Noord en Oost Tartarye
(1705)–Nicolaas Witsen– AuteursrechtvrijOp een ander plaets spreekt de bovengemelde Persische Schryver, aldus: Chata.DE zwervende Herder-rotten van Chata zijn eigentlijk uit Tsjien, (dat is, Sina,) oorspronkelijk, en passen ook op haer dit woord van Chatá toe, het welk eigentlijk Khatá luit: en is dit Khatá een der grootste Steden van Tsjien; midsgaders het Landschap van Tsjien van een groote wytstrekkentheit; zeggende men van 't zelve, dat daer in drie honderd Steden zouden leggen, buiten de Vlekken en Dorpen, die alle bewoont en bebouwt zijn. En is Tsjien (of Sina) tweederlei, het een aen 't Westen, 't geen eigentlijk Tsjien, en Tsjien Biroeni, dat is, het buiten Tsjien; het andere aen het Oosten, 't welk Tsjien Androeni, dat is, het binnen Tsjien, en ook Matsjien word genoemt. Zeker Krygs-overste, Bevel- of Gezaghebber van het binnen- Tsjien, heeft in voorige tyden zich, uit nootdwang en benartheit voor den Konink, op 't vluchten gestelt, en al strydende, met de wapenen aldus zich de weg geopent; tot aen de grenzen van Balazagoen, alwaer geen tegenstant en verhinderinge meer vond; dies sloeg zich dan aldaer met zijn Volk ter neder; alwaer dus het woord van Chatá, na de Stad, daer van daen hy en zijn volk quamen, in gebruik gekomen is; hoewel zy de plaets, daer gezeten waren, eigentlijk Bakhoêkhoê geheten hebben, maer het gemeene volk heeft het zelve met de naem van Chatá genoemt, 't welk dan ook zoo gebleven is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het vyfde Climaet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het zesde Climaet.
Tsjien, is vier Maenden reizens in de lengte, en drie Maenden wegs in de breete, rekenende een Maend reizens op twee honderd mylen.
Bijabani Tsakhlaab, dat is, de Woestyn van de Sclâvi, na 't Noorden, word geoordeeld twee Maenden reizens lang, en sok zoo breet te zijn.
Van Merw tot Balch, 126 mylen.
Van Rei tot Nisjaboêr, 139 mylen.
Van Nisjaboer tot Heraat 70 mylen.
Van het Vlek Fergāneh tot Samerkhand, 53 mylen.
Van Bochāra tot Balch, 23 Merhhaleh, dat is, Rust-plaetzen, of Dag-reizen.
Van Bochara totGa naar margenoot* Kaab, over Zee, zeventien Rust-plaetzen; onder Charezem, en tot over de Woestyne zijn negentig Rust-of Pleister-plaetzen.
Het oude Balch is van ouds Bamijaan geheten, leggende omtrent Semingaan.
Minkisjlaag.Ga naar margenoot§
Dit is zeeker Volk van een Turks geslachte, het welk met die van Gazaan in twist en oorlog geraekt was; heeft om die oorzaek haer plaets verlaten, en zich begeven na de kant en Beemden van een Berg, die dicht aen 't Meir van Aabgoen, Aabsokoen of Aabsekoen leit, dat is, aen de Kaspische Zee, alwaer veele Fonteinen en Gras-velden zijn; daer zy zich dan ook ter neder geslagen hebben, noemende men haer in de wandeling, het Volk van Minkisjlaag, dat is, van de duizend Winterschuil-plaetzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Kaspische Zee zegt de Persische Schryver als volgt.DOor Bahhr Aabkoen, of Aabgoen, of wel Aab-soekoen, of Abiskoen, dat is, de Zee van Aabkoen of Bohheirah Chazar, dat is, het Meir van Chazar: of Bohheirah Gurgaan, dat is, het Meir van Gurgaan, verstaet men een en het zelve Meir, (dat by ons de Kaspische Zee genoemt word) hebbende deze verscheide benamingen maer alleen na de plaetzen, die daer aen gelegen zijn; en is Aabgoen, Aabsokoen, een klein Dorp, aen strand gelegen, in of aen de grenzen van Gurgaan en Mazenderaan. Van Aabgoen of Aabsokoen, de rechter hand omslaende, zoo heeft men eerst Dehestaan, daer na Sijâhkoeh, dat is, zwarte Berg: dan de grenzen of gewesten vanGa naar margenoot* Malhhaan: voorts de grenzen van Mien- of Min-kisjlaag: dan Chazar, dat zy ook Baab Elabwaab (dat is, Derbend) en Bakoejab noemen: hier na volgt Sjirwaan: daer na Mokhaan: dan Gilaan en Dilum: voorts Taberestaan: daer na Gurgaan, en hare grenzen: en eindelijk weder Aabgoen of Aabsoekoen, enz. De lengte van dit Meir strekt zich van Aabgoen of Aabsokoen, tot aen Chazar toe, twee honderd zestig parazangen of Persische mylen, en de breete twee honderd achtien mylen. Daer vallen groote Dzjihhoen, dat zijn groote stroomen in het zelve; doch de meeste Rivieren komen van de grenzen van Mazenderaan, Dilum en Gilaan. Het water van dit Meir is zout en bitter, behalven op eenige plaetzen, daer een Rivier in Zee stort, die zich met dat zoute water niet vermengt. De Dzjihhoen van Amol, dat is, de Stroom van Amol, valt mede in dit Meir. Het water van dit Meir is bruin en zwartachtig; en heeft men hier geen Ebbe noch Vloet: maer hier gaet een hol water, en zomtyds een baer. De grond van dit Meir is modder of slijk, en niet steenachtig of klippig; en leggen in dit Meir vyf Eilanden, die alle onbebouwt en niet bewoont zijn. Dit Meir levert weinig, of schier niet anders uit, als een zekere slag van grooteGa naar voetnoot§ Visch, die men vangt, en in de Steden voert. Behalven dit, heeft men daer veele Water-honden, die zomtyds aen Land komen. Ook is in dit Meir een Fowareh, dat is, een sterke opwelling uit de grond, als een spring-ader, makende een draeistroom, die de Schippers zeer schouwen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om daer niet in te geraken, en ingeslorpt te worden. Het gemeene gevoelen is, dat 'er een gang of doortocht zoude wezen, daer in het water van dit Meir aen het kooken en opwellen raekt; makende aldus daer door een verbolgen water, en ook wel een baer. Ik heb van een geloofbaer perzoon gehoort, die langs het strand zijn Reis genomen had, dat hy op zekere plaets, daer een dwarl-wind ontstond, op die zelve tyd ook aldaer een zeer verbolgen en hoog water vernam, zoodanig, dat het zelve toen tot aen de buik van het Paerd hoog ging, en dat daer na dit water weder daelde. Ik heb mede van Schippers verstaen, dat, wanneer 'er een harde wind gewaeit heeft, dat het water noch wel zeven dagen hol gaet, eer het eens tot stilte komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Bohheirah Charezem, dat is, van het Meir van Charezem of Chorasmia, spreekt de Persische Schryver, op een andere plaets, als volgt.IN de Landstreke van Melahhijeh Roem, heeft men verscheide Meiren, die de Meiren van Melāhhijeh Roem heten, en ook na het Land van Chárezem of Chorasmia gebynaemt worden.Ga naar voetnoot* Dit Meir beslaet in zijn omvang honderd mylen, en in zijn midlijn dertig mylen; en is het water hier zoutachtig. De Dzjihhoeni Charezem, dat is, de stroom van Charezem of Chorasmia, valt in dit Meir; desgelijks ook de Dzjihhoeni Dzjaadzi of Hhaadzi, Ferganeh, dat is, de Stroom van Dzjaadzi of Hhaadzi Ferganeh, wezende de tusschenstand, van de monden van deze twee Stroomen, aen dat Meir, twintig mylen. Men kan aen dit Meir geen toeneming of wassing van water vernemen, al schoon die twee grooten, en noch ettelijke kleine Rivieren meer daer in storten, zonder dat men ook eenige gang of doortocht ziet, daer dit water zich in loost. En leit aen de kant van die Meir een zekere Berg, die zy Tsjag of Tsjo noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bohheirah Rerei of Zereh Siestaan. Het Meir van Dereh, in Siestaan.DE Stad van Siestaan noemen de aengelegene VolkenGa naar margenoot* Zenedzi, en leit dicht aen die Stad een Meir, die de Inwoonders Reréh of Rerei heten, waer in de Dzjihoéni Hiermend, dat is, de Stroom Hiermend, zijn invloei heeft, welkers water nu meer, en dan weder minder is, wezende wel zoet, doch eenigzints brakachtig; de lengte daer van is dertig mylen, en de breete tien mylen, of minder: de eene boord raekt hier van aen de Woestyne van Kirmaan; zijnde het voorts rondsom dit Meir bebouwt en bewoont, midsgaders hier en daer met Dorpen bezet, behalven aen die kant, daer de Woestyne komt. In 't midden van dit Meir heeft men Bosjens, en Weiden, voor het Beestiael, op Eilandekens, wezende de Luiden aldaer in de weg bedreven, daer langs zy dit Beestiael dan, in 't midden van dit Meir, aen die Bosjens weten te leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aabgoen, of Aabkoen, of wel Aabsokoen, of Abeskoen.DIt Aabkoen of Aabsokoen, is van dat aen de Kaspische Zee gelegen, ondescheiden, leggende dicht omtrent Noesendziaan, aen of buiten de grenzen van Turkestaen, alwaer men een staende water heeft, dat heet of warm is, en de omliggende Volken Ansakh Goel heten. |
|