Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
Twaalfde Hooftstuk.
| |||||||||||||||
Certer van een gemeene Fluit, lang over steven 130 voet, wydt 26½ voet, hol 13 voet 5 duim.Het verdek hoogh 5 voet 6 duim, 't zy het Schip voor en achter dicht is, dat is, | |||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||
met schans en bak, of niet: het onderste bark-hout breedt 12 duim, dik 5½ duim: de vulling wydt 12 duim: het bark-hout breedt 12 duim: de breede vulling wydt 2 voet 7 duim: het tweede bark-hout breedt 1 voet: de vulling wydt 10 duim: het derde bark-hout breedt 10 duim: de vulling wydt 8 duim: het raa-hout breedt 8 duim. Ga naar margenoot+Fluiten die op verre toghten, als naar Indien, gaan, werden gemeinlyk veel steviger gemaakt, als die na by varen: de yzere puttings aan de rusten worden verdubbelt, om de hooft-touwen te beter te houden. Men laat deeze achter veel springen, en zulks om een ruime Kajuit te konnen hebben. Binnewaarts tegen de billen, dewyle het Schip door dit veel springen zwak wort, werden stevige ribben en banden geleght. Voor onder schiet men het kabel-gat met twee deuren af. Deeze Fluiten stutten, wegens haar engte, boven weinig windt, en zyn goede zee-bouwers. De uitwateringen worden vierkant gemaakt, en dat met kopere sleuven, sterktens halve. De Hut is veeltydts in drien verdeelt; en de plaats daar de man te roer staat, die anderzins open is, met een dekje overhaalt. De kamer onder de Kajuit is in drie of vier deelen verdeelt, tot berging van broodt, Scheeps en Konstapels tuigh; daar onder is een hok, waar in het kruit wert geberght; en achter by het roer gaat een gat neer, dienstig om als'er iets onklaar is zulks omlaeg te redden, en kleinigheden in te bergen. De spil staat zoo na voor de mast, dat even gaan magh; en dient wel gelet, als men de zelve zet, dat hy onder geen balk komt te staan, die hem het keeren en draaijen belemmere. In de hoeken van de stevens is 't alomme met koper beslagen. Deeze Fluiten zyn gemeinlyk voor een weinigh meer opgeboeit als andere, hebbende daar een bakjen, dat met een treede neder treedt. Voor dertigh jaren zagh men de Scheepen, van wat geslacht zy ook waren, die naar Indien voeren, voor boven open, zonder bak: kooijen, of slaap-plaatzen voor 't volk, wierden vast aan wederzydts boort getimmert. De Konstapels kamer ging van het verdek met een trapje neer, en quam op eene hooghte met de koe-brugh, of het onderste verdek, schoon daar geen gemeenschap mede hadde. Op 't midden van deeze koe-brugh sliepen de soldaten; ter zyden wierdt mast- en hout-werk gestouwt, 't geen achter door een poort in gebragt wiert: gelyk men noch heden aan de Noorts-vaarders ziet, die achter door een gat haar hout-last in krygen. De koe-brugh, die zeer weinigh voeten diep was, hadde een open luik-gat, daar de soldaten door in en uit gongen, nevens noch een groot tralie-luik, om adem door te scheppen. Heden ryzen de Scheepen achter meerder als te dier tydt. | |||||||||||||||
Orde of maat van Ooster-vaarders Fluiten.Ga naar margenoot+Als dusdanigen Fluit lang is over steven 100 voet, dan is hy wydt binnen de huit 22 voet, hol 11 voet, en voert 100 last. Als de zelve lang is 115 voet, en wydt 23½ voet, dan magh hy voeren 150 last. Deeze zyn maar van een holte, dek of dak. Als de zelve lang is 125 voet, wydt 24 voet, en hol 12 voet, dan zal hy konnen voeren 200 last. | |||||||||||||||
Noorts-vaarders maat.Op de zelfde wydte en lengte als boven, behoort een Noorts-vaarder 2 voet holder te zyn. De oorzaak van dat men de Ooster-vaarders 2 voet vlakker maakt als de Noorts-vaarders, is, om dat zaadt minder plaats vereischt als masten en deelen, en geen stouwen noodig heeft. De Noorts-vaarders hebben veeltydts boven het braat-spit een dekjen, 8 of 10 voet lang, en zyn zomwylen in de midden op den overloop niet gestreken, open, en met geen deelen beleght, te weten, tusschen de groote en fokke mast, en dat om het stouwen van 't hout te beter te konnen doen. De wydte van deeze Scheepen komt veeltydts op een vyfde deel van de lengte. Op Koopvaardy-scheepen maakt men veeltydts, zoo wel voor als achter, ronde gaten in 't hout voor scheens, om voor loze poorten te dienen. Scheepen op de Walvis-vangst uitgerust, zyn voor aan de boegh verdubbelt, tegen 't ys, en veeltydts voor het braat-spit tegen de steven aan gestreken. De roerpen komt boven de kajuit onder een klein loos verdekjen, of zomtydts tusschen de hut en kajuit door, welke zoldering bekleedt is met beteerde prezenning. De kolder-stok gaat met een bril door het verdek, zoo dat de man te roer voor de hut in d'open lucht staat. Aan Fluiten die geen galjoen hebben werden buitewaarts tegen de steven twillen of knies geslagen. In naauwe Fluiten wint men uit aan het loopende en staande wandt, ook aan ankers, kabels, en aan het getal der noodige bestierders. De Scheepen die ter Koopvaardy uit varen, en dat met weinigh volk, behooren over alle luiken en deuren wel gedekt te | |||||||||||||||
[pagina *41]
| |||||||||||||||
[pagina *42]
| |||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||
zyn met yzere banden, en beugels, om, des noodt, en by overval van vyanden, dicht geslooten te konnen werden; by welk geval men wederstandt biedt, kruis-wys langs het Schip, uit bak en schans, als mede van onderen: waar tegen de bestormers dan gaten in 't verdek hakken, daar zy stink-potten, granaten, en diergelyk oorlogs-tuigh in werpen. De Scheepen die van hier om de Noort en Ooft varen zyn met weinig scheepelingen bemant, maar die om de West varen met veel; waar van hier de vreede, en daar den oorlog oorzaak zy. Op d'eerste schaft men zonder maat, tot genoeging van het volk: op de tweede meer bekrompen naar een taxt. Ga naar margenoot+De Scheepen die om 't Noorden hout, en vaak om 't Oosten koorn haalden, waar over het verschil ontstondt tusschen de Kroon Denemarken, en deezen Staat, aangaande den eik, of maat, die men hen in deeze Landen gaf, waren van gestalte als in de nevenstaande plaat wert vertoont. Voor en achter zyn zy het wydtste, en in de midden het naauwste, daar zy anders het wydtste zyn. De buitenste kromme streepen, die op de plaat dwars over het Schip heen gaan, vertoonen het springen der zelve, en hoe zy wierden uitgezet, om by maat den inhoudt te verkleinen. De binnenste streeken, die overdwars door het Schip zyn gehaalt, vertoonen van wat wydte een Schip, van deezen aart en lengte gebouwt, behoorde te zyn, als het zonder eenigh opzight, en na den eisch wert gemaakt. Het voor en achter uitbreeken deezer Scheepen braght hier in den Schippers profyt aan, datze veel meer goederen stouwden als de maat der zelve hieldt. Doch dit winst vinden is heden te niet gedaan, door een andere wyze van meeten, daar wederzydts Oppermaghten in eens zyn: waarom ook nu het mismaakt bouwen, en geweldigh uitspringen, achter gelaten werdt. Groenlandts-vaarders werden zeer stevigh gebouwt, en men zet de zelve meer hout in de boegh, als aan andere Scheepen. | |||||||||||||||
Wat hout vereischt werdt tot een Fluit-schip, lang 120 voet, wydt 22 voet, hol 11½ voet, ryzende achter op ieder voet lengte 1 duim.Ga naar margenoot+Dit Schip heeft wederzydts vyf Vlaken drie Kim-gangen, zyn zestien gangen, ieder lang 4½ plank, t'zamen 128 planken.
Drie Gangen in 't Huit-dicht, t'zamen 30 planken. Twee Spant-bark-houten, die voor, tot de boegh toe, opgezet zyn, en dan weder zakken, zoo dat schier tegen elkander komen te staan. Een Spant-volling. Aan Yzer-werk tot dusdanigen Schip zoude omtrent voor 300 guldens noodigh zyn, aan spykers 170 guldens, aan nagels 70 guldens, aan pek, teer, en werk, t'zamen 113 guldens, min of meer, na dat de pryzen vallen. De pal aan 't braat-spit staat boven het zelve, en steunt tegen de mast aan: de hoofden daar van komen door den over-loop, en zyn onder tegen de balk aan geslagen. De Fluiten hebben in 't gemeen aan ieder zyde een ballast-poort. De hout-poort achter werdt, door vier oogen, met dwars-houten, en touwen, wel vast toe gemaakt. Boven de bril, daar de roer-pen door gaat, legt een luik. Op deeze Fluiten komt mede achter boven een groot luik, 't geen een ander luik in den overloop onder zich heeft, door welke beide men goederen in 't ruim neder laat. Langs de staggen hangen houte leuvers, waar aan men het stagh-zeil doet. Het vierkant wulf achter moet ietwes achter over hellen, want het schynt anders inwaarts te hellen. Voor veertigh jaren plagt men de Fluiten boven, zoo voor als achter, zeer snal te maken. De uiterlyke vormen en gedaanten van Fluit-scheepen zyn op de plaat, hier neven staande, ten toon gestelt. Ook vertoont zich hier een galjoot van de kleinste slagh, 't welk zyn roer-pen over boort draait. Hier is ook 't afbeeldtzel van een Pynas, van boven in te zien. Als de boegh-spriet op de steven leght, moet de steven niet te hoogh zyn; doch als zy daar bezyden leght, moet hy vry hoogh komen. Het eindt van de boeghspriet steekt door het verdek, of leght in Fluit-scheepen slechts op het zelve, en is met een beugel geslooten. De knies, die tegen over het luik staan, komen met haar langsten arm onder den overloop, of men leght wel kleine balkjes tot aan de luiken toe. | |||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||
Certer van een Advys-jagt, lang over steven 115 voet, wydt 27 voet en 5½ duim, hol 11 voet 5½ duim.De Kiel diep 14 duim, breedt 16½ duim. De sponning dik, wydt en diep, 3 duim, en 5½ duim gestapelt. De voor-steven is hoogh 20 voet, valt 20 voet, en is boven breedt 2 voet 5 duim, onder breedt 3 voet 3 duim, binnen dik 1 voet en ½ duim, voor dik 8 duim. Het kinnebak lang 7 duim, het lasch lang 5 voet, d'einden dik 3 duim; het lasch is met acht bouts geklonken. De lip op de kiel is lang 5 voet, het eindt dik 4 duim. De achter-steven hoogh 19 voet 6 duim, valt 3 voet 3 duim, binnen dik 11½ duim, achter dik 8 duim, boven breedt 17 duim, onder breedt 5 voet 4 duim. De sponning komt van de kant 3 duim, wydt 3 duim, diep 3 duim. De streek lang 5 voet. Het hek is lang 18 voet, dik, breedt, en heeft bogt 17 duim. De rantzoen-houten staan uit de kiel 10 voet, en zyn breedt 18 duim, wat rondtachtigh, de onder-einden verkeert gebogen. De worpen zyn dik 1 voet, breedt 10 duim; de bovenste staan 2 voet van 't hek. Het broek-stuk is dik 6½ duim. De hek-stutten staan 18 voet boven 't hek, en zyn boven wydt 10 voet 5½ duim, dik 8 duim; de onder-einden moeten met de boght van de rantzoen-houten over een komen. Het vlak is wydt 17 voet 7 duim, ryst 8 duim, hol geboeit 3 voet 2 duim, en daar wydt 25 voet 2 duim. De oplangen hangen uit 1 voet 1¾ duim, zyn achter en voor onder water schootigh geboeit: de planken zyn dik 3 duim. De tingel aan de kiel dik 2 duim, en van de kiel 4 duim. De houten op de kiel dik 9 duim, op 't boeisel 7½ duim, op de scheer-gang 6 duim, op de sent 5 duim, zyn achter en voor onder vry zwaar, maar boven lichter. De kim-wager dik 3½ duim: de andere wagers dik 3 duim. De balken dik, breedt, en hebben boght 11½ duim. De balk-wager dik 5½ duim. De stutten komen in op de hals 2 voet. Het lyf-hout dik 4 duim, breedt 20 duim. De wager op 't lyf-hout dik 3 duim. De verdeks balk-wager dik 2½ duim. De verdeks balken dik 8 duim, hebben bogt 9½ duim. De schaer-stokken dik 3 duim. Het onderste bark-hout dik 6 duim, breedt 11 duim; doch de hooger bark-houten zyn kleinder. De knies in 't ruim dik 7½ duim: de nebben aan de balk lang 4½ of 5 voet. De knies op het verdek dik 5½ duim, onder lang 6 voet: de nebben lang 4 voet. Het lyf-hout in de kajuit dik 3 duim. De balk-wager dik 2¼ duim. De balken dik 5½ duim, hebben bogt 7 duim. De knies dik 5 duim, onder lang 4½ voet: de nebben lang 3 voet. De andere wagers dik 1½ duim. De hut-balkjes dik 4 duim, breedt 4½ duim, hebben boght 10 duim. De balk-wager dik 1¾ duim. Het water-bortje is dik 2 duim. De wagers zyn dik 1½ duim. De speenen zyn dik 14 duim, breet 15 duim; de hoofden lang 14 duim, en hol ½ duim; de onder-einden zyn dik en breedt 10 duim: de speenen staan 4 voet boven den overloop. De hoofden van de kruis-beting zyn lang 14 duim. De beting-knies zyn dik 9 duim, aan de speenen breedt 2 voet 6 duim, voor breedt 1 voet. De kluizen zyn wydt 10½ en 9 duim, staan uit den overloop 3 voet. De groote rust is lang 15 voet, dik 4 duim, breedt 11½ duim. De fokke rust is lang 14 voet 5½ duim, dik 4 duim, en breedt 11 duim. De bezaans rust is lang 5½ voet, dik 3½ duim, breedt 7 duim. De hoofden van 't groote luik zyn dik duim, breedt 8 duim; het binne-lystje dik 2½ duim, breet 3 duim; de sponning wydt 1½ duim; de ribben dik 3 duim. De marker is dik 6 duim, breedt 7 duim. De uitlegger is lang 22 voet, aan steven breedt 11½ duim, voor breedt 9 duim. De kam achter breedt 20 duim, voor 6 duim. De regeling achter breedt 6 duim, dik 3 duim, voor breedt 2½ duim, dik 2 duim. Het onderste hakkebort van de galdery is breedt 12 duim, dik 1½ duim; het dek is dik 1½ duim, breedt 12 duim; de wulft-stutten dik 6 duim, breedt 6½ duim: het hooger hakkebort en dek wat minder. De spil boven lang 5 voet 8 duim, dik 18 duim: de gaten zyn wydt 3½ duim, hoog 3¾ duim. De poorten staan 2 voet uit den overloop, en zyn wydt 2 voet 8 duim. Het groote spoor komt 60 voet van achteren, het fokke spoor 15 voet van vooren, het bezaans spoor 20 voet van achteren. De groote visscher valt in 't ruim 2 voet 1 duim. De fokke visscher valt 1½ duim. De bezaans visscher valt 8 duim tusschen 't verdek en d'overloop. Het roer is onder breedt 3 voet 7 duim, voor dik 8 duim, achter dik 6 duim: de bouts dik 1 duim: de nagels dik 1¼ duim. De groote knecht breedt 16 duim, dik 15 duim: de schyven breedt 16 duim, dik 1¾ duim; de buitenste dik 1½ duim. De bossen zyn dik 4 duim; de gaten wydt 2 duim. Scheepen van de nieuwste fabryk zyn onder, zoo voor als achter, scherp, doch boven breedt, en springende, met vlakken die weinigh ryzen, schier plat in den buik, en zulks om niet te diep te gaan op de drooghten. Men maakt nu ook Pynas-scheepen met een verdek, waar achter op een Konstapels kamer is, en daar boven, met een trap | |||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||
of twee op te gaan, een Kajuit, zonder Hut. De kombuis staat in de bak; doch werden ook wel zonder bak gemaakt, met een dichte stuur-plecht, daar een deur in de midden staat. Het scherp leght voor en achter. Op den overloop der Fluiten vindt men, doch zelden, voor en achter de groote mast vaste kooijen, en kombuizen. Booten zyn kleine Fluit-scheepjens, boven plat, met een verdek, die, in stede van een verheven hut, of kajuit, een voor-onder hebben. Hun roer draait over of aan boort. | |||||||||||||||
Certer van een Kat, lang 116 voet, wydt 23 voet, hol 12 voet, zoo als men die aanbesteedt te maken.De kiel diep 14 duim, breedt 15 of 16 duim. De steven zwaar 1 voet, dik te boeijen, met drie losse planken, tot aan het bark-hout toe. De buik - stukken dik 8 duim, om het andere een greene en een eeken. Onder de mast drie of vier eeke en greene zitters, met greene oplangen; uitgezeit de boeg van eeken, tot aan de spant-houten toe. De oplang tot de boei-gang dik 6 duim, boven 5 duim. Het zaat-hout breedt 2½ voet, dik 8 of 9 duim. De vlak-wegers eeken-hout, dik 2½ duim. In de boegen na behooren met eeken-hout voor-zien. De kim-wegers dik 3½ duim, eeken-hout. De zyd-wegers, tusschen de balk-wegers en kim-wegers, van 2 duims greene deelen. De balk-weger dik 4 duim, breedt 2½ voet, eeken-hout. De balken 1 voet vierkant, zoo wel de zyd-balken als die aan 't groote luik, eeken-hout; anders om de andere een greene balk: greene of vuure knies: drie balken met dubbelde knies. Drie banden in 't zogh. Twee banden, met zitters, voor onder den overloop. Acht banden, met het fokke spoor. Twee zitters, met twee standers, by de boegh, op het water-bordt, dik 4 duim, eeken-hout. Tot ieder balk twee bouts. De nebben van de knies geslooten met vier bouts. Buiten in 't water-bordt twee bouts tusschen elke balk. De bark-houten dik 4¾ duim, breedt 1 voet, eeken-hout. Greene vollingen. De overloop van 2 duims greene deelen, het spint wel afgehouwen. De kajuits vloer, met twee of drie parken onder den overloop: de balken wydt van malkander 3 voet: de bouts dik ¾ duims, zoo wel in de nebben als anderzins. Aan de onderste balken ook twee knies, als boven. Voor een kabel-ruim, 't geen zakt na behooren, en als een hang-kamer komt. Voorts kooijen, kombuis, masten, spooren, enz. De bouts moeten alle geklonken zyn. Dubbelde puttings, met schalmen, en schoot-ringen. Aan het zaat-hout in elk hout een bout: en voorders alles wel geslooten. Daar het hout in de Katten zeer gebogen moet zyn, neemt men eiken-hout toe, dewyle het vuuren-hout qualyk buight. In deeze Katten, die men beter Ezels moghte noemen, om hare traagheit, is aan te merken, dat zy meest recht-hoekigh gemaakt werden, om dat het greenen-hout niet zeer buighzaam is. Zy zyn onder meest plat, en worden veel op drooge gronden gebruikt. Van het vlak komt maar een rechte plank, schuins op staande voor de kim-gang, en voorts ryst hy plat, al wyderende na boven toe, tot aan de uitwatering, daar hy weder krimpt. Deeze Kat-scheepen kan men onder het geslacht van Pynassen nochte Fluiten stellen, want zy zyn van een vermengde gestalte, uit Fluiten en Boeijers, gemaakt. De stevens vallen weinigh, en zulks om de ruimen des te grooter te doen zyn. De masten zyn klein en licht. Zy stryken het zeil omlaegh: voeren geen marssen, en weinigh volk. Zyn achter laeg: de kajuit zakt onder den overloop, gelyk als in de Galjoots: hebben geen hut, maar een voor-onder. De kiel, die veeltydts van eiken-hout is, werdt ook wel van greenen-of vuuren-hout gemaakt. Zy gaan niet boven 4 of 5 voet diep. Haar bezaan is van maakzel als op de Binnelandts-vaarders, onder met een roede, en de zeilen zyn meest vierkant. Met graan ofte zout kan men de zelve niet vol laden, zwaartens halve: en dus komt die stoffe licht te verschokken, 't geen by hardt weêr gevaarlyk is. Het verdek werdt dikmaal gestut, stevigheits halve. De roer-pen gaat onder de hut door, en wordt zonder kolder-stok bestuurt. Voor de kajuit worden zomtydts afdakjens gemaakt, tot verblyf voor het volk. Men steekt veeltydts een touw door de helm-stok, waar mede men het roer bestuurt. Zy zyn slechte zee – bouwers, maar laden veel. | |||||||||||||||
Certer van een Boeijer, na de aldernieuwste wyze, zoo als die hebbe doen afmeeten terwyl dat gebouwt wierdt.Deeze was lang over steven 86 voet, wydt 20 voet, en hol op zyn uitwatering 9¼ voet. De kiel 14 duim vierkant. De stevens zyn dik 1 voet. De achter-steven is onder breedt 6 voet; opgezet 7 voet. De voor-steven valt 8 voet; en is opgezet 6 voet. Het vlak is wydt 15 voet, ryst 2 duim. Is op zyn boei-gang wydt 19 voet | |||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||
2 duim. De buik-stukken dik 9 duim, aan de kimmen 8 duim. De zitters dik op de boei-gang ½ voet, De oplangen dik ½ voet, boven 4½ duim. Het kolsem dik 9 duim, achter onder de mast 6 of 7 duim. De kim-wagers dik 4 duim. Is op 't vlak gewagert met 2 duims planken, tot aan de balk-wagers toe. De balk-wagers dik 4 duim. De balken dik 10 of 11 duim. Elke balk heeft twee knies op en neer, en twee langs scheeps, zoo 't valt. De water-borden, of lyf-houten, dik 4 duim. De overloop van 2½ duims deelen. De onderste bark-houten dik ½ voet, breedt 1 voet. Het derde bark-hout dik 4 duim, breedt 10 duim. De vullingen wydt 6 duim: de vulling tusschen het ree-hout en 't bovenste bark-hout breedt 10 duim, dik 5 duim. Het ree-hout breedt 6 of 7 duim: de ree-houten zyn te midden scheeps het wydtste, voor en achter wederzydts ruim 1 voet toe loopende. Het voor-onder lang 10 voet van de binnen-kant der steven, waar in de kooijen en kombuis zyn, gaande het rook-gat voor 't braat-spit uit. Het braat-spit dik 20 duim. Het bezaans mastje, dat zeer klein is, komt achter aan, even voor 't leuning-bortje, te staan: hier achter op wert zomtydts een klein hutje gemaakt, om iets in te bergen, of ook wel voor kooijen dienende. Het kiste-luik groot 4 voet. Het groote luik lang 10 voet, breedt 7 voet. De roef, lang 14 voet, staat op 't verdek, en wordt in twee of drie afschutzels verdeelt; deeze dient tot berging van zeil en treil, touw, enz. en ook voor slaep-plaatzen. De kajuit lang 10 voet, van de binnen-kant der steven af te meeten: des zelfs vloer leght 3½ voet beneden den overloop, en zakt een weinigh na achteren toe. Het wulf is 3 voet boven den overloop, daar men 't met een trapjen neder treedt. De bezaans mast-bank staat in een doft boven de kajuit, is niet zeer zwaar, en wort gemaakt na welgevallen. De groote mast heeft 6 palm in zyn middel-lyn, en is lang naar welgevallen, hy staat in 't gemeen een weinigh voor over. Het roer is boven dik 10 duim, en onder van een dikte met de steven. De roer-pen komt tusschen de doft en kajuits wulft in. De man te roer staat voor de kajuit. Het opzetten van den overloop voor en achter dient om 't over komende zee-water te lozen, en die plaatzen droogh te houden. De steven en kiel werden voor wederzydts met een yzere bandt t'zamen geklonken. De zwaerden, die een weinigh onder 't ree-hout vast gepent zyn, steken 2 voet dieper in 't water als de kiel, en zyn onder breedt naar wel-gevallen van den Bouw-meester. Terwyl de zwaerden dienen om het Schip van afdryven te wederhouden, zoo zyn de grootste het dienfstighste aan de Scheepen, 't en ware al te groot, want dan zouden de zelve moeijelyk te beheeren zyn. Licht gaande Scheepen wenden bezwaarlyk zonder zwaerden; want de zelve doen het Schip in 't water vast staan, en gelyk als op een spil draaijen. Daar weinigh water onder de kiel is draaijen de Scheepen lichtelyk; om dat weinigh water weinigh afdrift kan veroorzaken. Men maakt aan groote Scheepen geen zwaerden, om dat hunne vereischte grootte tegen water en windt niet bestendigh zoude zyn, noch bequamelyk beheert konnen werden. Ga naar margenoot+Over het bouwen van Boeijers, of Galjoots, die van hier na Rouan in Vrankryk varen, werdt veel geredenkavelt: deeze wil zoodanigh, en een ander een andere Certer gevolght hebben, om op het bequaamste de waaren over te voeren: waar in veel overleggingen dienen waargenoomen te zyn; want zy moeten door zee, rivier, en water dat droogh loopt. Ter zee is een lang Schip met een diep gaande kiel nut: op vlieten die ondiep zyn pryst men het platbodemt Vaar-tuigh: op drooghtens loopt het lange Vaar-tuigh noodt van de lendenen te breeken; en in zee het korte van niet te konnen ryzen, en van de golven bedekt te werden. Waar om niet zonder reden is, de zelvige te voorzien met styve lendenen, en kielen die in 't midden zwaar zyn, doch ondiep: waar tegen de zwaerden dienen vergroot, om in zee het afdryven met een ondiepe kiel te beter te beletten; ook moet men het vlak minder doen ryzen als de gewoonte is, om niet om te slaan, of ongeval te lyden, wanneer de Scheepen op droogh zitten. In 't algemein is raadtzaam, geen Boeijers, of Galjoots, al te zwaar en groot te maken, om dat in dien gevalle de gaffel, of het zeil, als het quaat weêr maakt, niet is te beheeren, zwaartens halve, en de mast het Schip zeer doet slingeren, in duiken, en water vangen. Maar het is te raden, in stede van Galjoots, of Boeijers van 70 last, Boots met drie masten te bouwen, welke bequamer te redden, en gemakkelyker te beheeren zyn; ook min af dryven, en meer wegh spoeden, die na alle weêr en windt zeil konnen verminderen en vermeerderen. Tot Rotterdam werden Galjoots gemaakt, die Draai-over-boorden genaamt zyn, welker roer-stok achter de bezaans mast vaart, staande op een leuningsken. De verblyf-plaats gaat met een stulp-luik | |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
voor de mast neder, behalven dat zy een klein hokjen onder 't roer hebben. | |||||||||||||||
Certer van een Galjoot, gelyk die gemeenlyk gemaakt werden, zoo het zelve hebbe doen meeten.Ga naar margenoot+Dit was lang over steven 85 voet, hol 11 voet, wydt 21 voet. De voor-steven dik 1 voet, (de voor-stevens en boegen aan Galjoots zyn in 't gemeen hooger en ronder als op Boeijers) valt 10 voet. De achter-steven dik 1 voet, valt 1 voet. De kiel 14 duim vierkant. Het boeijen van drie pols-planken, tot aan 't bark-hout toe, wel te verstaan zoo boeijen als huidt-dichten. Het vlak wydt 15¼ voet, ryst 2 duim: op zyn boei-gangen wydt 2 voet; de buik-stukken dik 8½ duim: de zitters na gelang op de boei-gang dik ½ voet: de oplangen onder dik ½ voet, en boven 4½ duim. Het kolsem dik 9 duim, breedt 2 voet. De kim-wagers dik 4 duim, breedt 13 of 14 duim. Op 't vlak gewagert met 2 duims planken, tot aan de balk-wagers toe. De balk-wagers dik 4 duim. De balken dik 1 voet, breedt 11, 12 of 13 duim, leggen wydt van den ander 3½ voet. Ieder balk heeft een spant-knie op en neer. Nevens de mast leggen vier balken, twee voor, en twee achter; elke balk heeft vier knies, twee langs scheeps, en twee op en neer. De water-borden, of lyf-houten, dik 4 duim. Dwars over den overloop werden eiken ribben, van 2 duims deelen, gelegt. Het luik lang 7 voet, breedt 6 voet. De twee onderste bark-houten dik 5 duim. De vulling breedt 1 voet. Het bovenste bark-hout breedt 9 duim, dik 3 duim: de vulling daar onder breedt 1 voet: de vulling boven wydt 9 duim. Het ree-hout breedt 6 duim, dik 3 duim; dit sluit het Schips zyden boven. De groote mast wort op een derde van vooren in gezet, gelyk als in Boeijers; ook wert de zelve een weinigh meer achter over gezet als die in Fluiten, en zulks op dat de zeilen aan de gaffels niet te zeer voor over zouden hangen, en het Schip doen duiken. Het bezaans mastje staat effen voor de man te roer, of 2½ voet voor de Kajuit. Voor is 't opgezet 5 voet, achter 8½ voet. Staat te weten, dat men de Scheepen achter meer opzet als voor, om dat zy in 't gemeen achter meer in zinken als voor. Het voor-onder is 11 voet van de steven. De kajuit komt 11½ voet van de achter-steven, en zakt onder den overloop 3½ voet, des zelfs wulft komt daar boven 2½ voet. Het roer komt onder in breedte met de steven over een, doch is boven smalder. De roer-pen leght boven het kajuits wulftje, zoo dat men hem over boort kan duwen; waar van deeze vaar-tuigen de naam van Draai-over-boort hebben bekomen. Zy werden zomtydts achter Fluits-gewyze opgeboeit; wanneer men hen de naam van Booten mede wel plag te geven. Voor is dit vaar-tuig boven op zyn breedtste; en de achterste zyd-planken schieten boven een weinigh over 't Schip: gelyk men mede aan alle Smal- en Wydt-scheepen ziet; en zulks op dat het roer des te beter bedwongen werde, en niet op stuite, ten welken einde over 't zelve een dwars-plank gelegt wert, die mede voor een zit-bank dient. In deeze Landen maakt men zomtydts Scheepkens, die onder de gedaante van Galjoots, en boven van Pynassen hebben, met een half verdek, doch zulks als men met de zelve verre toghten over zee wil doen; zy hebben een braat-spit, en een groot sluit-luik; zyn zonder hut, en hebben een zeer ondiepe Konstapels kamer, welke hangt, waar in kruit- en broodt-kassen zyn. Hier in heeft men, na zyn grootte, goede lyfs-berging. De kombuis en kooijen staan in het voor-onder, als ook in de kajuit nevens het gemak, alwaar een kelder is, en mede een vuur-schouwe staat. Het Galjoot waar mede men voortydts Staats brieven, en reizigers, naar Engelandt over voerde, was niet van de grootste slagh: het voerde zeven man; was stevig, en sterk gebouwt: zyn ruim, behalven de kajuit achter, was in drie vakken verdeilt: het voor-onder, waar in de maats zich ont-hielden, en daar de kombuis stondt, uit-genoomen het eerste kamerken naar achteren, hadt vier dubbelde kooijen, die te midden met ondiepe afschutzels gescheiden waren, zoo dat in ieder bequamelyk twee menschen konden leggen; daar was een schouw, tafel, en veel kassen om plunje in te bergen: de tweede kamer was midden in 't Schip, daar mede kooijen in waren; doch de voorste kamer hadde geen kooijen. De openingen waren zoodanigh gemaakt, dat men daar door althans lucht konde scheppen, zonder dat het over spattende water daar in stoof. Galjoots die tot Advys-jaghten werden gebouwt, en niet om last te dragen, als de voorige, verschillen eenighzins met de zelve in haar vorm: zy zyn smoeg, en boven vry rank; het vlak ryst meer, en zy hebben minder lichaam: de masten zyn zwaarder, en daar hangt meerder zeil aan. De Galjoots die tot de visschery werden gebouwt, zyn insgelyks van andere vorm: zy zyn kleinder, en het hol is, tot berging der visch, in verscheide bakken verdeelt. | |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tot het bouwen van een Galjoot, zoo als het zelve boven in zyn Certer is vertoont, heeft men noodigh 12 goede planken in het vlak, 50 buik-stukken, 12 banden voor en achter, 16 overloops balken, 2 kim-gangen, 100 oplangen, 32 knies, 3 gang huit-dicht, 2 spant-bark-houten, een spant-barkhout, met een breede gang, en raa-hout, 100 op-stutten. Noch voor 130 guldens aan spykers, en 45 guldens aan nagels. Hoekers hebben, in stede van een voor-onder, een verblyf, de pot-huizen te lande niet ongelyk. Zy voeren twee, of ook wel drie, lichte masten. Puyen, of Dogh-booten, voeren een kruis-fok, met een groot zeil, daar een mars-zeil boven staat. Zy zyn boven plat, met een voor-onder, zonder roef of kajuit, loopen voor en achter smal toe, en zyn zeer weinigh opgeboeit. De Rotterdammer Zee-boots zyn veel-tydts op de helft van haar dek wat ryzende, voorts geheel plat, en achter met en tree. Koks zyn de kleinste Schuiten die van onze stranden ter zee op de visschery varen; zy voeren drie man, en blyven zelden een nacht uit. | |||||||||||||||
Van Branders.De bequaamste Scheepen, die men tot Branders gebruiken magh, zyn kloeke Boots, Fluiten, of Pynassen van omtrent 70 of 80 lasten. Zy moeten een gladden overloop hebben, met een doorgaande verdek. Op deezen overloop moet men zoo hier en daar eenige lucht-gaten hakken, van omtrent 1½ voet vierkant, tusschen de balken in, die in het ruim van het Schip uit komen. Dan laat men eenige houte gooten maken van gezaaghde deelen, ook wel van blik, tot de breedte van 1½ duim, en aan de zyde omtrent 1 duim hoogh. Drie van deeze gooten leght men aan wederzyden van de masten langs het Schip heene, zoo wel aan stuur-boort als aan bak - boort, welke altemaal in een dwars-goot moeten te zamen komen, 6 of 7 voet van de stuur-plecht af, daar de man te roer staat. Dan maakt men noch een lange goot, komende schuins neer van de stuur-plecht tot in de dwars-goot op den overloop van het Schip, welke lange goot weder komt te keepen in een dwars-gootje op de stuur-plecht, daar de man te roer staat, en aan een van beide de zyden, daar de gelegentheit zulks best toelaten zal. Van de stuur-plecht moet een ruime valpoort gemaakt worden, daar een wel-beroeide sloep onder leggen kan, op dat de man die aan het roer staat, na dat hy den brandt in de aderen gesteken heeft, terstondt daar in zoude kunnen vallen. Dan vult men de aderen, of gooten, met deeze volgende vuur-stoffen, te weten, een deel buskruit, een half deel salpeter, een vierde deel harpuis, en een vierde deel gemeene solfer, alles wel klein gewreven, en met lyn-zaat-olie aangemaakt, doch niet te vochtigh, op dat de brandt niet te traagh worde; want hoe shelder hoe beter. Daar na overdekt men deeze gooten met gesolfert doek, of met kardoes-papier. Daaren-boven moet men veel dunne gesneeden spaanderen van licht hout hebben, aan boskens gebonden, en in de traan gesteken; die dan daksgewyze tegen malkanderen aan, dwars over de gooten heen, werden gestelt. Over deeze spaanderen zet men wederom menighte van dunne takke-bossen, die wel droogh zyn, mede daksgewyze, over de gooten heen, met de einden tegen malkanderen aan: welke takke-bossen eerst wel bestreken worden met de volgende vuur-stoffen, te weten, gemeene solfer, gestooten en gestmolten, een party salpeter, drie vierde deel grof buskruit, een half deel harpuis en traan, alles wel door een geroert. Dan hangt men noch alderhande brandt-stoffe onder langs het verdek heenen, dat mede aan alle kanten wel verzien is met goede lucht-gaten, en verscheide bossen met wel beteert kabel-garen, en solfer-bossen, hebbende den overloop, de boorden van binnen, mitsgaders het verdek van onderen, wel vet beteert, en met gestooten harpuis en zwavel bestrooit: aldus zal men een zeer vreezelyken en snellen brandt hebben. Men vult deeze Scheepen ook wel met open tonnen, vol van gepekte en geteerde krullen. Als men deeze Branders begeert te gebruiken, dan moet men alle poorten, luiken en lucht-gaten openen; 't geen vaak geschiedt met kamers, die men daar tegen stelt, welke, door een loopendt vuur los gaande, de zelvige alle te gelyk openen. Zy hebben voor onder de boegh-spriet een wakkere dregge, aan een ketting hangende: van gelyken onder de nok van elke ree eene, die met een dunne paerde-lyn langs het Schip heen geleid worden tot de stuur-plecht, by de man te roer; welke lyn hy, zoo haast als het Schip aan boort leit, moet afsnyden, eer dat den brandt daar in gesteken wordt. Men moet wel toezien dat den vyandt van vooren, en niet van ter zyden aangeklampt werdt. Met tien of veertien man worden deeze Brandt-scheepen bevolkt, welke dubbelde soldye winnen, gevaars halven. Met houte stukken, voor de leus, werden deeze Scheepen gewapent, | |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
behalven twee yzere achter uit, om zich te weeren tegen boots en sloepen. Als Alexander Magnus de zee-stadt Tyrus met een zeer groot storm-gebouw, uit het water opgehaalt, daar houte toorens op stonden, wilde aantasten, roeiden de Tyriers met Galeien, vol van pek, zwavel en harst, daar op in, staken 't aan, en vernielden het t'eenemaal. De voor-steven van dit Tyrische Brandt-schip wiert eerst aangesteken, als de geleiders met roei-boots Ga naar margenoot+achter uit vlooden, zoo Curtius meld. Ga naar margenoot+Arrianus noemt dit Brandt-schip Hippagoga, 't geen hy zegt dat met drooge prullen gevult wierdt. Daar stonden twee masten by de voor-steven, die wel breedt omhangen waren met licht ontvonkende stoffe: ieder mast hadde twee raas, daar kopere ketels aan hongen, die insgelyks met brandt-voedtzel wierden gevult. Al het scheeps werk-tuig, nevens andere zwaarte, braghten zy achter in het Schip, op dat de voor-steven konde ryzen, en hoogh op-steken. Met Galeien roeiden zy dit Schip aan het hooft des vyandtlyken werks, als wanneer zy over 't Schip uitgooten al dat den brandt vermeerderen kon. Men wil dat de Sicilianen de vloot van Marcus Cl. Marcellus met Brandt-spiegels bevoghten, daar zy zyne Scheepen mede ontvonkten. In het Jaar 1585. is tot Antwerpen een Spring-schip bereidt, om de Schip-brugge, by den Hertogh van Parma over de Schelde geleght, te vernielen, en zoo de vaart te openen. Hier toe wiert de bodem van dit Schip wel vast met arduin-steen bemetzelt, tot styf 2 voet hoogh: hier op maakte men een houte kasse, lang 20 voet, breedt 4 voet, boven schuins toe gaande, zoo dat het daar maar 2 voet breedt was: 18000 pondt buskruit wierdt daar in gedaan. Op den bodem was een ronde blikke pyp, opgaande na boven toe: langs scheeps, na het midden toe van deeze pyp, quamen noch vier kleinder pypen, alle gevult met fyn laadt-kruit, om door de zelve het vuur te zekerder aan alle kanten in het kruit te steken. Over de kasse lagen eenige pannen, met fyn bus-kruit bedekt: in welke pannen vier-en-twintigh lonten waren gestelt, wel doorweekt zynde met tarpen-tyn-olie. De kasse was rondtom wel dicht bemetzelt met arduin- en zware zerk-steenen. Hier toe wierdt verbruikt de lading van 400 karren vol steenen, behalven alle de mortel, leem en zabel. Boven over dit gemetzelde werk was het noch bezet met zeer drooge takke-bossen: voor en achter stont een goet aantal pek- en teer-tonnen. Onder uit het Schip staken veele lange spaken, om de gronden te myden. Zeven mannen bestierden en staken dit gevaerte aan. De brugh, daar het aangeklampt wiert, scheurde van een; acht hondert menschen wierden gedoodt: het wierp schanssen te lande omver, en bluschte alle lonten door zyn slagh uit. In het Jaar 1673. maakte men hier ter Stede Branders toe van kleine opene Steiger-schuiten, om op de vliet de Veght te gebruiken. Deeze waren overdekt met prezenningen, en voerden mast noch zeil, maar wierden voort geroeit. Voor, achter, en ter zyden, waren haken met kettingen, om in 's vyandts aankoomende Vaar-tuigen te werpen. Zy wierden met dreggen, daar insgelyks kettingen aan waren, wederzydts onder water vast gehecht, om het verby varen der vyandtlyke schuiten te beletten. Wanneer de Franschen, voor Palermo, de Spaansche en Hollandtsche Scheepen door Branders aanstaken, voerden zy de zelve aan met gewapende booten, waar in ieder vyftigh krygs-knechten waren, die achter aan volghden, om de opkomende booten te weeren: een vondt, noch nimmer voor haar, myns wetens, aldus in't werk gestelt. In het Jaar 1677. als den Franschen Admiraal d'Estrée het eilandt Tabago, en een Staatsche vloot Scheepen in des zelfs haven aantaste, heeft hy de Hollandtsche Scheepen van verre aan brandt geschooten, zoo dat zy boven van de masten af, in het wandt, en elders, begonden te branden; 't geen geschiede door fakkels met wasch, pek en teer doorwroght, en door-strengelt van touwen. Drie of vier deezer fakkels waren aan een gebonden, en zoo veel op een stuk geladen dat de tromp daar pas mede gevult wierdt. Deeze, zonder kogel op het kanon gezet, veroorzaakten, vermidts de brandende touwen, die bewascht en bepekt waren, en, zich uitspreidende, aan masten en wandt bleven hangen, en daar by omkrinkelen, een onuitblusschelyk vuur: gelyk de ondervinding heeft geleert. Tot afweeringe van Branders wierdt van oudts goet geacht, de meest uitstekende houten met versche huiden te dekken, het Schip te natten, en met zout te bestrooijen; en voornamentlyk lange spaken, die men uitvoeren kon, om af te doen houden. Doch de beste middel is, dat eenige wakkere mannen zich in boots begeven, die het aankomenden Brandt-schip beklimmen en af stuuren: waar van by ons, in den laatsten Zee-oorlogh, goede proeven zyn gezien. | |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
Om Branders af te keeren is mede een goedt middel, dc toestel te maken van een vyandts Schip aan te klampen, zulks te doen, of zoo te veinzen; want als dan zal den vyandt zyn Brander sparen, om zyn eigen Scheepen geen schade toe te brengen. Men springt ook wel over in des vyandts Schip, en verruilt zoo zyn aange-stoken Schip met een ongeschonden Schip van den vyandt. Tot Brandt - scheepen, die men van nieuws opbouwt, neemt men hout van kleine waerde, licht van stoffe, en graaglyk vuur ontfangende. | |||||||||||||||
Maat van een Buis.De platte vorm van een Buis wort op de plaat hier nevens vertoont. Deeze is, of magh zyn, lang over steven 52 voet, wydt 13 voet 6 duim, hol 8 voet. De voor-steven is hoogh 20 voet, valt 12 voet, is binnen dik 9 duim, voor dik 5½ duim, onder en boven breedt 1 voet 9 duim. De achter-steven is hoogh 21 voet, valt 2½ voet, boven breedt 1 voet, onder 3 voet 6 duim. Het onderste bark-hout is breedt 8 duim; de vulling wydt 5½ duim: het andere bark-hout breedt 7 duim; de vulling daar wydt 5 duim: het derde bark-hout is breedt 5½ duim; de vulling daar boven is wydt in de midden 15 duim, aan de einden wydt 6 duim. Het regelingetje breedt 4 duim. De senten staan in de midden wydt van den anderen 2 voet; hun latten zyn dik 1 duim, breedt 2 duim. De Buizen hebben, achter neer te treden, een roft ofte roef, en voor een voor-onder, daar de kombuis in staat. Een Stuurman is meester op dit Vaar-tuigh, hy bestiert Schip en volk: hem volgt zyn Maat; waar na de Bootsman het gezagh heeft; wien de spil-loopers, kakers, en wandt-aanhaalders gehoorzamen. De spys op deeze Scheepen is niet als broodt, visch, grutten, en zelden vleesch. In 't Jaar 1644. zeght men, voeren uit Hollandt duizent en vier-en-vyftigh Buizen, en in 't Jaar 1683. niet meer als omtrent vier hondert en vyftig, ten hoogsten. Volgt de Egmonder Zee-pink, of Visscher, van welke de Pinken in Zeelandt weinigh verschillende, doch voor en achter beter opgeboeit zyn, en onder niet zoo plat als deeze. | |||||||||||||||
Certer en maat van een Egmonder Zee-pink.Deeze is lang over steven 35 voet, op de mars - bank wydt 12 voet, daar hol 3 voet, noch daar boven 1½ voet; het is daar op de zet-gang wydt 11½ voet: voor opgezet ½ voet, achter 1½ voet. De voor-steven is hoog 6½ voet, valt 6 voet, boven breedt 13 duim, onder breedt 9 duim, binnen dik 4 duim, voor dik 2½ duim. De achter-steven is hoogh 6 voet, valt 3½ voet, is binnen dik 4 duim, achter dik 3 duim, boven breedt 8 duim, onder 2½ voet. De mars leit van de voor-steven 17 voet, is breedt 17 duim, dik 4 duim. De koker is wydt 7 duim. De voor-plecht lang 6 voet, de achter-plecht 8½ voet: het achterste plechtje is lang 3 voet: het luikje is wydt 1¾ voet. Daar zyn vyf middel-schotten, ieder is dik 1 duim. De bodem is wydt 6 voet 4 duim. De inhouten dik en breedt 4 duim: de korven van elkander 13 duim: de wager breedt 12 duim, en dik 2 duim. Twee voet van de voor-plecht is een doft, breedt 1 voet, dik 3 duim; het gaat verby de mast 1 voet. De roei-gaten zyn wydt 10 duim. Het roer is breedt 2½ voet. De zwaert-klampen zyn breedt 5 duim, dik 4 duim, lang 4½ voet. De zwaerden lang 12 voet, breedt 2 voet. De dregh is lang 5 voet. De fokke mast lang 19½ voet. De groote mast is lang 48 voet: de top is lang 2½ voet. De riemen zyn lang 19 voet. Het bezaans mastje is lang 12 voet, en hangt uit 2 voet 7 duim. De roer-haken zyn lang 19 duim. Op de holte van 3 voet hangen de zyden uit 2 voet 7 duim. Daar zyn vyf gangen aan 't hol, en daar boven noch twee gangen. Zyne hoogte, op strandt staande, is een mans lengte. Het heeft wederzydts tien zyd-planken, en tegen ieder boort een klamp, of treetjen, lang 4 voet, om by op te klimmen, en boven om twee randen. Het is voor en achter rondt, en onder plat. Achter by 't stuur staat een gaffel, daar men de mast in legt. De voor-steven, meest rondt zynde, komt even boven de rant van de Schuit. Het voert voor- en achterwaarts een stagh-touw, dat de mast houdt, en wederzydts een hooft-touw, die door de mast gaan. De vis-bakken, in welke het hol verdeelt is, loopen onder t'zamen, en zulks tot waterlozing. Op de verdekjes voor en achter is een uitwatering. By het stuur is een eetens-kasje, daar de roer-pen over gaat. De ree werdt met een kram opgehyst. Zy voeren een klein fokje, en by wylen een bezaantje. Deeze Pinken werden dikmaal hoger opgeboeit, en achter met een kajuitjen gemaakt, daar men met een treedtje of twee in neder treedt; en voor met een voor-onder, daar dan de kombuis in komt: dit geschiedt als men daar mede over zee na Engelandt om Oesters of Bokkings vaart. Den bodem, die plat is, werdt rondtom met een dikke zoom beleght. | |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
Behalven deeze vindt men aan strandt noch andere Zee-vis-schuiten, die veel kleinder zyn, en slechts bezanen voeren. De geslachten van Scheepen worden dikmaal zeer vermengt. Hek-booten zyn Scheepen, onder als een Fluit, en boven als een Pynas gemaakt, 't geen gedaan werdt om veel te konnen laden, boven ruimte tot verblyf te hebben, en van aan-zien te zyn. Over steven werdt een balk geleght, daar men op uit bouwt. Buizen worden ter Koopvaardye uitgerust, en men maakt daar Ree-zeils af. Even-maat deezer Scheepen, die van vermengde gestalte zyn, late achter, om dat uit Pynasen Fluit-maat genoegzaam bevat kan worden. Het byzonder gebruik doet onderscheidelyker wyze Scheepen bouwen. Een Straats-vaarder dient breedt en zwaar te zyn, bequaam om van zich te byten: hier toe gebruikt men, behalven Pynassen, veeltydts Fluiten, boven smal, en met een galjoen voorzien; welke veel cierlyker zyn als die na 't Noorden varen, die zelden galjoenen of galderyen hebben, want de guurheit des luchts aldaar weinigh rinkel-werk of uiterlyk cicraat lydt. Wat-konvojers, en Uit-leggers, zyn Scheepen ten kryge uitgerust: deeze werden gebruikt op droogtens en vlieten; zy zyn achter plat, met een spiegel, en voeren zwaerden, een groote mast met een gaffel, nevens een bezaan. Andere hebben een verdek, met een half verdek daar boven; zyn voor en achter dicht, welker kajuit op het verdek staat. Van oudts wierden hier te Lande Smak-karveels, Boeijers, Tonne-scheepen, Seinen Roei-scheepen, ten oorlogh uitgerust, om op binne-wateren te gebruiken; gelyk in het volgende besluit, hier ter Stede eertydts genoomen, breeder is te zien. | |||||||||||||||
2 Junii, 1551.Ende beroerende't poinct van eenige nieuwe Sein-scheepen te maken, hebben die Burger-meesters voor antwoort gegeven, dat henlieden dunkt, onder correctie van beter gevoelen, ende sprekende in aller behoorlyke reverentie, 't zelve noodeloos te wezen, alzoo de voorsz. Sein-scheepen niet gequalificeert en zyn om buiten 's lants in zee daer mede te trekken, of ook eenige geweldige invasie van den vyanden te resisteren, overmits die zelve Sein - scheepen zeer lang, licht van houte, en laegh by de water opgetimmert zyn, om die bequaemheit van te roeijen, in de welke ook die roeijers zeer bloot zitten, ende geen groot geschut daer op en mogte gebruyken, om den vyanden van verre te beschieten. Dat die voorsz. Scheepen hier voortyts in 't Vriessche ende Geldersche oorlogh gebezigt zyn alleenlyke binnen 's lants, in die Zuyder zee, ende daar omtrent, om in tyde van stilte van winde daer mede eenigh subyt overval ofte roof te doen van Koggescheepen, ende andere dier-gelyke, met koopmans goeden geladen wezende, of ook by nachte aan die kante van den wateren eenige brantstigt te doen, die huyslieden van den bedde te halen, of andere diergelyke verrassinge te plegen. Dat, om te resisteren of te vervolgen den piraten ende andere zeeroovers, die onder den gaten van Texel, Vlielant, der Schelling, ende anderen, by avonture versteken moghten werden, bequamer zouden wezen goede vaste Karveels, die in den quartiere van Waterlant in grooten getale zyn, ende tot allen tyde bevonden mogen werden. Op den welken men ook grof geschut, ende menighte van volk, weerachtigh gebruyken magh, ende die in een korte stont gereet werden mogen. By alle welke Karveels men zoude mogen voegen drie ofte vier Sein-scheepen, om daar after aan te slepen, ende by faulte van wint, ende in groote stilte, voor uyt te mogen roeijen na den kanten van de zee, om na den piraten ofte zeeroovers te doen exploreren: waer na die Karveels, gewaarschouwt zynde, hunnen cours als dan zouden mogen nemen, ende den vyanden vervolgen; gelyk, altyts, van ouden tyde, geduerende den oorloge van Vrieslant ende Gelderlant, in de Zuyder zee, ende binnens lants, gedaan is geweest. Uitheemsche Scheepen in deeze Landen opgemaakt, dat veeltydts geschiedt, of Hollandtsche Scheepen buiten Landts opgemaakt, geeft wanschape maakzels. |
|