Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
Veertiende Hooftstuk.
| |
[pagina *50]
| |
LXXVII
| |
[pagina *51]
| |
LXXVIII
| |
[pagina 211]
| |
gehaalt werden. Aan 3, 3 vertoonen zich eenige lichte kanonnen, de kleinste staan naast aan het boort. By 5, 5 zyn gaten, daar touwen door gaan, om de stukken te boort te halen. Aan 6, 6 plaatst men de ankers wederzydts. 7 Is de plaats waar trom en trom pet haar dienst doen, en daar rondtom op het verdekjen stelt men de kryghs-lieden. Aan beide de zyden by 9 zyn de slaven, aan ieder zyde staan hier zeven-en-twintigh banken; doch in 't gemeen heeft men aan de linker zyde maar vyf-en-twintigh banken, en zes-en-twintigh aan de rechter zyde, weinigh min of meer: d'eene bank aan de linker zyde wordt uit gelaten, om een kombuis te zetten. Op ieder bank zitten 5 roeijers, zynde dus te zamen 255 slaven; maar hier beloopen die 270. By overvloedt van slaven zet men wel zes aan een riem, doch zelden; want indien de banken niet langer zyn als gemeen, zoo benaauwt zulks de slaven zeer. Ieder Galey voert twee Slaafgebieders, (by 11 en 12 worden hunne plaatzen vertoont) die, door behulp van zekere fluitjens, en lange bulle-pezen, of stokken, de slaven tot haar plicht vermanen, en bestieren. De mannen die behalven de slaven op de Galey varen, zyn een Kapitein, Priester, (doch Misse, zoo men zeght, geschiedt daar niet, of zelden, om de onheiligheit der geketende) Arts, Schryver, en zomtydts twaalf of dertien vrywilligen, die haar op zee onder de kajuit, hun Puppa genaamt, zeer beknopt moeten behelpen, en by wylen boven de hoofden der slaven slapen, waar by nacht dan kleine stellingskens gemaakt worden: drie Slaaf-stierders: een Raadts-man, dat een wel ervaren piloot is: twintigh boots-gezellen die te roer konnen gaan, zes die de raas klaar houden, en noch twintigh die op anker, touw en zeilen passen: een Timmerman met twee knechts: een Kuiper: twee oude slaven, die los gaan, en betrouwt werden alles van onderen boven te brengen: twee Koks: twee jongens die op de vlaggen letten: een Barbier: en als men ten stryde gaat wort de Galey verzien met vyftigh of zestigh soldaten, ook wel met hondert, als men gist dat het geveght scherp zal afloopen; welke soldaten wederzydts aan boort, tusschen de roeijers in, geplaatst werden, daar zy zich nacht en dagh moeten houden, en is hun (om de engte, en wan-orde te myden) niet toegelaten van daar te gaan, als by noodtwendigheit, en op bevel. De matroozen, en andere, die zich op de Galeye moghten bevinden, moeten zich voor op de neb, en op 't verdek, boven de bussen, behelpen. Hebbe dan zoo vertoont een roeivaerdige Galey. Laat ons nu tot het werk zelf gaan: hier toe beziet de plaat No. 2, alwaar men de grondt-tekening van een Galey, wiens opbouw hier beschryve, magh zien. Van q tot h is zyn lengte over steven, zynde 190 span, of palm: het geene tusschen k en u staat noemt men het doode werk, deeze snavel is lang 22½ span: de Proda, welk ik hooft, of bak, noem, is breedt 9 span: de gang is daar breedt 8 span; by k zal 't 21 span breedt zyn; en by i c, daar de Galey op zyn breedtste is, heeft hy 25 span; by d is hy weer 21½ span breedt; by x, daar de Poppa, ofte Kajuit, zyn aanvang heeft, is hy breedt 13¼ span; a b is slechts breedt 6 span. Deeze deelen gestelt zynde, denkt men om de ribben, die het lichaam van de Galey maken: de wydtste stelt men eerst by c: by d staat de zeste rib, te tellen van de Poppa af, die men op 't Italiaans Stamenale noemt: by e beginnen de buik-stukken, Marera tot Pisa genaamt, gaande tot f toe, waar de vier-en-dertigste rib staat: aan g beginnen de gaffelstukken: aan h komt d'eerste Stamenaalrib, na het Schips hooft, of voorste, toe te tellen: aan k en l komt de zes-en-twintighste rib, daar de buik-stukken tot geheel voor aan strekken: het overige op de snuit wort t'eenemaal met gaffel-stukken gevult. Den overloop der Galeye staat te zien tusschen de letters o n p t: achter is hare breedte 3⅔ palm, de dikte houdt 4 palm; zy moet juist te midden in de Galey leggen: d'eeken-houte planken, daar zy uit gemaakt is, zyn dik ⅓ span: zy is hol, zoo dat de groote mast, by w staande, na achteren toe neder geleght, daar in beslooten kan werden. Van z, tot i dient zyne holte voor een geschut-koker, 't welk men over rollen na vooren uit trekt als het gebruikt zal werden, en gelost zynde wykt het te rug tot aan 2, daar het door vaste planken gestut wert: zware planken heeft men tot een dekzel van deeze overloop, of gang. Zy dient ook tot wandeling voor de gebieders der slaven, en voor de schildt-wachten des nachts, die gade slaan, dat de slaven zich niet los veilen. Men zet ook, wanneer de Galey stil leght, stutten op deezen overloop, om die met kleeden te bedekken. By w is de visscher van de groote mast, die in de buis neder geleght wert, of neder geleght kan werden; hier toe heeft men tien zware houte latten, die opgerecht konnen werden als men de mast wil neder doen, door welkers hulp men de zelve be- | |
[pagina 212]
| |
quaam kan doen dalen: de visser is rondtom wel bezet, op dat de mast niet waggele: p en t zyn plaatzen waar aan de overloops voorste einden vast zyn, waar in ook het verdek ('t werk dat hier boven komt) gevestigt is: aan 6 daalt men in 't voorste hol der Galey. D'overige openingen, die hier vertoont werden, zyn trappen om in de onderste verblyven te dalen: ♂ is een slaap-plaats voor Onder-bevel-hebbers: by ♀ gaat men in de Kapiteins kamer: t is de wapen-kamer: ♌ is de broodt-kamer: by * daalt men tot in het onderste van de Galey, op den bodem, kolsem, ofte kiel: by de tekens ♎ ♒ komt men in de daten daar het zeil-tuigh, ankers en touwen leggen, ook is daar de Barbiers kamer; alle deeze gaten werden 's daaghs met zeer dicht sluitende luiken gedekt. Waar mede dan de Galeys grondt-tekening is vertoont. Treede vervolgens tot de leden in 't byzonder; van welke eerst hier nevens op de plaat een deel voor komt, genoemt met het Italiaansche woort Dragante, 't geen ik, om zyn gelykheit, Hek-balk noemen zal: deeze is lang 14 span, in de midden dik 1 span, en aan de einden ½ span; zy is achter op de steven in de Poppe, of Kajuits achterste deel, vast, en dient achter aan het doode werk tot steunsel. D'onder-voet, wiens gestalte te zien is onder het woort Scosso del albero, is een houte toestel, waar aan, en in, de groote mast gestelt wort, lang 28 span, zyn middel-lyn is 1½ span breedt, en aan beide de einden dik 1 palm; in de Scheeps-bouw noemt men dit deel de Visser. Het gat daar de voet des masts in komt, is lang 2 palm, staat aan of onder w, in 't onderste deel van den overloop, en op den bodem. D'overdeks of bovenste bodems ribben, zyn in getale als de zyd-ribben; zy zyn bochtigh, ryzende in de midden 1¼ span, tot lozing van water: haar lengte is gevoeght na de Galeys breedte, minderende en meerderende. De overloop, of middelgang, werdt daar op geleght: ziet deeze onder 't woort Latta per il piano. Noch heeft de Galey een lidt, by de Livornezen Giogo della poppa benaamt, zonder welk de over water hangende deelen, als 't boort, riem, en wal, niet zouden gevest konnen werden; dit zoude men voorste boorts onderlaag konnen noemen: zyn gedaante ziet hier nevens: des zelfs plaats is dwars scheeps, daar de streep x staat; zyne lengte is 37 palm, zynde uitgeholt na de gestalte der boven-bodems ribben, waar op zy leght. De Drapera is daar in geklonken, 't geen een lidt is dat langs scheeps de over water hangende boorden vastigheit geeft; waar om boorts-balk genoemt moght werden: welke Drapera, daar de Galey op 't breedtste is, een weinig zinkt. Aan n, in d'ondergestelde tekening, komt de onderste boorts-balk in: aan m de tweede, zy is dik ⅔ span. Gelyk achter, zoo heeft de Galey ook voor de weerga van de Giogo del poppe, een lidt, Giogo di proda genaamt, zynde van voorgemelden gebruik: deeze is lang als de voorige, wordt op de linie d gestelt; zy is onder wydt 16 palm, en uitgeholt na de gestalte der nevens leggende boven-bodems ribben: de einden van de twee Draperas rusten hier in. Voor en achter aan de Kajuit, of Poppa, ziet men twee bogen, onder de naam van primo en secundo Garido, dienende tot steunsels der latten die des Kajuits doorluchtigh dak maken, 't geen te zien is op de plaat aan No. 4: de voorste is breedt 15 span, hoogh 13 span, en dik ½ span in 't vierkant; de achterste is breedt 11 span. Aan een van de bovenste latten, achter uit, maakt men in 't gemeen het Wapen van den Heer der Galey. Zegge niets van de openingen die daar zyn, dewyle ieder die maakt na zyn welgevallen. Voor by de Proda, of Galeys hooft, ten einde de Corsia, of Galey-gang, ziet men een portaalken, van gestalte als te zien is onder letter z, wiens posten dienen tot vastigheit van de gang, en de gang zelve tot planting van het geschut, onder in de gang-buis verholen. Het vierkant stuk by a y is op 't Italiaans genaamt Bianco del trincheto; het is onder de Galeys buik vast, en daar in staan d'einden der portaals posten. Des portaals wydte is 2⅚ span, de hooghte, van de voet-tree af, is 5⅚ span, de posten zyn dik ⅔ span. De grootte van elke palm, of span, welke hier wordt gebruikt, na de Italiaansche wyze, ziet op de plaat, nevens een evenredige span-maat, op deeze zelve plaat gepast. Dus zy de langte en breedte der Galey, nevens eenige deelen der zelve, ter neder gestelt. Om zyne bouwing en t'zamenzetting te voltrekken, dient noch gesprooken van des zelfs kiel, voor- en achterstuk, ook van het Schips lyf, mast, enz. 't geen hier vervolgens aanvange te doen. | |
Van de Kiel.De kiel neemt men recht, en gemeenlyk lang 146 span, breedt ⅔ span, en hoog ½ span. Van hoe weiniger stukken de kiel gemaakt wordt, hoe beter. Men zet de zelve in 't bouwen op stokken, maar niet zeer hoogh verheven van d'aarde. | |
[pagina 213]
| |
Van de Achter-steven.De gestalte der achter-steven ziet op de plaat No. A: by d heeft hy een boght, die gestelt wordt als men van a tot d 8 span neemt; daar na, om de wederzydts kring-stukken te bekomen, zoo stelt x t lang 1 span, ook t o, doch t o zy een halve kring; doet ook zoo boven aan u, uit o stelt 21 span recht-hoekig uit, tot aan *, neemt dan de zelve wydte en trekt die uit d, stelt dan des passers voet in de snyding *, en maakt zoo het kring-stuk u e; daar na neemt 33 span, die trekkende uit d en m, daar de snyding is, zet dan de passer aan f, en beschryft d m; de hooghte van a tot x zy 18 span, en van a in m 22 span: van m tot i 4 span, en dit tot een lasch aan de kiel: aan i a is 't roer gehecht, en op 2 steunt het zelve: de steven dient in 't vierkant 1 span breedt te zyn. | |
Van de Voor-steven.De gestalte der voor-steven kan men by de tekening B zien: van a tot c is 21 span, het vallen zy van a tot h hoog 12 span, zyn dikte van h tot b is 1 span; neemt dan 21 span, en zet die recht-hoekigh uit na l: neemt dan de zelve weder, en zet die uit g, de bogt, (welke bekomen wordt als boven in de achter-steven) en daar deeze twee den ander snyden zet daar des passers punt, en maakt b g; daar na neemt 25 span, en zet uw krings punt in g, merkt dan by k, alwaar zy eindight; stelt dan weder de zelve lengte uit c na k, en daar gemerkt hebbende, zoo zet de passer in k, en beschryft g c: van c tot ♀ laat 4 span lang zyn, tot een kiel - lasch dienende. By r gaat een houte bandt van ½ span dik om de gantsche Galey, tot des zelfs stevigheit, welke behoort ⅚ span dik te zyn, en ⅔ span breedt. | |
Van de Galey-ribben.Daar is veel aan gelegen dat men de ribben eener Galey, welke haar lichaam maken, na evenredigheit toestelt, licht en zwaar, breedt en wydt, na de plaats daar zy gestelt werden. Voor al dient het hooft der Galey, la Proda genaamt, breedt en van stevige ribben te zyn, om anker en kartouw te konnen dragen. Ik zal hunne gestalte ophalen, en beginnen van de wydtste, die ghy mooght zien by C: deeze ribben zyn gewoonlyk ieder uit drie stukken gemaakt. De onderste bodem-rib, by de Italianen Marera genaamt, die men onder-rib zoude mogen noemen, komt op de kiel te leggen, en werdt te zamen met de twee ter zyden opgaande stukken by hen Stamenale geheten: om deeze dan in onze gestelde Galey van 190 span te brengen, zoo zet van a tot w 25 span, want zoo wydt zal de Galey op zyn breedtste zyn, van a tot o, en van w tot d, zet 8⅓ span, 't geen de hoogte zy van deeze Stamenale, of groote Galey-rib, uit a en w stelt na de rib-hoeken een recht-hoekige streep van 3 span, vat dan 18 span, en zet des passers punt in b, makende een merk aan u; zet daar na de zelve wydte mede uit r, en daar deeze den anderen snyden zet aldaar de passer, en beschryft b c daar mede: neemt voorts 9½ span, zet de passer op r, en merkt by n, de zelve dan weder by e gestelt, en gezien zynde waar het punt n gesneden wert, zoo beschryft c e. Met het overige stuk op de andere zyde, de weerga van het beschreevene, handelt men op de zelve wyze: van e tot g moet 10 span zyn; de gantsche rib is ⅓ span in 't vierkant. Wanneer men de stukken aan q en p te zamen voeght, zoo lascht en voeght men die met uitstekende einden in elkander. By z. en i gaat een stevige houte Galey-bandt om. De grootste Galey-rib dus gestelt zynde, zullen de volgende, zoo grooter als kleinder, daar licht na gemaakt moogen werden, slechts de gegevene breedte in acht genoomen werdende: de hoogte van alle deeze groote Galey-ribben is overal eenderley. Doch, om deeze zaak een weinig klaarder voor oogen te stellen, ziet op de plaat D, daar c h de rechte onder-bodems rib is, lang 10 span. Alle de ribben deezer Galey zyn 162 in getal, de gaffelstukken daar onder getelt. Hoe verder deeze ribben naar achteren staan, hoe zy smalder dienen te zyn: om zulks na eisch te doen, zoo neemt het zeste deel van de Galeys breedte, of van de streep a b, en laat die zyn o f, waar om men dan een halve kring trekt, gelyk in de plaat aan D is te zien, wiens helft dient gedeelt in 60 gelyke deelen; want zoo veel zyn de ribben na vooren toe, van de grootste af te rekenen: dan haalt men 60 streepen uit die afdeelsels na de middel-lyn toe, en merkt de sneden met punten; zoo veel als men ziet dat deeze punten verengen, zoo veel zal men de ribben na gelang, of proportie, smalder maken. De wydtste rib, waar van gemeldt hebbe, staat 86 span uit het voorste van de kiel: ⅚ span na vooren van de gemelde groote rib af zet men een ribbe, in alles gelyk aan de gestelde, en die noemt men de eerste, na vooren te rekenen; tusschen deeze twee ribben is de Galey op zyn breedtste ('t en is in Galeyen niet als in de groote Scheepen, die, om de bestiering, achter onder smal moeten zyn, want de riemen bestieren de Galey meest). Dus zal | |
[pagina 214]
| |
men bevinden dat de zes-en-twintighste Stamenale, ofte Galey-rib, aan des zelfs bodem maar 8 span breedt zal zyn; 't geen klaar blykt, als men op d'overige toestel wel let, welks bewys d'ondervinding leert. En gelyk wy 26 Galey-ribben, van de grootste af te tellen, na achteren gestelt hebben, alle op de kiel rustende, zonder verheffing, zoo stelt men 't zelve getal, geschikt en geëvenredent als de voorige na achteren, mede na vooren toe; wiens eerste begint ⅚ span van d'aldereerst opgestelde, gelyk gezegt is, alle rustende op des kiels lichaam. Te wederzydts van de zes-en-twintigste Stamenale, ofte grootste rib, zullen d'overige ribben zich van de kiel, door onder gestelde voeten, beginnen te verheffen. Staat te weten, dat deeze overige verhevene ribben, die wederzydts 34 in getal uit maken, op haar hooghste maar een span verheven zyn: de hooghste zyn de naaste aan beide de scheeps-einden. Om dan de overige verheven bodems-ribben na eisch te stellen, deelt men de span in 34 deelen, en laat ieder bodems-rib een deel zakken, tot het laatste deel toe, welke het naaste aan des kiels bodem is. De negen-en-twintighste Marera, ofte verheven bodem-rib, zal maar van 2 span lengte zyn, 't geen klaar blykt als men met de zelve te werk gaat na de wyze, aan de tekening D, over de linie of gezegt, en zoo voorder ieder na zyn rang. Onder hun stelt men blokken, als by E is te zien, na ieder zyn gestalte; deeze vertoont de negen-en-twintighste. Na de verheven bodem-ribben volgen de gaffel-stukken, die de uiterste ribben zyn, uitmakende tot aan het eindt van de Poppa, ofte achter-steven, het getal van 27, wiens gestalte by F ten toon staat, namentlyk het laatste gaffel-stuk, dat de steven besluit, 't geen wydt is 6 span, hoogh 7½ span; men zet die in de tegen- of binnen-steven, en deeze wel op 't hooghste, zoo dat zyne toppen in 't hakkebort gehecht zyn. De tegen- of binnen-steven, schoon zoo zwaar niet is als d'onder-steven, wort met zware bouts aan d'ondersteven geklonken; men deelt de zelve in gelyke deelen, na 't getal der gaffel-stukken, beginnende van n p, in de prent G, alwaar d'eerste gaffel gestelt werdt. De boghten deezer gaffel-ribben maakt men volgens ieders lust en verstandt: zy worden gevult met hout, tot de hooghte van de streep n k, in de prent G, en die van H, alwaar i het eindt is 't geen in de steven steekt, lang 1¾ span: i k is de gedachte vulling. De gaffel-vleugels zullen qualyk 1½ span dik zyn: men moet voor al wel letten dat zy beide van eene gestalte zyn. Om evenwel de rechte breedte deezer gaffel-ribben te bekomen, zoo ziet na de prent by K, alwaar a b de laatste Marera, of verheven Galey-rib is, en 11 het eerste gaffel-stuk, m het laatste; c d is 't hakkebort, of hek-stuk: deeze gantsche streep moet dan in zoo veel deelen gedeelt worden als 't getal der gaffel-stukken is, m x is de lengte daar zy op staan: om nu te weten de wydte boven, als by voorbeeldt van de tiende, zoo ziet maar op het getal 10 aan beide de zyden, de tusschen-lengte is de wydte boven, en dus handelt men met alle. Om de hooghte te bekomen, ziet in de prent G, op de hooge gemerkte streep, en neemt die voor elk na de getallen staan. De voor-stevens gaffel - stukken staan mede vast in de binnen voor-steven, hare hoogte moogt ghy uit de prent by L zien, aan de daar boven gestelde getallen. Maar om de genoemde hooghte wiskonstelyk te weten, zoo beschouw de plaat onder L, en nevens N: o r is de breedte der eerste gaffel, welke staat daar de Marera eindigt u x is zyne hooghte; trekt wederzydts uit ieder punt (welke de merk-tekenen der gegeevene vork - stukken zyn) streepen, evenwydigh of paralel met r x en o x, die t'zaam loopen, welke einden dan, of de plaats daar die t'zamen loopen, de geëischte gaffel-vleugels zyn, hier 15 in getal. En om de breedte boven te hebben, zoo legt voor u de figuur of aftekening N: f g is de breedte van d'eerste gaffel, nevende Marera staande, e i is de lengte van de plaats waar in zy staan; deelt dan de drie-hoek in zoo veel deelen als de gaffel-stukken zullen zyn, en de tusschen-lengte is de wydte van deeze alle boven. Op de Kajuit, of Poppa, na buiten toe, ziet men de kanten opgeboeit met een wandt, na de wyze als in O is te zien: het ciersel staat na buiten toe, en in c c c schildert of snydt men in 't gemeen tusschen de Galeys boorden het een of ander: onder voeght men stutten, Sleutels genaamt, tot vastigheit der zelve, 10 of 12 in getale. Men spalkt de Galey, en de spalken zyn aan de ribben gehecht: deeze werden het bequaamste gestelt daar de Galey tusschen-schotten heeft. | |
Van de Masten.De grootste mast is hoogh 90 span, onder dik 2 span, boven aan zyn top 1⅓ span. De groote ree zal 185 span lang zyn, welke van twee houten over elkander geslagen is, zoo, dat die 25 span over schieten, en wel vast gebonden worden, zynde onder, of aan de uiterste einden, dik 1⅓ palm, | |
[pagina *52]
| |
[pagina *53]
| |
[pagina 215]
| |
en boven ⅚ span. De voor-mast is maar van 54 span, onder dik 1¼ span, boven aande top ⅔ span: zyn ree is op gelyke fatzoen, of gedaante, als de groote ree, van twee over een leggende houten, dik aan de binnen-einden ⅚ span, en aan de buiten-einden 7/12 span, het overslaan der zelve is 17 span, hy is lang 112 span. Turksche Galeyen voeren maar een mast. | |
Een doorgesnede Galey daar hy op het breedtste zy.Deeze werdt afgebeelt in de plaat by P, alwaar de buik mede op zyn dikste is: x vertoont de kiel, c de bodem der ribben, n het kolsem, r f s u is de binnenste even-maat van de Galey-rib, e de boven-bodems rib; en op dat deeze te bestendiger zoude zyn, voeght men langs scheeps te midden door een balk, onder dik ½ span, en breedt ⅔ span, waar tegen de 12 stylen komen, die in het kolsem vast zyn, en het boven-werk helpen dragen. Wederzydts aan de ribben, zoo binnen als buiten, ziet men stevige balk-banden, die de Galey rondt gaan, welke by de Italianen Cordone genoemt worden, zy zyn dik ⅔ span, breedt 5/12 span; de binnenste is vierkantigh, de buitenste rondt. Als dit volbraght is, dan maakt men de Corsia, ofte Galeys overloop: men zet de masten in: ook maakt men de geschutbuis, die langs het gantsche Schip gaat, en waar in men, behalven de bus die voor aan staat, veel goederen bergen kan. Op zommige Galeyen worden tusschen de slaven in lichte schiet-bussen gestelt in buizen en kasjes. Voor op werden ook wel tenten gemaakt, doch zelden. Hier na zet men de knie-stukken aan, die de boven water stekende breedte geven, na de gestalte als in de plaat by P is te zien: aan ieder zyde komen 68 van deeze Latoni, ofte knie-stukken, die evenredigh na het lichaam der Galey verengt en verwydt werden. Wederzydts van de Corsia worden 27 roei-banken gezet, gelyk hier met m aangewezen zyn, welke met het eene eindt in de Corsia vast zyn, en met het ander eindt op de Latone, ofte knie, gestut staan: de banken zyn lang 10 span, breedt ⅔ span, dik ¼ span, en staan 5½ span van den anderen: onder de banken zyn kleine voet-bankjes, om in 't arbeiden de slaven tot steunsels te dienen, waar aan zy ook met hare voeten geketent zyn. k Is een hout dat over de knies langs scheeps tot vastigheit gelegt wort. By t en g zyn dragers, die de ribben en knies helpen steunen. De planken, die 't lichaam der Galey maken, zyn 1 span breedt, en ¼ span dik; doch de binnen-planken konnen dunder genoomen worden. | |
Van eenige byzondere toegevoeghde leden der Galey.Beziet hier toe de plaat Q: de riemen al te zaam zyn 54 in getal, en van goet bouken-hout, lang 48½ span: by f is een hant-vatzel, gelyk ook e e e e hant-vatzels zyn. Wanneer men zes slaven aan een riem stelt, dan bindt men ten einde de vyf hant-vatzels een strik, waar mede de zeste man trekt, met zyn aangezight na de andere slaven toe ziende, of tegen hun over staande. De slaven zyn, of vrywillige, welke haar met gelt tot het roeijen laten koopen, en aan hun knevels onderscheiden werden; of Turken, die een kuif dragen; of schelmen, welke geschoorene hoofden en kinnen hebben; of Mooren, die veeltydts banden om 't hooft dragen. Als 'er veel en lang te roeijen is, verpoozen de slaven elkander in den arbeidt, terwyl die ledigh zyn tusschen en op de banken leggen te slapen. Als men roeit wort'er ieverigh van de Comite opgepast, dat de riemen gelykelyk water slaan, en wie zich verhaast, of vertraaght, in 't lichten van de riemen, wordt met de slagh op de naakte rugh gewaarschouwt, zonder dat 'er iemandt is die na de striemen durft tasten, of klagen over gevoeligheit van de geessel-peezen. By d komt een nagel, waar aan de riem met een touw vast is. Van a tot b is de riem rondt, van b tot c wort zy allengskens platter, en by c geheel plat. De Giogo di proda wordt hier ihede een weinigh grooter verbeeldt als vooren, om het oog te hulp te komen. By q is de gang, of tree. De keepen p p dienen om de boven-bodem te bevatten. By x is een dek, 't geen men in tydt van geveght af neemt, om de rook te lozen van 't geschut der Corsia. o o Is het dak van de Proda, ofte bak, waar onder het kanon staat, 't geen des nachts het verblyf van veel scheepelingen is, als wanneer men de stukken met berderen dekt, daar het volk dan op leght: hier zet men de kryghs-lieden op als het veghtens tydt is. Aan l komt het meer genoemde kanon der Corsia: aan n n zyn touwen, die over schyven gaan, daar men het geschut mede aanhaalt: by i i en k k, komen stukken te staan, de lichtste na buiten toe. g g Is des ankers plaats. Aan h h is des kabels plaats. De galderyen ter zyden dienen tot cieraat. Het ankers gestalte ziet by s hier nevens; maar de ermen, van welke hier maar twee werden vertoont, moeten vier in getal zyn, gelyk ook ieder Galey vier ankers heeft, wegende | |
[pagina 216]
| |
elk 1200 pondt. Het anker wordt over een schyf opgewonden, zonder spil, door de handen der slaven. | |
Van 't Roer.Aan K, op de plaat, ziet d'omschryving en gestalte van een Galey-roer: het is dik ⅓ span, en beslagen als vertoont wert; daar zyn twee haken, waar mede het roer aan 't Schip gehecht is. Aan s ziet de wyze hoe het anker over de kraan hangt, en met een kruk opgetoogen kan werden. Om nu klaarder voor oogen te stellen hoe de kamers, en alle byzondere afdeelingen, in de Galey zich voegen, dient de volgende plaat aan 3. Van r tot s is de kiel, lang 146 span, breedt ⅔ span, hoogh ½ span. By r begint de achter-steven, alwaar die in de kiel gelascht is. Van n tot s is de voor-steven: by s is de voor-steven in de kiel gevoegt. t Hooft-werk van a tot b, is lang 196 span: van b tot o is de spits, neb, of galjoen, lang 22½ span. ♀ Is de ree van de groote mast. By z komt de bezaans mast, en by ♉ zyn ree. By c staat de grootste Galeys-rib, welke ribben 26 in getal zyn, en hunne laatste komt by d. Tusschen e en s worden de 24 verheven bodem-ribben gestelt: de bodem-rib aan f s staat een span hoog verheven van den bodem. Van h tot h staan de gaffel-stukken. By a staat het stuk Dragante, hakke-bort, of hek-stuk, daar de kajuit op steunt. Als de ribben gezet zyn, wegert en beschiet men de Galey van binnen, zoo dat men de ribben niet ziet. Van i tot k, komen de uitstekende groote galey-ribben: en eindelyk van m tot n de gaffel-stukken. De kamer, die hier onder de naam van Scagnieto komt, dient om des Kapiteins, of Hopmans, bagagie, of plunje, te bergen: daar in zyn wederzydts twee vensterkens, en in 't schot y een klein deurtje, om in de Kapiteins kamer te komen; en altemet heeft het ook boven wel een luik in de kajuit. De Kapiteins kamer, die lang is 24 span, heeft wederzydts een vensterken, 1½ span in 't vierkant, staande 6 span uit de achter-wandt: dit is de verblyf-plaats der voornaamste scheepelingen: de leger-plaatzen daar in zyn wederzydts opgespanne touwen. Alle de andere kamers hebben geen vensters, om dat te dicht aan 't water zouden komen. Lagusa is de rust-kamer. Dispensa is de bottelery, en kelder; de natte waaren leggen onder, afgeschooten met een verdek: in deeze komt men door een luik, dat boven open gaat. De Sentina is by en om de mast, waar in men gaat, als onder in 't Schip iets te verstellen valt: de kruit-kamer is daar in, waar om het luik van de Sentina wel dient toe gehouden te werden, voornamentlyk om dat de kombuis, of haert, daar boven niet wydt van daan staat, te weten aan de linker zyde, ten aanzien van de achter-steven. De Biscotti is de twee-bak en broot-kamer. Na vooren zyn geen kamers meer; maar het ruim is gespalkt, stevigheits halven. In de plaat No. 4. ziet men een Galey gantsch opgebouwt, doch zonder zeil en treil, maar zoo als zy op de werven op stapel staan: a betekent het roer: van b tot d is de Poppa, ofte kajuit: c c zyn de vensters in de bagagie-kamer, en o het vensterken in de Kapiteins kamer: e zyn pennen daar de riemen tegen aan komen: g is een lantaerne: h en i zyn schilden, om 't Wapen van de Heer der Galey in te stellen: n is een leuning, waar de slaven haar gewascht dekzel droogen; deeze dient ook om de tent, wanneer men die over de Galey spant, vast te maken, enz. Op de plaat No. 5. ziet een Galey zoo hy te water leght, en by No. 6. een Galey van vooren; aan No. 7 ziet hem van bovenen in 't voort varen, gelyk ik de zelve te Livorne verscheide maal zoo de haven hebbe zien uit roeijen, staande op de hooge sterkten, aan de mondt der zelve. Deeze Galeyen, ja zelf de Galeassen, zyn zoo licht van hout-werk, dat, wanneer alle de slaven over een zyde hellen, de boorden water komen te scheppen. Hier mede zal ik de Galey-bouw besluiten, in meening dat men (des noodt zynde) uit dit schrift alleen, de evenredigheit wel waargenoomen werdende, die zoude konnen opbouwen, en ten gebruike brengen. Ga naar margenoot+Sanutus spreekt in 't breede van de Galey-bouw der Christenen, die het Heilige Landt voormaals gingen bestryden, en zeght, dat de zelve lang geweest zyn 24 schreden en 11 voet, hoogh 7 voet, en op 't wydtste 15 voet, voor wydt 9½ voet. Hy haalt insgelyks het wapen-tuigh op, 't geen in dien krygh gebruikt is geweest, als pyl, boogh, slingers, ook degens, bussen, en eindelyk vuur-ballen, stink-potten, enz. Men gebruikte toen noch veel duikers, om de Scheepen van onderen te quetzen. Zal hier noch in 't korte spreeken van eenige Scheepen, in de Middellandtsche zee gebruikelyk, en eerstelyk van de Raguezanen, en Galeassen, 't geen een slagh van groote Galeyen is, doch voor en achter hoogh, zynde rondtom met geschut verzien: deeze schieten, uit ongemeen zware bussen, zoo groot als elders te lande werden gebruikt, veeltydts steen-kogels; en 't eene stuk haalt het andere in 't afgaan te | |
[pagina *54]
| |
[pagina *55]
| |
[pagina 217]
| |
boort, waar toe men op de zelve veel werktuigen met schyven ziet, 't welk de scheepelingen veel arbeidt bespaart: zy voeren over de duizent, ja vyftien hondert menschen: men vindt daar op alles te koop, ten behoeve van het volk. Deeze voeren drie bezaans zeilen, en de Galeyen maar twee. Zeillerus meldt dat een Galeas den Venetianen over de dertigh duizent Hongarische ducaten komt te kosten. Noch werden by de Italianen gebruikt de Nave Polaca, Sautye, Sabarets, en Canonix: als mede de Tartana, zynde van achteren niet ongelyk aan een Jaght, voerende voor twee bezaans: Barcona, en Caramuzzala, voerende een groot schooverzeil, met een mars-zeil, en blinde. Zy gebruiken ook Galeotta, of klein Zee-vaartuigh, dat voort geroeit wort: Brigantino, zynde noch kleinder, en lang 60 span, op hebbende 10 riemen: Filucca, 't geen een zeer klein open vaar-tuig is, snel in 't voort gaan, op hebbende tot roeijers zes of zeven mannen, en voerende een klein zeiltjen. Noch kleinder slag van Scheepen, by haar gebruikelyk, zyn Fregata, Bisarri, Leuto, Lindo, Barchetta, en Piatta. Dzerma is een vaar-tuigh, tot Cyprus, en op de Egyptische kust gebruikelyk, zynde licht, open, en snel in't zeilen. Mahonen, en Peranen, zyn groote Constantinopolitaansche Barken, voerende een vry hooge mast, die voor en achter gestagt is; voor, aan een uitstekende spriet, enkelt; en achter, te wederzydts scheeps, dubbelt: te boort voeren zy aan elke zyde twee hooft-touwen: achter zyn zy plat, en daar het wydtste, loopende na vooren spits toe: het zeil wert met een raa van onderen opgehyst, en neder gelaten, naar gelang van windt: de zommige zyn open, andere licht verdekt. Van d'overige Middellandtsche Zeescheepen zal niet spreeken, om wydtloopigheit te schouwen. In het Jaar 1571. is een zeer ruchtbare Zee-slagh voorgevallen, tusschen een vereenighde vloot Galeyen der Christenen, en die van den grooten Turk, in welke de Christenen de overhandt behielden. Der Christenen vloot bestondt uit twee hondert en zeven Galeyen, behalven een goet aantal Scheepen, en Fregatten; twintigh duizent soldaten zyn daar op geweest, en noch een groot getal vrywilligen. Der Turken vloot bestondt uit twee hondert Galeyen, benevens zeventigh Fusten en Galeotten. Deeze Zee-slagh geschag met groote en goede schik, of orde, van de zyde der Christenen. De Galeyen waren wederzydts gestrekt, en geplaatst, ordentlyker wyze, gelyk in een veldt-slagh te lande, in benden, en reyen, 't geen wegens stilte bequamelyk kon geschieden. De Turken raakten in wanstal, waar om zy de nederlaag kreegen, en wïerden genoomen hondert en zeventien zoo Galeyen als Galeotten, tachtigh Turksche vaar-tuigen zoo verbrandt als in de grondt geschooten, en 29990 Turken zyn zoo gevangen als om hals geraakt: daar-en-tegen zyn 'er geen meer als 7656 Christenen gebleeven. Deeze vermaarde Zee-slag viel voor niet wydt van Lepanto, en staat by Furtenbagh in 't breede te leezen. Ga naar margenoot+In deeze Landen heeft men, ten tyde van de Spaansche krygh, wanneer men op vlieten, meiren en binne-wateren oorlog voerde, kleine Galeyen gebruikt, (waar van eenige oude afbeeldtzels by my werden bewaart) die geheel open zyn geweest, en voor met een uitstekende punt, die breedt over 't water stak: wederzydts staken riemen te boort, die van een man beheert wierden, welker getal was na de lengte van 't Schip: achter stont een klein rondt tentje, en voor een groote mast, daar zy groote vanen lieten van af waaijen: midden in stonden de krygs-lieden: voor en achter had men lichte veldt-stukjes gezet. Zy bereikten in 't gemeen de langte Ga naar margenoot+van 84 voet: en de langste daar ik van leeze was 180 voet. Deeze Hollandtsche Galeyen wierden met omtrent hondert man Ga naar margenoot+bevolkt: waar van te zien is by Velius, in zyn Beschryvinge der stadt Hoorn. Ga naar margenoot+Het varen op Galeyen sleept veele ongemakken mede, waar om zy verre onder de Scheepen in waerde zyn te stellen. Men heeft daar op weinigh of geen verblyf, om zich te vertreeden, of des nachts onder dak te geraken, veel min in eenige vaste kooijen of op bult-zakken te slapen. Door de veelheit van menschen die zy dragen, gevoelt men daar veeltydts groote stank en benaauwtheit: en om het kleine hol dat zy hebben, kan men weinig voorraat van water en spys mede voeren, 't geen dikmaal groote onheilen veroorzaakt. By de minste harde windt wert de achter-tent der Galey afgenoomen, en de boorden staan dikmaal onder water, beide tot groot ongemak der scheepelingen. | |
Volgen eenige Spreuken der Ouden, over het varen ter zee, den schrik uitbeeldende, die zy, door onkunde, voor het water hebben gehadt.Die op zee sterven, zegt Aristoteles, sterven twee maal; want haar hert is verdronken in begeerlyke eergierigheit, en hun | |
[pagina 218]
| |
lichaam verstikt door het water, 't welk is den tweeden doodt. Zeker Fabatus, Burgermeester van Regio, schoon hy zeventigh jaren oudt wiert, verreisde nimmer na Messana, twee mylen varens buiten zyne plaats, voor reden gevende, dat de Bark, daar men tot de overvaart in scheepen moest, zot was, om dat zy nimmermeer stil is; zoo ook de zeeman, welke nooit by een voorneemen blyft; van gelyken mede het water, dat althans van standt wert verandert; nevens de windt, die nooit stille staat: en om dat men te lande zich van zotten en gekkelyke zaken wacht, is't geen reden, (zeide hy) zyn lyf en leven ter zee aan vier zotten te beveelen. Attalus, een oudt Wys-geer, volgens het getuigenis van Plutarchus, woonde te Sparten, welke stadt door een groote vliet in twee deelen was gescheiden, dien hy nooit was over gevaren, en vervolgens de helft van de plaats nimmer hadde beoogt, daar de vreeze van zich op 't water te begeeven oorzaak van was, voorgeevende dat het water voor de visschen, en het landt voor de menschen was bestemt: en (voegde hy daar by) als ik zien zal dat de visschen op 't landt gaan, dan zal ik my mede op het water begeeven. Alcimenus, Epirotisch Philosooph, of Wys-geer, die den ouderdom van negentigh jaren bereikte, viel een groot erfdeel te beurt, 't geen over de vliet Moratus was gelegen, dat hy nimmer wilde gaan bezigtigen, uit vreeze voor het weinigh water 't welk hy moeste over varen, zeggende, dat het erfdeel vervloekt was 't geen men over water moeste halen. Marcus Porcius Censorinus zeide op zyn sterf-dagh, dat hy de Goden in drie zaken hadde vertoornt: ten eersten, dat hy veele dagen hadde voorby laten slippen, zonder dienst aan 't gemeene best te doen: ten tweeden, dat hy Staats geheimen aan een vrouw ontdekt hadde: ten derden, dat hy te water was gereist om 't geen te landt hadde konnen verrichten. Dit wort ook van Aristoteles bevestight, Welke zeide, dat hem zich maar van drie zaken beroude, die hy in zyn leven hadde bedreeven, waar onder het voornaamste was, dat ooit ter zee hadde gevaren. Cropilus, leerling van Plato, deede al de vensteren van zyn huis stoppen, die op de zee uitzagen, voor reden van zyn doen gevende, dat hy de zee niet wilde zien, om daar door nooit verlokt te werden op de zelve te varen: daar by voegende, dat Plato hadde gezeght, het zee-varen geen werk van een Philosooph, of Wys-geer, te zyn. Livius meldt, dat de Romeinen, zoo gelukkigh zy te lande, zoo ongelukkigh te water zyn geweest: en ten tyde van Camillus dorst men te Romen noch geen Scheeps-vlooten op het water brengen, 't geen duurde tot Scipios leef-tydt toe. De zee, zeiden de Ouden, behoeft niet lichtveerdigh gehandelt te worden; maar men moet hem alleenlyk uit noodt bevaren: en die uit lust het water gaat bezoeren, behoort men, als een dullen, met ketenen te binden. De zee (hadden zy voor een spreek-woordt) bedrieght maar een maal; en die geene welke hy heeft verleit, geeft hy geen tydt om zich over hem te beklagen. De zee is zot van aart; want zy verandert alle vierendeel maans, en maakt geen onderscheit tusschen een Koning en een boer. De zee is quaatwilligh, en doet altydt verkeerde dingen; by stilte bereidt zy zich tot onweer, en by onweer tot stilte. Horatius zeght, Het stoute volk, dat alles durft, loopt in 't verboden quaat. En op een ander plaats, Ga, en beveel u ziel aan een bros stuk houts. Op welken toon Seneca mede meenighwerf is spreekende. Juvenalis zeght:
Den eersten zee-man was wel stout,
Die zich beval aan 't zwakke hout.
Men moet de zee schouwen, zegt Plato, als meesteres van alle quaat. Het is veilighst, zeide Anacharsis, in alzulke Scheepen die op 't droogh staan. En men is te scheep (voeght hy daar by) slechts zoo veel vingeren van de doodt, als het scheeps-boort dik van hout is, twyffelende of men de zee-luiden onder de levende, of onder de dooden moeste tellen. Ga naar margenoot+Niet ellendiger, zeght Laërtius, is 'er voor een wys man, als in zee te zwerven. Ga naar margenoot+Ja Horatius durft zeggen, dat het varen by de zee een onmenschelyke zake zy. Om dat Osiris, 's landts behouder, in een Schip vergaan was, wierden de boots-luiden een geruimen tydt by d'Egyptenaren voor eerloos geschat. In Laconia wiert hun insgelyks een langen tydt het landt ontzeit. By de oude Romers wiert veel voor een spreek-woort gebruikt, Tali vel tali magis nauticus: dat is, Hy is meerder zee-man als die: verstaande daar door, dat dees of geen grover, en onverstandiger was als een ander. Ga naar margenoot+Junius meldt, in zyn Batavia, dat men oulings in deeze Landen nimmer t'zee ging, als naar beslooten boeken, besprooken uitterste wille, en zich met Godt te hebben verzoent: als wanneer men het gevaar meer ontzag als heden; want nu durft men althans zee kiezen, zonder aanzien van tydt of weêr. Van oudts wiert de zee geslooten in de quaatste tyden van het jaar. |
|