Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achtiende Hooftstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tillen kan, welke dan aan f gelyk zal zyn; en terwyl f in a even zoo zwaar is als de last c in d, zoo zal de maght in a, tegen de zwaarte f in a, even zulken proportie en evenredigheit hebben, gelyk hy heeft tegen de last c, in d aangehangen: maar zoodanigen maght in a is f gelyk, en vermag het zelvige te tillen, daarom zal de eerst gemelde maght de last c tillen konnen. Wyl dan de maght in a het gewight f gelyk is, en de last c tot het gewight f is als a b tot b d, zoo zal ook de last c tot de maght die in a moet zyn, om de zelve last te tillen, zyn als a b tot b d, en omgekeert als b d tot b a, alzoo de magt a tot de last c, 't geen te bewyzen stondt. En dit zy zoo, wanneer de Hevel evenwydigh met den zight-einder staat; maar by aldien de zelve onder of boven den zigt-einder komt, zoo verandert deeze proportie, of even-reden, en men behoeft zoo veel magt niet te gebruiken om een zwaarte dus op te wegen, gelyk, by voorbeeldt, in de figuur I wert vertoont: want als b o drie maal zoo groot is als o g, en m g rechthoekigh op b g, is m g tot het derden deel van m s, als het gewight x aan g, tot de kraght die in b van nooden is om x te houden. De zelfde reden en proportie gebruikt men als het hevels kortste eindt na boven staat; en dus bevindt men, als b, de magt, boven of onder de horizontale linie komt, dat althans de maght minder zal behoeven te zyn, als of zy paralel en evenwydigh met den horizont, of zight-einder, quam te staan. In dit voorbeeldt behoeft de kraght juist een derde minder te zyn als de zwaarte die aan 't kortste eindt hangt; om welk te betoogen, zoo hangt aan b het gewigt y, alzoo dat y zy het derde deel van x, dat is, als o g tot o b, alzoo y tot x: by dit geval zal de waagh, z wegh genoomen zynde, (door het tweede Voorstel van 't eerste Boek in Stevins Weegh-kunst) evenwigtigh blyven; trekt q r evenwydig met b g, en b q rechthoekigh op b g; hangt dan z aan b q, alzoo dat z zy tot y, als b q tot b r, of, 't geen het zelfde is, als m s tot m g; want de hoek b q r is even aan de hoek g s m, en beide zyn zy recht, en de hoeken q b r en g m s zyn mede even, om dat q b en b r evenwydigh zyn met g m en m s, en daar om zyn de driehoeken q b r en s m g gelyk-formigh, en de zyden evenredigh (door de vierde Voorstelling des zesten Boeks van Euclides). Zoo blykt dan dat de waagh, y wegh genoomen zynde, noch evenwigtigh blyft (door Stevins een-en-twintighste Voorstel). Nu, dewyl dat x drie maal zoo zwaar is als y, en dat z is tot y als s m tot m g, volght het dat z is tot drie maal y of x als s m tot drie maal m g, of, 't geen het zelve is, als het derde deel van m s tot m g, gelyk te betoogen stondt. Insgelyks bewyst dit de vermaarde Descartes duidelyk en ten vollen, daar benevens reden gevende van alle werk-tuigen, die met weinigh kracht zware lasten konnen Ga naar margenoot+heffen en bewegen. Hy zegt dan, dat de zelve kracht, die een gewight kan opwegen, by voorbeeldt, van hondert pondt, op de hooghte van twee voeten, die kan ook een andere zwaarte van twee hondert pondt opwegen op de hoogte van een voet. Dit beginsel moet noodtwendigh toegestaan worden, als men bedenkt, en toestaat, dat de kracht altydt geëvenredent en gevoeght moet zyn tot het werk: dat is, zoo men de kracht aanwendt, die noodigh is het werk te volbrengen, door welke men hondert pondt kan opwegen op de hooghte van twee voeten, en men verhoogt daar mede een zeker gewight maar alleenigh een voet, dit moet dan twee hondert ponden wegen; want het is het zelfde, hondert pondt op te wegen op de hooghte van een voet, en dan noch eens hondert pondt op de hooghte van een voet, als twee hondert pondt gelykelyk op te wegen op de hooghte van een voet. Hier behoort wel in achting genoomen te worden, dat niet enkelyk wort gezegt, dat de kracht die een gewight van vyftigh pondt tot de hooghte van vier voeten opheffen kan, ook een gewight van twee hondert ponden tot de hoogte van een voet opheffen kan: doch daar werdt gezeit dat die het vermagh te doen, zoo zy daar aan gevoegt is, 't geen door middel van het een of ander werk-tuigh zeer bequamelyk kan geschieden, 't welk te wege brengt dat het gewight niet hooger ryst dan een voet, terwyl alle de kraght, die anders tot de hooghte van vier voet zoude werken, beknopter werdt gebruikt, en gelyk als vervormt over gedragen. Wel is waar, dat een kint, 't geen een vierendeel pondt tien voeten hoogh opheffen kan, juist geen tien vierendeelen te zamen, of twee pondt en een half, opheffen zal tot de hooghte van een voet, eenvoudigh genoomen, door dien de handen der kinders te zamen zyn gestelt met zwakke zenuwen, en teere vingers; maar wel zoo wanneer de kracht in een gesmoken is, en te gelyk werdt toegepast. Hier uit kan men klaarlyk de reden van den Hevel zien, te weten, dat een zelfde gewight nu meer en dan min, door de zelve kracht, geheven wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat een Hevels lange arm uitwint met meerder te tillen als de korte, dat verliest hy weder in de groote kring die hy maken moet, en het vermeerderen van de tydt die hy moet gebruiken, om zyn werk te verrichten. Ga naar margenoot+Dit kan men insgelyks zeer bequamelyk aan de Schyve toepassen. Laat a b c, aan de figuur K, een draat zyn, gaande om de schyf d, aan welke schyf her gewight e is gehecht. Stelle ten eersten, dat twee mannen ieder een eindt van de draat ondersteunen, of gelykelyk verhoogen: 't is klaar, dat, zoo dit gewight 200 pondt weeght, ieder man, om dezelve te ondersteunen, of op te wegen, alleen die kracht zal gebruiken welkenoodigh is om 100 pondt te ondersteunen, of op te wegen; want ieder draaght niet meer dan de helft. Laat daar om het eindt van de draat a aan een spyker vast gemaakt zyn, en het ander eindt c werde wederom van een man ondersteunt: 't is blykelyk, dat de man c, aan de figuur L, niet meer kracht als te vooren van doen heeft om het gewight e te ondersteunen, dat is zoodanigen kracht die noodigh is om 100 pondt te ondersteunen, om dat de spyker, die by a is, het zelve werk doet 't geen de man, die wy daar te vooren onderstelden, deede. Laat ons eindelyk stellen dat de man die by c is aan de draat trekt, om 't gewigt e te verhoogen: 't is klaar, zoo hy de kracht aanwendt die noodigh is om 100 pondt op te wegen tot de hoogte van 2 voeten, dat hy het gewigt e, 't geen 200 pondt weegt, tot de hooghte van 1 voet opwegen zal; want de draat a b c dubbelt zynde, moet men het eindt c 2 voeten voort trekken, om 't gewight e zoo veel te verhoogen, als of twee mannen, den eenen aan 't eindt a, den anderen aan 't eindt c, ieder de lengte van 1 voet alleenigh trokken. Waar uit te besluiten staat, dat het de schyf niet is die deeze kracht veroorzaakt, maar de verdubbeling van de draat; want zoo men een schyf by a hecht, over welke men de draat a b c h doet gaan, zoo heeft men geen minder kracht van nooden, om h na k te trekken, en alzoo het gewight e op te wegen, als te vooren, om c na g te trekken. Maar indien men by deeze twee schyven noch een derde d voeghde, aan welke men het gewight hanght, en over welke men de draat doet gaan, even eens als aan den eersten, dan zal men geen meer kracht van nooden hebben om dit gewight van 200 pondt op te wegen, als men anderzins zoude noodig hebben om 50 pondt op te wegen zonder schyf; want men moet dus de draat 4 voeten voort trekken, om 't gewight 1 voet op te wegen. Aldus kan men, door het vermeerderen van de schyven, de aldergrootste zwaarte opwegen en tillen. Ga naar margenoot+Het is een waerdige vrage, over welke schyven de touwen het lichtste loopen, en welke het bequaamste zyn om zwaarten over te halen, de groote ofte de kleine? Myns bedunkens geeft noch neemt de grootte van de schyven hier in niets, indien de spillen een zelve even-maat houden tot de schyven, om dat het over-wight eenerley wyze werkt, 't zy de schyve groot ofte klein zy: op de spillen komt het meest aan, van welke ik oordeele, dat, hoe kleinder die zyn, hoe lichter de zwaarte voort gaan zal, en hoe grooter reden de middel-lyn van de schyf tot die van de spil heeft, hoe gemakkelyker men de zwaarte optrekt, zoo dat groote schyven met kleine spillen de beste zyn; want de schyf is een hevel, waar in by a, aan de figuren M, de kracht is, by b het vast-punt in de midden van de spil, by c de zwaarheit die te bewegen is: gelyk dan de geheele a b tot b c, alzoo is de zwaarte tot de maght. Nu, om dat b c aan de kleine spil korter is als b c aan de groote spil, zoo moet volgen dat de kracht aan a by de kleine spil zoo groot niet hoeft te zyn als de kracht aan a by de groote spil, en zulks naar even-maat hunner lengten. Waar om allen Bloke-makers is te raden, zeer dunne kopere of yzere spillen in hunne bloks te steken. Dit zy te verstaan van het licht of zwaar omgaan der schyven zelve, zonder acht te slaan op eenige daar aan gehangen zwaarte. Ga naar margenoot+Hier uit werdt mede klaar en kennelyk, dat de kracht, waar mede men het radt a, in de figuur N, of de pen b draait, die het Wind-as of den Cylinder c doet bewegen, op welke zich een draat wind, waaraan het gewigt d, dat men opwegen wil, vast gemaakt is, een zelve proportie, of evenreden, moet hebben tot het gewight dat opgehaalt moet werden, als de omtrek van de spil tot de omtrek van het radt zelve; of, 't geen het zelfde is, als de middel-lyn van den eenen tot de middel-lyn van den anderen, om dat de middel-lynen een zelfde reden tot malkanderen hebben als de omtrekken: zoo wanneer dan de middel-lyn van de cylinder c maar 1 voet, en die van het radt a b 6 voet groot was, en dat het gewight d 600 pondt woegh, het zal genoegh zyn dat de kracht in b bequaam zy om 100 pondt op te wegen, en zoo voort met de andere. Wel is waar dat de eigen zwaarte van de schyven, en het lichaam van de draat, dee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze rekening eeniger maten onklaar konnen maken; als mede dat linien, of streepen, niet wiskonstelyk recht zyn, noch naar om laegh hangende niet juist recht evenwydig zyn; doch deeze zwarigheden zyn zoo weinigh van belang, dat by 't gebruik in geen aanmerking komen. Het zoude hier niet ongerymt zyn te handelen van den aart der zwaarte, en hoe de hemelsche bolletjens oorzaak van de zwaarheit en lichtheit der aardtsche lichamen zyn; doch gâ zulks, kortheits wille, voorby, en trede voort tot myn ooghmerk, namentlyk tot de verklaring eeniger voorname Scheeps-deelen. Ga naar margenoot+De Groote mast, waar door de meeste voortgang van 't Schip geschiedt, bestaat, myns bedunkens, uit veele hevels: hoe hooger de zelve is, hoe meer hy het Schip zal doen voort varen, 't en ware, als te hoog zynde, van boven neder raakte. De windt, van boven tot onder aan de mast, die in de zeilen staat, is de kracht die beweeght: het vast-punt is onder, daar de mast in het spoor gaat: het Schip, aan zyn zwaarheits middel-punt, is het gewight 't geen te heffen is: hoe nader dan het vast-punt, of de voet van de mast, 't geen het zelfde is, aan het zwaarheits middel-punt komt, hoe meerder dienst en uitwerking de maghten aan de mast zullen voort brengen, en hoe snelder het Schip zal voort gaan. Zoo dat, wanneer de voet des masts in het zwaarheits middel-punt staat, de Scheepen als dan op haar aldersnelst zullen zeilen; want dus zal de linie aan des hevels eene eindt zeer kort, ja schier geen zyn, waar om de maght aan de lange linie der mast veel uit zal winnen, en veel krachtiger zyn, als of het zwaarheits middel-punt verre van de voet des masts af stonde. Het is even veel of 't genoemde zwaarheits middel-punt boven, onder, ofte ter zyden de voet der mast valt. Hier uit komt dan te volgen, dat de bovenste deelen des masts, of de zeilen, daar aan geklampt, het Schip op 't aldermeest doen voort gaan. Men zoude mede van de windt, die hier de maght is, des zwaarheits middel-punt konnen vinden, en dus dit gestel tot een eenige en onveranderlyke hevel brengen. Of men kan ook de maght stellen op een gemiddelde plaats, te weten op zulk een plaats, daar boven zoo veel meer geweldt gedaan werdt als onder min, welke plaats zeer lichtelyk uit te vinden is; en aldus zal de mast tot een eenige hevel gebraght zyn, waar van de maght, of het geweldt, op eene plaatze zy. De Mast is een hevel, waar aan de magt en de zwaarte evenwydigh met den zicht-einder komen, zoo dat de evenredigheit tusschen de magt en de zwaarte eener aart blyft, en niet verandert, als aan zulke hevels, welke onder of boven den horizont komen. Iemandt zoude konnen zeggen: Indien de mast een hevel is, zoo moest een touw, aan de mast vast gemaakt, en getrokken, het Schip veel snelder doen voort gaan, als of het aan 't Schip zelve ware gebonden, waar van wy het tegen-gestelde zien gebeuren. Antwoorde hier op, dat het touw aan de mast het Schip snelder zoude doen voort gaan, indien men evenwydigh met het water trok; maar om dat men, dus trekkende, laeger staat, zoo duikt het Schip noodtzakelyk voor in 't water, het geen zyn voortgang hindert. Zoo menigh punt als boven de voet, of vast-punt, van de mast is, zoo menigh begin des hevels maghtigen arm men stellen kan, te verstaan, daar zy ter windt-vang staan. Ga naar margenoot+Met recht mogt iemandt vragen: Waar om dan de mast niet hooger gemaakt als de wydte met de holte van 't Schip twee maal? Wien tot antwoort dient: Dat de ondervindinge heeft geleert dat de masten die hooger zyn zeer licht van boven neder komen; waar van de reden is, dat aan de top, die verre van het vast-punt af is, de windt meerder kracht kan toebrengen, als aan het gedeelte masts 't geen omlaegh is. Een ander zoude konnen voorwerpen: By aldien de mast met zyne zeilen een hevel is, schoon de windt rechthoekigh op de mast aan komt, en recht door waait, zonder kring-stukken te maken, echter zal het Schip, na den aart van veele hevels, voor over, en met het galjoen in 't water moeten duiken, 't geen men niet ziet gebeuren. Waar op tot antwoort dient: Dat de zwaarte, die aan de kortste arm hangt, althans de magt aan de mast zoo veel overweeght, dat de zelve maght niets kan uitwerken om 't Schip op te wippen, en, by gevolgh, zyn kracht alleen besteedt tot de voortgang van het Schip. Hier om ballast men Scheepen wanneer zy ledigh zyn, en men houdt die meest altydt achter zwaarder als voor, om by hardt weêr de kracht, die dan geweldiger in de zeilen valt, te wederhouden, op dat zy het Schip niet achter op doe wippen, en voor neder duiken. By aldien ook de snuit van het Schip voor in 't water komt te duiken, zal de windt, die recht langs scheeps waait, minder kracht op de zeilen doen, en daarom zal 't Schip dan weder ryzen. Niet tegenstaande dit alles, gebeurt het zomtydts, by heel quaat en hardt weêr, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't geen de maght aan des hevels langste arm zeer doet vermeerderen, dat de Scheepen achter op wippen, voor in zinken, en zoo vergaan. Zoo de mast kleinder wort gemaakt, gelyk boven is aangeroert, bevindt men veel windts verlooren te gaan, en dat de kortheit des langsten arms, of des masts, den voortgang noodtzakelyk verhindert. Wegens de ongestadigheit des luchts dan, valt het bezwaarlyk te zeggen, naar deeze of geene maat is een mast altydt het best gemaakt. De middel-mast is het grootste, om dat het Schip aldaar het meest verdragen kan. Ga naar margenoot+Smak-zeils masten hellen voor over, om het zwaarheits middel-punt naar vooren te dwingen; want deeze masten werden zeer verre naar achteren gezet, om grooter zeil te konnen voeren. Ga naar margenoot+De masten werden zomtydts geboght, cieraats halve, en dat op een derde van onderen af. Met de stagh-touwen buigt men de masten na welgevallen; en wanneer zy te dun zyn, werden daar wangen op geleght. De langwylige ondervindinge heeft geleert, dat de masten van die dikte moeten zyn, als boven in dit Werk staat verhaalt; want dunder vallen te zwak, en dikker is onnoodige kosten. Ga naar margenoot+Wat het hellen achter over des voornoemden groote mast betreft, zulks geschiedt om te steviger en vaster te staan; want dus steunt hy op het verdek, en helpt het zwaarheits middel-punt naar achteren toe, waarnaarte trachten is, om dat het Schip, achter een weinigh dieper gaande als voor, te beter na zyn roer luistert, door dien als dan de drift van 't water sterker tegen 't roer aan schiet. Aan Scheepen die niet wel by de windt om willen, zal men de mast een weinigh meerder als gemeen achter over doen hellen, om dat alzoo het Schips achter-deel meer zeils boven zich kryght, en, by gevolgh, van meerder kracht is, als men de voor-zeilen laat loopen, om tegen windt te wenden. Aan Scheepen welke te licht met het achter-deel wenden, en zwaarlyk met het voorste deel voor windt om willen, zal men de mast een weinigh meer als gewoonlyk voor over zetten, op dat dus het voor-schip meer zeils boven zich kryge, en, by gevolgh, in 't wenden voor windt om, te snelder zy. Men doet de mast van het hier voor opgegeven Schip juist zoo veel duimen hellen, als het hol tot het verdek voeten hoog is, om dat hy anders, meer hellende, de achter-mast en zeilen in de wegh is; en zoo de zelve minder helt, bereikt hy niet ten vollen zyn geëischte wit. Ga naar margenoot+Met de Achter-mast is de zaak eenerley aart; hy helt om te steviger te staan, om de zwaarte naar achteren te helpen, om het Schip te minder voor in te doen duiken, en om plaats te winnen voor zeil en treil des middel-masts. De masten konnen, schoon zy reedts in de Scheepen staan, lichtelyk verzet worden, door het uithouwen van de visser, inslaan van wiggen, aanhalen der staggen, en perdoens. Op Scheepen die zeer verre en langwylige toghten doen, neemt men de masten korter als gemeen, en de touwen zwaarder, om te steviger te zyn, en niet licht van bovenen te komen, 't geen de langwyligheit der reis zoude konnen veroorzaken. De achter-mast wert zoo wel voor een hevel aangezien als de middel-mast; doch om dat het zwaarheits middel-punt verder van zyn vast-punt af is, brengt hy zoo veel tot de voortgang van het Schip niet als de middel-mast. Van de lengte der achter-mast is weder geen andere reden te geven, als die van de ondervindinge. Hy moet korter zyn als de Ga naar margenoot+middel-mast, om het weinige zeil dat daar aan gehangen wert, 't geen geschiedt om dat de zeilen van de groote mast beletten dat hier veel zeils aan hange. De zwakheit van 't Schip laat ook niet toe dat de masten even groot zyn; gelyk mede niet het gebruik, waar toe het achter-deel des Schips is geschikt, te weten de kamers, die daar boven elkander staan. By aldien het achter-zeil zoo groot zoude zyn als het middel-zeil, zoude het de windt-vang aan de middel-zeilen verhinderen, 't Schip achter te veel slingeren, en ongehoorzaam aan het roer doen zyn, behalven dat de roerpen niet te gebruiken zoude zyn; want zoo de mast grooter was, en dat, er zwaarder zeil aan zoude hangen, dan moest de mast meer naar achteren staan, alwaar de pen van 't roer, door het stuuren, nu over en weder gaat. Ga naar margenoot+De Voor- of Fokke-mast staat recht op: niet voor over, om dat hy het zwaarheits middel-punt niet na vooren zoude helpen: niet achter over, om het tuigh van de groote mast niet hinderlyk te zyn; doch wanneer de Scheepen voor zeer zwak bevonden werden, doet men hem een weinigh achter over hellen. Zoo men acht slaat op cieraat, moeten de masten niet te zeer voor of achter over hellen. De fokke-mast is lichter en zwakker als de groote mast, om dat het Schip, voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwakker zynde als in de midden, daar niet veel lyden kan: zyn voet staat ook op den scheeps - bodem niet, om dat het Schip voor rondt is. Deeze werdt mede als een hevel aangemerkt: doch om dat zyn vast-punt in het gemeen verder als dat van de twee andere masten van des zwaarheits middel-punt is, doet hy minder tot de voortgang van het Schip als de twee andere masten. Ga naar margenoot+De Boegh-spriet met zyn Stenge schynt men insgelyks als een hevel te konnen aanmerken, waar van het vast-punt aan des Schips boort zy: laat de langte des eenen arms beginnen van den top der stenge, en recht uit gaan tot het boort toe; den anderen arm gaat van het vast-punt af tot het Schips zwaarheits middel-punt toe. Hier is 't zwaarheits middel-punt alderverst van het vast-punt, waar om deeze mast het minst doet tot den voortgang van 't Schip: hy steekt zoo verre boven de Leeuw, dat het zeil de zelve even raakt, daar onze gegeven even-maat naar gevoeght is: dat de zelve langer was, zoude onnut wezen; want hy dient alleenig om de windt te vangen die onder en tusschen de zeilen heen sluipt, en die van ter zyden komt waar te nemen, 't geen te beter kan geschieden, om dat hy laegh staat, waar om hy ook gemakkelyk te beheeren is. Laat a, in de figuur O, het zwaarheits middel-punt zyn, b d c de Boeg-spriet en zyn Steng, a b c de hevel, die hier in gedachten gestelt wordt. Om dat de lengte van het vast - punt der boegh - spriet tot het zwaarheits middel-punt omtrent van een zelve grootte is met de lengte van 't vast-punt tegen de maght die aan de mast is, wert te wege gebraght dat deeze mast het Schip zeer weinigh tot nederbuigen doet hellen, maar alleen den voortgang helpt bevorderen. De boegh-spriet wort bewoelt, sterktens halve, en deeze woeling weder met een huidt bedekt, tegen bederving en slyting. Aan wel gebouwde Scheepen zet men de groote mast in de midden, daar 't Schip op zyn sterkste is; doch zoo het Schip voor zeer zwak werdt bevonden, zet men hem wel een weinigh na achteren toe: 't geen ook in zware Scheepen veeltydts werdt gedaan, doch nooit meer als 3 voet. Men verzet insgelyks deeze mast na gelegentheit van 't gebouw, en na dat men achter ruimte van nooden heeft. De Achter- of Bezaans-mast zet men zoo verre van de groote mast af als 't moogelyk is, om des te meer zeil te konnen aanslaan; doch evenwel zoo, dat men zich achter bequaam redden kan, en dat daar plaats voor de roer-pen over blyft. Deeze Bezaans-mast wert altydt eenderley wyze op de Scheepen ingezet, schoon dat, als men de Scheepen van buitenen aanziet, zy verscheidentlyk gestelt schynt te zyn; het geen hier van daan komt, dat het werk boven rondtom de mast van verscheiden gedaante is. Op eenige Scheepen staat de zelve voor de kajuit, in andere steekt die door een derde dek heen, enz. De voet van de Fokke-mast dient juist te staan op de maat, hier vooren bestemt, in de vergadering van steven en kiel, die zy beide met eenen stut; want zoo zy meer na vooren stondt, moest zy, om de boght van 't Schip, hooger staan, 't geen niet vermagh te zyn, vermidts de zwakheit van het Schip op die plaatze zulks niet en lydt. By aldien de voet meer naar achteren stondt, zoude het zeil te weinigh windt vangen, belet zynde van de zeilen der groote mast; en zy zoude de groote mast mede der wyze in de weegh zyn, dat men de zelve by hardt weêr niet zoude konnen redden. De voet van de boegh-spriet staat tegen de voet van de fokke-mast aan, om elkander te ondersteunen, en vastigheit te geven, zonder het welke het even-eens is of de boegh-spriet kort of lang binnen boort steekt. Ga naar margenoot+De Scheeps-masten konnen mede enkel aangemerkt werden, zonder opzight op eenige hevels te nemen: en aldus magh men daar van in 't algemein zeggen, dat zy op het alderbest zullen zyn gestelt, wanneer zy het Schip in even-stalwightigheit behouden; want dus zal 't zelve den meesten voortgang nemen. Oulings deed men de masten zeer veel achter over hellen, als wanneer de Scheepen achter zeer licht opgebouwt wierden; welk over hellen achter eenige zwaarte by braght, waar door 't Schip zyn even-stalwightigheit bequam, 't geen haar zeer wel loef deede houden. De twee achter masten brengen door haar overhellen te weegh dat het achterste deel van 't Schip een weinigh meerder inzinkt als het voorste deel; 't geen dienstig zy (als gezeght is) om het schot van 't water te beter tegen het roer te doen slaan, en 't Schip beter te doen loeven. De middelmast werdt mede wel voor over gestaght, om dat dus de zeilen beter om willen, en Ga naar margenoot+lichter te bestieren zyn. Dit is evenwel de eenighste oorzaak niet waar om het Schip achter dieper gaat als voor; maar zyne scherpte achter doet het daar meer zinken als voor, alwaar het veeltydts breeder en stomper is, en zulks om dat het Schip achter zoo lang en laegh zakken moet, tot dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het lichaam waters, 't geen het zelve beslaat, zoo veel is als de zwaarte van 't geheele achter-eindt: om dan meerder te beslaan met het scherpe eindt, moet het Schip daar dieper zinken als voor met het stompe eindt, 't geen met weinigh te zinken veel waters beslaat. En by aldien men de masten niet aanmerkt als hevels, zoo zal daar door geen neiging van het voorste des Schips na omlaegh, ofte van het achterste des Schips na omhoogh zyn; maar al de kracht, die de windt in de zeilen doet, gedeidt tot voortgang van het Schip: en de macht aan de mast is dan van een zelfde kracht, of zy hoogh of laeg tegen de zelve komt te vallen. Ook is 'er geen helpende of hinderende even-maat tusschen de maght, die het Schip beweeght, en zyne zwaarte; maar de minste macht beweeght alles, zoo daar geen uiterlyke beletzelen zyn die den loop verhinderen. Ga naar margenoot+Het zwaarheits middel - punt van een vlottent Schip, daar hier (gelyk als boven) meer malen van is gesprooken, is een onveranderlyke stip te midden in, waar van daan des lichaams deelen rondtom evenwigtigh zyn. Doch Philosophice, en naauwkeurigh onderzocht zynde, 't geen echter in de practyk, of het gebruik, geen verschil aan brengt, zal dit alleen zyn zoo lange het lichaam evenwydigh met den zichteinder blyft; maar verwrikt het zelve, zoo verandert dit ook: het laeghste deel zal op de verplaatzinge het zwaarste bevonden worden, en daar na toe zal het zwaarheits middel-punt, by zulk een geval, hellen; waar van de reden den geenen klaar is die het gestel des geheelen al verstaat: doch om dat zulks hier niet te passe komt, zal de zelve verzwygen. Ga naar margenoot+Tot de lengte van de groote Raa neemt men twee maal de wydte van 't Schip, en eens de holte. Zoo het langer wert genoomen, zal het zeil te groot zyn om van menschen handen in de lucht te konnen werden beheert: ook zal een harde windt dusdanige rees zeer licht aan stukken slaan; behalven dat grooter rees op de minste beweeging te veel slingeren, en met hunne nokken te groote kring-stukken beschryven. Zoo de ree kleinder wort gemaakt, geeft men windt over, 't welk ondienstigh is, wanneer een zwaarder kan gebruikt werden, 't geen d'ondervindinge ten vollen heeft bevestight. De zelfde reden heeft plaats in de Fokke-raa, uitgenoomen dat deeze een zevende korter moet zyn, om de zwakheit van zyn mast, die zoo veel niet vermagh als de groote mast. De Fok is op kleine Scheepen als het toom der zelve. De Bezaans-roe wordt zoo groot gemaaktGa naar margenoot+ als het lyden magh, doch nimmer is hy meer als een voet of twee langer als zyn mast; want zoo hy langer is naar omlaegh, zal hy het tuigh van de groote mast hinderen; is hy langer naar omhoogh, hy zal te veel slingeren. Hy staat dwars tegen zyn mast aan, om dat het zeil hier dus gestrekt ten profytelyksten windt-vang staat, en met weinigh toestel van touw, 't geen achter zeer dienstigh is, bestiert kan worden. Het zeil aan de bezaans-roe is een driehoek, wiens twee zyden ten naasten by even groot zyn, dienstigh by alle zyd-winden; want in voor-windt moet men het dwars tegen de mast aan zetten, om eenige dienst te doen, en als dan onderschept dit zeil de windt van het groote zeil. Het is driehoekigh, om dat een vierkant zeil hier niet gevoegelyk beheert zoude konnen werden. De Blinde-raa is een vierde korter als de boegh-spriet, om dat hy anders, langer zynde, te veel over des Schips zyden schiet, en zyn zeil het gezigt voor uit te veel wegh neemt: zoo hy korter was, zoude mea windt verliezen, het geen ondienstigh is. Hy hangt en is aan de boeg-spriet vast een weinigh onder de helft na boven toe, om dat de spriet daar op zyn sterkste is. De groote Marsse-raa is styf de helft korter als de groote raa, en zulks om dat hoe men hooger komt hoe kleinder na gelang de zeilen moeten zyn, om te minder windt te vangen. By aldien de zeilen boven zoo groot waren als onder, zouden zy niet te bestuuren zyn, en dikmaal door weinigh harde windt van boven neder komen. Deeze raa zal omtrent zoo hoogh staan als de groote raa. De stengen worden veeltyts achter over gehaalt, schoon de masten voor over hellen, 't geen met de perdoens wort gedaan, om dat cierlyker staat, en beter te beheeren zyn; want zoo deeze voor of achter over hangen, gelyk de masten, zullen de zeilen daar aan te veel slingeren. De Voor-mars-zeils-raa is niet wel de helft korter als de fokke-raa. Iemandt mag vragen, waar om dat deeze raa niet van een even-redige grootheit zy met de groote marsse-raa? Dien dient tot antwoort, dat deeze raa grooter magh zyn, om dat zyne steng korter is. De Boven-blinde-raa is zoodanigh gestelt, dat hy pas van de boegh-spriet gedragen kan werden, waar na ook het stengetje gemaakt is, staande op het eindt van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boegh-spriet, om dat hoe verder uit de achter-zeilen, hoe beter het ter windtvang staat. De Kruis- en Bram-stengen zyn weder kleinder, en zoo ook, by gevolgh, hare aangeslagen zeilen, en dat zoo groot, als de ondervinding heeft geleert dat zy vermoogen te zyn. Dit alles zy gestelt na gewoone windt en weêr; want by harde storm zomtydts mast en ront-hout breken, en by doot-stilte zal een Schip, wegens zyn zwaarte, en grofheit van leden, niet voort varen konnen. Iemandt moghte voorwerpen, dat men de rondt-houten bestendigh tegen het alderhardtste weêr behoorde te maken; 't geen, myns bedunkens, onmoogelyk is, om dat Ga naar margenoot+de *reden tusschen het hout en den alderhardtsten storm ons menschen onbekent is. De toppen der masten worden veeltydts van eiken-hout gemaakt, sterktens halven. Wat de Marssen aangaat, zy dienen om de masten vast te houden, hier om zyn de hooft - touwen wederzydts daar aan vast gemaakt, als mede om plaats te geven aan de boots-gezellen, daar zy op staan wanneer boven iets te verrichten hebben. De marssen worden met lams-vellen bekleedt, voor het schuuren van zeil en touwen. Zoo iemandt vraagt, waarom de masten in twee of drie byzondere deelen gedeelt zyn, en waarom men zich niet van een stuk bedient, of, indien de boomen zoo hoogh niet zyn, van zonderlyke stukken, met bouts en anderzins aan een geklonken, en tot een lichaam gemaakt? Antwoorde hier op, dat zulks geschiedt om dat, als de mast bestaat uit veele byzondere deelen, die alleen aan elkander zyn vast gebonden, dat dan, wanneer een stuk breekt, d'overige behouden blyven: als mede, om dat men de top-masten by hardt weêr doen nederdalen en schieten kan, en by stilte, of als des noodt is, weder kan doen opryzen; 't geen niet zoude konnen geschieden, by aldien de mast van een stuk ware gemaakt. Ga naar margenoot+Het schieten der stengen is aldereerft gevonden omtrent het Jaar 1570. by eenen Kryn Woutersz. Schipper tot Enkhuizen; want te vooren woelde men, op groote Scheepen, de stengen aan de toppen der masten: welk schieten der stengen naderhandt van alle volken in Europa naar gevolght is. Ook is het geen onnutte vrage, waarom men het geene in de hooghte staat niet in de breedte uit steekt? Dit geschiedt niet, myns bedunkens, om dat dus de zeilen, die als dan aan zeer lange rees zouden moeten hangen, teveel slingeren, en niet wel te beheeren zouden zyn, als met gevaar: als mede, om dat zulks de Scheepen te veel zoude doen hellen. De Spil, die men, stevigheits wil, met zyn onderste arm op den scheeps-bodem stelt, en welke men in groote Scheepen wel verdubbelt ziet, of spil op spil, ook meerder in getal als op kleine Scheepen, is mede tot een hevel te brengen: en zoo veel de armen langer zyn als de halve middel-lyn van de spils lichaam, zoo veel te Ga naar margenoot+lichter windt men iets op; by voorbeeldt, laat het anker wegen 2000 pondt, de armen, die men hier vier stelt, zyn zes maal zoo lang als de halve spil dik is, en aan ieder arm duwen vier mannen, ieder man zal dus geen meer kracht behoeven te doen als of hy 20 5/6 pondt tilde, wel te verstaan, zoo zy alle vier even verre van de spil af staan; daar zy anders ieder 125 pondt zouden moeten tillen, zonder behulp van dit werk-tuigh: zoo dat zy 104 1/6 pondt minder tillen, met behulp van dit werk-tuigh, de spil, als zy zouden tillen wanneer zy het anker moesten heffen zonder werk-tuigh. Dit vorderen zy met de verdubbeling van haren gang, waar van de redenen in het voorige zyn verklaart. Maar om dat de mannen niet even verre van de spil staan, en de twee achterste zoo veel meer uitwerken, als de twee voorste min, zoo rekent de middel-stip, tusschen de man naast aan de spil, en die het verdtste daar van is, voor het einde des arms, daar al de kracht van geschiedt, en aldus zal de rekening met de waarheit over een komen. Ga naar margenoot+En dus is 't mede gelegen met de Braat-spitten: zoo hare handt-spaken vyf maal langer zyn als 't halve spit dik is, het werk zal zoo veel te lichter gaan: hoe langer de spaken zyn, hoe bequamer, midts dat zy maar bruikbaar blyven. Deeze worden in kleine Scheepen gebruikt, om de minste omslagh, en om dat men daar toe weinigh volk noodigh heeft, en ook wel op groote Scheepen, om de lichte ankers daar mede op te winden: doch dit ongemak is hier by, dat het winden over braat-spitten zeer langzaam toe gaat. Hier by staat echter te letten, alzoo de houten, die het braat-spit doen omgaan, onder en boven de linie, of streek, met den zight-einder evenwydigh bewoogen werden, dat het winden een weinigh gemakkelyker gaat als de handtspaak onder of boven het braat - spit is; en hoe veel dat dit verschilt, kan na gerekent werden, volgens de wyze hier voorgestelt. De Braat-spitten leggen wederzydts in dikke houten, die Koppen werden genaamt, welke op den overloop vast zyn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en van boordt af staan, of in schildt-planken, die tegen het boort aan staan. Ga naar margenoot+Omtrent het winden der ankers staat aan te merken, dat het anker onder water zoo veel lichter op gaat, als of het de zwaarte van een lichaam waters, dat met het zelve even groot is, minder woegh. Om dit te betoogen, zoo laat d, aan de figuur P, een vat vol water zyn, gelyk aan a: het vlak-vat d dan, mede vol water zynde, is in het water b c licht noch zwaar; want het houdt daar in alle gestalten die men het zelve geeft: waar van de reden is, dat, wanneer iets ryzen of dalen zal, dan moet een kring geschieden van lichamen die verplaatzen; en om dat des waters deelen alle van een aart zyn, en dat'er geen reden is waar om de eene minder als de andere ryst of daalt, blyven zy in een even stalwightigheit, zoo lange als zy van geen uitterlyke beweging daar uit gestooten werden: daar om dan, het water d uitgegooten zynde, zal het vlak-vat dat gewight waters lichter wezen, dan toen het in zyn eerste gedaante was. Laat ons nu het lichaam a daar in leggen, het zelve zal daar effen in passen, om dat zy (door het gestelde) even en gelyk zyn, en het vlak-vat, met het lichaam a alzoo daar in, zal wegen het gewight van a, met zyn voor genoemde lichtigheit, dat is, het gewight van a, min het gewight des waters dat daar eerst uit gegooten was: maar dat water is even groot aan a; daar om a, in 't water b c geleght, is daar in zoo veel lichter dan in de lucht, als de zwaarheit des waters die met hem even groot is, 't geene te bewyzen stondt. En hoedanig het met gelykformige lichamen gestelt is, zoodanig is het ook gelegen met scheef hoekige van alle gestalten, als ankers, en andere. De proef der ankers, of zy in de grondt wel vatten zullen, is, dat men op een effen grondt de punt van een der armen met het eindt van de stok op de aarde leght, zoo het anker met de punt omhoogh valt, dan is 't bequaam. De ankers, geworpen zynde, moeten vry wat bots hebben, en niet op en neer staan, zoo zy vast zullen houden. Om een Schip trage voortgang te doen hebben, werpt men nuttelyk het anker achter uit, en laat het slepen. Wanneer een Schip op strandt aan stoot, 't zy met zyn voorste of achterste gedeelte, dan is dienstigh, om hooger op te geraken, en 't leven voor de scheepelingen te behouden, het anker ieder maal bot te geven als de zee-golven aan smyten, en by het te rug loopen van de zelve het touw weder vast te zetten: In zulk een geval hebben oude Scheepen minder noodt van door de golven aan stukken geslagen te worden als nieuwe, om dat het oude hout taaijer en weker is als het nieuwe. Ga naar margenoot+De Riemen, als men roeit, werden van gelyken op hevels toegepast. Laat ons de zwaarte, die te heffen of voort te brengen is, by de boorden van de Schuit, of van het Schip, daar de riemen over leggen, stellen, en laat het water het vast-punt zyn. gelyk dan de gantsche lengte des riems tot het gedeelte des riems van daar de handt de zelve houdt tot aan 't boort, daar men de zwaarheit stelt, zoo is de macht die arbeidt tot de zwaarte; en zoo veel de geheele riem langer is als zyn deel van 't boort tot in het water, zoo veel gemakkelyker zal de Schuit voort varen, dan of men die trok of voort duuwde, en de even-reden omgekeert zynde is het tegen gedtelde. Waar uit volgt, dat die voor of achter zitten te roeijen meer werk doen als die in de midden zitten, want aldaar is de linie uit het water tot des Schips boort, wegens de boght van 't Schip, langer: om welke reden men op de Galeyen de sterkste mannen voor en achter zet. Zoo wanneer het eindt des riems dat binnen boort komt even zoo lang is als dat buiten boort in het water steekt, zal de man maar half zoo veel arbeidts behoeven te doen, dan of hy het Schip trok of voort duuwde. Hoe zwaarder of dikker water, hoe bestendiger het vast-punt is, en hoe beter voortgang het Schip zal hebben, 't en ware het zware water 't Schip voor stutte, en wederhielt. Het onderste, of de handt van de riem, werdt hier aangemerkt als vast te liggen; maar terwyl die eenigermaten beweeght, zal het Schip te minder voortgang hebben, uit oorzaak dat dus de beweging gedeelt werdt, die anderzins van de man tot het Schip alleen zoude over gaan. Althans riemen scheep te houden, om by stilte uit de poorten te konnen roeijen, is zeer dienstelyk. Zommige Booten werden door 't water gebraght met het wrikken van een riem achter uit. Dit doen kan mede tot een hevel gebraght werden, als boven: doch hier van kan men zeggen, dat de beweging, die de handt van de riem in 't water maakt, en over gaat tot de Schuit, welke recht uit vaart, veroorzaakt wert, door dien de riem de Schuit nu ter rechter en dan ter slinker zyde dryft, die, door het schielyk omzetten, na geen van beide zyden konnende vorderen, noodtzakelyk recht uit moet varen; want de beweeging, reedts in de Schuit zynde, kan dus niet over gaan als met het recht uit varen van de zelve. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volght nu dat de Schyf ontleedt werde, en het bewys, te vooren gedaan, toepasse; waar van slechts in 't algemeen zal spreken, in meininge dat alle byzonderheden daar door lichtelyk zullen konnen werden verstaanGa naar margenoot+. De schyven werden in bloks gezet, en 't is kennelyk, uit het voorige, dat een last met een touw, door een blok getoogen zynde, de helft te lichter voort gaat, dan of de zelve zonder touw getrokken wiert: en zoo men onder aan een tweede blok hangt, daar het zelfde touw door gaat, den arbeidt zal twee maal zoo veel verlicht worden, doch de last weder zoo veel te trager voort gaan; waar van de bewyzen uit de voorgaande beginselen klaar zyn. Doch andere zeggen, dat het trekken door bloks alleen gemakkelyk is, om dat door hulp van ieder blok de helft van het gewight onderschraaght wordt, zulks dat de geene die trekt maar de helft tilt van de zwaarte die het getrokken lichaam by zich heeft; en met het tweede blok werdt de helft van die helft onderschraaght, en zoo voort. Ga naar margenoot+Het Roer, of Stuur, van ons opgegeven Schip is lang 26 voet, onder breedt 3 voet, boven 1 voet, voor dik 12 duim, achter 8 duim; 't geene aldus bevestige: Het magh niet hooger zyn, om dat anders boven tegen het verwulft aan zoude stooten, en by gevolgh onbruikbaar worden, zoo dat zulks ondienstigh is. Het water komt ook nimmer zoo hoogh tegen het roer te slaan. De roer-pen magh ook niet laeger komen als het welf van de Konstapels kamer, om dat, zoo hy laeger was, de kamer onbruikbaar zoude zyn. Het roer magh ook niet veel dieper komen als des Schips kiel, om dat vaak gevaar van stooten zoude loopen. Het roer dient niet breeder te wezen, om dat dus het Schip te veel zoude doen zwieren, en te zwaar te beheeren zyn, ook gevaar zoude loopen van af geslagen te worden; want het is kenbaar dat het water op breede en zware lichamen meerder vat heeft als op smalle en kleine. Indien men het roer smalder maakt als het hier wert opgegeven, zal het Schip daar niet na luisteren. Het roer is onder breeder als boven, om dat de breedte onder, als gestadigh in 't water zynde, den meesten dienst doet, en de smalte boven het roer sterker maakt; want op weinigh hout zal windt en weêr minder geweldt doen als op veel. Ga naar margenoot+Om reden te geven van het doen des roers aan het Schip, en waar het van daan komt dat een groot en zwaar Schip, op de minste beweging van het kleine roer, van plaats en streek verandert, hebben Aristoteles, Blancanus, Baldus, en andere, hunnen toevlugt, myns bedunkens, t'onrecht genoomen tot den hevel; want men hier het onbewegelyk vast-punt, 't geen in een hevel werdt vereischt, niet vindt, noch ook de twee onderscheidelyke armen. 't Is dus gelegen, dat, als men een Schip na deeze of geene wegh wil doen gaan, men het roer daar henen wendt, waar het Schip heen te gaan vereischt wert. Wanneer het roer in 't water dan na die kant over leit, daar 't Schip na toe zal moeten stevenen, gevalt het, door de drift van 't water veroorzaakt, of uit den voortgang van het Schip, of door de stroom, die tegen het gebogen roer aan komt te slaan, dat het Schips lichaam noodtwendigh zoo lange keeren moet, tot dat het Schip en het roer in eene linie, of streep, zyn: en om dat het roer, met een kleine kring achter te maken, oorzaak van een groote kring voor is, behoeft men alleen een zeer weinige beweging aan het zelve te doen, om het geheele Schip te doen verplaatzen. Waar uit volgt, dat hoe langer de Scheepen zyn, hoe minder beweging men aan het roer behoeft te doen als men stuurt. Vaste regels te geven, van hoe men de roers op gegeven streken aanleggen moet, zoude, myns bedunkens, niet wel doenlyk zyn, om dat by weinigh voortgang, of slappe stroom, die van vooren langs scheeps komt, men grooter hoeken met het roer moet maken, om door het dwars zetten des zelven meer kracht van water te vatten, en, by gevolgh, meerder en genoeghzame macht te bekomen om het Schip om te zetten: daar-en-tegen by harde stroom, of groote voortgang, is een weinig schuinte des stuurs genoegh om een Schip te verzetten, om dat weinigh water dan groote kracht heeft. Hier van daan is het dat de man te roer steedts met de kolder-stok in de handt en schier nimmer stil staat; want stroom en windt zich gestadigh bewegen en veranderen: waar toe ook het omsmyten des Schips, door de zee-golven, veel doet. Het zoude gemakkelyk stuuren zyn, als men in een water zonder stroom voer, en daar 't Schip alleen van de windt wiert bewoogen. Het roer kan van geen stroom geholpen worden, als van die recht uit, of ten naasten by, met het Schip gaat: driften van ter zyden helpen niet. Ga naar margenoot+De strydt tusschen roer en windt zal een Schip recht uit doen streek nemen: dat is, zoo de windt het Schip na 't Oosten dryft, en 't roer het zelfde na 't Westen tracht te dwingen, dan zal 't Schip de middel-wegh kiezen, en recht uit loopen na 't Zuiden of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noorden, om dat het, zyne beweging elders moetende besteden, niet anders kan: 't geen de reden is, waar om men met half windt kours, of streek, kan houden. Het zelfde heeft ook plaats, schoon men vry scherper als met half windt zeilt. De zeilen worden byzonderlyker wyze gestelt, na dat de windt waait. Op half windt, of noch scherper als half windt, worden de zeilen naar de achter-steven toe getrokken, over die zyde daar de windt heen waait, en men viert de zelve een weinigh na vooren toe, aan die zyde daar de windt van daan komt; op dat dus de windt, scheef-hoekigh op de zeilen vallende, het Schip doe draaijen tegen windt op, na de wyze der molen-wieken: den voortgang, die het Schip dus krygt, brengt de wederom-stuitende windt te weegh, die scheefhoekigh op de zeilen valt, en ietwes van zyne beweging aan de zelve over geeft. Ga naar margenoot+Hoe het dikmaal by komt dat de Scheepen na hun roer niet luisteren, blykt hier uit, namentlyk, als de stroom van ter zyden den voortgang recht uit overtreft: als mede, wanneer het roer, te smal zynde, geen waters loop genoegh vatten kan, om het Schip te bewegen: gelyk ook by stilte, zonder stroom: en in 't algemein, wanneer de roers niet wel geëvenmatight aan hare Scheepen zyn: of ook, by aldien de Scheepen achter niet genoegh kielen, of zinken, naar eisch van den water-vang: insgelyks, wanneer de Scheepen achter te breedt zyn, en het water naar eisch tegen hun roer niet slaat. Het is kenbaar, dat, hoe grooter hoek het roer met de kiel moet maken, hoe trager de vorderlyke voortgang van 't Schip is; want zulks is een ken-teken van stilte, of van tegen-windt, en dat weinigh of krachtelooze water-stroom tegen het roer komt te slaan: als mede, dat, hoe snelder de voortgang van 't Schip is, hoe beter het zelve na zyn roer luisteren zal. Men doet het roer een weinigh onder de kiel der Scheepen zakken, om te meer water te vangen, en te meer tegenstandt van water, of waters drift, te vinden, op dat, gevolgelyk, de zelve beter na hun roer luisteren. By de sleden, die van paerden over straat getrokken worden, wanneer daar achter iets aan vast is, 't geen haren loop bepaalt, kan men de roers der Scheepen bequamelyk vergelyken; want de minste beweging die daar achter aan komt te geschieden, 't zy met een voet, of anderzins, zal den loop van de sleden bepalen, 't geen mede plaats heeft aan de roers der Scheepen. Als de zee, by onweêr, geweldigh achter tegen 't Schip slaat, is het zeer dienstig een zeil by 't roer neder te stryken, om de kraght van 't water te doen breeken: men maakt als dan mede wel groote spiegaten te wederzydts boort, om 't overkomende water te loozen. By storm is mede dienstigh het roer van achteren met touwen wel te verzekeren, het Schip te stutten, de zeilen wel vast te binden, en te zwighten. Als men eenige veinzery wil maken van iemandt na te zeilen, schoon men hem niet meent, kan men touwen, nevens 't roer, achter uit laten slepen, om de vaert en loop te stutten. Wanneer een Schip eene afloopende rivier op zeilt, moet men goede acht slaan op het roer; want de sterke beweeging, die als dan tegen het roer komt te slaan, door het afloopende water, doet het Schip lichtelyk slingeren, en op droogte zetten. Voor het opwippen van de roers worden spylen door de roer-haaks geslagen: ten welken einde mede een zorg-lyn door het roer heen gaat, die 't Schip vast houdt. De roer-pen werdt, met een yzere spil, achter aan het roer zelve vast gehouden. Ga naar margenoot+Meest alle de Scheeps-deelen worden, na voorgang van andere, uit de Voor-steven getrokken, strekkende deeze voor grondt-slag en tot maat van de zelve; waar toe men ook wel eenigh ander lidt konde genoomen hebben (schoon de even-maat althans niet juist werdt gevolght, gelyk uit de Certers, hier voor opgegeven, mag blyken, en men alleen de deelen daar, of daar omtrent, na schikt): zyne dikte zelf vindt men uit de lengte van het Schip; waar van d'ondervinding leert dat de hier voor opgegevene even-maat na den eisch is, en dat de dikte, zoo genoomen, niet te grof noch te licht zy. Deeze steven moet rondt zyn, om dat die vorm een van buiten aankomende kracht best wederstaan kan; en zoo hoogh als het hol van 't Schip zelve, om dat in hem al het werk gegrondtslaaght en verbonden is. Heden is het de wyze dat men binnen scheeps-boort, in 't ruim, voor tegen de boegh sterke banden leght, die aan de steven, en elders, vast geklonken werden; 't geen goet werk geeft, het lekken verhindert, en dichte Scheepen maakt. Wat aangaat alle deeze Scheeps-leden, die hare grootheit uit de steven trekken, en na de zelve evenmatigh worden geschikt, daar van is geen andere reden te geven, als dat de langwylige ondervindinge geleert heeft, dat de mate, ten aanzien van de steven, dus genoomen, als vooren opgegeven is, sterkte genoegh by brengt, om het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk te doen, daar ieder stuk voor scheep komt. En terwyl deeze maat afhanging is van de even-redenGa naar margenoot*, die het hout tegen weêr, windt, en van buiten aankomende kracht heeft, welker geweldt verscheide, onzeker, ongestadigh, en niet zekerlyk te weten is, zoo valt ook, myns bedunkens, geen andere reden te geven van de hoegrootheden deezer Scheeps-deelen, ten aanzien van de steven, als die van de langwylige ondervindinge, waar mede alle de boven gegevene maten zyn bevestight. Wel is waar dat de ondervindinge niet leert dat de Scheeps-deelen juist dus gevormt moeten zyn, ten aanzien van de voor-steven, als in dit Werk voor is opgegeven; maar zy leert ons evenwel onwedersprekelyk, dat de deelen eens Schips van gegevener lengte zoo zwaar moeten zyn als opgegeven hebbe: 't geen aan de voor-steven toegepast is, op dat men een voet, grondt-slagh, of maat zoude hebben, waar uit men de genoemde deelen evenredig zoude konnen trekken, op alle scheeps lengten, en grootte. Ook is waar, dat by ervare Scheeps-timmer-meesters deeze of diergelyke maten niet dadelyk by de steven afgemeeten werden: 't is hun genoegh, door langwylige kennisse, en oude ervarenheit, zonder de maat uit de steven, of eenigh ander voornaam lidt, te trekken, hare rechtmatige grootheit te weten; 't welk doende, zy echter deeze wetten, schoon zonder opzight, na volgen. Myne meining is mede geenzins, dat men juist, en op een draat, deeze gegeevene even - maat waarnemen moet: het diene slechts tot een spoor, om niet te verre af te dwalen, en verzekering, zoo men deeze wetten volght, dat men in 't Scheeps-bouwen geen zware mis-greep zal te vreezen hebben. Ga naar margenoot+Omstandigheden, en onderscheidelyke gebruiken, veranderen den bouw, en vorm, der Scheepen. Wil ook niet zeggen, schoon deeze evenredige mate goedt zy, dat eene andere mate daar om late van gelyken goedt te zyn; hoewel my, tot noch toe, geen beter voor gekomen is. Ga naar margenoot+Een Schip van oorlogh past wel boven breedt te zyn, tot redding van 't geschut, en om te bequamer tegenweer te konnen bieden. Een Schip alleenlyk gebouwt tot lasten te dragen is best met een ruim hol, en boven smal, om veel goederen te konnen stouwen, en met weinigh volk bestiert te moogen werden. Doch een Schip zoo wel ten krygh als ten handel geschikt past de middel-maat, gelyk aan het hier voor opgegeven Schip is te zien. Deeze maat dan strekke tot voorbeeldt van groote en kleine, van koop- en kryghs-scheepen. Al te breede Scheepen leggen wreedt op het water, en slingeren te veel; 't geen hier van daan komt, dat breede Scheepen, welke styf en stevigh zyn, de baren wederstaan, als die hun willen opnemen en verschokken, waar om zy de zelve verschudden en doen beven. Smalle Scheepen daar-en-tegen leggen zedigh op het water, en gaan met de baren zachtjens op en neer, zonder veel te schudden of te daveren. Op breede Scheepen ziet men menigen mast van boven neder slingeren, die op smalle en lichte Scheepen wel zouden blyven staan. Het Schip hier in gedachten gebouwt is noch van de wydtste noch van de naauwste slagh; welke maat met voordacht is genoomen, om zoo wel een Oorlogh- als Ga naar margenoot+een Koopvaardy-schip te vertoonen. Na dit voorbeeldt kan men alle slagh van Scheepen vormen, met slechts weinigh verandering aan te brengen, na 't gebruik daar ieder toe bestemt is. Vermeine niet onredelyk te doen, wyl my wel bewust is dat steedts veel Scheepen na deezen aart, zoo hier als elders, gebouwt worden, en welker veele om de West ten koop-handel uitgezonden werden, daar het vaak vereischt werdt dat zy zich verweeren moeten, en den vyanden slagh leveren. Ga naar margenoot+Men ziet hedendaaghs de Scheepen van allerley gedaante bouwen, (behoudens geheel rondt, of vierkant, en zoo kort dat de zeilen niet gereddert konnen werden, of zoo lang dat in de lendenen te zwak zyn) 't geen geoorloft is, zoo alles op grondtslagen verricht werdt. Het oneindigh en verscheiden gebruik der Scheepen doet aan de zelve ook veelerley gedaanten geven. Aan breede Scheepen gaat het meeste en zwaarste hout; doch als de zelve al te breedt zyn dan vallen de zyden zwak, dat door het wydt uit staan veroorzaakt werdt. Lange en smalle Scheepen, schoon van eenen inhoudt zyn, vlotten beter als breede, en korte; waar om bequamer zyn de zee daar mede te bouwen: de reden hier van is, dat lange Scheepen hun meeste hout plat op het water hebben. Voor boven breedt, en onder scherp, houdt men cierlyk te zyn, en bequaam om zee te bouwen; ook doet dit de Scheepen steunsel hebben: doch al te scherp maakt dat de zelve niet wel door de windt willen. Het staat mede cierlyk dat de Scheepen boven de kimmen rondt op gaan. Scheepen die boven zwaar en onder licht zyn, werden rank en top- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwaar; waar om by zulk een geval, als men op zee is, zeer dienstigh zy dat het geschut op den bodem wert geleght. Al te achterlastige Scheepen zeilen niet wel, 't zy zulks door quaat bouwen toe komt, of by ongeregelt laden; en zoo is het mede met voorlastige Scheepen gelegen. De middelbaar groote Scheepen zyn het bequaamste om daar mede door zee te varen. Al te groote Scheepen leggen ongemaniert op zee, raken zeer licht op drooghten vast, en werden by ongeval zwaarlyk gereddert. Zeer kleine Scheepen laden weinigh, werden vaak van de zee geweldig overloopen, en zyn ter verweering onbequaam. In myn gebouw taste men 't hout onbekrompen aan, en geve ieder deel zyn eisch naar gevondene even-maat, zonder het hout te schroomen, wel wetende dat in het timmeren, by de Meesters de deelen veeltydts teerder en zwakker werden genoomen, om stoffe uit te winnen; maar ben ook wel bewust dat deeze gierigheit menig man den hals kost. Ga naar margenoot+De Kiel, die dieper zakt als het Schip zelve, geeft snede in 't water, en wederhoudt het Schip van afdryven: hy is in de midden opgezet, 't geene geschiedt om dat de Scheepen, althans in de midden het zwaarste geladen zynde, daar komen te buigen, en de kiel dus allengskens recht wordt: zoo men hem ter eerster aanvang recht maakt, buight hy na buiten toe, dat veel onheilen kan veroorzaken. Doch andere zyn van gevoelen dat men de kiel van eersten aan geheel recht behoorde te maken, om dat hy dus de meeste dienst aan het Schip doet, dryvende dat het ongemak, 't geen het Schip komt te lyden als de kiel gebochelt is, niet kan ophalen het gemak dat men heeft met hem ter eerster aanvang geheel recht te maken, schoon hy daar na uit buigt. Een gebochelde kiel zal het Schip niet zoo wel streek doen houden als een rechte, maar meerder af dryven. In Barbarye maakt men de kielen meest scherp. De Lip, die achter aan de kiel uksteekt, stut het roer, en verhindert dat ietwes tusschen de steven en 't roer kome in te schieten, en zoo onklaar werde. In 't lossen van lange Scheepen dient men goede acht te slaan dat de bodem te gelyk van zyne zwaarte wort verlicht; want om dat veele Schippers hunne Scheepen eerst in het midden doen lossen, ziet men de zelve een rugh op steken, en de kiel binnewaarts buigen, 't geen hen zeer krenkt. Op Scheepen van oorlogh dient den overloop meest plat te zyn, om bequamelyk te konnen slaan: en men doet de zelve voor zomtydts wel met een treetjen ryzen, om het Schip van vooren te meerder aanzien te geven. Ga naar margenoot+Van de maat des Galjoens, dat men voor aan de Scheepen zet, is geen andere reden te geven, als 't welgevallen van den Bouwmeester: doch de knop boven de Leeuw komt nimmer hooger als de regelingen van de bak, daar eene is. Over eenige jaren wierden de galjoenen vry lang gemaakt: doch hedendaags maakt men de zelve weder kort, licht, krom, en styl op; 't geen in groote Scheepen, myns bedunkens, niet te pryzen is, om dat dit te kleinen plaats geeft tot het vereischte gebruik, waar toe de galjoenen zyn geschikt. Aan Scheepen die alleen tot het zeilen werden gemaakt passen best korte galjoenen, en korte boegsprieten, om dat hoe langer deeze zyn, hoe grooter hoek van beweging zy aan 't geheele Schip toebrengen, wanneer de zee voor tegen de zelve komt aan te slaan, het geen den loop van 't Schip zeer stuit: hoe zy lichter van hout zyn, hoe minder tegenweer het water, dat daar tegen aan komt te slaan, vindt, en, by gevolgh, hoe minder kracht en beweging het zelve aan het Schip over geeft. Wanneer al te zware en lange galjoenen in zee onklaar worden, is men dikmaal genoodtzaakt de zelve af te zagen, om dat zy, wegens hare grootheit, niet te hermaken zyn, en, los hangende, veel onheil aan het Schip, door hun slingeren, te wege konnen brengen. Indien de galjoenen al te zwaar gemaakt zyn, zoo doen zy de Scheepen te zeer voor over wegen, en in 't water duiken. Aan Scheepen van oorlogh werden de grootste galjoenen vereischt: zy dienen tot verblyf der matroozen, om zich te reinigen, te wasschen, en haar gemak te nemen; als mede, om daar uit het tuigh aan de boegh-spriet te redden; strekken ook voor een gevangenisse, waar in de misdadigen, geboeit zynde, werden opgeslooten; doch wel voornamentlyk, tot optooijinge der Scheepen. Men bewoelt het galjoen met hechte touwen, stevigheits halven. De galjoenen worden zwaar of licht gemaakt, na dat de Scheepen stevigh of rank zyn, en zulks mede om het zwaarheits middel-punt van 't Schip in een geschikte plaats te krygen: om welke oorzake men ook dikmaal de Scheepen ziet veranderen, verlichten, of verzwaren, na de zelve rank ofte stevigh bevonden worden, met deeze of geene zwaarte daar boven op te zetten, als van masten, en iets anders; of ook wel met een huidt onder om te leggen, of anderzins. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De galjoenen plegen voormaals den genen die op de Scheepen eenige kleine misdaadt bedreven hadden tot vry-plaatzen te strekken. In deeze Landen is men gewoon voor aan de galjoenen een Leeuw, het Wapen van den Staat, te zetten; en achter, boven op, het Wapen van de plaats daar 't Schip gebouwt is, en t'huis hoort. Ga naar margenoot+De Scheepen worden benaamt na veelerhande voorwerpzels, als van menschen, beesten, huizen, steden, enz. doch onder de Roomsche Christenen meest na verstorven heiligen, welke zy wanen beschutters dier Scheepen te zyn die na hen werden benaamt; waarom deeze ook by noodt van de scheepelingen worden aangeroepen en gebeden, na den voorgang der oude Heidenen, die hunne houte goden achter op de Scheepen stelden, en dagelyks aanbaden. By hen werden de Scheepen mede gewydt van den Priester. Dit inwyen der Scheepen werdt ook by zommige Luiterschen gepleegt, doch zonder over-geloof: de Prediker alleen benaamt het Schip, en bidt Godt daar over aan om zynen zegen. Ook schynt insgelyks na over-geloof te hellen de oude gewoonte die by eenige Scheeps-bouwers hier te Lande werdt gepleeght, namentlyk, dat zy, als een Schip afloopen zal, en gesmeert is, voor aan de steven de wereldt met een kruis, door een vette quast, daar op stryken. In een Schip dat Constantinus de Groote deede timmeren, zagh men de naam van Jesus Christus, met dit teken , boven aan een standaart geplant, daar het kruis op stondt. Om dat de mast met de raa een kruis verbeeldt, zyn by zommige Roomsgezinden veel over-geloovige aanmerkingen daar op gemaakt.De eerste Christenen waren gewoon verbeelde Scheepkens in ringen te dragen, waar mede zy de strydende Kerke afmaalden, die als een Schip in zee omzwerft, en veel gevaar heeft te lyden. Clemens Alexandrinus zeght elders, ter geheugenisse van den Apostel Petrus, die een visscher was, Uw teken zy een duif, of Schip, na den Hemel varende. Het Schip is voor breeder als achter, en zulks om dat het anders, achter breeder zynde, na zyn roer niet luistert, te veel zogh maakt, en den voortgang verhindert, ook het water zoo doet zakken, dat 'er schier niets tegen 't roer blyft; waar over diergelyke Scheepen het slingeren achter zeer onderworpen zyn. Op een derde van vooren zyn de Scheepen op 't alderbreedtste: van daar af dan naar achteren valt het water allengskens toe, en dus maakt het Schip goeden schot. Zoo men het breedtste meer na vooren zet, zal 't Schip het water niet genoegh snyden; als men het naar achteren zet, wort het water achter te zeer ontvaren, en men kan niet wel stuuren: hier om dan is op een derde van vooren de rechte plaats daar 't Schip op zyn breedtste moet zyn. Aan balken die in 't water dryven kan men bespeuren, dat, als de zelve te dier plaatze het dikste zyn, zy dan de beste schot maken. Ga naar margenoot+De Kajuit wort achter op het Schip geplaatst, om dat daar de minste beweginge is, en om dat men daar van daan best alom over 't Schip zien kan, ook acht op roer en zeilen nemen: als mede, om dat het Schip, zonder hinder, achter boven breedt uit getimmert kan werden. Ga naar margenoot+Het Verdek zakt zomtydts wel een voet neer by de Konstapels kamer; 't geen geschiedt om het recht staan der schiet-bussen, of geschut. In Koopvaardy-scheepen treedt men altemet by de groote mast een tree van een half voet neer op het verdek; doch het verdek blyft echter noch eenighzins opgezet. Dus staat het mede met den overloop; doch die behoeft zoo veel niet te zakken, want zy is minder opgezet: maar wanneer het gebeurt dat den overloop achter zakt, dan begint het zakken aan 't schot van de Kajuit. De Noorts- en Ooster-vaarders verdekken zet men vry hoogh op, zoo voor als achter, en zulks op dat het boots-volk zich daar boven op droogh mag houden; want aldus loopt het water te beter daar af in zee, 't welk in de Noorder gewesten veeltydts over de Scheepen heen stuift. Op Oorlogh-scheepen behoort het geschut evenwydigh met het water te liggen, waar om de verdekken niet zeer hoogh dienen opgezet te zyn. Tusschen het verdek en den overloop, voornamentlyk op Scheepen van oorlogh, dient zoo veel ruimte te zyn dat 'er een man bequamelyk onder kan gaan, 't en ware men het aldaar een weinig ondieper maakte, om meerder ruimte in 't hol te hebben. Ga naar margenoot+De Wagers in de kimmen zyn dikker als op eenige andere plaats, om dat daar de meeste slagh van 't water tegen aan komt. Ga naar margenoot+De Buik-stukken, en Zitters, zyn mede in de kimmen het zwaarste van hout. Doch andere zyn van gevoelen, dat men die op de kiel het dikste behoorde te maken, om dat (zeggen zy) wanneer een Schip stoot, en breekt, de breuke in 't gemein onder aan de kiel, in 't midden van het Schip, eerst begint. Ga naar margenoot+Het Vlak ryst ruim een halve voet, het geene meine aan Scheepen die met be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dachten raadt op het snel zeilen niet gemaakt zyn genoeg te wezen, zoo het vooren achter-schip maar zyn behoorlyk beloop heeft, snogger en smoegh, in en uit gaande naar den eisch: welk beloop, myns bedunkens, niet te bepalen, of met woorden te beschryven is. Het uiterlyk beloop der Scheepen wort onderscheidelyk gemaakt, na het oogh, en goedt keuren van den Meester. Dit is zeker, dat die Scheepen, wiens vlak van voor tot achter minst ryst, het meeste goedt laden konnen; en diens vlak meest ryst, het snelste en scherpste door 't water gaan: gelyk ook in 't gemein zulke Scheepen best zeilen, die het zwaarste in de midden geballast zyn. Tot verwondering vindt men Scheepen die met losse masten, en met los wandt, het snelste zeilen: waar van geen andere reden te geven zy, als dat door ieder schok, die de losse zeilen, en masten, komen te doen, het Schip beter in zyn evenwight komt te staan dan voor heen; waar over het Schip dan beter vaert neemt: 't geen in Scheepen die op deeze wyze niet geladen zyn geenzins komt te gebeuren. Het hangt aan 't oogh van een braaf Meester een Schip zyn behoorlyke omtrek, of beloop, te geven. Het vlak van 't Schip, hier vooren opgestelt, ryst minder als in de snel zeilende Fregatten, en meerder als in de plompe Last-dragers. Wel is waar dat een meerder verheven en ronder vlak aangenamer voor 't oogh is; doch hier is het gebruik voor cieraat gekooren, en een matelyke ryzing genoomen, niet van de hooghste noch niet van de laeghste, om dat het Schip tot tweederley gebruik is bestemt, als gezeght is. Ga naar margenoot+De Kim-gangen zyn planken, welke tusschen het vlak en des Schips opgaande zyden in staan: zy zyn rondtachtigh, en staan dwars tegen des waters opper-vlak aan, op dat, wanneer het Schip zeer over helt, of aan de grondt raakt, het te vlakker kome te vallen, en zich minder quetze, of beschadige: de rondte is ook nut, om dat hoekige kim-gangen meerder water in laten, en lichter gequetst worden, wanneer 't Schip tegen grondt, of drooghte, komt aan te stooten. De buik-denning, of wagering, die daar tegen komt, is zoo veel zwaarder als het Schip hier meer de last draaght, en af-stooten moet, dan elders. Het behoort een vaste wet, onzes geringen oordeels, onder de Scheeps-bouwmeesters te wezen, dat zy alle uiterlyke Scheeps - deelen, weinige uitgezondert, kring-stukkig maken; want het zyn groote mis-greepen dat men veele Scheeps-leden bordigh, en schier plat ziet te wezen. Ga naar margenoot+De meeste Scheepen welke ten oorlogh gebouwt worden zyn boven wyder als het Schip 't geen hier vooren opgegeven is: of, om klaarder te spreken, hier is de bogt, die de inhouten krygen daar zy boven het Schips onder-lichaam uitsteken, meer inwaarts getrokken als men wel gewoonlyk aan Scheepen van oorlog ziet geschieden; want aan de hedendaagsche Oorlog-scheepen gaat deeze boght wel eenighzins binnewaarts, maar een weinigh opgestegen zynde dan gaat zy weder uitwaarts, en maakt alzoo dat die Scheepen boven vry wyder zyn als het hier voor opgestelde Schip is. Dus staat het met dit Schip, om dat vertrouwe dat de Scheepen die boven wat ingetrokken werden, beter met weinigh volk te beheeren en te beschermen zyn; 't geen dienstigh is op een Schip waar mede mep andere inzight heeft als om daar mede te vechten. Engte boven heeft weinigh windt-vang, en vordert tot het zeilen: waar om men ook wel smalle en laege huts en kajuiten op de Scheepen zet, met weinigh en ingetrokken buiten - werk; zynde de boven - hut zomtydts in tweën gedeelt, wiens ingang men dan wel met twee val-deuren maakt, van welke ieder in een byzonder vertrek leidt, werdende de kap van de deur een weinigh boven de zoldering verheven gemaakt, om de ingang des te gemakkelyker te doen zyn. Aan Scheepen die na de Straat, en heete oorten, varen, is 't niet ondienstigh, tot gemak van 't kajuits volk, achter opene galderyen te maken; 't geen bequaamlyk kan geschieden, met de vensters een weinigh laeger en meer inwaarts te zetten, de bank, die men veeltydts, of altydt, achter in de Pynas-scheepen ziet, na latende. Dat Oorlog-scheepen boven geboogen zyn, geschiedt tot cieraat, en om dat een groote menighte mannen uit dusdanige Scheepen beter vechten konnen als uit naauwe Scheepen, en hen meer aan bequaamheit tot slaan als vlugheit in 't zeilen gelegen is. Scheepen die boven naauw vallen zyn pryzelyk, om dat niet licht geëntert konnen werden; want hare uitpuilende buiken maken hun boort ontoespringelyk. Daar-en-tegen zyn de zelve mispryzelyk, om dat zy, als op zyde liggen, meerder hellen, en lichtelyker water van ter zyden opnemen; waar van hunne geboogen zyden, daar het water tegen op rolt, oorzaak zyn: zy hellen meerder, om dat de ingekrompe boorden zoo drâ op het water niet plotzen als de onder uitpuilende buiken, en by gevolgh het Schip niet helpen vlotten. Dit ongemak is aan Scheepen die boven al te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wydt zyn, dat zy rank worden, en lichtelyk omslaan. Ga naar margenoot+Men moet zich wel wachten van de Scheepen al te hoogh te bouwen; want zulke zyn hier door rank, en vangen onnuttelykGa naar margenoot+ te veel windt. Al te laegh moeten zy mede niet gebouwt zyn; want dusdanige werden dikmaal van 't water overstolpt. Al te breede Scheepen liggen zeer wreedt op 't water, en zyn onsterk. Hoe wyder het hout uitgebogen is, hoe brosser Ga naar margenoot+ het wert: waar om men de Scheeps-houten niet al te veel buigen moet, 't zy door vuur, of anderzins; het geene men echter dikmaal ziet geschieden, om ruimte te winnen. Het hout wert krom als men het na omlaeg dwingt, en niet recht uit buigt. In Zweeden werdt het Scheeps-hout wel gekookt, op dat het te beter buige. Hoe verder de banden van elkander leggen, hoe krachteloozer het Schip is; waar om daar Ga naar margenoot+ op te letten staat. Al te smalle Scheepen laden weinigh, en zyn onbequaam tot tegenweerGa naar margenoot+. Al te lange Scheepen zyn zwak in de lendenen, en krenken licht wanneer Ga naar margenoot+op 't drooge komen te zitten. Al te korte Scheepen zeilen traagh, en slingeren zonderGa naar margenoot+ maat. Scheepen die boven top-zwaar zyn slaan licht om. Wederzydts dient even veel hout en zwaarte te zyn, anders hangen de Scheepen altydt over een zyde. BoghtigeGa naar margenoot+ Scheepen, of die te veel springen, zyn wanschapen, en afzienlyk voor het oogh. Scheepen die voor al te scherp zyn, zinken daar te diep: al te stomp snydt geen water genoegh, en vertraaght den voortgang. Vierkante en hoekige Scheepen zyn onsterk, en wanneer stooten barsten zy licht. Scheepen die te veel achter over hangen staan wanschapen, en zyn daar bros. De Konstapels kamer dient niet zeer laegh te zakken; want anders zal het water, 't geen over het Schip komt, daar in loopen, dat Ga naar margenoot+groot onheil by kan brengen. Te hoogh getuight, helpt dikmaal mast en al over boort: te laegh getuight, verliest te veel windt, en doet de Scheepen traagh zeilen. Ga naar margenoot+Het Kolzem is breeder als de kiel, om dat het spoor daar in gemaakt, en de wagers daar in gehecht moeten wezen: het werdt met bouts aan de kiel vast geklonken: het dient tot stevigheit van 't geheele Schip, en magh te recht een binne-kiel genaamt worden: het heeft veeltydts voor een lasch. Ga naar margenoot+De Juffers, aan de hooft-touwen, dienen om het wandt te verlengen, of te verkorten, na de gelegentheit van weêr en windt, en na dat de hooft-touwen gerekt of gekrompen zyn: zy zyn aan de rust of aan de puttings vast. Ga naar margenoot+Met behulp der Knechts werden rees en zeilen opgetoogen: hun getal is onbepaalt: op groote Scheepen zyn'er veel, op kleine minder: zy staan zoo wel onder als op het verdek, en op de bak: gelyk ook de Betings, waar aan men de kabels belegt. Ga naar margenoot+Men kalefaat, dryft, en braeuwt de Scheepen, duurzaamheits halven; want dus dringt het water niet door recten en scheuren: dit geschiedt met oudt werk, hair, en most, 't geen, als het in gedreven is, wel vet bepekt moet worden. Alle hoeken, en lasschen der planken, moeten wel voegen en sluiten. Ga naar margenoot+De Pap, waar mede men de Scheepen van onderen tot boven het waters oppervlak bestrykt, wert gemaakt van harpuis, slechte hars, traan, en zwavel: men houdt dat geen worm hier door kan dringen. Zomtydts ziet men het af met een slechte smeering van ongel, voornamentlyk als de Scheepen na-by, en niet om de West varen. Dit wit gesmeer behoedt de Scheepen langen tydt voor het bewassen met groente, of vuil te werden. Ga naar margenoot+Aan de Scheepen die verre om de West gezonden werden haalt men onder om een goede huidt, daar men ontallyk veel spykertjes in slaat: deeze legt men op koeijen hair: daar wert ook wel dun geslagen loot, of koper, tusschen gevoeght, en dit alles om het ongedierte, dat het hout verteert, te weeren. Men leght mede wel graauw papier, dat te wederzyden dik geharpuist, en met worm weerende pap bestreken is, tusschen de verdubbeling. By het groote luik zyn de inhouten het zwaarste, en zulks om dat de opening aldaar het Schip verzwakt; want waar een luik komt, daar konnen geen balken dwars scheeps leggen, die het Schip binden. De boght, of het wulf, 't geen achter over hangt, maakt men cierlyk, of oncierlyk, na welgevallen. Voor op het galjoen leght men prezenning, en pap-doeken, daar het anker-touw en de schoot over sleept. Het galjoen, en de voor-mast, werden by noodt afgezaaght, als het Schip te veel bukt, of voor lek is. Wanneer een Schip in zee te rank bevonden werdt, vult men vaten met zout water, om onder meerder zwaarte by te brengen. Op den overloop, omtrent de luiken, ziet men yzere ringen, waar mede de luiken, by hardt weêr, worden vast gesort: ook ziet men zulke ringen achter de stukken, waar mede men die af en aan haalt. Het hout voor scheens wert voor hooger gemaakt als in 't midden, schoon de Schee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen zonder bak zyn, om de zee-golven te keeren. De Zalen, die op de bram-stengen staan, dienen om de vlagge-stokken te houden, waar om zy ook maar een gat hebben. Onder de Kraan, aan 't galjoen, staat een zware hoek-man, die hem stut als het anker daar over gewonden wordt. Aan ieder rust ziet men een yzere Putting, die gladt en van een stuk gemaakt is, welke door schiet: hier is een touw aan vast, 't geen over vier schyven gaat, waar mede men de masten ter zyden vast houdt, en aanzet. Een andere is los, en beweeghlyk, welke dient om een talie in te slaan, en lasten over te nemen. De puttings onder de marssen zyn vry lang, en dienen om de hooft-touwen vast te houden: doch die van de fok, en bezaan, zyn de langste, om dat daar de hooft-touwen tot aan de randt van de mars niet reiken. Het stenge-wandt wert met juffers aangezet. De boeg-spriets mars heeft geen puttings. Aan Scheepen die laege stuur-plechten hebben ziet men de plaats daar de man te roer staat veeltydts verheven zyn, op dat hy met gemak, en bequaamlyk, zyn werk kan doen. Ga naar margenoot+De meeste Scheepen, hier te Lande gebouwt, hebben slechts twee vaste deks, zelden vindt men 'er met drie: welke Scheepen met drie vaste dekken by veelen bequamer tot het slaan gehouden worden; want den vyandt zal bezwaarlyk op een geslooten Schip invallen: doch dit ongemak is'er by, dat zy zeer langzaam haren rook lozen. Het derde dek heeft zeer weinigh hout voor scheens: men zet ook weinigh kanon daar op, om de Scheepen niet top-zwaar te maken: hier op wordt het kryghs-volk met de handt-bussen gestelt, als men slaat: het is met de bak van eene hooghte. In stede van deeze derde vaste deks ziet men veel halve verdekken aan de hierlandtsche Scheepen gemaakt, die half wegh scheeps komen, zoo dat 'er weinigh opening blyft tusschen de bak en dit halve verdek, welke opening men des noodts sluiten kan met Vinke-nets, of Koe-bruggen; 't geen, myns bedunkens, pryzelyker is als een derde vast dek: deeze vinkenets werden ten dien einde veeltydts los, en ongeslooten, mede gevoert: wanneer zy op gezet werden, maakt men die vast aan de bak, en aan het achter-kasteel, of half verdek: zy staan op stutten: de vloer is van tralie-werk: zyn rondtom met een leuning voorzien, die met kleeden bedekt kan werden, waar door in 't veghten de musketten steken: staan op het midden van't Schip, en zyn omtrent 8 of 10 voet breedt: wederzydts van de kanten tot aan het scheeps-boort werdentouwen gespannen. Op Scheepen die na Indien varen worden dikmaal verdekken gemaakt van 3 of 4 voet hoogh, komende boven het eerste of onderste dek, 't geen insgelyks een Koebrugh wert genaamt: hier op plaatst men des nachts de soldaten, ook stouwt men de kostelykste waaren daar in: deeze geven groote styfte aan de Scheepen. (Men zoude ook Scheepen konnen bouwen met een gelyk-gaande overloop, zonder dek, behoudens een kleine, of laege koe-brugh, 't geen sterke Scheepen zoude geven, stellende al 't geschut boven op, alwaar het zelve den vyanden het meeste quaat kan toebrengen, dewyle het dus eerder te laden, en beter te bestieren is.) Om de afwateringe zakken de deks wederzydts een weinigh na boort toe, zynde voor en achter opgezet na het ryzen der Scheepen, en zulks om dat hare ruimte doorgaans van eene hooghte zoude zyn. Ga naar margenoot+Het Ruim in de Scheepen magh verdeelt werden na welgevallen. Op d'Oorlogh-scheepen zet men de kombuis dwars scheeps voor de groote mast, op 2 of 3 voet na aan de zelve, daar een bottelery achter tegen aan komt, wien de Schippers kamer volght, en dan de broodt-kamer, nevens voor een Schiemans kamer, waar in mede andere beampten werden geplaatst; doch in de grootste Scheepen vindt men geen Schiemans kamer. In de Schippers kamer werden de zeilen geberght, in de zeil-kisten, die na de kruit-kamer toe staan. Het volk slaapt meest in hang-makken, uitgenoomen in de kombuis, en bottelery; doch de soldaten schikt men veeltydts, met vaste kooijen, voor in het kabel-gat, dat in 't ruim afgeschooten is. In de Koopvaardy-scheepen houdt men het ruim ledigh voor de koopmanschappen: het volk berght zich boven; en men stelt de kombuis op het verdek, gelyk in het Schip, hier vooren opgestelt, tot voorbeeldt, is gedaan; of ook wel in de bak, die of toe of open is. In de kajuits van Ooster - vaarders zet men haerden, of ook wel kachels. Zoo wanneer brandt onder in het Schip moght geraken, is 't niet ondienstigh een gat in het ruim te hakken, en water daar door in te laten. Ga naar margenoot+Als de spleeten wel gevult zyn, werdt het Schip boven water geteert; want onder water houdt de teer niet. De Scheepen zoo wel binnen als buiten te pleisteren, tegen brandt, als ook om onreinigheden, en water, te weeren, zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de een goede vondt zyn, zoo de zelve bequaamlyk konde werden gebruikt. Ga naar margenoot+De Tingels aan de kiel zyn repen houts, waar mede de water-loop op de grondt bepaalt wert, dienende mede om een effen bodem te hebben. Ga naar margenoot+De Hek-balk dient om de rantzoen-houten te styven, en, by gevolgh, het geheele Schip t'zamen te houden. Ga naar margenoot+Van de Zeilen valt noch een weinigh te zeggen: Hare breedten boven moeten met de dwars-masten, of raas, daar zy aan gehecht zyn, over een komen. Onder zyn de zeilen breeder als boven, om dat het Schip onder meer windt-vang verdragen kan, zonder krenking der masten, of voor induikinge te veroorzaken. De hooghte van de zeilen moet ten minsten zyn als de lengte der masten, daar zy tegen aan staan; doch men maakt die hooger, om dat losse en opgeblazen zeilen het vorderlykste aan 't Schip zyn. By stille windt, en grooten haast, worden by de nokken van de rees spaken uitgestoken, daar men smalle zeilen aan hecht, die Ly-zeils werden genaamt: insgelyks worden op de stag-touwen mede zeilen aangehaalt. By te harde windt bindt men de riffen en bonnetten op, om te minder windt-vang te hebben. Omtrent het uitstooten van de zeilen is aan te merken, dat het niet even veel is wat zeil men eerst ter windt-vang stelt. Als men t'zeil zal gaan, moet de tydt, het weêr, de windt, des Schips eigenschap, de zee, en landts gelegentheit daar men is, in acht genoomen werden. Aan loefgierige Scheepen, of alzulke welker aart het is na de windt, of daar de windt van daan komt, op te zetten, is 't best de voor-zeilen eerst los te laten, die dan het Schip doen af dryven. Aen Scheepen welke voor steedts van de windt af dryven, dat is daar heen waar de windt na toe waait, dient men de achter-zeilen eerst uit te zetten, om het Schip in een rechte streek te doen voort gaan, 't en ware dat men van wille was loefwaart op te zeilen, ofte na de windt af te willen vallen. Aan Scheepen welke de boven genoemde eigenschappen niet hebben, dient men de middel-zeilen eerst los te maken; want die doen het Schip alderbest een rechten loop nemen. Doch wanneer men van wille is dat het achter-schip zich van de windt af draaije, dan stoot men d'achter-zeilen eerst uit: en als men wil dat het Schip voor met zyn neus af valle, dat is, daar heen wende waar de windt heen waait, dan zet men de voorste zeilen eerst uit. Wanneer men te varen heeft daar veele gronden, ondiepten, en enge diepten zyn, is 't bequaamste het groot zeil alleen uit te zetten, want daar mede vaart men het gelykste, en de vooren achter-zeilen in den bandt te houden, tot dat men gints of herwaarts ter zyden af wil steken. By goedt weêr is 't handighste de bovenste zeilen eerst los te laten, enby hardt weêr de onderste. Scheepen welker zeilen verre voor uit steken zyn niet loef-gierigh, gelyk zulks de Portugeezen eertydts plagten te doen: en die welker zeilen verre achterwaarts staan, zoo als in voorige tyden de Spanjaarts veel voor een gewoonte hadden, zyn genegen om met hun galjoen het tegen de windt op en loefwaart aan te zetten. Een ervaren zee-man heeft wel te letten dat hy zyne scheeps-zeilen steeds zoo schavielt, dat zy het Schip in even-wight van genegenheit houden om herwaarts of derwaarts over te steken. Scheepen die de masten te veel voor over hangen houdt men lichtelyk af te vallen: de snel-gesnedene Scheepen acht men zoo niet genegen te wezen; plomp en kantigh maakzel heeft een anderen aart, en neight lywaarts af te zakken. Als er holle zee gaat, en de Scheepen veel met de neus in 't water bukken, moet men geen blinden uit zetten, als by groote noodtzakelykheit: en by storm geene bram-zeilen, 't en ware insgelyks by nood; want deeze beide, in gegeven voorval, lichtelyk ontredden. Als men in havens loopt, mindert men gemeenlyk zeil: ook als men tegen den vyandt slaaghs is, en elkander aan boort leght: gelyk men mede zeil mindert by te harden windt. De windt die tegen de bovenste zeilen aan slaat treft met meerder kracht, als die windt welke tegen de onderste zeilen aan komt, en brengt, gevolgelyk, meerder voortgang aan het Schip; want de onderste windt wert zyn kracht gebrooken door de dampen die uit het water opstygen. Ga naar margenoot+Reden te geven van het ophalen des waters door de Pomp, is van klein belang: De schrik voor 't ledigeGa naar margenoot*, (gelyk d'Oude spraken) of wel de noodtzakelykheit der verplaatzinge van die deelen welker nabuurige lichamen bewoogen en wegh genoomen werden, wyst ons die duidelyk aan. De klap, die de buis van de pomp wel dicht sluit, doet, opgetrokken werdende, de lucht wyken, en, by gevolgh, het onder-water hare plaats innemen. By aldien in de pompen de emmertjens dieper gemaakt wierden als men gewoon is te doen, zoo zouden zy, door minder arbeit, meerder water opgeven; gelyk zulks by eenige Wis-konstenaars wert geoordeelt, die de ondervinding zeggen voor haar te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de groote Scheepen vindt men twee pompen voor de stuur-plecht, en by de groote mast een, zynde wel voorzien, bewoelt, en in 't ruim met kokers omzet. Op zommige plaatzen brengt men drie, en op andere zes pompen in een Schip van oorlog. Op zommige Koopvaardy-scheepen worden de pompen zoo verre als het moogelyk is naar achteren gezet, om het ruim tot de lading vry te behouden. In eenige Scheepen ziet men Klok-huizen op de bogen boven de stuur - plecht staan, om het volk in 't gebedt, en aan de bak te roepen. Ga naar margenoot+De Vlaggen werden te scheep gebruikt om de streek des windts daar by te kennen. Zy dienen ook tot merk-teken van wat Landt de Scheepen varen. Men gebruikt de zelve ook tot cieraat, en ten pronk, daar de Hollanders wel het minste in uitsteken. De Vlaggen van deezen Staat zyn drie-verwigh, te weten, oranje, wit, en blaauw. De Scheepen van den Roomschen Paus voeren witte Vlaggen, daar een St. Pieter met de sleutels in afgemaalt staat: des zelfs Wimpels zyn wit, geel, en roodt. Engelandt voert een roodt kruis op een witte grondt. Vrankryk voert meest witte Vlaggen. Zweeden voert een geel kruis op een blaauwe grondt: en des Konings Scheepen voeren gesneede Vlaggen. Deenemarken voert een roode Vlagh met een wit kruis. Borgondien voert een roodt quastigh kruis in een wit velt. De Portugeezen, welke naar Indien varen, hebben een Spheer in haar Vlagh, op een zilver velt. De Maltezers voeren een roodt kruis op een witte grondt. Sicilien voert een bruine Arent op een wit velt. Florencen voert het kruis van St. Steven op een witte grondt. Savojen voert een L. Vrouwen beeldt op wit. Venetien voert een Leeuw op een wit velt. De Hamburgers voeren roode Vlaggen met drie witte toorens daar in. Die van Ragusa voeren in hare Scheeps-vlaggen een Schilt op een wit velt, daar het woordt Libertas, dat is Vryheit, by geschreeven staat. De Scheepen van den grooten Turk voeren onderscheidelyk geverwde Vlaggen, als roodt, wit, en groen, met zwarte letteren daar in. De Algiersche Roovers voeren zeskante Vlaggen, zynde roodt van verw, daar een Turks getulbandt hooft in staat. De Scheepen des Konings van Spanje, die in 't Jaar 1573. de stadt Middelburgh poogden te ontzetten, waren op de zyden met roode Borgondische kruissen getekent. De inhoudt der vlaggen is zonder wet, en ieder maalt daar in 't geen hem luft. In zommige vlaggen deezes Landts staan drie letters P, 't geen zeggen wil, Pugno pro Patria: dat is, Ik stryde voor 't Vaderlandt. Toen de Graaf van der Mark eertydts met zyn Scheepen voor den Briel quam, zette hy tien Penningen in de vlagh. Op de bezaans-mast der Koopvaardy-scheepen ziet men veeltydts een vlaggetje, waar in het Wapen van de woon-plaats des Schippers getekent staat; en in de vleugel op de fokke-mast ziet men mede wel het Wapen van de woon - plaats der Reders van het Schip. Het Koninglyke Jacht, waar in zyne Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje herwaarts over wiert gevoert, toen hy in Engelant was getrouwt, in den Jare 1677. voerde een tweeverwige Vlagge van de groote mast, als d'Engelsche coleur, en oranje, zynde des Prinssen teken-verw: in de zelve waren de Wapens van de Prins, en Princesse, omvloghten met een jeughdige Trouw-krans, afgemaalt. Wanneer in 't Jaar 1673. den Hartogh van Richmont, Engelsch Gezant aan het Deensche Hof, gestorven was, deede zyne Majesteit van Deenemarken het lyk over voeren in een Schip dat zwarte vlaggen en zeilen voerde: het Schip zelve was met zwart laken bekleedt, gelyk mede alle de matroozen. Zulks geschagh mede toen het lyk van den Grave Koningsmark van Amsterdam na Glukstadt wiert vervoert: deezen Heer was, loffelyk strydende, ten dienste deezer Landen, in de bestorminge van Bon doodt gebleeven. Als de laatste Heer van Brederoode, Wolphert genaamt, overleden was, wierden op alle Scheepen van Viane, en van alom waar zyn gebiedt gestrekt hadde, Rouw-vlaggen gezet: dit duurde een jaar en zes weken. De zee-luiden weten noch eenige byzondere betekenissen met de vlaggen te doen. Een opgerolde vlagh achter uit, is te zeggen, dat iemandt, die van boort is, geroepen wert; ook dat men d'eene of d'andere zaak ten hoogsten noodigh en gebrek heeft: dit wert een Tzjouw genaamt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vlagh ter halver steng, betekent een doode te scheep. Als het scheeps-volk rebel is, en zich meester van 't Schip maakt, zonder hunne Opper-hoofden te willen gehoorzamen, zyn zy gewoon alle vlaggen te stryken, en het Geusje, dat is 't vlaggetje van de blinde-steng, alleen te laten waaijen. Om een vyandt te verschalken, steekt men wel vlaggen van ander volk op. Als de Scheepen t'zeil gaan is men gewoon de vlagh van achteren te laten waaijen, en de geus van vooren. Die in een vloot Koopvaardy-scheepen des nachts vuuren zal, laat des avondts de vlag van achteren waaijen, op dat de vuurman bekent zoude zyn. Dit gaat met beurten om; behalven dat de Vloot-vooght, of Admiraal, althans twee vuuren achter opsteekt. In Engelandt wil men een gewoonheit te zyn, als zyne Majesteit zelve, of de Koninginne te scheep is, dat 'er dan drie vlaggen te gelyk van achteren waaijen. Het Opper-hooft in een Nederlandtsche Vloot, die van het oudtste Collegie afgezonden wordt, en de eerste in rang is, voert de vlagh boven van de groote mast: by den geenen die van het volgende Collegie in jaren uitgezonden, en de tweede in rang is, werdt de vlagh van de voor-mast gevoert: die van het derde, of jongste Collegie gezonden wort, en ook de derde in rang is, voert de vlagh van de achter-mast: onder ieder van deeze vlaggen waait een wimpel af. En op dat alle Scheepen kenbaar zouden wezen onder wat Hooft zy bestemt zyn, doet men hun wimpels voeren van die mast, van welke haren Voorganger de vlagh voert. Op het Schip voornoemt, in dit Boek vertoont, waait een vlagh van bovenen, 't geen alleen tot cieraat is gedaan, zonder opzight op den rang te nemen. In byzondere vlooten onzes Landts wert de groote Vlagh dikmaal by beurten gevoert, gelyk ook de vuuren by nacht. De gemeene Oorlog-scheepen van deezen Staat plaghten van alle masten groote vlaggen te laten waaijen; doch zulks wert nu achter gelaten, om alle geschil in zee te myden: zoo dat zy slechts dubbelde vleugels voeren, 't en zy de zelve, als Ga naar margenoot*geleiders, met een hoop Koopvaardy-scheepen door zee gezonden worden. Ga naar margenoot+De Oorlogh-scheepen deezes Landts, van d'eerste en tweede Certer, hebben vlaggen van 15 kleedt, en zyn lang 18 ellen; geusjes van 6 kleedt, lang 7 ellen; wimpels van 25 of 30 ellen; vleugels van 5 of 4½ kleedt, lang 4 ellen. De Scheepen van de derde Certer hebben vlaggen van 12 kleedt, lang 15 ellen; geusjes van 6 kleedt, lang 7 ellen; wimpels als boven; vleugels van 4 of 3½ kleedt, lang 3 ellen. De Scheepen van de vierde en vyfde Certer hebben hare vlaggen, wimpels, geusjes, en vleugels, even-eens als die van de derde Certer. De Scheepen van de zesde Certer hebben vlaggen van 9 kleedt, lang 10 ellen; geusjes van 4½ kleedt, lang 5 ellen; de wimpels zyn van 25 ellen; de vleugels zyn van 3½ of 3 kleedt, en 2½ ellen lang. De Scheepen van de zevende Certer hebben vlaggen van 7½ kleedt, lang 9 ellen; geusjes van 3 kleedt, lang 4 ellen; wimpels van 25 ellen, en vleugels van 3, of 2½, en 2 ellen lang. Men geeft de Scheepen in 't gemeen op hare reizen mede twee vlaggen, twee geusjes, twee wimpels, en 6 vleugels. Den Admiraal voeght men toe, boven de gemeene vlaggen, hier genoemt, noch een vlag van 12 kleedt, en een van 9 kleedt, een geusje of twee, als mede een wimpel of twee, een witte vlagh, een blaauwe wimpel, een roode wimpel, een geele wimpel, en zulks om te petsiaren. Ga naar margenoot+Alleen des Konings Admiraal in Vrankryk, als hy zelfs te scheep is, voert een vierkante witte vlagge op de groote mast: de Vice-admiraal voert een gelyke vlagh van de voor-steng: gelyk ook de Schout-by-nacht van de bezaans-mast. By afwezen van den Admiraal voert de Vice - admiraal de vlagge van de groote steng. Deeze Hooft-vlaggen zyn altydt een vierde deel langer als hoogh. Het Opper-hooft van een Fransche Scheeps-vloot voert een witte vleugel van de bezaans-mast, daarhet Wapen in staat van de plaats daar hy af vaart, te weten, onder een Scheeps-vloot zynde; doch als hy alleenigh is, dan waait de zelve vleugel van de groote mast af. Deeze vleugels zyn vier maal langer als hoogh, en te midden door gesneden op twee derde van hare lengte, d'uiterste einden scherp toe gaande. Geen Admiraals vlagh, zegt men, magh opgesteken werden, 't en zy in een vloot van twintigh Oorlogh-scheepen, om de zelve te konnen verdedigen. En op het minste moeten'er twaalf weerbare Oorlogscheepen by een wezen, eer een Fransche Vice-admiraals of Schout-by-nachts vlagge magh opgestoken worden: van welke Scheepen de minite zes-en-dertig stukken voeren moeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gemeen Fransch Oorlogh-schip voert een witte wimpel van de groote mast, zynde half zoo hoogh als de vleugel, en niet korter als 10 Fransche ellen. Hare vlaggen van achteren zyn althans wit. De Fransche Koopvaardy-scheepen voeren een blaauwe vlagh van achteren, daar een wit kruis door gaat, bestikt met 's Konings Wapen. Hun Koopvaardy-scheepen, zeght men, is't mede geoorloft, by vier-tyden, en op verlussing-dagen, vlaggen en wimpels op te steken, van alle verw, en grootheit, uitgenoomen geheel wit. Hare Oorlogh-scheepen moogen ook wimpels van verscheide verwe laten af-waaijen, om zich te doen verkennen. Een Admiraal onder een Koopvaardy-vloot vermagh een witte wimpel te laten waaijen, midts hy die in haalt op 't gezight van 's Konings Oorlogh-scheepen. De schans-kleeden op Fransche Oorlogh-scheepen zyn blaauw, met geele Lelien daar op genaait, en omzet met breede witte banden. De Fransche Vloot-vooght voert vier lantaernen van achteren: de tweede, en derde Vloot-vooght, voeren'er elk drie: en ieder gemeen Oorlogh-schip voert 'er slechts een. Voormaals, zeght men, voerde een Fransche Admiraal een witte vlagh van de groote mast, met goude Lelien gestikt, een groene vlagh van de achter-mast, en een blaauwe vlagh van de voor-mast, nevens een roode vlagh van achteren, en wimpels van onderscheide verwe. Wimpels zyn lange en smalle gespleete vlaggen, welke men, tot cieraat, onder de andere vlaggen te scheep laat afwaaijen. Ga naar margenoot+De Rechts-geleerde Ulpianus wil, dat de zee van gemein gebruik zy: gelyk mede den vermaarden Celsus. De Keizer Justinianus zelve zeght uitdrukkelyk in het Rechts-boek, Instituta genaamt, dat de zee van gemeen gebruik is. Van d'oude Roomsche Keizers, by wien by-na de gantsche heerschappye over de bekende wereldt was, leeft men, dat zy zich het gebiedt over de zee niet verder toeschreeven, als zy die van landt beschermen konden. Ga naar margenoot+Wanneer de Romeinen aan Teuca, Koninginne der Illyriers, klaagden van over-last, welke hare onderzaten den Romeinen ter zee aandeeden, antwoorde zy: De zee is vry, ieder doet daar in wat hem wel gevalt. Ga naar margenoot+Autharis, Koning der Longobarden, deede een pylaar in zee zetten, zoo verre, als hy, op een paert in 't water rydende, die met de spits van zyn javelyn konde bereiken. De Keizer Otto wierp een lans in de Oost-zee, en zoo verre die reikte wilde hy dat het Roomsche gebiedt zoude strekken. Van Koning Canutus Wordt verhaalt, dat, wanneer zyne Hovelingen hem vleiden, als ware hy ook Heere van de zee, hy met dezelve na strandt toe gong, en maakte een bundel van zyn mantel, daar hy op neder zat aan de kant van het water, tegen dat het begon te vloeijen; en als het water aan zyn voeten quam, geboodt hy de zee, dat die zyne voeten en kleedt niet zoude nat maken: doch toen de zee aan 't wassen quam maakte zy hem nat; toen zeide hy tot zyne Hovelingen, dat zy nu wel konden zien dat niemandt over de zee hadt te gebieden. Heerschappye ter zee, of over de zee, alom te willen voeren, zeght Graswinkel, in zyn Boek van d'Opperste maght van Hollandt, is niet alleen onnut, en vruchteloos, maar ook onmoogelyk; en die zulks onderwindt, doet het geheele menschelyk geslacht kracht en geweldt aan, als hun pogende te ontrooven 't gunt hen Godt onmiddetyk, en in volslagen volkomen-heit, heeft gegeeven: doch zoo verre de zee beschut, bebouwt, en beslagen magh worden, werdt de heerschappye by hem toegestaan. Van het oude vry en vrank varen der Hollanders ter zee, ziet by den zelven Graswinkel, in 't genoemde Boek. Hoe verre Philips d' eerste, Koning van Spanje, de heerschappye over de zee zich aanmatigde, blykt uit het zeven-en-twintighste lidt van zyne beveelen, aangaande de Scheeps-toerustingen, het welke hier volght. ‘Verbieden voorts alle vreemde uitlandtsche persoonen, met Schuiten ende Scheepen, hoedanigh die zyn, hun te vervorderen te komen binnen de voorsz. Havenen, Reeden, Rivieren, Stroomen, ofte kusten van de voorsz. onze Landen, van herwaarts over, noch ook daar buiten, zoo verre men de zelve van den lande of havenen af beoogen ofte zien kan, om aldaar, of elders, iemandt van onze onderdanen, geallieerden, of vreemde, eenige schade of hinder te doen, of ook om aldaar te leggen verbeiden, ende verspieden d'occasie, en apportuniteit, om het zelve te doen, 't zy onder dekzel van oorloge, die zy, ofte haren Prince, tegens iemandt zouden moogen hebben, ende bestellinge tot dien einde gegeven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofte anderszins, niets uitgezondert; op pene van lyf en goet. Ga naar margenoot+Elizabeth, Koninginne van Engelandt, verstondt wel te recht, dat de zee niet beheerscht moght worden, als zy den Spaanschen Gezant (wiens Heer en Meester misnoeght was, om dat d'Engelschen de Indien mede bevoeren) deede antwoorden, dat lucht en zee voor alle menschen vry zyn om te gebruiken. Ga naar margenoot+In volle zee, zonder voorgaande over-een-komste, is niemandt, onzes oordeels, gehouden een ander te groeten. Het wel leven op de zee vereischt echter dat Scheepen van Republyken die van Koningen eerst begroeten, (volgens het oordeel der geener die in Koninglyken dienst zyn) indien de Konings Scheepen van gelyken standt met die der Republyke zyn, en dat met schieten, achter om loopen, boot uit zetten, enz. doch alles zonder dwang. Dat byzondere, of enkelde Scheepen, door zee gaande, een vlagge voeren, is gevaarlyk in geval van ontmoetinge eeniger vreemde Scheepen; en 't is voorzightiger zonder vlagh door zee te varen. Niemandt behoore zich te vermeeten, geen Vloot-hooft zynde, een vlagge te voeren buiten zynen rang; en hy stryke, onzes bedunkens, zyn hooft-vlagh zoo drâ als iemandt van meerder rang uit zyn land-aart omtrent hem komt, op dat geen verschil of wanschik ontstâ. Het vlag voeren, en groeten, moet zeer zorghvuldigh gehandelt werden. Koningen verbieden veeltydts aan alle Scheepen, die hare vlaggen voeren, de zelve te stryken, voor wien, en waar 't ook moghte zyn; als mede, eerst te groeten: waarom Oorlog-scheepen van gekroonde Hoofden in zee veeltydts elkander myden. Wat de Koning van Spanje in voorige tyden zyne Scheeps-hoofden, de vlagge aangaande, bevoolen heeft, magh uit het volgende gezien werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plakkaat van Koning Philippus II. op het stryken van de Vlagh, gegeven in Brussel, Anno 1563. ultimo October.DAt voortaan niemandt van onze Onderzaten, in Zee zynde, en eenige andere Scheepen aldaar ontmoetende, ofte ook in eenige andere Havenen komende, of voorby Kasteelen, Bolwerken ofte vaste Plaatzen varende, onze Vrienden en Geallieerden toebehoorende, en zal moogen 't principale Vaanken van onze Wapenen, op 't Schip wezende, uit zynder plaatze weeren of asneemen; maar zal wel moogen doen tekenen van salutatie en vriendtschap met de Wapenen van 't Quartier of Stede daar 't Schip toebehoort, of met de Top-zeilen, en Fok, te zamen of byzonder, alzoo 't hun-luiden beit dunken zal: En zoo verre eenige Dienaren of Onderzaten van onze voorsz. Vrienden ende Geallieerden onze Onderzaten anders te doen zouden willen bedwingen, zoo zullen onze Onderzaten van hen-luiden vriendelyk begeeren, hun-luiden daar van te willen verdragen; en in gevalle van zwarigheden, zullen onze voorsz. Onderzaten hun-luiden daar tegens moogen waghten, en ter weere stellen, na gelegentheit van de zake, zoo hun-luiden best dunken zal.
In den Jare 1200. beval Joannes, Koning van Engelandt, dat, zoo wie voor den Engelschen Admiraal, in de Britannische zee, niet streek, men zulk een Schip aantasten, veroveren, en tot buit maken zoude, van wie het ook was. By Weytzen, in zyn Boek de Avariis, vindt men, hoe zeker Schip van Zierikzee, ter tydt als men hier onder Keizer Karel de V. stondt, de vlagh weigerde te stryken voor een vreemt Oorlogh-schip; waar over een geveght ontstondt, schoon 't wederzydts vreede was. In 't Jaar 1635. wanneer Vrankryk, en deezen Staat, ieder een vloot van vyftien Scheepen in en omtrent de Hoofden, tot beveiliging, hielden, was 'er verdragen, dat den Franschen Admiraal van onzen Admiraal eerst begroet zoude worden, welke daar op de gelyke eer-tekenen bewees. Ga naar margenoot+Die van de Hanze-steden zyn gehouden, volgens over-een-komste, de Fransche Oorlogh-scheepen te groeten. Ziet hier van het Zee-verbondt, tusschen zyne Majesteit den Koning van Vrankryk en de Hanze-steden, gemaakt in den Jare 1655. Wat betreft het groeten der Fransche Oorlog-scheepen aan vreemde Kasteelen, Sterkten, of Scheepen, daar over konnen des Konings beveelen, uitgegeeven den 9 May, 1665. gezien werden. Wat voorgevallen is omtrent het eerenpunt van 't groeten in zee, tusschen eenige Scheepen van zyne Majesteit van Vrankryk, en van deezen Staat, kan uit de verklaring, in de Staats Resolutie-boeken, den 11 Novemb. 1666. aangetekent, gezien werden. Over het punt van groeten ter zee, en de vlagge te stryken, of doen stryken, by de Franschen gebruikelyk, ziet in 't breede by Sr- Daffie, in zyn Architecture navale. De Kasteelen en Sterkten des Konings van Vrankryk groeten zynen Admiraal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met vyftien schooten, die haar slechts met vyf schooten beantwoort. De Vice-Admiraal, en Schout-by-nacht, groet des Konings Sterkten en Kasteelen met vyf schooten, daar weder vyf schooten voor ontfangende. De gemeene Oorlog-scheepen groeten des Konings Sterkten en Kasteelen met drie schooten, en werden met twee schooten hergroet. En dit is de ordre, die heden by hen in gebruik wert gehouden. Onder Engelandt streeken eertydts der Staaten Scheepen voor d'Engelsche Koninglyke Oorlog-scheepen hare top-vlag, en opper-zeil, en dat ter halver steng: doch hoe dit stryken heden zy bepaalt, en uitgestrekt, is uit het vierde lidt van het Vreedens-verdragh, in den Jare 1674. geslooten, te zien. Ook zyn by deezen Staat verscheidene Plakkaten, dit punt betreffende, in voorige tyden uitgegeven, welke konnen gezien werden. De Koninglyke Jachten in Engelandt voeren Oorlogh-scheeps vlaggen, en men moet die eeren als de Oorlogh-scheepen zelfs. Republyken zyn gewoon het groeten met geschut van Scheepen, welker Heeren minder zyn, eerst te verwaghten. Venetien heeft de voor-rang van alle Republyken, of Gemeene-besten, in Europa, als de oudtste zynde: welker Scheepen daarom van der Staaten Scheepen eerst begroet worden met geschut, welke dan met gelyk getal van schooten den weder-groet ontfangen, wel te verstaan, als gelyk by gelyk is; want een Hollandts Hooft wert van een Venetiaans gemeen Oorlog-schip eerst gegroet. Als de Turksche Vloot-vooght, onder Solyman, de Scheepen der Venetianen ontmoete, wilde hy (schoon het de gewoonte was) zyn vlagh niet stryken; waar over de Venetiaansche Admiraal op hem inviel, en twee zyner Galeyen overzeilde: 't geen oorzaak van een fellen oorlogh was. Van Genuesche, en andere Scheepen, verwaghten de Staatsche Scheepen eerst het geluidt, voor en aleer zy eenige beleefde plicht-pleging doen; en zulks geschiedt zynde, doen zy den weder-groet met gelyk of minder getal van schooten. Ga naar margenoot+Ieder Konings Vice-Admiraal groet in het gemein een Staaten Admiraal met gelyke schooten. Het antwoordt van Konings Oorlogh-scheepen, aan die van Republyken, geschiedt met gelyke schooten. Geen Nederlandtsche Oorlog-scheepen stryk en de vlag voor elkander, maar groeten onderling alleen met eer-schooten. Een gemeen Kapitein schiet voor een Vloot-voogt eerst, en ieder minder schiet voor meerder, jonger voor ouder: meerder antwoort met minder schooten, ouder met gelyke. Die van ouder Collegie vaart heeft de voor-rang, en is de laatste in 't groeten: die van gelykjarige Collegien komen houden rang in de jaren van hun dienst, zonder opzight van wat plaats zy uit varen; doch dit alles uit beleeftheit, zonder wet. By de Nederlanders werdt althans het oneven getal van bussen gelost, en by veele uitheemschen het even getal; waar van geen reden, als het oudt herkomen, is te geven. Als Oorlogh-scheepen in zee van elkander scheiden, schiet de jongste eerst, doch werdt dan met gelyke schooten weder bejegent. By een en de zelve groet lost men zomtydts twee of drie maal het kanon, doch t'elkens minder getal van schooten doende; waar op dan ieder reize gelyk getal wert ontfangen, zoo de Scheeps-hoofden van gelyken aanzien zyn, of minder getal, zoo zy verschillen. By het stryken der Zee-hoofden, werdt die vlagh gestreken welke zy voeren: zoo geen vlagge afwaait, groeten zy met het zeil alleenigh: doch de zeilen, als ook de vlaggen, worden by dit voorval zoo haastigh weder opgeheift als doenlyk is. Wanneer de Scheepen van Vloot-voogden in hun eigen Landts havens leggen, en de vlagh voeren, is het geen wyze dat vreemde Admiralen, aldaar in komende, hun vlagh laten waaijen, maar nemen die, na 't zee-gebruik, aanstondts in, en behelpen zich met de wimpel. Wanneer de vermaarde slagh in Duins tusschen de Spaansche en Hollanders voor viel, voerde niemandt de vlagh als de Engelschen alleen. Al wie in een vreemde haven komt, behoort, onzes meinings, dier wyze te groeten, als de Opper-maght van dat Landtschap welgevalt, en het daar gebruikelyk is, buiten eenigh bezonder verbandt tusschen wederzydts Opper-magten: 't geen gemeenlyk met geschut, zonder stryken van vlaggen of zeilen, geschiedt, na dat het anker in de grondt zit, en de zeilen beslagen zyn: waar op dan geantwoort wert, naar beleeftheit en welgevallen van den Landt-heer, met gelyke, meerder, of minder schooten, zonder dat daar toe schynt verplight te zyn. Op veele Havens is men gewoon aan vreemde Zee-hoofden gelyke eere te be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wyzen, met het schieten uit Sterkten, of Kasteelen; doch aan gemeene Kapiteins doet men minder eer, of wel geen. Wanneer eenige Scheepen in vreemde Havens vallen, en dat daar andere Scheepen, aldaar mede vreemdt zynde, leggen, van gelyken of meerder aanzien en hoedanigheit, en anders niet, is het de wyze dat die komt eerst schiet; doch niemandt is in zulk een geval gehouden eenigh eerbewys te doen, maar het geschiedt na wel-gevallen. In 't uitgaan van eenige vreemde Haven wordt gemeenlyk niemandt gedwongen aan Landts-kasteelen, of Oorlogh-scheepen, eenige eere te bewyzen, maar wel in 't inkomen; doch zulks wert echter uit beleeftheit veel maal gedaan. Het stryken van 't zeil schynt minder groet te wezen als het stryken der vlagge, misschien om dat de Wapens der Landts-heeren in de vlaggen staan. De vlagh van achteren werdt nimmer gestreken, als wanneer de Scheepen over-mant zyn. De wimpels worden nooit gestreken, al is het dat men Scheepen ontmoet daar voor men gewoon is de vlagh te stryken. Niet voor iemandt over te loopen, als men kan, wert voor een beleeftheit ter zee geacht. Als men van zin is achter iemandt om te loopen, schiet men eerst wanneer men reedts achter om geloopen is. Het is te scheep een beleefde groetenis, dat men al het volk drie maal luidt-keels doet uitroepen. Koopvaardy-scheepen schieten veeltyts, by ontmoetinge in zee, haar geschut los, ter eere van Oorlogh-scheepen, zoo het vriendt is. De vlaggen aan de masten vast te spykeren, in zee-geveghten, is heldtdadigh. De vlaggen van vermeesterde Scheepen werden averechts opgeheist, met de Wapens verkeert. Ook steekt men de zelve wel achter uit. Ga naar margenoot+Vlaggen van overwonne Scheepen worden, ter eeuwiger geheugenisse, in d'een of d'ander gemeene plaats opgehangen. De vlagh van den Spaanschen Admiraal Bossu ziet men noch heden in de groote Kerk tot Hoorn ten toon hangen. Ga naar margenoot+Cierlyke Scheepen zyn voor en achter net geschildert, en met beeldt-werk alom bezet. Hunne galderyen zyn ook cierlyk gemaakt, en met koper gedekt: in de zelve zyn vensters, om ter zyden uit te zien, na de konst gesneeden. Men maakte voortydts de galderyen mede achter uit, tegen de kajuit aan; doch heden werden de Scheepen aldaar zomtydts ingetrokken, en open gelaten, cieraats en gemaks halven, in heete gewesten. In de hut maakt men zoo wel in de voor-als achter-schotten ronde gaten, om lucht en licht te scheppen. Zy hebben een goedt beloop: zyn wel geschort, en gestrookt: gaan niet te diep of te laegh: de poorten staan op haar rechte maat; en het bovenste boort, by de regelingen, is buiten uit een weinig omgekrult. In de Zomer Scheepen te bouwen geeft beter werk als in de Winter, om het verschynen. Zommige Meesters zyn van meining, dat men in Oorlogh-scheepen de kluizen niet om laeg, maar boven op den overloop moet brengen; 't geene van andere wert mispreezen, belemmerings halven. In Engelandt werden kruiswys stutten in de Scheepen gezet, die de zelve, als men haar in Dokken brengt, en geheel op het droogehaalt, veel stevigheit geven. Sterk gebrande Scheepen wederstaan de worm. In eenige gewesten laat men de Vaartuigen, als die niet gebruikt worden, in de grondt loopen, om dat het hout onder water best bewaart blyft. Ga naar margenoot+Lange, smalle, en laege Scheepen zyn wel zeilende, als Fregats, en andere. Hoe laeger een Schip is, hoe het minder wint-vang heeft. Hoe smalder Schip, hoe minder lucht, en water, het te snyden heeft. Losse touwen, en scheeve masten, doen de Scheepen dikmaal wel zeilen: waarom de zindelykheit van de Nederlandtsche Schippers hunne Scheepen dikmaal trager doet zeilen; want het schynt haar onaardigh te wezen dat de masten geboogen zyn, en de touwen los hangen. Op Scheepen die voor onder water bukken is het dienstigh dat de fokke-mast een weinigh achter over helt, om voor des te minder zwaarte te hebben. Hoe de masten tot een goede zeilagie dienen geboogen te zyn, moet d'ondervindinge leeren. Scheepen die achter en voor veel over steven schieten zinkenminder in 't water, en zeilen wel; doch dit is oncierlyk, als ook die achter geheel rondt zyn. De rondtheit der scheeps zyden dient niet alleen om veel goet te stouwen, maar ook om 't Schip stevigh te maken; want als 't in storm helt, rust het op de geboogen zyden. Veele Scheepen vallen platzydigh, het geene oorzaak is dat zy rank zyn, en niet wel zee bouwen. Lange en smalle Scheepen zeilen snelder als korte en wyde, om dat daar minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenstandt aan is: als mede, om dat men alle de zeilen beter daar op ter windt-vang, en uit malkander zetten kan: en voornamentlyk, om dat zy twee of drie zeên te gelyk snyden, en tusschen geen baren in blyven steken, gelyk als de korte Scheepen, die voor en tegen de golven op moeten ryzen, eer zy van hun worden voort-gedreeven. Zy wenden ook gezwinder als korte Scheepen, schoon dat grooter kring moeten maken, daar hun snelle vaert oorzaak van is. Hier om is 't dat de Engelsche en Fransche Fregatten, die laegh, lang, smal, en wel geschort of gesneden zyn, onze Scheepen, die veeltydts na den vier-kanten hellen, in het snel zeilen verre te boven gaan. Het zelfde ziet men aan pylen, hoe langer en dunder die zyn, hoe snelder zy door de lucht vliegen. Om een Schip dan wel te doen zeilen, behoort het onder gevoegelyk gesneden te zyn, op dat het schot aan de baren kan geven. In Denemarken zyn op het Jaar 1681. Scheepen met kromme kielen gebouwt, (zoo als men ons bericht) om des te snelder te zeilen. Hoe minder de Scheepen van binnen gebonden zyn, 't zy met zware banden, schotten, of anderzins, hoe beter vaert zy zullen nemen. Hierom bouwende Turken hare Scheepen zeer los, licht op, en zonder afschutzels van binnen. De Portugeezen gevoelen dat een recht op gaande boegh wel zeilen doet. Ranke Scheepen zeilen traagh; waar over men om de zelve wel een halve of geheele huidt leght, na den eisch. Als een Schip wel geballast en geladen is, zoo dat het zwaarheits middel-punt op zyn vereischte plaats zy, en het Schip niet te veel voor, achter, of ter zyden over helt, zal het wel zeilen; aan welk zwaarheits middel-punt zoo veel gelegen is, dat dikmaal de minste verandering groote traagheit Ga naar margenoot+aan 't Schip toebrengt: hiervan kan oorzaak zyn het verzetten der mast: het verleggen der ankers, als ook de vermindering of vermeerdering van hun zwaarte: het slaan van deeze of geene wigge: het los of vast staan der mast, en eeniger touwen: het bewoelen van dit of dat rondt-hout: het aanbrengen of wegh nemen van d'eene of d'andere knie: het stil zyn of voort gaan der scheepelingen op den over-loop: het verleggen van een blok: het ophangen van een splits-hoorn: het uitsteken van een vlagh, en diergelyke klein-wightigheden meer. In den laatsten Spaanschen oorlog wiert door den Heer Admiraal Tromp een Duinkerker, Kaper genoomen, waar van de Schipper verhaalde, dat het Schip altoos byzonder wel bezeilt hadde geweest, zoo dat niemandt het zelve konde achterhalen; doch deeze toght was het zeer traag, en hy wist geen andere reden daar van te geven, als dat by onvoorzightigheit de broodt-korf onder aan de mast was gehangen. De rechte evenwightigheit des Schips is qualyk, als by geval, te vinden, wanneer door ingeleide zwaarte de zelve is ontreddert. Veele houden dat het zwaarheits middel-punt een weinigh over de midden van 't Schip, naar achteren toe, behoort te wezen. Het gedenkt my dat het Landts Schip de Windt-hondt, waar mede ik na Riga over voer, zoo snel zeilde als eenigh Schip van 't geheele Landt; maar wanneer het zelve door ons reis-tuigh eenighzins beladen was, moesten wy zien dat andere Scheepen, zelfs die een vollen last hadden, ons steedts uit het gezight zeilden. Een Schip dat wel zeilen zal, moet altydt zoo roer- of achterlastigh zyn, gelyk het is als het van de werf loopt: 2 voet zinkende, geeft goet zeilen. Voormaals heeft men allerley slagh van Scheepen, door middel van schyven, de zelve door het water halende, beproeft, welke het beste moghten zeilen: die het snelste over deeze katrollen door't watet schooten, hieldt men de beste zeilders te wezen. Fregat-scheepen duiken voor meer in het water als Fluit-scheepen, om dat zy in 't gemeen daar zwaarder van hout zyn. Een keep onder in het stuur getrokken, over 't midden van het Schip, of van des zelfs kiel, houdt men dat de loop van het Schip bevordert, en het zelve roer-vast maakt te zyn. Een goedt Bootsman meet de standt zyner touwen af, als het Schip wel zeilt, om t'zyner tydt de zelve alzoo weder te passen. Zommige Scheepen zeilen best met los wandt, andere met vast wandt: zommige vereischen de mast voor over, andere achter over. Een schegge onder de boegh-spriet kan het zeilen voordeeligh zyn, gelyk ook een leuterende boegh-spriet, zoo de ondervinding heeft geleert. Zomtydts vordert ook veel tot het wel zeilen een styf aangehaalde boei-lyn, en losse schoot, waar door de windt beter gevat werdt. Bakken onder in 't ruim gemaakt, daar men, dan aan deeze en dan aan geene zyde scheeps, kogels in leght, zyn goet voor 't prangen, maar hinderen het snel zeilen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men verleght deeze kogels, by zulk een geval, na den eisch. Eenige Scheepen vereisschen, om wel te zeilen, verdubbelt te zyn, andere niet. Men kan, als een Schip, om wel te zeilen, zwaarte noodigh heeft, de varkens met zout water vullen. By stil water is het even-eens van wat gestalte de Scheepen van vooren zyn, het zy plat, rondt, of spits; want dan valt weinigh water te verduwen. Ronde boegen breken best den aanval der golven; maar zy moeten niet te wydt uitgezet zyn, of geven zwakheit aan het Schip, doch konnen veel laden: waar om de gierigheit van veele Bouw-meesters, welke met weinigh hout veel ladende Scheepen willen maken, zomtydts veroorzaakt dat de zelve boven maten zwak zyn. Veel Scheepen, in Barbaryen gebouwt, die op den roof uit gaan, zyn voor en achter zoo geschort, dat zy, in stede van losse inhouten, gaffel-stukken op de kiel hebben staan, die onder met leemige aarde gevult zyn. Zy voeren zwaar zeil. Hunne boegen zyn rondtachtigh, zoo dat de schot des waters na aan 't hart van 't Schip eerst gestuit wordt, als het de zee-baar schier Ga naar margenoot+over is. Deeze Scheepen Zeilen zeer gezwindt. Hunne masten, die zy voeren, zyn gaaf, en van goet hout, beter als het Noortsche. Deeze Turken wageren hare Scheepen niet, om te beter te zeilen. Wanneer deeze Roovers stryden, of enteren zullen, maken zy een zeer afgryzelyk gekryt. De Turken tot Algiers, en Tunis, minnen zoo haren eigen bouw, dat zy zich in de Scheepen die buiten haar Landt gebouwt zyn niet, of zeer zelden, ter zee op den roof derven begeven, uit vreeze dat achterhaalt zouden worden; weshalven zy alle Scheepen, die veroveren, hoe schoon gebouwt, en wel getimmert, sloopen: het hout, en yzer-werk, verbruiken zy tot Scheepen die zy zelve van de kiel af ophalen, om des te zekerder van goet werk te zyn; gelyk in den Jare 1675. is gebeurt, als wanneer zy, onder veele andere, twee zeer schoone, nieuwe, en groote Scheepen, van hier naar Oost-Indien zeilende, hadden verovert, dat die beide door hun zyn gesloopt, en herbouwt. De Scheeps inhouten maken zy van inlandts hout, dat sterker wert bevonden als eenig Europisch hout: doch overvloedt van hout is by hen niet te vinden, als mede niet van touw, en zeil-tuigh; waar om zy veele Scheepen nemen, daar zy alleen de menschen, en het tuig, van lichten, latende het overige dryven, zoo als de schadelyke ondervindinge dagelyks leert. Een Schip dat boven te zwaar van hout is zeilt niet wel; de reden is, om dat dan het Schip aldaar voor de zee niet wykt, maar de zelve tegen streeft, waar door het zyn eigen loop breekt: daar-en-tegen zal een Schip 't geen boven wykt aan het water schot maken, en, by gevolgh, beter zeilen. Scheepen die onder te weinigh lyf hebben zinken te diep in 't water, en doen de poorten te dicht by zee zyn, 't geene het wel zeilen verhindert; doch dit kan met een ruime verdubbeling eenighzins verbetert werden. Voor te snedige Scheepen zinken, of smooren, by hardt weêr, te veel in 't water, en zeilen daar om te qualyker. Scheepen welke voor te breedt zyn zeilen niet wel. Een Schip dat achter te veel zinkt staat steedts met de galdery tegen zee aan. Logge vierkante Oorlog-scheepen zyn quade zeilders. Te dikke boorden aan de Scheepen veroorzaken dat het geschut niet wel bestiert kan werden. Het achterover schieten der Scheepen geschiedt om plaats en ruimte te winnen: dit overschieten gaat schuins op, omdat niet wanschapen zoude toonen aan 't oogh. Het Scheeps beeldt-werk moet groot gemaakt werden, om dat men het van verre moet zien; waar om het ook niet noodig is dat volmaaktelyk uitgewerkt werde. De Lantaernen, die achter op staan, zyn vast, ofte los: die vast zyn dienen tot cieraat, welke daar om vergult, en prachtigh toegetakelt werden. In zware Scheepen zyn de zyd-planken, welke achter om hoogh staan, van wagen-schot, die, sterktens halve, met de randen over elkander schieten, en, cieraats halve, binnewaarts met een boght na boven opgaan. De Broodt-kamer is met blik beslagen, tot bewaring van het broodt. Het luik van de Kruit-kamer is met loot bedekt. Onder om de mast worden zomtydts yzere banden geleght. Op den overloop, onder de kolder-stok, staat een schyve, waar door, by hardt weêr, een touw vaart, om het roer beter te beheeren; en dan staan daar twee mannen aan. Hoe dwarsser het roer leght, hoe zwaarder het te handelen is. Onder de marssen, aan de masten en boegh-spriet, zyn klampen, wel beslagen met yzer, om de zelve te stutten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rondtom de marssen ziet men hoepen gespannen, Geer-strooken of banden genaamt, welke dienen tot vastigheit voor de matroozen, die op de marssen veel werks moeten verrichten, en zonder deeze licht van boven neer zouden vallen. Deeze hoepen, of banden, zyn na vooren het laegste, om het schuuren van zeil en touwen te verhinderen; ten welken einde het daar met servings werdt behangen. De kombuis zet men wel voor de fokke-mast, op den overloop, en dan staat een schot, met blik beslagen, tegen de mast aan. Buiten en binnen boort slaat men hier en daar klampen, om by op te klimmen. De vensters in de kajuit, welker getal zy na welgevallen, en plaats gelegentheit, gaan best binnewaarts open naar omhoog. De vensterkens achter in Fluit-scheepen, die gemeenlyk vier in getal zyn, staan dwars, volgens het beloop van 't Schip, om buitenwaarts niet wanschapen te vertoonen: de ruiten moeten klein, 't zy recht of schuins, gemaakt werden, om des te vaster te staan: deeze zyn veeltydts zonder glazen, alleen met houte deurtjens. Ga naar margenoot+De Scheepen worden naar welgevallen geschildert, met snakeryen, of gedrogten. Ieder kiest verw die hem behaaght: geel en root wert veel verkooren, ook wel wit. Men maakt boven, ter zyden aan, wolken, of een geschilderden hemel, een zee, en alderhande oorloghs-tuigh. De bus-proppen, die de stukken sluiten, werden root of wit gemaakt. De Kajuits worden zomtydts binnenwaarts alom beschildert met hedendaagsche geschiedenissen. De poorten zyn althans roodt van binnen, als ook de zet-borden, en schans-kleeden, die men rondtom het Schip scheert wanneer men strydt, daar veel maal laken of baay toe genoomen werdt. Men verguldt en verzilvert ook de Scheepen; doch deeze overdaadt werdt meer by d'uitlanders als by de Hollanders gepleeght. De Scheepen die d'Engelsche en Fransche Vloot-vooghden voeren zyn uit het water tot boven toe meest vergult. Aan Koopvaardy - scheepen ziet men zomtydts looze poorten geschildert, en de stuks-proppen wit geverwt, om des te weerbaarder te vertoonen. De zeilen van de Scheepen worden ook zomtydts wel beschildert. Toen op 't Leidtsche meir, in 't belegh voor Haerlem, een slagh geschag, waren de zeilen der Spaansche Scheepen met heiligen, ook met wapens, en kruissen, beschildert. In deeze vloot waren opgeboeide Vis-schuiten, Galeijen, Smak-scheepen met galjoenen, opgeboeide Styger-schuiten, waar aan ter zyden handt-spaken uit-staken, om 't enteren te verhinderen: gelyk zulks in een schildery, op 't Raadthuis tot Haerlem, is te zien. Tot Hoorn, in het vertrek der Heeren Gecommitteerde Raden, hangt een stuk schildery van de slagh met Bossu, op de Zuider zee, waar uit de maakzels der Scheepen van dien tydt, naaktelyk en aardigh afgebeeldt, te bespeuren zyn. Het gat, waar door de roer-pen in het stuur komt, wert, als men in zee is, met zeil-kleeden gestopt, om 't water te weeren. Op eenige Scheepen ontfangt men het water wel door dit gat, doch loost het weder ter zyden uit. Wanneer het roer op Spiegel-scheepen aangehangen wert, moet men in de kajuit, als die achter over schiet, een luikje hakken, daar men het zelve kan door laten, het welke, na dat het roer aangehangen is, weder werdt gestopt. De Scheeps-ribben werden Inhouten genaamt. De hals van 't Schip is die plaats daar het hout, waar men op den overloop met de borst tegen aan staat, het laeghste is, en het Schip op zyn wydtste. Puttings zyn yzers, of touwen, die onder aan de rust en aan 't Schip met bouten vast geklonken zyn. In de groote rusten ziet men ook twee lange staven yzers, die mede Puttings genaamt zyn, welke door schieten, en bewegelyk zyn; met de eene wert het wandt aangezet, en met de andere licht men de Boots in en uit de Scheepen. Insgelyks vindt men zulk een staaf yzers in de kleine rusten, daar touwen met schyven aan vast zyn, dienende om zwaarte in en uit te zetten. De Kolder-stok steekt in de roer-pen, en dat naar omhoogh, op dat men op de stuur - plecht bequamelyk zoude konnen stuuren. Stutten zyn houten, welke de galdery achter vast houden. Hel en Piek zyn hoeken voor en achter omlaegh, onder de kamers, die slechts dienen om eenige vodderyen, of ook wel scherp, in te bergen. Het Twil is een kromme balk, die, binnen het gewager, achter tegen de steven leit; gelyk ook de Leggers dwars over den geheelen bodem heen komen te leggen: doch deeze vindt men niet altydt in de Scheepen. Achter van de Kampanje wert zomtydts een arm uitgestoken, daar men des nachts een lantaeren op zet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor tegen de boegh aan, onder het verdek, ziet men een bak, die de Pis-bak genaamt wert: deeze dient om het water, dat by hardt weêr door de kabel-gàten in spat, te vangen; zynde dus benaamt, om de gelykheit met dien bak welke boven op den overloop staat, waar in de maats hun water lozen. In zware Scheepen werden op den ondersten overloop stutten recht op onder de balken gezet. De Spillen in zommige zware Koopvaardy-scheepen staan op het verdek, werdende boven met vier, en onder met twee stokken omgedraait, om des te krachtiger te konnen winden. Voordespil, na vooren toe, op den overloop, werdt dikmaal een dwars-hout geslagen, op dat het kabel des te beter om de spil gâ, en onder niet hapere. In het ruim van 't Schip ziet men zomtydts een balk recht op na omhoogh staan, zynde gehakt als een heugel: deeze dient voor een trap, waar by een touw neder hangt. Looze luiken zyn kleine luikskens, die midden in de groote zyn, waar door men, by veghtens tydt, de kardoezen aan reikt. Ga naar margenoot+In d'Oorlogh-scheepen werden Loop-graven gemaakt, op dat men, ten tyde van geveght, de kogels, die onder water worden geschooten, waar kan nemen, en de gaten stoppen. Dit zyn afschutzels van licht hout, na de wyze der galderyen, die in het Schips ruim, rondtom tegen des zelfs zyden aan, worden gezet, in dier voegen, dat men bequamelyk daar over heen en weder kan gaan: zy zyn omtrent halver diepte in het hol: als men slaat, zet men jongens in de zelve. Dit is de plaats daar men de kardoes-kisten ter neder zet, wanneer men veghtens wil heeft, om by de handt, en buiten groot gevaar te zyn. Als een Schip onder water in brandt werdt geschooten, is dienstigh omtrent de loop-graven een gat in de zyde te hakken, en daar door water in te laten loopen, om het vuur te lesschen. Indien men, in stede van loop-graven, de Scheepen binnewaarts met ledere kleeden behong, een voet of anderhalf binnens boorts, zulks zoude in een strydt menigh mensch behoeden van verwondt te worden, dewyle, na myn gevoelen, de splinters (die te scheep het meeste quaat doen) voor het zelve kleedt zouden neder vallen. Dat de scheeps-boorden met kurk ingevuldt wierden, zulks zoude de kogels doen smooren. Ga naar margenoot+Wanneer een onder water geschooten gat van binnen niet gestopt kan werden, het zy de last in de wegh is, of anderzins, wort een man buiten boort, met een prop in de handt, op een plankje gezet, daar een dregh aan vast is, die hem onder water haalt: en aldus stopt of dekt hy d'opening, na dat zich een geolyde lap, om het water uit zyn lichaam te weeren, in de mondt gesteken heeft: dit moet in der yl geschieden, en de man gezwindt weder boven water getrokken werden. By aldien men binnewaarts een dicht gebraeuwde wagering wilde leggen, voornamentlyk onder water, zulks zoude de Scheepen zeer droog houden; ook konde men gemakkelyker krengen, en dicht maken, alzoo het van binnen kon geschieden. In 't gewager, omtrent de poorten, worden zomtydts tocht-gaten gehakt, op dat de windt, by de inhouten in speelende, het hout voor 't bederven beware. Het Rak, zynde een kring van bolletjes en sleên, houdt de ree vast en tegen de mast aan; ook ryst en daalt de ree hier mede langs de mast. In 't slaan werden kettings gebruikt onder het rak, en ook muizen tot waarburgh, of het gebeurde dat de kettings braken, op dat de ree niet kome neder te vallen. De touwen die langs de rees varen worden boven met klampen, welke in het rondt-hout zyn geslagen, by een gehouden, en bewaart. De Ezels-hoofden zyn doorboort, door welke gaten touwen gaan, die de rees stevigh houden. De Hooft-touwen worden met dikke touwen, of omwoelde houten, dwars scheeps gespalkt, stevigheits halve. Boven de mars worden de zelve rondtom de mast geleght, en aldaar, gelyk alle zware touwen, met leder bekleedt. Als men de Stagh-touwen aanzet, moet men de zelve los doen, en herwoelen. De Stagh-zeilen worden aan touwen geregen, welke, door middel van eenige bloks, aan de stagh zelve vast gemaakt zyn. Kabels zyn de touwen daar men de ankers aan vast maakt: van hoe langer hennip deeze worden gemaakt, hoe zy sterker zyn. Men teert de zelve, om de bederving niet haastigh onderworpen te zyn. Van oudts wierden de kabels boven water gesplitst, om beter te moogen houden. Van de gestalte en toestel der ankers is hier voor in 't breede gesprooken, waar om nu daar van zwyge. Echter zal hier niet ongevoeghlyk zyn het vatten der anker-armen in de grondt wat breeder op te halen; mitsgaders waar de kracht van daan komt, dat een licht anker, en kabel, een zwaar Schip kan wederhouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het is dan van de minste wonderen niet die men ter zee-vaart ziet, dat een klein anker een Schip met al zyn lading vast kan houden, ja het zelve de ongestuimigheit des waters kan doen tegen staan. Dit wonder is te grooter, indien men gedenkt wat evenredigheit dat'er is tusschen de zwaarte van het anker, en kabel, tot de zwaarte van het Schip; want een anker, met zyn kabel, kan een Schip vast houden, dat wel drie of vier hondert maal zwaarder weeght als het anker met zyn kabel te zamen. Het schynt dat de zee-bouwers dit geheim van de kreeften geleert hebben, die, zoo lange het stormt, (op dat de kracht der stroom haar niet tegen de rotzen doe stooten) zich in de grondt der zee wroeten, en met haar pooten, of schaeren, daar in als ankeren. Om dan geschiktelyk voort te gaan, dient men te weten, dat de gestalte van het anker, en des zelfs zwaarte, zy om de arm en klaauw lichter in het zant te doen vatten; want indien de armen rechthoekigh op de roede waren, dan zoude de klaauw zoo weinigh in de grondt booren, als een yzere wigh in het hout gaat, zoo men daar niet op slaat; en als het Schip met zyn kabel aan het anker trok, zoude het dus lichtelyk volgen, en niets doen als alleen het zant een weinigh op krabben: maar als de armen scherphoekigh genoegh vallen aan de roede, en de klaauw in de grondt vastigheit heeft, zal de zelve al dieper en dieper daar in zinken. Door de voortgang van het Schip wort het kabel allengs meer gespannen. Het gewight van 't anker helpt grootelyks tot het zakken in de grondt: en hoe de hoek van de armen met de roede scherper is, hoe meer het gewight van 't gantsche anker op de klaauw, die op de grondt leit, rust, en hoe dieper, by gevolgh, de zelve in gaan zal. Hier aan kan men merken, wanneer het anker de grondt eerst raakt, en plat daar op leght, als het touw begint te trekken, en de roede eerst opgelicht werdt, latende de twee armen langs de grondt glyden, dat die zoo geduurigh glyden zouden, 't en ware de driehoekige klaauwen, de ongelykheit der grondt ontmoetende, de eene wat meerder als de andere daar in quamen te hechten, tot dat de roede op die arm welke het diepste in de grondt vast is begint te draaijen, en zich te verheffen, 't welk dan, na mate dat het anker voort getrokken wordt, door de scherphoekigheit die de arm met de roede maakt, de klaauw doet in de grondt zinken. Staat ook aan te merken, dat een anker met een lange roede vaster houden zal als met een korte, uit reden dat de lange roede, door het Schip bewoogen zynde, meerder beweging onder in 't zant, of in de grondt, aan brengt als een korte, en, by gevolgh, het anker vaster doet houden. De Anker-stok is dat hout 't geen met de armen der ankers een kruis maakt, werdende dus gestelt, om dat de handen des te beter vatten zouden: hy wordt met yzere spyen aan het anker, by de ring, vast gemaakt. De anker-stok behoorde, na het gevoelen van veele, zoo lang te zyn als de roede, en een vyfde van 't gewight des ankers, of daar omtrent, te wegen. Dit hout helpt mede dat het anker op eene der armen komt te rusten, want het belet dat het anker niet geheel plat neder leit, waar door de klaauwen, by gevolgh, gedwongen werden in 't zant te krabben, en vast te haken: als mede, om dat een hout in 't water nooit over eindt, maar water-pas tracht te dryven; de anker-stok dan water-pas zynde dwingt de eene klaauw op 't zant te tasten, en, by gevolgh, in de grondt te booren. Het schynt mede dat de kracht, die men aan 't anker toeschryft, niet alleen daar van afhangt, maar veel eer van de zwaarte des Schips zelve, van de aart der beweeging, van 't water, en van 't gewight des kabels; want een Schip (gelyk alle zware lichamen) heeft alleen een pooging na het middel-punt der aarde, en niet oostelyk, westelyk, of elders heen, zoo het niet door eenige uitterlyke zaak geparst wordt. Als de zee stil is, en de lucht zonder windt, zal een Schip op het water dryven, zonder anker te behoeven: en schoon 'er windt in de lucht is, en dat de zee na d'eene of d'andere oortschiet, zoo is nochtans alle windt, of beweeginge des waters, niet bequaam om het Schip te doen voort gaan; maar de windt, en de zee, moeten t'zamen meer maght hebben om 't Schip te bewegen, als het Schip kracht heeft om tegenstandt te doen door zyn eigen gewight, dat het zelve na beneden dringt. Daar van daan komt het dat een ongeladen Schip meer te lyden heeft als een Schip dat geladen is; en 't geen voor een licht Schip een tempeest zy, zal, ten aanzien van een grooter Schip, maar een styve koelte genaamt worden. Dit is, myns bedunkens, ook de reden, waar om het anker tot een groot Schip kleinder is, na gelang, als tot een kleinder Schip; want de zee doet by-na even zoo veel kracht tegen een klein als tegen een groot Schip, maar een klein Schip heeft lang zoo veel kracht van tegen-standt niet, door zyn zwaarte, als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot: daar om kan ook de beweging des waters een klein Schip eerder doen voort dryven als een groot. Wat de zee belangt, die is in zich zelve zwaar, derhalven genegen om met zyn opper-vlak water-pas te blyven, en van de hooghte na de laeghte te loopen: doch de winden en dampen ontroeren steedts de zee, 't geen veroorzaakt dat het water zoo snel en krachtigh niet af vloeit, en daar om ook zoo krachtdadigh niet zy, als by doodt-stilte zoude wezen: ook is d'eene golf d'andere tegen, d'eene deeze en d'andere geene wegh schietende, waar door de kracht tot beweging wordt gekrenkt. Hier uit staat te besluiten, dat, schoon de kracht van een onstuimige zee zeer geweldigh zy, dat echter de zelvige zich onderling vernietight, en dat de krachtigste baar maar een korten tydt duurt; zulks dat'er zoo veel kracht niet behoeft tot tegenstandt van zoo een korte stoot, als of het gewelt geduurigh was. Ten tweeden volght hier uit, dat het anker meer heeft te lyden om een Schip in eenparigh loopende water vast te houden, als in zee by een tamelyke storm. In het kabel zyn drie dingen die tegen-standt konnen doen. Het eerste is de stoffe waar van het zelve gemaakt is, te weten, hennip. Het tweede is de zwaarte en dikte des kabels; want indien een dun touwtje het trekken van een man of twee kan verdragen, wat kracht konnen dan twee of drie hondert zulke touwtjes, in een gevoeght, verdragen? Zelden, of nooit, hoort men dat een kabel van 18 of 20 duim in de rondte is gebrooken, 't en ware het tegen een rots, of iets anders, aan quam te wryven. Het derde, dat aan te merken is, en krachtige tegenstandt doet, is des kabels langte; want men ziet dat men onvergelykelyk meer kracht van nooden heeft om een lang touw te spannen, als tot een kort touw, voornamentlyk als het zelve zeer lang is: ja vier mannen zullen genoeg te doen hebben om een touw, dat een man alleen wel zoude konnen dragen, te spannen, en te doen komen in een rechte linie, of streep. Wanneer door groote kracht het touw al gespannen is, zoo rekt ieder deel voor een kleine tydt, door het gewelt dat het zelve wordt aangedaan: hoe een kabel dan langer is, hoe meerder kracht noodigh is om het te doen rekken; want zoo men veel kracht van nooden heeft om een kabel van 22 duim in de rondte, lang 1 voet, een deeltje uit te rekken, moet men noch veel meer kracht gebruiken om een ander van 2 voeten lang twee zulke deeltjes te rekken: en hoe langer het kabel is, hoe veel meerder kracht men noodigh heeft. Waar uit men zich kan voor-stellen hoe veel kracht men van nooden zoude hebben om een kabel van 120 vademen uit te rekken. En wanneer door het geweldt der zee het kabel al gespannen en uitgerekt is, wederhoudt noch het anker door zyn zwaarte, en door het zandt daar het in gezonken is. Het geweldt dat op 't anker werdt gedaan is kortwyligh, en houdt schielyk op, waar door het kabel wederom verslapt, en kryght, om zoo te zeggen, nieuwe kraght tot tegenstandt. Het kabel kryght noch eenige hulp door 't water, dat het zelve bevoghtight. Waar uit dan lichtelyk is te verstaan, waar om de zee-luiden liever twee kabels aan malkanderen woelen, als twee ankers in zee uit werpen, die ieder aan een deezer kabels vast zyn; want boven dien dat het Schip maar aan een kabel teffens trekt, en het tweede dus doende onnut is, als geen tegenstandt biedende, zoo kan men hier noch by doen, dat door een kabel van 200 vademen grondt te werpen is, daar men met een kabel van 100 vadem te kort schiet: ook doet een kabel van 200 vademen veel meer tegenstandt, en heeft wel drie maal zoo veel kracht van nooden om styf uit getrokken te werden, als een kabel van 100 vadem, en noch veel meer om uitgerekt of verbrooken te werden. Hoe dieper men in zee is, hoe beter het Schip voor den aanloop van de zee bewaart zy, en hoe vaster het anker houden zal. De ondervindinge leert, dat, wanneer men op zommige gronden d'anker-armen en handen met smeer bestrykt, de zelvige dan beter houden: de oorzaak hier van schynt te zyn, dat smeer het yzer door zekere zant-gront beter doet zinken, en dat dan by geval onder het zant de handen een vaster gront komen te genaken, die haar het Schip beter doen houden; doch op steek-grondt, klei-grondt, darie-grondt, veen- of steen-gront, heeft dit geen plaats, maar alleen op zulke gronden die boven een strook gul en los zant, en onder vaste aarde hebben. Eer hier af kome te scheiden, kan niet na laten als met een woordt aan te roeren, hoe hedendaaghs zommige van gevoelen zyn, dat de anker-armen of handen niets tot het vast houden van 't Schip doen; waanende dat de zwaarte alleen genoegh zy om des Schips loop, die van geen of weinig kracht is, te doen stuiten: welke meining, myns bedunkens, niet aan te nemen staat, voor en aleer daar van het volle bewys te borde wert gebraght; schoon men zegt, dat d'inwoonders van Ceylon slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ronde steenen gebruiken in stede van gearmde ankers, die hunne Vaar-tuigen even zoo wel vast houden. In andere gewesten van Indien werden houte haspels, welke met steenen verzwaart zyn, gebruikt; die onze ankers, en de Ceilonsche anker-steenen, zonder twyfel, in kracht van houden verre te boven gaan. Ga naar margenoot+Tot den vollen opbouw van ons opgestelde Schip zoude ongevaer noodigh zyn:
Voorts eenige stelling - spykers: bouts met hoofden, spillen en ringen: bouts met draai-ringen: bouts met takken en ringen. Welke alle, hoe, en waar toe te gebruiken, van te wydtluftigen verhaal zoude zyn: den Timmer-meesters is zulks ten vollen bekendt. Hollandtsche spykers, van Zweedts yzer gemaakt, worden voor de beste gekeurt; dien de Luiksche in deught volgen. Doch op dat bekent werde wat gewigt van yzer tot de Scheepen wert gebruikt, volgt hier een korte aantekeninge van het yzer - werk aan eenige Scheepen van gestelde grootte.
By de Franschen, Spaanschen, en Zweeden, werdt veel meer yzer werk tot den bouw der Scheepen gebruikt als hier te Lande, om dat zy weinigh houte nagels bezigen. Zal nu dus de voornaamste Scheeps-leden voor genoeghzaam verklaart houden: die van minder aanzien zyn late achter te beschryven, als daar zyn de zit-bankjes, rigcheltjes, kanne- en glaze-kasjes, leuningen, gestalten van kooijen, gemak, geut-steen, kelders, vuur-wagens, tafels, emmers, balien, kyk-vensters, putzen, kooi-deuren, scheppers, pennen om touwen aan te beleggen, mars-zitters, enz. om dat de gedaante en maat van alle deeze kleinigheden zonder wet, maar na wel-gevallen en keure van den Bouw-meester, gevormt werden. Wel is waar dat dit boven gestelde al te zamen toegepast is op een Pynas- of Spiegel-schip; doch het zelve heeft ook plaats in alle Scheepen, van wat gestalte zy moogen zyn, midts dat men verandert het geene noodigh verandert dient te werden. Doch in allen moet wel acht geslagen werden op het gebruik, waar toe de Scheepen zyn bestelt; het zy de zelve om hout, koorn, of stuk-goederen te voeren, of wel ten oorlogh, werden gemaakt: van welke eenige na den vierkanten, en andere na den ronden komen te hellen. |
|