Uit de Tartarische en Sineesche historie van François Rougemont, Nederlandsche Jesuit; nopende d'Ooster Tartaren van Niuche.
DE Tartaren, die van de Sineezen Oost Tartars genoemt zijn, bezitten een jong Rijk, zoo van Niuche en andere gewesten, als van Sina, 't gene in alles na maer vier overledene Koningen telt: waer van de eerste zeer trouwlooslijk door de Sineezen om hals gebragt is; doch de drie andere hebben met dien eenen fellen krijg gevoert. De tweede en derde traden nauwlijks op de grenzen van Sina, en hebben twyfelachtig, als aen zijnen poorten gestreden; hoewel de derde eenmael, op aenrading en heimelijk verstant van eenen aenzienlijken Sineeschen verrader, tot aen de stadt Peking, en rondom, zijne verwoesting gepleegt heeft, en wel beladen met den buit heimwaerts is gekeert. Doch de vierde, die de naem van Cumté, dat zoo veel oeffenaer van deugd gezegt is, droeg, was, in gevolge van zijner voorouderen voetstappen, heldhaftig en dapper, doch te gelijk zeer goedertieren en genadig; zoo hy zoo wel zijnen landsluiden, als Sineezen, tot een verwondering strekte. Deze wierd met zijne Tartars van de Sineezen, tot hulp tegen de inlandsche roovers, ingeroepen; doch quam op de intrede van 't Kijk in 't Landschap Peking sterven. Behalven zijne Zoonen, liet hy negen Broeders na, alle wakkere mannen. De Tartars trokken evenwel op de roovers, loss versloegen en verdreven hen, zich ondertusschen geduurig uit Tartarye versterkende, tot datze tot een getal van 80000 mannen gesteigert waren. Toen togen zy recht op Peking aen, vorderden het geheele Rijk tot loon van hunnen dienst, en verworven het ook; doch door de wapenen. De tweede Zoon des overleden Keizers wierd, volgens de wil zijns Vaders op zijn sterven, ten throon der beide Rijken verheven; zijnde zulks by hen de wys, dat de stervende Koning zijnen Kijksnavolger aenwyst. Men weet niet, waerom hy den jongsten, voor den oudsten zoon, verkoos, of 't most zijn; omdat
misschien de jongste hem uit een Sineesche vrouw, en de oudste uit een Tartarinne geboren, en dat den jongsten veel geluks voorspelt was. By deze aenneming des rijks wierd de naem van Tay çim, dat is, groote zuiverheit, den Keizerlijken geslachte gegeven. En de nieuw aengenomen Keizer dede zich, op de Sineesche wyze, by de krooninge aenbidden.
Dat het Ooster Tartarye, boven Corea, aen de zee legt, en te bevaren is, blijkt uit de schriften van dezen Rougemont klaerlijk: alwaer hy zegt, dat Quezing, of anders Coxinga, een scheepsvloot hadde toegerust, met heimelijk verstant van den Koning van Corea, ten einde hy zijn Vader Chinchilunch, die door de Sineezen in 't Oost Tartarye, of Niuche, gevankelijk wierd gehouden, mogte verlossen; doch deze pogingen liepen tot niet, vermids de Coreesche Koning den aenslag aen den dag bragt: zoo dat Chinchilunch weder gevankelijk in Sina gevoerd wierd.
De gemelde Vader Rougemont verhaelt mede, dat de kinderpokjes den Tartaren in Sina, inzonderheit bejaerde persoonen, zeer gevaerlijk zijn, zoo dat 'er veele van sterven; daer zy nochtans in hun Vaderland, wegens deze quale gansch geen gevaer onderworpen zijn, ja zelfs de kinderen niet. Hierom hebben zy een byzondere Godinne, die voor deze quale aengebeden werd.
De verbannig der Sineezen naer Tartarye is althans in Sina een gemeene straf: en by aldien de Huisvader misdoet, moet het geheele gezin volgen.
Het West Tartarye (zegt Rougemont wyders) kleeft genoegzaem het Heidendom aen. Men vind aldaer een groot getal Geestelijken, die de godlooze overgelovigheden, Lá-Mà-Sém genoemt, leeren. Zy woonen in kloosters. Een onder hen is het Hooft of de Opperpriester, die zoo wel van groote, als kleine stantspersoonen ge-eert word, als of hy een God ware: ja zijn afgang of drek, als ook zijn water, word voor heilig gehouden: en deze twee uitwerpzels voor heilzame artzeny by hen gebruikt. Zoo menigmael als 'er een nieuwe West Tartarische Koning ten troone steigert, plagt deze Opperpriester zijne krooning by te woonen, en zijn zegen over hem te spreeken: wien dan de Koning met gebooge knien bedankte.
Deze Heilig dan, uit vriendschap tusschen de Wester en Ooster Tartaren, nu, Heeren van Sina, vermat zich naer Peking te komen, om den nieuwen Tartar-Sineeschen Keizer te zegenen. Hy naderde de grenzen van Sina, onder gelei van dertig duizent menschen; doch hem wierd de toegang met duizent alleen, tot in Peking toegestaen.
De Keizer zoude dezen Heilig, zoo men meent, te voet gevallen hebben, ten ware Priester Adam Schal aengewezen hadde, dat de oude Sineesche Keizers den eenigen Godt des Hemels alleen altijd hadden aengebeden. Hem wierd dan minder