirkassen Land, niet ver van het half Eiland Crim gelegen. Daer is een slecht Kasteel, alwaer in't gemeen dertig Janitzaren de wacht houden; gelijk mede te Temeruk eenige Turksche bezetting is, die de pas van Oczakou, Asof of Zouf, dat een plaets van aenzien is, op de mond van de Tanais bewaert. Volgt van de Crimsche Tartaren, en van de Tartar Han, of Chan, op welke wyze zy onder de Turken staen; volgens den Engelschen Schryver Rykaut. Men mag, zegt hy, met goed recht zommige Tartaren wel in't getal der Vorsten stellen, die de magt en 't Ryk der Ottomansche Keizers onderworpen zijn. By de Tartaren, versta ik niet de geenen van Asia, ofVan Eusbek,, hoewel de laeste zoo groote Mahometanen zijn, dat zy eenGa naar margenoot+ groene Tulband dragen, en zeggen, dat zy van Mahomet gesprooten zijn. Zelfs alle de Tartaren van Europa zijn geen Onderdanen van de Sultan: en de Tartaren van Kalmak woeste Menschen, verschrikkelijk om aen te zien, en de Poort niet onderdanig. Maer men mag in 't getal der onderworpelingen, of ten minsten der Bondgenooten van den Grooten Heer, de Prekoptische Tartaren stellen, de welken het Taurisch Chersonesus, dat men Crim noemt, bewoonen, daer af Theodosia, heden Caffa, de Hooft-stad is; gelijk ook de Tartaren van NagaenheGa naar margenoot*, die hun woonplaets aen de Poelen, tusschen de Vloeden de Volga en de Tanais hebben. De Turk bezit echter van deze plaetzen geen groote Steden, dan de Stad Caffa, daer af hy volkomen Meester is, en die hy, gelijk ik acht, voor een pand van hun gehoorzaemheit en getrouwheit tot zijn dienst houd. Want hoewel de Han, of de Vorst van deze Landen verkoozen word, zoo word hy echter altyd uit hun geslacht genomen, en van de Grooten Heer bevestigt. De Sultan heeft ook van alle tyden aen zich de magt toegeëigent van de Vader af te zetten, en de Zoon, of iemand der naeste Magen in zijn plaets te stellen, zoo dikwils als hy | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de de hulp-benden, die hy verplicht is aen hem te verschaffen, niet vaerdiglijk te Veld brengt, of niet de eerbiedigheit, de welke hy aen 't Ottomansche Hof schuldig is, bewyft. De Han, die onlangs noch de Heerschappy in handen hadde, welks naem was Mahomet Chirei, dat de bynaem van 't geslacht is, heeft, volgens d'oude gewoonte, terwyl zijn Vader leefde, voor Gyzelaer onder de Turken, te Janboli, een Stad van Thracien, aen de Zwarte Zee, vier dagen reizens van Adrianopel gelegen, gewoont. Maer dewyl deze plaets te na aen zijn Land legt, zoo voerde men hem na Rhodus, daer hy, tot aen zijns Vaders dood, in duisterheit en verdriet leefde. Van daer voerde men hem na Konstantinopolen, daer men hem het zwaert op de zyde gorde, en daer by d'eed van getrouwheit aen den Grooten Heer dede; en zedert wierd hy, volgens de gewoone wyze, door de Sultan in de bezitting zijner Staten bevestigt. Maer dewyl hy de geheugenis van 't quaed onthael, 't welk hy te Rhodus ontfangen hadde, niet vergeten konde, zoo is de verwaentheit der Turken hem zoo onverdragelijk geworden, dat hy, op d'aenzoeking der Poolen, en der andere Tartaren, zijn gebuuren, (die aen hem vertoonden dat het schandelijk voor hem was, d'eerste Erfgenaem van 't Ryk aen de Turk in Gyzeling te geven ) dit bewys van onderwerping aen hen heeft geweigert; over 't welk de Vizier Kiuperli zeer dikwils geklaegt heeft: doch dewyl hy geen wraek daer af heeft konnen bekomen, zoo heeft hy zeer voorzichtiglijk deze smaet door de vingeren gezien. De Turken aenmerken ondertusschen deze Volken als hun Broeders, gelijk de geenen, aen de welken hun Ryk en Heerschappy, volgens een verdrag, tusschen hen gemaekt, zal komen, zoo'er Mannelijk kroost aen 't Ottomansch geslacht ontbreekt. Hoewel deze hoop zeer verre van de hand, en byna inbeeldig is, zoo houd zy echter deze Tartaren in zulk een groote toegenegentheit tot de Turken, gelijk een jong Geld-zuchtig Mensch tot een zeer ryk oud Man, die hem tot Zoon aengenomen heeft, kan hebben, schoon hy verzekert is, dat aen hem nooit Erfgenamen zullen ontbreken: invoegen dat de Tartaren om deze oorzaek den Grooten Heer niet minder onderworpen zijn, dan zijn eige Onderzaten. Want hoewel hy niet over hen gebied, gelijk over d'anderen, en met hen alderhande zaken door brieven verhandeld, zoo hebben echter deze brieven zoo groote kracht, als de beveelen en plakkaten van den Sultan, boven de welken zijn naem met groote Letteren geschreven is, in alle d'andere plaetzen van zijn Ryk. Volgens een zeer oud verdrag, tusschen de Turken en Tartaren gemaekt, is bedongen, dat, zoo dikwils den Grooten Heer ten oorlog trekt, de Han of Chan hem, met een Leger van honderd duizend mannen, verzeilen moet. Maer indien de eerste Vizier, of eenig ander Overste, het beleit daer over heeft, zoo kan hy volstaen met zijn Zoon, of eenig Voortreffelijk Overste derwaerts te zenden, met een getal van veertig of vyftig duizend mannen, die geen andere betaling hebben als de Roof, die zy krygen. In 't zestien honderd drie en zestigste Jaer, na Christus geboorte, toen de Turken de Tartaren te hulp hadden geroepen, uit oorzaek van d'oorlog in Ongeren, maekten zy een schrikkelijke verwoesting in dit Land, gelijk ook in Moravien en Silesien, daer zy door trokken, uitplonderende en verbrandende alles wat hen ontmoete, en in een eenig Jaer honderd en vyftig duizend gevangenen, behalven hun roof, wegvoerende. Ik weet dit dus bestiptelijk van de geenen, die volmaekte kennis van de Pengiks, of verzekerschriften hadden, die voor ieder hooft gegeven wierden. Want dewyl de Tartaren vrye Roovers zijn, die van al 't geen, dat zy achterhalen konnen, geld maken, zoo zijn zy verplicht aengetekende getuigschriften van de namen, van 't Land, en van d'ouderdom van hun gevangenen te nemen; op dat zy de Turken niet zouden bedriegen, hun Landen niet plonderen, en niet weer zoodanige Menschen leveren, die alrede hun Onderdanen en Slaven zijn. De Tartaren zijn de Jagers der Turken, die met hun roof hun voordeel doen, en zich daer af voeden. Zy vallen in de Landen, die hun gebuuren zijn, trekken 'er zomtyds met een groot lichaem in, en reizen tien of twaelf dagen voort, zonder eenige ongeregeltheit te bedryven. Maer als zy weer na huis keeren, zoo plonderen, branden, en slepen zy, gelijk snelle stroomen, alle d'Inwoonders dezer plaetzen, van wat ouderdom en geslacht zy zijn, met zich; ja zy zetten hun gevangenen, en leggen hun roof op drie of vier Paerden, die zy, ieder van hen, by de hand geleiden. Zy zijn zoo vaerdig en naerstig in hun aftrekking, en trekken by dag en nacht met zoo groote gezwintheit voort, dat'er geen geregelt Leger is, 't welk hen achterhalen kan, en dat zy naeuwelijks eenige uuren met hun voedzel te nemen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laten voorby gaen. Indien eenige van hun gevangenen hen niet konnen volgen, of onderweeg ziek worden, zoo dooden zy hen; en zy verkoopen de geenen, die zy gezond en behouden in hun Land brengen, aen de Turken, die by hen komen, om daer mede te handelen, als de beste Koopmanschap, die Tartarye uitlevert. De Jongens, en jonge Dochters, worden 'er hoog geacht; en als deze laeste schoon bevonden worden, zoo zijn die Juweelen, welke alle waerde overtreffen. Maer men vind 'er weinig, ja schoon zy slechts Kinderen waren, die niet van de Tartaren misbruikt worden. Deze Volken konnen groote arbeid uitstaen. Zy leven ruuw en grof, en voeden zich met het vleesch der Paerden, die in hun reizen sterven, zonder zich te bemoeyen van welke ziekte zy gestorven zijn. Zy bereiden dit vleesch niet anders, dan dat zy 't onder de Zadels der Paerden leggen, die zy in hun reizen gebruiken; en als het dus een geheelen dag tusschen de warmte van de Ruiter en't Paerd gebroeit en gekneust is, achten zy, dat het des avonds op de Tafel van hun Vorst opgedischt mag worden. De Menschen niet alleen voeden zich met raeuw vleesch, met kruiden en wortelen, en met d'andere dingen, die d'Aerde voortbrengt, zonder hen door 't vuur te bereiden, op dat zy lichtelijker te verteeren zouden zijn; maer de Paerden lijden'er ook geduldiglijk de honger en koude, en leven 'er in de grootste strengigheit van de Winter, die 'er uitsteekend is, van de schors der Boomen, en van de kruiden, die zy onder 't Sneeuw konnen vinden. Hun Steden en Dorpen bestaen niet zoo zeer uit Huizen, als uit Hutten, van Stokken en Horden gemaekt, daer zy een Laken, van haair gemaekt, over dekken. Men telt in dat Tartarye, van 't welk wy spreken, twee honderd duizend van deze Dorpen: invoegen dat zy, niet meer dan een eenig Man uit ieder Dorp nemende, gelijk 't onder hen de gewoonte is, als zy ten oorlog trekken, in een oogenblik een Leger van twee honderd duizend Mannen in 't Veld brengen. Maer zedert zy groote rykdommen uit Poolen hebben gebragt, en door de verkooping van hun Slaven middelen verkregen, hebben eenige van hen hun slordige klederen verlaten, om zich met kostelijk Bont te kleden. Anderen, die zuiniger zijn, doen Huizen en Wooningen bouwen; en de quistgoeden besteden hun geld met Brandewyn te drinken, en in zich, gelijk dronkaerts, met zekere drank op te vullen, die zy Boza noemen, en van zeker zaed is gemaekt, dat heden onder de Turken zeer veel gebruikt word. Dus verre Rykaut. Deze Tarters trekken haren oorspronk uit de Sawolhenser Tartaren, welk eeertyds tusschen de Vlieten Jaick, en Volga, hunnen Zetel hadden, van waer ky verdreven zijnde, alhier zich neder zetteden; en zedert dien tyd, tot op heden, geslagen vyanden zijn van al die Tartarische Volken, welke omtrent Astrakan, en aen de Volga, woonachtig zijn; van welker oorlogen, oorspronk, en afkomst, in 't breede, by Sigismundus, Baron van Herberstein, is te zien. Als Caffa onder de Genuezen was, wierd het bestier by vier Burgers, daer toe uit de Bestierders van Genua gevolmagtigt, en is, door Inlandsche oneenigheden, en onlusten, over het gezag, aen den Turk overgegaen; zoo als in 't breede by Joachimus Camerarius, in zijn Boek Narrationes Turcicae, kan worden gezien. De Stad had zich onder beschut der Tartaren begeven, en het schynt zy de zelve eenigzins hebbe erkent. De Turk heeft de zelve zeer verdelgt: Slaven en Slavinnen vervoerd: de vrye Christenen verplant tot Pera, over Konstantinopolen gelegen: de helft van alle goederen, zoo eenige zeggen, een derden der Inwoonders weg genomen. Dit geschiede in 't Jaer veertien honderd vyf en veertig, door Keizer Mahomet: hy had haer bestookt met zeventig Schepen van oorlog. Daer word gezegt, noch heden onder de Crimsche Tartaren, en tot Caffa, afzettelingen te zijn, uit de Adelijke geslachten van Genua: en verhaelt Guilielmus Brussius, in zijn Tartarisch Dag-register, eenen Crimschen Gezant, uit den Huize van Spinola, te hebben gezien: in welk Boek den geheelen toestant van het Crimsche Land zeer net op word gehaelt, zoo ten aenzien van de Steden, Dorpen, Godsdienst, als Gebouwen. Men vind 'er overblijfzelen van wel dertig Kastelen, by de Ligurische Christenen voormaels gebouwt; en ontallijke veel Dorpen en Lust-huizen der oude Genuezen. Aen de Poort van Caffa vind men noch oude Genuesche Opschriften. Twaelf Steden, zegt hy, aldaer te zijn, en zoo veel Kastelen, als, Corsurium, Begi, en andere. De Stad Perecop (zegt hy ) wel van de sterkste is, alzoo zy de vyanden, die van over de Tanais of Boristhenes zoude willen komen, weert; en in Baccasaria, of Bachasaray, wierd te zijner tyd, te weten, in 't Jaer vyftien honderd negentig, het Hof gehouden; daer dicht aen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een Dorp is, Sortassus genaemt, waer een Herberg, voor Uitlandsche Gezanten, wierd gehouden. In over-geloofszaken word daer niemand gedwongen. Grieksche, zoo wel als Latynsche Christenen, hebben ieder vryheit. Ten stryd komt dit Volk te Paerd. In plaets van vlaggen aen de Vaen-stokken, hebben zy daer Paerde-staerten van afhangen; behalven eene dat van Zyde is, het geene hen den Grooten Turk toezend. Zy stryden zeer verwart, en geven steeds een yzelijk geluit. En dus spreken gemelte Schryvers van dit gewest. Volgt eene korte aenmerkinge, over het Crimsch Tartarye, volgens verhael van zeker krygs-beampte, geboortig tot Dantsick, die aldaer lange tyd gevangen had geweest, aen my mondeling hier te Land na zijn verlossing gedaen. Het Crimsche Tartarye is een half Eiland, omcingelt van de Zwarte Zee; begrypt in haer vier groote Steden; namentlijk, Preakof, Keflof, Balcklof, en Kephé. Dit half Eiland is als bezaeit met Dorpen, want men zegt, dat 'er honderd en zestig duizend Dorpen getelt worden; die meestendeel van Grieken, Poolen, Russen, en Kozakken bewoont worden; zijnde van tyd tot tyd, als Slaven en gevangenen, daer heen gebragt, en vervolgens met de Inboorlingen des Lands getrouwt. By ieder Dorp is een Kerkje, Meschet, op zijn Turks, genaemt; waer by staet een pylaer, op de welke de Mahometaensche Priesters driemael daegs opklimmen, (namentlijk des morgens, wanneerde Zonne opgaet, des middags, en des avonds,) en roepen als dan overluit, Hallay, Hallay, Hallay Guir, dat is, Looft God; na welke stemme de Inwoonders hoorende, ter Kerke komen; alwaer zy als dan, volgens de Turksche wys en wetten, hare Godsdienst plegen. De Vrydag is by haer als by de Christenen de Zondag, word in haer Tael Joumackon genaemt, en zeer Godsdienstelijk geviert. Gemelte half Eiland behelft in haer vier Rivieren, als de Alma, de Menschay, of Cabarta, de Karrasoof, of Bejesula, en de Indal, of Carasu, de welke alle te zaem in de Zwarte Zee komen uit te storten. Zeker staende water, de Stink-meir genaemt, doorsnyt byna het heele Eiland: 't zelve is door Slaven en gevangens uit den grond opgegraven, om daer door de Christene gevangens te beletten, dat zy zich by nacht, en andere tyden, niet en zouden konnen ontsteelen. Aen weerzyde van dit gemelte Meir staet een Wacht-huis, met Zoldaten bezet; de welke verhoeden, dat niemand, als met een zeker bewys en teken, daer voorby gaet. Dit gemelte binnenwater verdroogt gemeenlijk alle Zomer; en als dan geeft de grond een quaden reuk van haer; 't welk veroorzaekt, dat 't zelve de Stink-of drooge Meir genaemt word. De Menschen in dat half Eiland zijn zeer voortzettende, ruuw, en wreed van aert; bruin van vel; hebbende lang zwart haair, en zwarte oogen; en zijn van een zeer sterke inborst. Haer beste spyze, is jong-Paerde-vleesch, 't welk zy raeuw en ongekookt eeten, zonder Zout of Brood; edoch, zoo gebruiken eenige van de beste onder haer, Ryst, in plaetze van Brood. Haer drank, is Paerde-melk, of in 't gemeen water; 't welk zy verbeteren met Brandewyn, uit Room gemaekt. Zy zijn al te zaem Slaven van de Ottomannische Poorte, en moeten op der zelver opbot en bevel, ten dienstestaen. Haer heele magt bestaet in Paerde-volk; alzoo dat ieder Ruiter wel twee of drie losse Paerden by hem heeft, die hy met zekere woorden kan bestieren, en den eenen voor, en d'andere na, weet te gebruiken; en daer mede groote en verre ritten te doen; tot dat hy zijne meining bereikende, de naeste Buuren ( zijnde Kozakken, Poolen of andere) onvoorziens komt t'overvallen, en met hem te slepen; welke ongelukkige Menschen als dan meestendeels over de Zwarte Zee na Konstantinopolen gebragt worden, en voor Slaven verkocht zijnde, verder in andere Landen, onder 't Turksche gebied, vervoert; invoegen, dat zy nooit, of zelden, haer Vaderland weer komen te zien. Wanneer de Paerden van deze Crimsche Tartaren zoodanig mat, en afgereden zijn, dat ze niet meer voort en konnen, zoo worden ze datelijk op 't Veld geslacht, en haer vleesch word alzoo raeuw en ongekookt, zonder Zout of Brood, uitgedeelt; en het geen zy op een reis niet en konnen eeten, leggen zy onder de Zadels, dat het door de beweginge, en hitte van 't Paerd, daer zy op ryden, dies te murruwer, en, gelijk als zy zeggen, te lekkerder word. Sic trahit quemque sua voluptas; dat is, elk word gedreven van een byzondere lust. Veele van de gevangene Christenen, de welke zoodanigen spys niet en konnen eeten, sterven onderweegs van honger en ellende, eer zy in 't voorschreve Land gebragt worden, 't Hooft van dit Volk word Chan ge-eernaemt; en zeer hoog van haer geacht. Die zelve verschynt zelden te Velde, zijnde een Turk van afkomst, als by een algemeinen optogt, en groote onderneming. De Benden worden Horden genaemt, en de Bevel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebbers Mourssaas, of Mursaes; zijnde alle te zaem gekleed met lange Rokken, van Schapen-vellen geboerd, waer aen het ruuwe of bont van buiten gezien word, om dies te afgryzelijker te schynen: hare mutzen zijn rond, gansch van een andere gedaente als der Polakken. Haer geweer bestaet meestendeels in Pyl en Boog, die zy op den rug hangen; en in eenen breeden krommen Zabel, op haer zyde: daer benevens hebben 'er veele Werp-spiessen; als ook een zwaren Kogel, daer een strik aen vast is gemaekt, den welken zy, in 't loopen, iemand weten om den hals te werpen, en alzoo van zijn Paerd te trekken. Eenige weinige hebben ook Roers en Pistolen, maer zy en weten daer mede niet wel om te gaen. Al dit gemelte Volk en spreekt geen andere Tael, als hare aengeborene; dan eenige verstaen wat Rusch en Pools, hebbende zulks geleert van de gevangens, die in haer Land zijn. In de Stad Stara Crim, of oud Crim, woonen Christenen, en Jooden, die veel Slaven by haer hebben. Het is eertyds van de Kozakken verwoest geworden. Aen de Stad Kepha, of Caffa, die met drie muuren omcingeld is, ziet men noch oude overblijfzelen, dat de zelve by de Franken is bezeten, en bebouwt geweest. De Stad Bachasaray, daer de Chan veeltyds woond, legt aen een Berg, waer op veel Jooden woonachtig zijn. Deze verblijf-plaets, of dit Stedeken, word van den Jooden geriaemt Siaput Cabasse. De Rivier Alma zoude een myl weegs van Baksciray, of Bachasaray, in Zee storten. En dus ver het gemelte verhael. Men heeft binnen de Crim, gansche Velden daer Gras wast, in stoffe, aen Pluimen niet ongelijk, vier of vyf duim breet, lang, wit van verw, droog, en zonder zap; zeer fijn van haair, als boven reets aen is geroert, in de Nabuurschap mede te zijn. Dit is oneetbaer voor Paerden, en doodelijk aen de zelve; zoo als by ondervindinge is bespeurt. Eenige vlokken daer van onder my zijn berustende. De Crimsche Tarters dryven, dat hunne Heerschende Vorst, uit den Huize van Tamerlaen is gesprooten, zoo als mede alle die zedert een geruime tyd over hen, onder 't Opper-gezag van den Grooten Heer, de bestieringe daer hebben gehad, uit de zelve stamme afgedaeld zoude zijn. De Crim-Tarters, en die van Buziack, zijn meermalen in onlust, en oproerig tegen het Hof te Konstantinopolen, doch de Porta weet de zelve met verzending en anderzins, in plicht te houden, zoo als aen my over diestoffe onlangs is bericht, gelijk volgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel Edele Groot-Achtbare Heer;In den Buziack zijn wederom nieuwe onlusten gerezen, tusschen den Tartar Chan en de Tarters van dat gewest, die waerschynlijk tot de dadelijkheit stonden uit te bersten, zoo door het wys beleit van den Vizier niet voorgekomen was. Middelerwylen heeft zijn Hoogheit best geoordeeld’ Hagi Selim Jerai, gewezen Tartar Chan, en Vader van den tegenwoordigen, na Ceres in Rumelia te zenden, om daer mede af te snyden de zamen rotting, die de oproerige Tarters met hem onderhielden.
Curuzelme aen't Kanael van de Zwarte Zee, den 9 Juny, 1701.
Wel Edele Groot-Achtbare Heer,
U Wel Ed. Gr. Achtbare,
Zeer Ootmoedigen en meest verplichten Dienaer,
N.N.
De Tartersche Spraek, zoo als de zelve tegenwoordig in de Crim word gesproken, heeft zijn oorspronk van het Turks, of is bastaert Turks; maer een Turk, die anderzins het Crims tamelijk verstaet, kan het Nagaeis, nabuurig aen de Crim leggende, gansch niet verstaen, om dat het zeer verdorven Crims is, en haestig word uit gesprooken; te minder, om dat zy de woorden als uit de keel halen; gelijk mede zulks de Arabieren doen. Veele, en wel de meeste der overige Wesst-Tartersche spraken, hebben eene betrekking op dit Crim-Tarters, en zijn als uit de zelve voortgekomen, en mogen bastaert Crims genaemt worden; zoo dat men de zelve, onder alle die Tartersche Talen, de Moeder-spraek zoude konnen noemen. De reden hier van schynt te zijn, om dat de Tartersche Heerschappye, die heden aen deze zyde, of in het Westen, met de zelvige benaminge meest in het hangend Eiland, de Crim, is besloten, voormaels zich op het vaste Land wyt uit heeft gezet gehad. Het Crims-Tarters, dat gesprooken word in de gewesten, die naest de Russche grenzen liggen, helt eeniger mate na het Moskovisch; onder het zelve zijn vermengt zeer veele Arabische en Persische woorden: 't welk naest aen de Turksche plaetzen en vastigheden gang heeft, is meest met het Turks overeen komende; ja een groot gedeelte dezer Tael, is louter Turks, doch verbasterd in de uitspraek en klank. |
|