Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elfde Hooftstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Benamingen van Scheeps-deelen, die men in het timmeren achter elkander opmaakt, en aan 't Schip voegt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan volgen noch Bouts, Nagels, Spykers, Vensters, Deuren, Banken, Hoepen, Kamers; het pekken, teeren, schilderen, en zoo voorts. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volght de wyze hoe men de voornaamste Scheeps-leden te zamen zet, en vervolgens bouwt, of timmert, aanvangende met de Achter-steven.Als men een Achter-steven maken wil, zoo neemt men een hout van begeerde lengte, dikte, en breedte, dan leght men buiten aan het boven-eindt by a, een rey aan, met een andere rey aan het ondereindt, by f en e; daar na leght men deeze reyen op malkanderen, als by b, daar zy in de winkel moeten zyn; waar na men een keep in de achter-kant maakt by d, dan neemt men een lyn van d, en haalt die op de rey by c, 't geen het vallen van de Steven maakt. Van f tot e is de breedte van het onder-eindt der Steven: van a tot g is de breedte van 't boven-eindt der Steven; gelyk alles te zien is in de figuur C. Om het vallen van de Achter-steven te bekomen, zoo neemt men op elke 6 voet lengte der zelve 1 voet voor 't vallen: als, men maakt en meet van a aan b tot de lengte, en 't vallen van b tot c; dan leght men de achter-kant van a tot c recht, met een rey van a tot b; en om de Steven in de winkel te stellen, zoo houdt men de win- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kel-haak by b, en zet merken, volgens de rey, langs de winkel-haak by f en e. In 't hakken en vormen der byzondere stukken heeft men mallen, of patroonen, waar op men 't hout legt, om 't zelve daar na te fatzoeneren, of schikken; gelyk men scheer-gangen stelt, om 't Schips beloop en zyden, na wil en eisch, geschiktelyk te voegen. Als de Achter-steven is gewinkelt, en de binnen- en buiten-kant na de lyn, en krap in 't loot, zyn gehakt, gelyk van a tot b, en van d tot c, is te zien, dan zet men de zelve met de binnen-kant om hoogh, en slaat op dees binnen-kant een middel-lyn, als van g tot h; daar na meet men aan wederzyden de begeerde dikte van de binnen-kant des Achter-stevens, en houdt het zelve af op de laegte van de sponning, die in de steven komen zal, in 't loot neder, als van d tot c, en ook van e tot f; als dit gedaan is, zet men de achter-kant boven, en maakt daar de scheggen op, als van a tot i te zien is op de plaat by B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gedaante van een Achter-steven, staande op de Kiel, vertoont op de plaat by figuur A.
Als dan nu de Achter-steven met de achter-kant om hoogh staat, zoo maakt men eerst de Scheg k op de steven, en dan het neder komen by l; daar na zet men de andere stukken daar mede onder, als m en n; waar na men het aan de achter-kant recht maakt, en daar dan een middel-lyn op slaat, als van o tot p toe; dan stikt men daar de dikte onder en boven uit, als van g tot k, van i tot h, van f tot d, en van c tot e. De pen maakt men omtrent zoo dik als de achter-kant van de steven, lang een derde van de kiels dikte, en dik een derde van de dikte der steven, als by q is te zien; van c tot aan k is het zoo veel dunder, als de planken van de zandt-streek dik zyn, die daar aan komen moeten, en dit gaat tot aan de binnen-kant by r te niet. Daar na maakt men de scheg vast met bouts en spykers, als te zien is aan de stippelen ... ; by a en b is de binnen-kant, en het moet daar met een weinig bogt komen, als van s tot t te zien is; hoe meerder na onderen, hoe langer de bouts moeten wezen. Het breede deel achter, het vierkant genaamt, is lang 16½ duim, en dik 13 duim; onder dit vierkant is het dik 9 duim. Het binnenste stuk moet noodtwendigh van een hout wezen, gelyk ook de buitenste scheg, doch de binnenste mag wel van twee stukken zyn: ziet dit alles op de plaat by letter D; maar de steven wort by veele Meesters boven een weinigh dikker gemaakt dan hier wert vertoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volght het model van de Hek-balk te zien op de plaat by letter E.a Is de boven-kant, b de achter-kant, e de binnen-kant, f de onder-kant. De Hek-balk werdt achter met een hol gemaakt, en onder met een sponning, waar in de planken van de Spiegel werden vast gemaakt; by d is de sponning, c het hol: en als het zoo gemaakt is, leght men de achter-kant op de binnen-kant van de steven, dicht aan 't boven-eindt, en maakt hem met een zwaluw daar aan vast. Het moet in't water-pas leggen, zoo wel aan de binnen- als boven-kant; hier op komen dan de Rantzoen-houten, wiens einden op de steven afgehouwen zyn: de onderkant moet met de sponning gelyk komen, en de steven blyft geheel zonder klep: ook moet de onder-kant van 't Rantzoen-hout zoo rondt loopen als de sponning. Als men dees Hek-balk zal toestellen, maakt men des zelfs boght, breedte en dikte, na de lengte die hy heeft, namentlyk, op ieder 10 voet lengte, 8 duim tot de boght; en tot de breedte, op elke voet langte 1 duim tot de breedte; doch de dikte een weinigh minder. Aan de figuur S is a de Hek-balk, b de eene zyde van 't Rantzoen-hout; c by de figuur S, en e by de figuur T, zyn de Worpen in de Spiegel; d is het gat, of zwaluw, daar de einden van de Worpen in komen te leggen; deeze Worpen komen met een borst over de steven; en de Hek-balk komt met een zwaluw aan het eindt van de steven vast: men maakt de zelve, als ook de Worpen, met twee bouts in de steven vast: aan de einden, of zwaluws, klinkt men het met spykers, tot dat men de Hek-stutten daar over heen heeft vast gemaakt. Als de Spiegel gereezen of opgereght is, dan slaat men bouts, en ook eenige nagels midden door de Hek-stutten, en spykers aan het onderste eindt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het Rantzoen-hout, te zien by letter F.Als men een Rantzoen-hout maken wil, zoo werdt eerst een winkel-haak gemaakt, als van a en e tot c en d, dan zet men een passer met de eene voet by e, en meet de lengte van de helft van 't Hek, als van e tot b, dan trekt men de kring tot c, en laat tusschen f en g een weinigh houts, of plaatze, binnen de kring, by h insgelyks, maar een weinigh meer, het eene omde rondte, en het andere om de gebogenheit te bekomen; van c tot d, by de onderpunt, volght de breedte, als mede van a tot b; en dit is deGa naar margenoot+ even-reden van de binnen-kant van het Rantzoen-hout. (Doch men maakt gemeenlyk mallen, na welke de Rantzoen - houten gehakt worden.) Daar na leght men 't Rantzoen-hout met het eene eindt op de steven, als met c en d, en met het andere eindt, als a en b, op het eindt van de hek-balk, en maakt de einden vast met verlooren lippen, zoo wel aan de steven als aan de hek-balk, derwyze als op de plaat, by figuur G, te zien is; alwaar a een Rantzoen-houts lip is op het hek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Model van een Worp in de Spiegel, omgekeert leggende, te zien by letter H op de plaat hier nevens.De zwaluw by a b c is de gemaakte borst over steven. Als men de Worpen zal inlaten, hangt men een lootje over de zelve, en beziet hoe veel het Worp uit het loor hangt, dan neemt men de helft der dikte van 't Rantzoen-hout aan de binnen-kant, en laat het buitewaarts te niet gaan; daar na neemt men de helft van de Worp af, en aan 't eindt neemt men zoo veel af als men de Worp in 't Rantzoen-hout aan de binnen-kant afneemt,'t welk dan zoo de zwaluw komt te maken; doch aan de binnenkant van 't Rantzoen-hout moet men het gat van de zwaluw een half duim naauwer maken als buiten aan. De Worpen dienen even gelyk te zyn; ook moeten de zelve zoo diep uitgeholt wezen als het gat van de zwaluw, 't geen dan het oor der Worp maakt, als by b te zien is. De Worpen worden niet vast gemaakt voor dat de steven om hoogh is. Vier gaten werden in de Hek-balk geboort, om bouts in te slaan, twee in de Worpen, dertien of veertien in 't Broek-stuk, acht door de Rantzoen-houten, vyf of zes in de Steven, om de onder - einden van de Rantzoen - houten t'zaam te houden: tien of twaalf nagels slaat men in de Rantzoen - houten: de sponning in de Steven laat men onder te niet loopen: de bouts van de Worpen komen op een duim of twee door de Steven. Derwyze als by letter I op de plaat te zien is werdt de Worp ingeloot, en met kryt aangeweezen: het hout van f tot g werdt wegh genoomen, of afgehouwen, als mede dat van e tot d. De tusschen-stant van h tot g maakt de ooren, en het tusschen komen van de zwaluw in 't Rantzoen-hout: 't geen op de figuur K, by k, aangeweezen wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Model van de Spiegel, aan de binnenkant te zien op de plaat by letter L.De benamingen hier van zyn als volght: a is de Hek-balk, b de Worpen, c de Achter-steven, d het Broek-stuk, f de Rantzoen-houten, g de keep van de Hek-stut, h de wydte der boven-einden van de Hek-stutten, en ook de Hek-stutten zelve. Het Broek-stuk houdt de Rantzoen-houten aan malkanderen. Onder tegen de Rantzoen-houten aan komt een Klos. Het Broek-stuk is aan elke zyde van de Steven met vier bouts vast, en behalven die slaat men noch eenige midden door recht in de Steven. Alle de leden van de Spiegel, zoo Hek-stutten, Worpen, Broek-stukken, en zoo voorts, werden om laegh klaar gemaakt, dan opgehyst, en ingevoeght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men de Achter-steven om hoogh doet ryzen.Als men de Achter-steven wil doen ryzen, neemt men een mast, omtrent eens zoo lang als de Steven, en naait een blok aan 't boven-eindt, ook een aan de Steven, dat in 't evenwight van de zelve moet vast gemaakt worden, als de Hek-stutten daar af, en de Worpen uit genoomen zyn. Men maakt ook aan het boven-eindt zes of zeven hooft-touwen, daar men de stut mede recht en vast houdt: onder staat de stut op een plank, met klampen omspoort, en daar is een yzere ketting onder om, daar het loopers blok aan vast is, waar aan men met de kaap-stander moet winden. Als de Steven staat, leght men de Worpen in, daar dan de Hek-stutten over en op vast gemaakt werden: om deeze boven te hyssen neemt men een katte-blok, en scheert het boven aan 't eindt van de stut; daar na slaat men bouts in de Worpen, als ook in de Hek-stutten, en maakt dus de Steven vast, onder aan 't binnen-eindt met groote spykers, en achter met steven-schooren, welke onder op de planken staan, die in d'aarde en boven aan de steven vast gemaakt zyn. De planken moeten dwars over de Spiegel geleght worden, sterktens halve; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelyk alles klaarlyk is te zien op de neven-staande plaat, onder letter M, alwaar a het Katte-blok is, b een Jein-blok, d is een enkeldt blok, e is de stut, f de plaat, g een stut, of paal, daar de hooft-touwen aan zyn, h zyn de hooft-touwen, i is de hel. Op de plaat, by letter N, ziet men hoe de Achter-steven met het Broek-stuk, enz. opgaat, alwaar a het Jein-blok is, dat met een strop aan de Steven is genaait; boven de strop steekt een bout door de Steven, om dat in 't oprechten de strop niet zal opschieten: b is de Strop: c is het geschooren Jein. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het maken der Kiel.Op de plaat, by P P, mag men zien aan a en b de sponning van de Kiel, en hoe de planken daar in gezet werden. By Q Q, op de plaat, aan c en d, ziet men hoe de lasschen der Kiel gehouwen werden. Als men de Kiel zal maken, zoo neemt men tot des zelfs dikte een vierde van de dikte der Steven, en de breedte zy de helft breeder als de Steven: aan de einden zy de zelve na de dikte van de Steven ietwes toe gelynt. Men maakt de sponning op een vierde van de dikte der Steven, van de boven-kant der Kiel af te meeten, en ook omtrent zoo diep, en wydt: aan 't achter-eindt moet de zelve recht neer gehouwen werden; en als men de lasschen vast gemaakt heeft, zoo boort men van onderen in de sponning een schei-nagel, op dat het water daar niet door speele. Als het lasch vast gemaakt is, stapelt men de Kiel achter en voor op de helft van de dikte der Steven aan de binnen-kant, en laat die in de midden zoo veel laeger blyven; dan slaat men op elk stapel-blok een klampje tegen de Kiel aan, om dat men die niet zoude verhalen als men in het boeijen is: daar na maakt men het Kinnebak aan't voor-eindt van de Kiel, en slaat een middel-krab op de zelve, om altydt het midden daar uit te konnen meeten: vier of vyf bouts werden door de knie geslagen, die tegen de Steven en op de Kiel staat. Alle naten hier om laeg vult meri wel aan met mos, tegen 't inwateren. Men moet wel letten dat men de Kiel een weinigh langer aanleght als zyne maat vereischt, om het Kinnebak en Hieling daar aan te konnen maken. By letter O, op de plaat, is a de Middel-krab, b de Sponning, c het Klampje tegen de Kiel, d een Paal daar het Stapel-blok mede vast gemaakt is, e het Stapel-blok, f de Hielingen, g het Kinnebak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men een Voor-sleven maakt.Op de plaat, by letter P, is a het lasch, b is het lasch dat op de kiel komt, c het kinne-bak, d het boutje, geklonken met het plaatje, d'andere puntjes zyn bouts, nagels, en spykers, waar mede men het t'zamen aan 't lasch vast maakt. Als men de Voor-steven maken zal, zoo neemt men de twee stukken en legt die in de winkel op elkander, na begeerde hoogte, en vallen van de Steven; dan maakt men het lasch, 't geen onder en boven afgetekent moet zyn. Dwars over de einden van de lasschen maakt men het op een vierde van de geheele dikte; dan lynt men het kinnebak nevens de onderste lip, die op de kiel komt. Als het lasch afgehouwen en gevoeght is, moet men 't met mos aanleggen eer men 't vast maakt; dan werdt het aan 't boven-eindt gespykert, en voorts met vier bouts en plaatjes aan 't eene eindt geklonken, en met nagels vast gemaakt. Hier na maakt men de voor-kant twee vyfde deelen dunder als de binnen-kant; dan maakt men de binnen-kant toe, en daar na de buiten-kant: en als men dit maken wil, legt men de stukken eerst op elkander; om dan te weten of het recht is, zet men op elken eindt, ook in de midden, een rey op zyn kant, en ziet wederzydts onder de reyen na alle de drie einden der zelve, zoo dan 't een of 't ander ongeschikt is, helpt men zulks op 't oogh, en krabt de lasschen af. Om vorder dees Voor-steven te maken, zoo leght men de stukken op malkander, als gezeght is, en ziet of daar na begeerte bogt in is, zoo ja, dan leght men een stok van a tot b, 't geen de hoogte van de Steven is, gelyk te zien is op de plaat by letter Q, en een andere stok van c tot b, dat het vallen van de Steven is; daar na neemt men een winkel-haak en houdt die aan de binnen-kant van de stokken by b, en als het daar in de winkel is, tekent men by c en e het kinnebak in de winkel, als van d tot c, dat de lip op de kiel is, en als het getekent is van d tot c, en van c tot e, zoo blyft dat het vallen van de Steven. De bouts in de lasschen van de Steven werden van boven en van onderen in geslagen. Wanneer men de Steven van een Lastdrager toestelt, magh men die wel 2 voet hooger maken als het vallen, of ook wel 3 en 4 voet, mede wel wat krommer als in 't gemeen. Hoe minder een Steven valt, hoe de kiel langer moet wezen: hoe langer kiel, hoe grooter vlak: hoe grooter vlak, hoe 't Schip meerder draaght. Aan Fregatten vallen de Stevens veel, en men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt de zelve boven wel wat krom en luy van boght. Hier na maakt men een gedeelte van de Sponning in de Steven, gelyk by f op de plaat is te zien; en als de Steven op de kiel vast gemaakt is, zoo neemt men een rey en buight die op 't eindt van de sponning aan de kiel met een bogt na begeerte; dan tekent men de boven-kant na de rey, neemende een passer met kryt daar in: ook tekent men uit de rey de wydte van de sponning; dan houwt men de sponning op, en maakt de lip en 't kinnebak wel vast. Voor boven op de Steven wert dikmaal een lasch gezet. Als het Spant staat, dan vangt men aan de Kiel-gang te boeijen, en voorts de rest van 't Vlak, met de Kimmen. Als men de Kiel-gang maakt, bytelt men hier en daar een gat in de plank, en neemt een passer, meetende of het binnen en buiten even wydt is; daar na tekent men met de passer by de kiel langs op de plank wat daar af moet, neemt dan de plank af, en lynt met een lyn op de binnen-kant eerst wat daar af moet, na 't uitwyzen der doorgehouwen gaten; als het dan afgehouwen is, kant men de plank om, en lynt daar, alwaar men niet heeft konnen tekenen met de passer, houwt het aan de eerst gehouwen kant te niet, boorende alle 7 duim een gat, 1 duim van de kant, en houwt het buiten en aan de binnen-kant te niet; dan leght men mosch, dat met teer aangeleit is, op de afgehouwene kant, brengt de plank aan, en maakt hem wel vast aan de kiel; daar na lynt men de buiten-kant van de plank na begeerte, of hakt het af, en stelt daar weder een andere tegen aan. Hier na neemt men een krab-hout, daar men de ongelyke plaatzen, onder en boven, mede gelyk tekent, en na dat men de zelve heeft afgenoomen, afgehouwen, en wederom aan gezet, en het wel voegt, zoo neemt men klampen, waar door men de planken doet aan een blyven, leggende die binnen en buiten omtrent 3 of 4 voet van elkander: dit gedaan zynde, slaat men ook hier en daar op de kiel en kiel-gang een klamp, die over de kiel komt, en zoo wel op de kiel als op de kiel-gang sluit, en dus maakt men die op de kiel vast. De Voor-steven moet boven vry diep zyn, om dat men daar inwaarts tegen aan bouwt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men d'eerste planken aan brengt, vertoont op de plaat by letter R.a Is het Stapel-blok, b de Kiel, c de Kiel-gang, d de Plank aan de Kiel-gang, e de Boei-tang, waar mede men het boeisel vat, dwingt en buigt, f het Oor-hout, g de Wiggen daar men mede tangt, h de Hel, i de Hevel, k het Hevel-touw, l de Boei-klamp, m de Klamp op de Kiel en Kiel-gang. Op zommige plaatzen voeght men, zoo haast de steven en kiel zyn gemaakt, de naaste planken daar aan, die 't Scheeps lichaam maken; doch elders laat men onder aan beide de zyden des kiels opening, en vult die op 't laatst, als het Schip afloopen zal, 't geen geschiedt op dat men in het bouwen alles wat onnut is, als spaanders, krullen, enz. daar door van zelfs te beter loze. Als de kiel en stevens gezet zyn, dan spant men een snoer langs scheeps, om des zelven midden te konnen weeten, en wederzydts evenveel houts te brengen. Als de kimmen geboeit zyn, leght men de Tingel by de kiel; men leght de zelve in 't gemeen wat verder van de kiel, als de kiel boven de kiel-gang komt, dit noemt men het Lok-gat, of Waterlozing, 't geen aan l, op de plaat by V, is te zien, alwaar k de Kiel-gang vertoont, c de Kiel, i de Klampen daar de Kiel tusschen leit, h het Stapel-blok onder de Kiel, a het Spantbuik-stuk. De planken aan het boeisel, en vorder boven aan de zyden van het Schip, die gebogen moeten zyn, werden met dommekrachten aangezet, na datze wel gebrandt zyn. Als het Vlak geboeit is, houwt men het na de wel gelynde even-maat af, maakt het met een water-pas op verscheide plaatzen water-pas, en zet daar paaltjes onder, op dat het onveranderlyk blyve; dan tekent men met de bytel alle de gepaste plaatzen aan, op dat men die by gelegentheit kan vinden, als by de Stut d, op de plaat aan letter V, is te zien. Wanneer het Vlak water-pas gemaakt is, dan maakt men het Kim-spant op de hals te zamen van een Buik-stuk en een Zitter; men boort door elk eindt van het Buik-stuk twee bouts, die door de Zitters komen, om het daar vast en onveranderlyk te houden, als by b, op de zelve plaat, is te zien. Dan maakt men een stuk van een deel vast aan 't buik-stuk, komende met d'eene kant onder op de middel-krab van de kiel, waar van de kant in 't loot staat, om daar uit te meeten de even-gelyke wydigheit der zitters op de holte van 't boeisel, als aan e, op de zelve plaat, staat verbeeldt. Daar na maakt men een Zwieping, dwars over, aan de boven-einden van de zitter vast, als f, mede op de zelve plaat, vertoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier na brengt aaen daar houw-vasten aan, om, de kimmen geboeit werdende, de zitter niet te verhalen met het aanbrengen der planken, als g, op dezelve plaat, vertoont. De gestalte op de plaat by letter W, welke boven aan staat, vertoont hoe men de verdeeling op het papier maakt eer de Scheepen angelegt werden: a en d is het verdek, uit e en h werden de bogten getrokken, g is de snyding aan de kimmen, f en l is het hoogste van 't vlak, y de kiel, en k de plaats daar 't kolsem en de buikstukken komen over te leggen, gelyk de print alles uitwyst. Doch om zeker te gaan met het vallen van de oplangen, en buigen der kimmen, op papier, of tot model, en afbeeldtzel, te maken, zoo maakt men een linie op de holte, en verdeelt de wydte in vier deelen, zettende de voet van de passer op een derde der vier deelen, en trekkende een kring wat laeger als twee derde van de holte, als blykt by g, op de holte van de kimmen; en als 't vlak wydt is, en ryst, drie vyfde deelen, als blykt by f, zoo zet men d'eene voet van de passer op f, en schrabt een schrabbe by h, en een andere op g; daar na schrabt men weder by h, en zet de voet van de passer op dat middel-punt, trekkende de bogt van de kimmen, gelyk men ziet van g tot f gedaan te zyn. Van f tot l, en van y tot k, is het ryzen van 't vlak. Na dat het vlak en de kimmen zyn geboeit, zet men de Spant-oplangen op de tekens van het water-pas, leggende een plank op het boeisel der kimmen, en buiten dwars-deelen, om op te staan; als by r, op de plaat by letter X, is vertoont. Hier na spykert men een klamp aan de buiten-kant van de Oplangen, daar mede hy op het boeisel staat, als by e op de genoemde plaat is te zien. Dan haalt men een lyn van de voor-steven af tot de achter-steven toe, op de middel-krab, en haalt de zelve neer met een ander lyntje, makende het vast op de middel-krab van de kiel, als by b en g; dan meet men van daar de evenwydigheit van de oplangen, als by f; daar na hangt men een lyn met een loot, vast gemaakt aan een spyker, op de geheele holte van 't ruim, als van f tot h, latende die over 't boeisel hangen, om daar uit het overhangen van beide de over een staande oplangen even gelyk te laten uit hangen, als van d tot e werdt getoont. Daar na maakt men aan elke spant-hout een juk vast, als by p, nevens twee standers daar onder, op dat het de stelling, en 't geen men daar op moet zetten, wanneer men het Schip buiten om zal optimmeren, dies te beter drage, als by n en q is te zien, nevens een Zwieping by o. Op de plaat by letter X is m een Kimstut, l een Vlak-stut, k het kiels Stapelblok, t en u zyn Klampen daar de kiel in leit, a de Kiel, i de Kiel-gang, f het Lok-gat, b het Buik-stuk, c de Oplang. Als men wederzydts de wydte der Oplangen heeft gemeeten, dan maakt men een lyn vast aan de Scheer-lyn by g, en haalt het neder op de middel-krab van de kiel, daar men het vast maakt, en dan de wydte meet aan de oplangen en scheerlyn by g. Als de Spant-houten zyn gezet, brengt men de Scheer-gang om, op de hooghte van de uitwatering, en maakt voort de andere Buik-stukken, Zitters en Stekers, zet ook de Oplangen; daar na slecht men de kimmen, en wagert de zelve, als aan b, op de plaat by letter Z, is te zien: m is de Kim-wager. Als de kimmen gewagert zyn, dan neemt men een plank en steekt die tusschen de oplangen, met de/kant op het boeisel komende, als by g te zien is, met twee stukken van hevels daar onder, op dat de planken, als men de balken zal leggen, niet zouden breken, als by h; en men legt over 't gantsche Schip planken, 6 of 7 voet van elkander, als by g en h, tot een stelling, om daar op de balk-wager aan te brengen, en daar na de balken te leggen. Als men de Balk-wager zal aan brengen, zoo moet eerst op de hoogte, daar men van meening is de balk-wager te leggen, geslecht worden, dan maakt men de balkwager met een plat lasch vast met spykers; ook maakt men noch twee dunne wagers daar onder aan, eer men de balken leght, als by k is te zien: i is de Balk-wager. Als de balk-wager vast gemaakt is, dan leght men de balken met zwaluws in de balk-wager, als by a te zien is: l is de Balk. Als de balken leggen maakt men de onderste stelling op de zelve, en men zet de Spant-stutten, als aan n, op de plaat by letter X, wert vertoont. In de figuur, of afbeeldtzel, by Z, is c het Buik-stuk, ook werdt de Zitter daar bezyden met de letter c vertoont, f is het Vlak, e de Kiel-gang, d de Kiel. Als de balken leggen dan gaat men voort met tusschen de kim-wager, en onder de balk-wager, te wageren en slechten, als by a, in de plaat by de letteren AA, aan de man, staande op de stelling, wert vertoont. Dan maakt men de knies aan de Last-balken, als by b is te zien. Daar na leght men het Kolsem, als by e, en zet de Stutten, als by g; men leght de Lyf-hou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, als by c, en de Schaer-stokken, als by d staat te zien. Hier na leght men de Verdek-balken, als by f, aan de zelfde figuur, tot een proeve, wort vertoont: men leght de zelve eerst met de einden op de klampen, en in 't midden op stutten, makende dan de balk-wager daar van onderen in, als by h, zonder zwaluws; dan wagert men voort tot op de wager van 't lyf-hout, en zet de knies aan de balken: i is een Stelling, daar men op staat om te slechten, als men het onder de balk-wager zal wageren. By k, aan de zelfde figuur, ziet men de binnen-kant van de Voor-steven; maar de einden van de planken, of wagers, moeten daar aan elkander komen. Als daar dan de bandt over het eindt van 't Lyf-hout gemaakt is, zoo maakt men over de einden van de wagers, onder 't Fokke spoor, tegen de bandt aan, een hout, genaamt het Slemp-hout, 't geen op zulk eene wyze is gemaakt, als aan l, op de plaat by BB, wert vertoont. De Schaer-stokken moeten met borsten over de balken ingelaten zyn, op de helft van de dikte der schaer-stokken, en 1 duim van de balk af, zoo wel aan de zyde als boven. In de figuur CC is a de bovenkant van de borst, en b de onder-kant. De Stutten gezet zynde, dan spykert men de Zwiepingen, dwars over en ook aan de binnen-kant, met het eene eindt op de balk vast, en het ander aan de stutten; dan brengt men deeze Zwiepingen daar om, na men de loop van 't Schips boven bark- en raa-houten meent te maken, met de regeling daar boven; dan zet men voort alle de stutten, leght het lyf-hout tegen de zelve, en laat de helft (te weten van het lyf-houty of de helft van 't lyf-houts dikte) in de balk: dan zet men de schaer-stokken, en timmert voort buiten om. Daar na slecht men de oplangen en stutten, op de hoogte van daar men het eerste bark-hout meent aan te brengen; hier toe gebruikt men hevels, touwen, en wiggen, om achter de hevels te wiggen, en het bark-hout voor breken te bewaren. Men boort tusschen de oplangen schot-bouts gaten, om de hevels in te steken: de schotbouts sluit men van binnen met spylen, ringen en slot-houten; doch men maakt het stoot-hout met spykers aan de steven vast. Als het aangebraght is, laat men het eerst koudt werden, en besterven, dan neemt men de lap af, en men laat de helft van de hevels vast, om te zien of het wel gevoeght is, zoo ja, dan maakt men het voort vast. Aan de figuur DD, vertoont a het Lyf-hout, en b de Balk, die derwyze is gemaakt als boven, met een borst van een half duim in het lyf-hout gebeitelt. Ondertusschen maakt men het Kolsem, met een las, als aan a, op de plaat by EE, stukswyze, en daar het gevoeght is, wert vertoont. Men slaat door elk of om 't ander Buik-stuk een bout met een Italiaans hooft, tot door het Kolsem, en op 1½ duim na door de Kiel. Als het Schip daar na op zyde leit, slaat men einden van nagels, die Dofjes genaamt worden, in de bout-gaten; deeze moeten vast en wel dicht geklonken wezen, op dat daar by langs geen water in het Schip kome. Op de plaat by FF werdt aan a het Huidt-dicht vertoont, aan b de Steven-schooren, en aan c de Kim-waterpasstutten. Op de plaat, by GG, werdt aan a het Vlak vertoont, zoo als het Schip op zyde legt, alwaar b het Huit-dicht is. In eenige gewesten werden de buitenste planken aan een Schip boven, en in andere beneden eerst aan gezet. Als men boven buiten om gedaan heeft, maakt men de stelling laeger, om het huitdicht dicht te maken, en zet die een weinigh beneden de boven-kant van het boeisel; waar na men dan de zelve voorder legt onder de bark-houten, om datelyk dicht te maken, en als het dicht gemaakt is, wert het voort af genagelt, gespykert, en gebout. Als 't geslecht is, moet men het kalfaten tot aan de kimmen toe; doch de kimmen moeten een weinigh te vooren af geslecht, af genagelt, en gekalfaat zyn. Dan laat men 't Schip op zyde vallen, om onder het vlak te nagelen, slechten, en af te kalfaten; en men meet het vlak in zoo veel deelen af als 'er volk in 't werk is, of geeft een taxt, elk na hy kloek is, om dat het al te zamen gelykelyk zal gedaan wezen, en het Schip te min krenke. Als dit gedaan is zet men het Schip recht, en laat het voort op d'andere zyde vallen, doende als vooren onder 't vlak. Dan zet men het Schip weder recht, en vangt het aan wederzyden met vang-bedden, op dat het niet om valle, maar vast blyve staan. Hier na maakt men het voor klaar, om af te laten loopen; als wanneer men ook de bedden maakt onder de kiel, mitsgaders de slag-bedden aan de zyden. De wiggen werden onder van de kiel gedreven door 't rammen, of stooten met zware balken, die haar naam dragen, om dat eertydts voor aan de zelve, in plaats van knoppen, Rams - hoofden stonden. Onder werdt het gesmeert, om gladt te zyn. Als de Scheepen haperen in 't af loopen, wieght men de zelve, 't geen geschiedt met hen wederzydts op stutten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over en weder te laten vallen; doch dit kan de Scheepen krenken, waar om niet als by noodt gedaan wert: ook spant men touwen voor aan 't Schip, waar by men trekt; als 't niet voort wil, stelt men achter tegen de steven wederzydts dommekrachten, om het zelve voor vallen te wederhouden. Als alle de ruige blokken onder wegh geramt zyn, slaat men de stutten voor en ook ter zyden, die het Schip houden, wegh, en dus glydt het in 't water. Op de plaat HH komt een ontwerp te vooren van een Schip dat op stapel staat, gereedt om af te loopen. De plaat II vertoont het model, of afbeeldtzel, van een afloopendt Schip, en hoe verre de Scheepen opgetimmert moeten wezen, eer men de zelve by ons van landt in 't water glyden doet. Op veele plaatzen in Europa werden de Scheepen aan landt geheel opgemaakt eer men die te water zet, 't geen hun, myns bedunkens, krenkt. Vet gesmeerde planken worden wederzydts aan het Schip gezet, daar het in 't afloopen over glydt, die het ook wederhouden voor het omslaan. De mannen, die men aan een zeel ziet halen, trekken by een touw, 't geen achter vast is, aan wederzyden, en helpen zoo de vaert, als 't Schip niet voort wil; want anders is dit niet noodig. Met de stok, en het touw, by k, dat aan wederzyden komt, wieght men 't Schip, dat is, men schudt het heen en weer, op dat het los werde, en te water glye; doch zulks geschiedt mede niet, 't en zy het Schip traagh in't afloopen is: ll zyn wiggen, en beddingen, die onder het Schip geslagen zyn, om het zelve te lichten, en de slagh van het wiegen te ontfangen. Eer de Scheepen af loopen slaat men een bak tegen het boort aan, maakt gaten in de huidt, en vult het Schip met water, om openingen of reten waar te nemen, en te stoppen. De bedden, en het overige hout, daar het Schip zal over loopen, moeten nat gemaakt werden, op dat het niet in brandt rake als 't Schip af loopt. Als een Schip op de werf gereedt staat om af te loopen, en de stutten wegh genoomen zyn, moet men het zoo haaft als 't mogelyk is te water laten gaan; want zonder steunsel en alleen op de kiel lang staande, zoude het Schip krenken: of zoo men toeven wil, zal men ten minsten eenige stutten buiten tegen 't Schip zetten. Zoo het water kort is waar in het Schip staat af te loopen, maakt men touwen voor aan de steven, om het zelve in 't af loopen daar mede om te halen, op dat het tegen de over-wal niet kome te stuiten. Wanneer een Schip af loopt viert men een touw achter uit, om het zelve te bestieren, en te wederhouden, dat het niet te verre loopt. Als de Scheepen tot Sardam over den dyk zullen werden gehaalt, werdt de dyk, die wederzydts schuins op gaat, wel styf geplaveit, en vet gesmeert: in de steven werden twee touwen op onderscheidene plaatzen vast gemaakt, en ook twee in de kiel; dan werden de Scheepen, door verscheidene wind-werk-tuigen, of spillen, welke vast gezet worden, zynde aan ieder spil twee bloks, en in elken blok drie schyven, van twintigh of dertigh man gewonden. Zoo men vreest dat het te rugh mogt loopen, gordt men het Schip van achteren met touwen, die van mannen vast gehouden werden. Van binnen werden de Scheepen gestut en gespalkt, van 't zaathout af tegen de knies aan, zoo dat men ter naauwer noodt een bal door de zelve zoude konnen werpen. Men moet goede acht geven dat de touwen, die om de yzere pennen leggen, welke door de kiel of steven steken, wel dicht tegen de kiel of steven aan komen, op dat de zelve te gelyk trekken; want zonder dat zoude men ongemak van quetzen eeniger Scheeps-leden te wachten hebben. By zeer droogh weêr is 't niet dienstigh Scheepen over deezen dyk te winden, om dat die dan te stevigh en te styf is; doch by zulk een geval dient d'Overtoom eenige dagen van te vooren wel vet gesmeert te zyn. Het is best dat de Scheepen van binnen dwars, en niet recht op, werden gespalkt. Het overwinden dient langzaam te geschieden, en men moet in 't begin niet schielyk met opwinden zyn; maar als het Schip op 't hoogste is, en aan 't dalen komt, hoe gezwinder dan gewonden werdt hoe beter, om dat het zelve, dus staande, zeer licht een zware krak kan krygen. De zoldering, daar het Schip over loopt, moet wel geschraapt en gladt zyn. Op dat het Schip te eerder op den drempel van de dyk zette, wert het van mannen, die daar over dwars in loopen, heen en weder gehobbelt. De gedenk-schriften melden, dat men eertydts by Venetien Scheepen over landt haalde, zes duizent passen verre, tot in het meir Benacus, daar drie maanden tydt toe gespilt wiert. Deeze zaak staat in 't breedeGa naar margenoot+verhaalt by Justinianus, in zyn boek van de daden der Venetianen, en by Cauriolo,Ga naar margenoot+in zyn boek, Historie Bresciane genaamt. De werk-meester en vinder van dit over landt voeren der Scheepen is geweest zekeren Sorbolus, een Griek, uit Candie geboortigh. Met dubbele en twee dubbele jokken ossen wierden deeze Vaar-tuigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vliet op, tot aan het dorp Mauro, getoogen. De zaak is te meer verwonderens waerdigh, om dat op de wegh, daar deeze Scheepen over wierden getrokken, een bergh van ongemeene hoogte en ongelykheit lagh; welke ongelykheit vereffent wierdt: gelyk noch heden tekenen daar van te zien zyn. Als de Scheepen op des berghs toppen stonden, liet de Meester, met zware zeelen en touwen, de zelve langzaam van de steilte na beneden dalen, die zonder de grootste voorzightigheit overhoop gevallen zouden hebben. Aan de haven Torbole zette hy de Scheepen in 't meir, alwaar de zelve, van de moeijelyke wegh ontreddert, verstelt wierden. Het getal deezer Scheepen was, volgens den eersten Schryver, twee Galeyen, vier Fregats, en vyf-en-twintigh lichte Vaar-tuigen; doch de tweede Schryver zegt dat'er vyf Galeyen waren. De reden, waar om dit geschagh, ziet by hun in 't breede. De zaak viel voor omtrent den Jare 1575. Lyzander van Macedonien wist mede zyn Vloot, des noodt, op rollen te zetten, en over landt in een ander haven te voeren. Alexander de Groote besloot, volgens het verhaal van Strabo, het gewest van Arabie te bemaghtigen; ten dien einde hadde hy allerley krygsbehoeften, en ook havenen, doen vervaerdigen: hy deede ook Vaartuigen, ten deele in Fenicie, en ten deele op het eilandt Cyprus, bouwen, van welke zommige gesloopt, en zomige met nagels t'zamen gelascht waren; deeze wierden te lande, eene streek van zeven stadien, na de stadt Thapsacum, op den Euphrates gelegen, gevoert, en daar na, langs de zelve stroom, na Babylon afgebraght. Hy hadde ook eenige Scheepen, van cypresboomen hout, in Babylon doen bouwen. Julius Caesar deede Scheepen bouwen, welkers kielen van licht hout gemaakt waren, en het overige van gevlochte boomtakken,Ga naar margenoot+met leder overdekt: deeze deed hy op karren zetten, en twee-en-twintigh duizent schreden verre over landt voeren. Ga naar margenoot+Cleopatra was van zin, na de nederlaagh van Antonius, een geheele Scheeps-vloot uit Egypten tot in het Roode meir over landt te voeren, om met hare schatten de Romeinen te ontvlughten, en zich elders neer te zetten; dat zy ook zoude in 't werk gestelt hebben, 't en ware d'Arabiers de zelve op 't landt niet hadden verbrandt. Trajanus ruste een vloot Scheepen toe, om zyne overwinningen te vervolgen, en deed de Scheepen die hy in Mesopotamie, in de stadt Nisibis, hadde doen maken, op wagenen laden, en bragtze over landt tot aan den Euphrat, daar hy over wilde. Om Scheepen over binnenlandtsche drooghten te voeren, daar toe heeft zekeren C. Meyer niet onhebbelyk een werktuigh verzonnen, der wyze als een groote bak, platbodemt, en verdeilt in drie vakken, in welkers midden hy het Schip, 't welk over de gronden te voeren zoude zyn, in wilde stellen. De vakken, of bakken, te wederzyden, laat hy vol water loopen, en zoo het geheele gevaerte, 't geen drie maal zoo breedt als een Schip is, zinken; waar na het water uit gepompt wert, zoo dat het Schip gelykelyk met het werktuigh ryst, en zoo over de ondiepte magh gesleept werden. Als het Schip in de middelste bak staat, die dan achter toe geslooten werdt, moet het zelve met stutten wel vast gezet werden, op dat niet kome om te slaan, of te krenken. Dit gevaerte zoude mede konnen gebruikt werden om Scheepen te kielen, en onder schoon te maken. In stede van water zouden de bakken op zyde met kogels, of andere zwaarte, konnen gevult werden, en gelicht. Deeze werk-tuigen hebbe in 't klein bequaam gevonden; maar twyfele of in 't groot niet eenigh ongemak den goeden uitslag zoude verhinderen, als den zwaren arbeidt van 't uit pompen, en lichten, of de onhebbelykheit van 't werk-tuigh, dat misschien te groot zoude zyn om bestiert te konnen werden: ook zoude zyn eigen zwaarte het zelve vry veel doen zinken, want tot zulk een wydt en breedt werktuigh zyn zware knies en balken noodigh. Tot het voeren van Scheepen over droogten, zoude een bequaam middel zyn kist-bakken wederzydts scheeps te maken, zoo lang omtrent als het Schip zelve, en hoog 8 of 10 voet, die geheel onder 't waters opper-vlak moesten gezonken werden, door ingelaten water, dat men dan weder kan uit pompen, welke de Scheepen, daar zy aan gehecht worden, merkelyk zullen doen ryzen, zonder krenking der zelve. Voor en achter moesten deeze bakken met zware boomen aan elkandere werden geslooten, op dat zy niet komen te kenteren, wanneer ledigh gepompt wierden, 't geen in bakken die los tegen de scheeps billen of boegh aan gevoegt werden dikmaal komt te gebeuren. Als een Schip tusschen deeze twee bakken in gestelt is, zal 't niet noodigh wezen de zelve elders te hechten, wanneer zy voor de boegh en achter met zware balken te zamen geslooten zyn, als alleen de kiel op touwen te laten rusten, die dwars onder door gaan, en aan de bakken vast zyn: of wel zonder dit zoude men het gewenschte ooghmerk mogen bereiken. Deeze bak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, zynde niet zoo hoogh als het opgegeven werk-tuig, zouden mede bequamelyker konnen dicht gehouden worden. Met vier of meer windt- en water-dichte vet-ledere zakken, zoude men, na allen schyn, Scheepen op droogten eenige voeten konnen doen ryzen. Men moest de zelve ledigh te wederzydts scheeps onder water brengen, doch een weinigh van de kiel af, om, aan de grondt stootende, niet verhindert te werden. Aan de boven-einden, die met het waters opper-vlak gelyk moesten komen, diende men een slang in te schroeven, om daar door uit de poorten de windt in te blazen; het welke vervolgens het Schip merkelyk zoude doen ryzen. De zakken moesten wederzydts van het Schip met touwen onder door de kiel aan malkanderen vast zyn. Hoe veel het Schip zoude ryzen, na gelang der grootte van het zelve, en die der zakken, als zy vol windt gedreeven zouden zyn, is licht te berekenen. Men zoude mede de zakken buiten water vol windt konnen blazen, en zoo aan den scheepe hechten. Als een Schip gelukkig en zonder ramp te water is geloopen, dan schenkt men in 't gemein iets aan d'arbeiders, om vrolyk te zyn; waar toe zy voormaals in deeze Landen van ieder hondert guldens, die het Schips hol quamen te kosten, een plagten te genieten. By K K, op de zelfde plaat, werdt een Schip vertoont dat eerst afgeloopen is, daar de stelling aan gemaakt wert, zoo als het klaar leit voor de werf: a is het juk, d het juks stander, c de stelling daar men achter op in gaat, b de mast daar de stelling op gemaakt is, e is de wal, daar het ondereindt van de stelling op leit. Aan de jukken wert in d'onder-kant een keep gemaakt, daar de stander met het eindt komt in te staan. De stander is aan het onder-eindt, dat tegen het Schip aan komt, wat schuins af gehakt. By M M is een juk te zien, met d'onderkant boven leggende, en de keep daar in: a is 't gat van dat juk, en b 't eindt aan het Schip: het wert aan't Schip vast gemaakt op het bark-hout, of daar 't best dient. Op de plaat, by N N, is a een juk, onder tegen aan te zien, c is het eindt van 't juk, dat op 't bark-hout leit, b de stander onder't juk, het eene eindt is aan het Schip vast, en 't ander staat onder in 't gat van 't juk, doch evenwel gespykert. Als een juk lang is, gelyk de zelve voor en achter zyn, dan maakt men daar twee standers aan. Daar na legt men de planken op de jukken; en als de stelling gemaakt is, maakt men de klossen boven de poorten, en de drumpels aan de onderkant van de zelve; waar na men de bovenste bark-houten en de vullingen maakt, als ook het raa-hout, hals-mast en vertuiningen: en van binnen het boven lyf-hout, schaer-stokken en ribben. Dan strykt men den overloop, kajuit, en ook de galdery; men maakt de spil, de knechten, beting-balken, kruis-houten, karviel-houten, en regelingen. Daar na zet men de masten in, en ook de boegh-spriet. Op de plaat by O O is a de klos, die men met een zwaluw aan de onder-kant maakt, zoo datze boven te niet gaat; b is de drumpel, mede gemaakt met een zwaluw in de stut; c zyn stutten: hier maakt men de opslag van de poort aan; in de klos komen de duimen der poort-hengzels, en die werden van binnen geslooten. Na het ryzen en dalen des verdeks en overloops stelt men de poorten. De plaat R R vertoont hoe de Scheepen op zyde werden gehaalt: a is de vyzel, b het hooft van de vyzel, c een hant-spaak, d de pan daar de vyzel in staat; dees pan en vyzel moeten wel met zeep gesmeert worden. Als men 't Schip, op zyde leggende, wederom recht op wil zetten, zoo neemt men vier of vyf vyzels, zettende die met de onder-einden op een plaat, waar in een hol gemaakt is, daar de vyzel met zyn onder-eindt in staat, als by a, en men maakt dat de jukken op de hoofden der vyzels komen te leggen, als aan b, op de plaat by S S, is te zien: b is 't hooft van de vyzel, c het juk, en d de stander. Achter tegen het bark-hout aan zet men een spondt boven over de vyzel, om dat hy te kort is, en onder maakt men hem met een barkoen vast aan de andere vyzel, op dat het in 't winden niet omdraaije; men windt eerst met twee handt-spaken. Als het Schip wat is gereezen, zoo moet men de pannen, daar de vyzels in staan, wat dichter aan brengen, anders zoude men daar mede verlegen wezen. Terwyl het Schip door de vyzels op zyde gewonden werdt, moet men wel toezien dat het aan de zyde, waar heen het omvalt, wel gestut werdt; doch men kan alles verrichten zonder dit omver halen. Veele zyn van gevoelen dat het over zyde halen op landt de Scheepen krenkt, waarom zy zulks na laten, en het zelve doen als het Schip te water leght, waar op alle deelen dragen konnen. Ga naar margenoot+Wanneer men in 't water een Schip op zyde wil hebben, om te kielhalen, schoon te maken, of iets anders te herstellen, dan stouwdt en stut men de masten met zware | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boomen tegen boort aan; daar na werdt het Schip, uit een neven leggendt vaar-tuigh, by de mast om gewonden, hebbende een zwaar touw, de Houder genaamt, aan het laeger boort van dat vaar-tuigh, waar op men windt, vast gemaakt, om het zelve in even-wight te houden, en voor omvallen te behoeden. De houder werdt ook wel aan de opper-zyde gehecht, en vast gemaakt aan iets dat buiten is. Het Schip steunt ook wel alleen op de mast van de bok, door touwen vast gehouden zynde. Op ebbendt en vloeijendt water werden de geladene Scheepen slechts aan 't drooge gezet, ter plaatze daar zachte grondt is, als dan haalt men de stukken over een zyde, zoo dat dus zacht kenteren, of op zyde in de slyk vallen, en dan doet men zyn werk. Om daar na de laege zyde te zuiveren, zoo verwaght men een ander ty, rukkende de zwaarte over de andere zyde, dus ryst het Schip van zelf, en men doet als vooren. Opde plaat, by T T, werdt het Schip van binnen in 't verkorten vertoont, zoo als men in het ruim op den bodem staat, en na vooren ziet, alwaar a het kolzem verbeeldt, b de kiel, c de kiel-gang, d het wageren, en de oplangen, f de buik-stukken, g de zitters, h de knies die den overloop dragen, i de eerste overloops- of verdeks-balken, k de bark-houten, en l de balk-wagers. U U is een gezight, binnen scheeps te zien, als men op het verdek, of eerste zoldering, staat, en na vooren ziet: alwaar a de vloer, b de schaer-stokken aanwyzen, c het lyf-hout, d de stutten, e de knies, f een weinigh van de poorten die ter zyden staan, en g de overloops balken, of balken van de tweede zoldering. De derde gestalte op de zelfde plaat, by W W, vertoont hoe het Schip voor oogen komt, wanneer men in het ruim op den bodem staat, en naar achteren ziet, alwaar a weder het kolsem is, b een zogstuk, c buik-stukken, d banden en twillen, enz. Aan de vierde figuur, by X X, ziet men op den overloop na achteren toe, het schot van de Konstapels kamer wegh genoomen zynde: a zyn hier poorten ter zyden aan, b twee poorten die achter uit schieten, c banden die naar omlaegh gaan, d zyn twee boven-banden, e de overloops knies, f het lyf-hout op 't verdek, of ondersten overloop. Dus is dan het Schip, by gedachten gebouwt, zoo verre voltooit, dat het te water is gebragt. De gestalte van het overige binnen- en kleine buiten-werk kan zeer licht verstaan werden, als haar benamingen, en mate, bekent zyn; welke alle boven evenredelyk heb verklaart, benevens de aanwyzinge van ieders plaatze, en gebruik, in het Schip zelve: waar om hier, dies aangaande, zwyge, van weinigh belang schattende wat rang in het maken der zelve waargenoomen werdt. Na dat het Schip af geloopen is, brengt men daar de masten in,'t geen in kleine Scheepen door middel van een kraangeschiedt (als vooren is gezeght), waar mede de masten opgehezen worden; doch aan groote Scheepen, die onder de kraan niet konnen gebraght werden, zet men stutten van zware masten, op den overloop, tegen de zyden aan, welke stutten boven in elkander sluiten, en met touwen zyn verbonden; hier in worden dan bloks gehangen, waar mede de masten opgeheven, en ingezet werden. Doch dewyle dit de Scheepen eenigermaten krenkt, zoo gebruikt men hier toe veeltydts Lichters, of Bokken, die men ter zyden aan de Scheepen leght; indien dan 't Schip groot is, vereischende by gevolg een zeer groote mast, zoo neemt men twee van deeze bokken, of onderleggers, en maakt die vast aan ieder zyde van het zelve, hier op staat een zeer zware en dikke mast, of liever paal, waar by de masten over schyven werden opgehyst, en in het Schip ter behoorelyke plaatze gezet. In dit winden, 't zy het aan eene zyde, of wederzydts van 't Schip geschiedt, slaat men klampen aan de masten die ingezet zullen werden, om lensen en touwen aan te slaan als men windt. By dit doen dient goede acht geslagen te werden, dat de onderleggers niet te licht zyn tot de zwaarte van de mast die ingezet werdt, op dat de zelve niet om slaa, of uitspatte, en zoo het Schip kome te quetzen, 't geen by wylen gebeurt. Late het dan hier mede genoegh gezeit zyn van den opbouw des Pynas - schips, lang over steven 134 voet; welke middelbare grootte met voordacht ondersteldt hebbe, op dat des te bequamer zoo wel grooter als kleinder Scheepen evenredelyk na dit voorwerp mogen werden getimmert, met alzulke verandering, als het gebruik, waar toe ieder zyn Schip bouwt, zal vereischen. Ga naar margenoot+Dit Schip zoude men bequamelyk binnen de tydt van vier maanden, met twintigh of twee-en-twintigh man, konnen afmaken. Een Schip dat lang is 180 of 185 voet, konnen vyftigh mannen hier te Lande binnen vyf maanden bequamelyk opbouwen, en voltooijen. Wat de onkosten en het geldt belangt, waar voor dusdanigen Schip zoude kon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen werden uitgehaalt, zoude daar van met geen gewisheit konnen spreken, om dat my d'ondervindinge daar van mangelt: het is ook een zaak die veranderlyk is, na de schaarsheit van 't arbeidts volk, dierte van het hout, en andere stoffe, tot de Scheeps-bouw noodigh, en oneigen aan dit Werk. Op dat echter hier niet t'eenemaal daar van zwyge, zoo late een korte Onkost-certer van een Schip, onlangs hier ter Stede opgebouwt, volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onkost-certer van een Schip, lang 165 voet, wydt 43 voet, hol 16 voet, daar boven 8 voet, en dan noch 7 voet.
Zoo dat alle de onkosten, die tot het hout-werk van een Schip, na gegevene mate, noodigh zyn geweest, 74202 guldens komen te bedragen, en zulks om dat het van 't alderbeste hout was; want indien men hout van slechter waerde, en niet van het alderbeste nam, zoude hier op afgetrokken konnen werden de somme van 11070 guldens.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo dat het opgegevene Schip, behalven zyn noodige kryghs-uitrusting, en mondt-kosten, eer het in zee gaan kan, op het minste staat te kosten 93685 guld. De Maant-gelden beloopen in 't gemein als in de volgende Lyste is te zien; doch na tydts gelegenheit min en meer: gelyk mede het Kost-gelt, na de dierte van de leef-tocht.
Naar welk voorbeeldt de kosten van alle andere Scheepen, na gelang, afgegist mogen werden. Ga naar margenoot+Een Schip, dus gebouwt, kan lang duuren, eer dat van ouderdom vergaat, of gesloopt hoeft te werden, indien zware en ongewoone rampen het zelve niet ontstellen, tot 20, 30, 40, ja 50 jaren toe, by aldien de handt daar eenighzins aan gehouden werdt: doch als men een groot getal Scheepen door elkandere gade slaat, zal men bevinden hun gemiddelde leef-tydt niet meer te zyn als 10, of ten hooghsten 12 jaren. My gedenkt een Engelsch. Schip gezien te hebben 't geen 70 jaren bereikte: doch het meeste Vaar-tuigh raakt eerder om den hals, by ongeluk van zee, onweêr, windt, en vyanden. De proef, of iemandt Scheeps-timmerman wezen kan, bestaat hier te Lande daar in, dat hy een plank van 25 voeten kan sloeren, en inbrengen, een roer van vyf haken, en een braeuw-spil met vyf gaten kan maken, en zetten. |
|