Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
Zeste Hooftstuk.
| |
[pagina 69]
| |
Spykers, daar de Scheepen meede aan een geklonken waren, vondt men by hun meer van koper gegooten, als van yzer gesmeedt. Ga naar margenoot+In stê van teer, begooten zy de Scheepen met heet wasch, of bestreeken de zelve met toegemaakte kalk; daar dan een verw op gelegt wiert, na welgevallen van de meester, 't zy root, geel, groen, enz. Men heeft ook van oudts de Scheepen bestreeken met zeker aluin, dat het vuur wederstondt; als ook met Miltum, 't geen zoo wel menie, als roode aarde vertaalt kan werden. Het asphalt, 't geen van oudts, gelyk noch heden, in 't meir van Sodom wert gevonden, wiert gebruikt om de Scheepen te bestryken, als ook de doode lyken. Een Schip, eerst gebouwt, wiert in een dok, of elders, een tydt lang vertuit, om te besterven; want zy oordeelden, dat de varsche Scheepen lichter lek wierden, als die belegen waren. Ga naar margenoot+Als een Schip af liep, wiert het zoo wel als de timmerman zelve met vreugt-kranssen omhangen: het wiert deeze of geene Godt toegewydt; 't geen een Priester met veele gebaerden te wege braght, die dan een brandende fakkel in zyn handt hieldt, met brandende zwavel, hier toe vermengt met eyers. Aleer de nieuw gebouwde Scheepen wierden gebruikt toetste men de zelve, om van hare sterkte, zwaarte, vlugheit in 't varen, enz. verzekert te zyn. Gelyk de roeijers steedts mede geoeffent wierden, zoo in roei-speelen, als anderzins. De Scheepen wierden of platbodemt, of gekielt gemaakt. De lyf-houten en stutten noemden zy ribben, die uit een stuk gemaakt wierden, als het doenlyk was. Weinig boven den bodem, of kiel, quam een zoldering, of laege verdieping, 't geen hun voor een durk diende, om het indringendt water te bergen; waar op zy weder een looze kiel leiden. De ribben wierden in de kiel met knies wel vast geleght. Het binne-werk was zeer licht opgehaalt. Buiten om langs scheeps leide men houte zoomen, twee of drie hoogh, om't Schip te binden. De riem-gaten in het boort konden met dekzels geslooten werden. Achter, voor 't verblyf des Opper-hoofts, was een ingang van een halve mans hooghte in het boort gehakt. Op het voorhooft van 't Schip zagh men dikmaals gedaanten of wezens van Goden en Godinnen staan. Eenige Scheepen hadden twee voor-stevens; 't geen een vondt van Minerva was, of by de oudtheit wiert verdicht te zyn. De stier-plecht, en de hut, of kajuit, reezen hoogh na achteren op; doch in 't gevegt wiert het dak en de zyd-planken neder geleght. Arrianus zegt: De Koning liet zyne tente afnemen als hy in de vloot quam, op dat ieder hem zoude zien. Dees hutte komt by de Schryveren dikmaal voor, onder de naam van eet- of slaap-plaats. Zy was veeltydts met brandt- en ander schilder-werk van binnen opgemaakt, en gewydt: derhalven die iets af te bidden hadt zich daar vervoegde. Waarom ook de Latynen dit schips deel den by-naam van eerwaerdigh gaven: 't welk ook noch tot op heden by d'Italianen gelyk als voor een vry-plaats gehouden wert. De masten kon men in meest alle Scheepen neder leggen; gelyk als uit Rhodii Argonautica te besluiten is. Om de vyanden schrik, en den zwakken eene ontsteltenis aan te brengen, tooide men oulinx de Scheepen zeer aanzienlyk Ga naar margenoot+toe. Al zedert de tyden der Trojanen wierden de boegen vermilioen-root geverwt; welke verw het zee-water best verduurt: of ook wel zee-groen aan voor-loopers en kondtschap - haalders, om des te minder verkent te werden; naar dien root, of wit, 't geene mede hier toe gebruikt wiert, te veel af stak. Te Smirna wert zeker leem gevonden, 't geen van oudts veel gebruikt wiert om de Scheepen mede te verwen. Ten tyde van Plinius hadt men daar een pap toe, van loot, ceruis, en edik. Uitgebrande marmer, hamerslag, en kai-steen, getempert met edik, gaf een pap, daar mede men de Scheepen bestreek. Schilder-konst wierdt voortydts op de Scheepen ingebrandt; een konst die nu verlooren is. Plinius zeght dat het wasch, 't geen op de Scheepen gedroopen wiert, zeer heelzaam is geweest, als het oudt was, en zoo lange op de huidt gezeten hadde tot het zee-zout daar in gedrongen was. De Scheepen wierden niet slechts eenparig geschildert, na datze wel bestreeken waren met vet van zekere zee-gedierten; maar men vertoonde daar veelerhande wezens op van Goden en menschen. Hier stondt een geele Minerva, daar een gulden Apol, ook Castor, Pollux, en de Zee-godt Nereus. Ginder zagh men veelerhande geschiedenissen, gasteryen, brandt-myten, stryden, huizen, hoven, kruiden, dieren, alderhande snakeryen, krullen en bloemen. Het gene waar van het Schip zyn naam droeg wiert voor of achter aan geschildert, 't zy het Godt, mensch, beest, helmet, of eenig ander merk-teken was, als boven is gezeght. | |
[pagina 70]
| |
Zopissa was het pek genaamt, daar de Zee-scheepen mede gestreeken wierden; 't geen zeer heelzaam wiert gehouden: dit Ga naar margenoot+droop uit een boom, dien de bast hier toe geopent wiert, aan die kant daar de Zon hem meest bescheen; omtrent een el hoog van de aarde af; waar van in 't breede op de aangewezen plaats te leezen staat. Na by de stadt Hyt in Irak, of Chaldea, aan den Euphrates, zyn Spring-bronnen, die geduuriglyk, met groot geluit, stoffe als pek, of teer, of lym-pek, uitwerpen, daar de inwoonders noch heden de vaartuigen mede bestryken en bepekken. De beste lym-pek is van purperachtige verwe, zoo Avicenna zeght. In Hollandt wert het dunne teer, of pek, en in Engelandt het dikke gezogt, om de Scheepen te teeren, of te pekken. Het dunste dringt het meeste in, het dikste bewaart de bovenste korst van 't hout beter. De Scheeps planken wierden veel met bewaschte zeil-doeken gedekt, en de reeten belegt met dun geslagen loot. Ga naar margenoot+In Indien weet men heden een pap te maken van fyn gestooten riet, kalk, en olie, daar de Scheepen mede werden gestreeken, 't welk verrotting weert. Achter op de Scheepen vertoonde zich gemeinlyk een pluimsgewys verciersel van uitgesnede berderen, welks gestalte was als by letter A op de plaat wert vertoont: het stak uit op d'achter-stevens knop, ofte van het Hooftmans tentken; waar weder een opgeregte stok tegens aan stondt, daar een veelverwige wimpel omgeslingert afwaaide; doch althans uit den purperen by die van Athenen. Boven de steven, tegen de rugge van de voornoemde hutte aan, wiert veeltydts de borst en hals van een gans, of zwaan, in gesneden beeldt-werk, vertoont. Deeze vogels wierden voor waarburgen gehouden, van niet te gronde te zullen gaan, als elders noch eens hebbe aangeroert: hier om wierden zy vertoont, en achter op gezet; 't geen de Scheepen, wiens hol den buik van een zwaan niet ongelyk was, geheele vogels deede schynen te zyn. Een zwaan in zee te zien, hieldt men voor een gewis teken van niet te gronde te zullen gaan. Deeze halzen wierden verguldt, of verzilvert, of ook slechts geverwt, en gepekt. Als een Schip zegen behaalde, of een goede reis gedaan hadde, behong men het met laurier, eik, en klim; 't geen ook geschagh op het feest van de geluks Godin, wanneer 't zyn eerste togt zoude doen, en anderzins. De riem-gaten wierden buitens boorts met een zoom omlegt, die de gestalte eens menschen ooge hadden. Ga naar margenoot+Scheepen die een Vloot-heer droegen, of die bestelt waren om eenig heiligh werk te verrichten, wierden zeer prachtigh toegetakelt. De Vaar-tuigen die de Priesters over voerden na Jupiters vraagh-baken, heeft men niet alleen verzilvert, of vergult gezien; maar hunne nebben zelfs verrykt met louter zilver, gout, en elpen-been: de spiegel met edel gesteente: en de zeilen, met purper zyde geweven, die 's Keizers eer-naamen droegen, wierden zeer kostelyk met draat - werk ingestikt. De riem-grepen waren beslagen met zilvere plaaten; en de touwen gedraait van het fynste katoen. Zinne-beelden wierden veel tot cieraat op de Scheepen buitewaarts tegens de zyden aan gestelt, als van Walvisschen, groote Zee-gedrochten, en Zee-draken, daar zy de Oostersche, Westersche, en Indische zee mede wilden uitbeelden. Zelf den Oceaan wiert op de boeg verbeeldt, in de gedaante van een gehoorent hooft, als de halve Maan; en zulks, om dat (zeiden zy) de Zee alle zeven jaren eenige verandering maakt. De Griphioenen, die daar mede wierden op gesneden, geven het ontstelt aanzien, en de verwoedtheit der onstuimige baren te kennen. De bruiloft van Thetis wierdt aan den hemel des voor-stevens, of elders, geschildert. Neptuin stondt daar met zyn drie-tant op, om dat de Zee, na de meining der Ouden, in drie maal zeven dagen zich ontroert, onder wiens voeten het hooft van den Stier stondt, als een dier dat zich in 't bruizen van de zee begeeft. De beelden van Isis en Osiris wierden daar aan mede niet vergeten, met een vliegende Gryphioen aan de voeten, die het hooft als een arent heeft, en den hals als een draak, het lyfvan een hondt, en de voorste pooten als arents klaauwen, met de vleugelen van een vogel. Isis wierdt voor beschermster van de Scheepen, die in zee zwerven, gehouden; voor wien daarom een lam by onwêer wiert geslagt. Minerva wiert op de Scheepen gesneden, om dat zy voor de vindtster van de Scheepen wierdt gehouden: of in plaats van haar wiert Triton, haar Trompetter, daar op gestelt, 't zy alleen zyn aangezight, of wel het geheele lichaam zelf, op den hoorn blazende. Nereus en Palemone wierden van andere mede gesneden, of geschildert op de Scheepen. Op de Scheepen die Keizer Trajanus deede maken zag men de beeltenis van Hercules, Bacchus, en Neptuin verbeeldt. Antigonus stelde Zon en Maan op zyn Scheepen. Met het beeldt van Hercules wort de magt van wapenen ter zee verbeeldt. | |
[pagina *19]
| |
XVI
| |
[pagina *20]
| |
XVII
| |
[pagina 71]
| |
Valerius Flaccus verdicht, in zyn vaerzen, aan het Schip Argo veel schoon schilderwerk, ter plaatze daar hy aldus aanvangt te spreken: - & ut tenues subiere, latentia cerea,
Lumina picturea vario superaddit honores, &c.
't Geen rymloos aldus geheel kan werden vertaalt: Zoo haast het weeke wasch de verborgene reeten hadt ingenomen, zoo voeght hy daar veelerhande schilderyen by. Hier wort de gehoopte Thetis, op de Tyrrhenische schouderen zittende, in Peleos bruilofts-bedt gevoert, en heeft den Zee-dolphyn gevat; deeze zwygt, en zucht, om dat Achilles niet grooter wiert gebooren als Jupyn. Waar na Panope volgt, met haar zuster Doto; en insgelyks Galathea met bloote armen, van de golven op en neer gedreven. De opene Cyclops roept de spelonken weder van de Sicilische strandt. Daar tegen komt vuur, en een beddeken van groene bladen, en tafel-gerechten, en wynen, nevens Eacides met zyn Gemalin, onder de Zee-goden; en in het drinken slaat Chiron op de luit: Pholoe aan d'andere zyde, en Rhaetus, uitzinnigh door d'overvloedige wyn, en het haastig veghten om de Thracische maaght, doet de kroezen en tafels vliegen, met de autaren der Goden, en de kannen, voortreffelyk by de Ouden gewrogt. Hier is Peleus de beste met de piek; hier AEson, die met het zwaerdt al gekkend woedt. De zware Monicus draagt den overminnenden Nestor op zynen onwilligen rugh. Clitus doodt Actorem met een brandenden eik Nessus vliedt op een zwart paert. Hippatus verbergt zyn hooft met ledigh gout in de AEclenische tapyten van Meden: hier over staat AEsons zoon verbaast, hoewel mannen daar in verwondert mogen zyn. De nebben,van yzer of koper, die scherp voor uit staken, vertoonden zich boven water aan Scheepen zonder ballast; doch aan diep-gaande Scheepen meest onder 't waters opper-vlak: welke nebben, of galjoenen, in de oudtste tyden boven water, en half wegh schips wierden gestelt. Dan als men zag dat de breuken, die zy dus quamen tedoen, zeer licht herstelt wierden, heeft men die laeger doen zinken, om, door het quetzen onder water, den vyandt meer schade aan te brengen: hier Ga naar margenoot+van is Aristo, te Corinthen, vinder geweest; dees was d'eerste die de Scheeps-nebben, of punten, kort, laeg, en stevig deede timmeren. Dat de Scheepen van oudts een kolzem, ofte boven-kiel, gehadt hebben, staat uit Ga naar margenoot+Julius Pollux klaarlyk te besluiten, daar hy van de deelen des Schips spreekt. In dit kolzem was het galjoen, of rostrum, ingeënt: De uitgang, zegt hy, van de tweede kiel is de nebbe. Dat voor aan, by het oogh van 't Schip, de naam des zelfs zomtydts met groote letteren geschreeven stondt, is insgelyks uit deezen Pollux te besluiten. Om de kiel van 't Schip wierdt buitewaarts een huit geleght, op dat de zelve verschoont zoude blyven. Dat de Scheepen vaste deks gehadt hebben, 't geen heden van eenige tegen gesprooken wert, is klaarlyk te bezeffen uit den genoemden Schryver, in de aangetoogen plaats. Aan de voor-steven, zeit hy, stondt een zit-bank, daar van men roeijen kon, en by de achter-steven staken balken t'zeewaart uit. Het grootste Scheeps-zeil was Acatium genaamt. Dolon, of Lipadus het kleinste. Epidromus was een zeil dat na achteren stondt, van middelbare grootte. Als de Scheepen toorens moesten voeren, wierden daar toe zware balken in den overloop gelegt, om de zelve te stutten. Eudiaeum, zeght Pollux, was een gat, 't geen open gedaan wiert als men 't water uit het Schip wilde trekken. Waar uit te besluiten staat, dat men het vuile scheepswater mede uit de Scheepen gehoost of geschept heeft. Ga naar margenoot+Zommige Scheepen wierden van binnen gestut, of gespalkt, andere niet. Alle Scheeps-amptelingen hadden metgezellen te scheep, die by hun aflyvigheit, of af zyn, den dienst bekleeden. Scheen-harnassen zyn van oudts een gemeen zee-wapen geweest. Ga naar margenoot+Als de Scheepen aan de wal lagen wierden zy aan de steven vast gemaakt, die daar toe doorboort was. Ga naar margenoot+Hooge Scheepen, dik van hout, wierden pryzelyk geoordeelt. De Scheepen der oude Franschen waren grof en groot gebouwt; gelyk oulinx meest alle Scheepen, behalven die der Ga naar margenoot+Grieken en Romeinen: waarom zy meinden de lichte Romeinsche Scheepen met kloeten in de grondt te booren; de kracht der riemen noch niet te recht kennende. Onder het Romeinsch gebiedt heeft men Scheepen gezien, die met ossen huiden, der gestalte als een rondt schildt, opgespannenGa naar margenoot+ waren, welke dienden om volk over vlieten en meiren te voeren. Alle Scheepen wierden voor met koper of yzer beslagen, om des te bestendiger te zyn, wanneer zy by ongeval tegen landt of zandt quamen aan te stooten. Een groot gedeelte van een voordeeligh Scheeps-gevegt bestondt in 't wel stieren van de Scheeps snuit, of galjoen: men moest goede acht nemen dat de vyandt in de zyden, en op zyn zwakst wiert getrof- | |
[pagina 72]
| |
fen; waarom de voor-wint en stroom zeer dienstigh waren. De stevighste Scheepen braghten de meeste kracht by. Het was konst de Scheepen zoo te stieren dat zy altydt met de punt na den vyandt stonden, om den schok niet in de lendenen te krygen. Dit hadt Themistocles zyne scheepelingen wel ingeprent, als zy de Persen slag zouden leveren; wes zy op de vyandtlyke vloot van Xerxes niet los gingen (want zy hadden lichter Scheepen als de Persen) als met een uitlandigen windt, die daar ter plaatze op zekere uuren des daaghs waait, in goeden schik gesloten, en wel geschaart. In dit geveght hadt Artemisia, schoon een vrouw, zich het heldhaftighste onder de Persen gehouden: en van der Grieken zyde Amynias; waarom hy Naumachus, dat is Scheeps-stryder, by uitstekentheit, wiert genoemt. Van Demagoras, Scheeps-hopman der Rhodiers, wert gezeght, als van een belachelyke zaak, dat, als hem een vyandts Schip met een scherpe kopere neb te keer quam, hy het achter-deel van zyn Schip daar tegen zette; een merk-teken dat hy zich den Scheeps-strydt niet verstondt. Gelyk mede van Calvisius werdt gezegt, die dwaaslyk in den Pompejaanschen zee-krygh zyne Scheepen op strandt zette, met de punten voorwaarts, om het botzen van de vloot onder Menecrates beter te wederstaan: 't geen zyne ondergang veroorzaakte; want aldus kon Menecrates zyne Scheepen doen botzen, en, weder te rug halende, de schok hervatten. De Scheepen wierden door dit botzen dikmaal heel van een gescheurt, zoo datze te gronde gingen; gelyk daar van veel voorbeelden in de Historien werden geleezen. Oorlogs snuiten zyn meest driepuntigh geweest. Aan licht vaar-tuig, schoon het ten oorlog diende, zag men deeze nebben niet. Veele Scheepen vindt men voorzien geweest te zyn met lange voor uit stekende balken, boven de nebben, gelyk by letter B op de plaat werdt vertoont, die, myns oordeels, beweeglyk zyn geweest, en voor rammen hebben gedient, welke men uit stak, en na zich trok; want, zyn zy vast geweest, zoo zyn de puntige snuiten, die men gemeinlyk op de Munten en Penningen daar onder ziet staan, onnut, onbruikbaar, en te kort geweest om eenig Schip te genaken, of met zyn scherpte te quetzen, daar zy anderzins toe dienden: waar om vastelyk te gelooven staat dat zy los, en niet vast op de Scheepen zyn geweest. Ga naar margenoot+Voormaals wiert uit het voor- en achter-schip gevoghten; want de Scheepen zyn meest open geweest, en voerden alleenlyk op deeze plaatzen half-verdekken. De voor-boegen, zeit Lilius Giraldus, stonden breedt uit, en wierden van zwaar hout getimmert, om het botzen van het water te wederstaan. Maar Germanicus, zoo Tacitus getuigt, timmerde in Nederlandt korte Scheepen, met breede buiken, doch enge voor- en achter-boegen. Dan namaals maakte men een lichte zoldering over 't geheele Schip heen, daar de kryghs-lieden op gestelt wierden; welke in't Grieks Catastroma genaamt wiert. Zomtydts wierden Scheepen, aan welk men voor en achter slechts een kort verdek zag, met horden, leder, of gevlogte touwerk overschooren, op dat de roeijers daar onder vry moghten zitten; 't geen by C, uit oude gedenk - penningen verbeeldt, wert getoont. Ga naar margenoot+Tegen de Scheeps-zyden aan, een weinig over hangende, of liever op de boorden, omtrent het achter-deel, half binneen half buitewaarts, wierden zomtydts kleine storm- en strydt-toorentjes gezet. De toorens, daar men te scheep uit vogt, wierden voor of achter op het verdek geplaatst, en zelden in de midden van het Schip. Het hout hier toe wiert te lande opgemaakt, en in een gevoegt; doch dan weder gesloopt, en in 't ruim van 't schip bewaart, om, des noodts en nuts, op het verdek tot een tooren opgerecht te konnen werden. Zomtydts wierden zy vast en voor altydt op de Scheepen getimmert. Om deeze te vernielen was geen ander middel als daar vuur-ballen in te werpen, en de zelve zoo aan brandt te steken. Alexander de Groot belegerde de stadt Tyrus te water met groote scheeps-toorenen, die hy op vlotten timmerde. Het getal der scheeps-toorenen steegh nimmer hooger op als tot het getal van drie, of zelden vier. De vertoonde gestalten onder letter D, houdt Goltzius scheeps-toorenen geweest te zyn. Uit de Romeinsche Historie van NicephorusGa naar margenoot+ Gregoras kan bewezen worden dat men zelfs ten tyde van de Constantinopolitaansche Christen Keizers scheeps-toorenen in 't gebruik heeft gehadt; als ook de groote mast-korven, daar steenen en pylen uit geworpen wierden. Van Tooren-scheepen spreekt Virgilius aldus: -Credas in mare revulsas
Cyclades, aut montes concurrere montibus altos,
Tanta mole viri turritis puppibus instant.
Dat is: Gy zoudt meenen dat de Cycladische eilanden afgerukt in zee dryven, of | |
[pagina 73]
| |
dat hooge bergen tegen elkandre aan komen stooten, met zoo grooten geweldt vallen de mannen de getoorende Scheepen aan. De scheeps-toorenen wierden op houten gezet, die weinigh over 't water quamen te steken, zoo Polybius getuight.Ga naar margenoot+ Dat de scheeps-toorens hebben konnen af genoomen werden, schynt uit Dion te mogen werden besloten, daar hy zegt dat de scheepelingen van Antonius de toorens, met al den wapen-tuig, van boven neder, en in 't water bonsden, om de Scheepen te ligten, en gezwinder te konnen vlugten. Aan een munt van Nero, daar op staat Adventus Augusti, ziet men voor en achter Ga naar margenoot+een strydt-tooren: doch meest tydts stonden de toorenen aan de scheeps-zyden. Ga naar margenoot+Men meint dat Agrippa de Tooren-scheepen eerst ervonden heeft. Meir- en binne-water-scheepen wierden vaak aan een gehecht, daar men dan groote kryghs - tuigen en gevaerten op rechtede, om Zee-steden te beleggen, en te bevegten, gelyk als uit verhevene eilanden; daar men zware steenen, vuur-klooten, pylen en javelynen uit wierp. Wanneer Rhodus door Demetrius belegert was, liet hy verscheide Scheepen aan elkandere binden, en bouwde daar storm-toorenen op, en voor de zelve een dryfwal, of hoogh verheven vlot, zoo dat die uit de Stadt de daar achter schuilende Scheepen, en kryghsluiden, niet konden hinderen. Scipio liet insgelyks een maal in den Punischen oorlogh de Roomsche vloot vier dubbelt aan elkander binden; die echter, door aangeslagene yzere handen, van een gescheurt wiert. Wanneer Marcellus Syracuse hadde belegert, deede hy acht Scheepen aan malkander vast maken, waar op hy zware storm- en krygs-tuigen bouwde. Men hadt ook zekere krygs-tuigen in Ga naar margenoot+gebruik, Delphinen genaamt: deeze waren scherp en zwaar; men maakte die aan de rees vast, en liet de zelve, als 't doenlyk was, op 's vyandts boort vallen, welke niet alleen het volk verpletten, dieze raakten, maar ook de Scheepen schonden, en in de grondt boorden. Catapulta was een werk-tuig, daar men t'scheep zeer zware pylen mede uit wierp. Harpagines waren yzere weer-haken, die in de Scheepen geworpen wierden, om de zelve na zich te halen. Asser was een werk-tuigh dat in de mast hong, gelyk een ree, met twee yzere hoofden: hier mede wisten de Ouden te rammen, en de Scheepen van hun vyandt te beschadigen. Behalven deeze voerden zy noch andere yzere werk - tuigen in de mast, dieze van boven neer op 's vyandts Scheepen bonsden. Van stink-potten en vuur-pylen was toen al geen gebrek. Trompetten en schalmeyen, die men by optogt, of gevegt, deedt op blazen, waren noodige werk-tuigen te scheep. Hier in stak Koning Hiero overmatig uit. Deeze schalmeyen, zoo Plinius getuigt, deede Piseus 't eerst van koper maken. De roeijers, die op banken zaten, niet ongelyk de hedendaaghsche roei-banken, vernachten daar, alwaar zy daags arbeiden. Deeze waren, zoo wel des daags als des nachts, met ruige boks-vellen bekleedt. Rondtsom de riem - banken was een breede gang, om bequamelyk van d'eene bank tot d'andere te konnen gaan. De riemen wierden in 't ruim neder geleght als men huns niet benoodight was: deeze wierden met zeelen en koorden aan 't boort vast gemaakt, en veeltydts met platen van koper of yzer beslagen. Die van 't rechtste hout gesneden waren, dat zonder quast was, en na het Noorden over helden, wierden voor de beste gehouden. Om het water uit de riem-gaten te weeren, wierden de zelve met ruige beestevellen rondtom de riemen gestopt. Ga naar margenoot+De stuuren wierden, gelyk als de riemen, (wien zy ook niet ongelyk waren, als de plaat by E uitwyst) wederzydts aan de boorden gebonden, gelyk zulks te bespeuren is uit de Handelingen der Apostelen, Ga naar margenoot+alwaar staat dat de schippers, die het Schip, daar Paulus op was, bestuurden, de roer - banden los maakten. Ieder boordt droeg'er een: of zy wierden een aan de voor- en een aan d'achter-steven geplaatst, in Scheepen die geen verschil van voor of achter maakten. 't Klein vaar-tuigh hadt maar een stuur-bordt, of riem, 't geen dan achter aan hong, daar men al wrikkende mede stuurde. Als het anker was geworpen bondt men de stuuren hoog op, als ook de riemen, gelyk uit Ammianus wort bewezen. Het stuur, dat namaals achter aan de Scheepen (gelyk noch heden) wiert gehangen, hadt de form van een zeissen; waarom het by de zommige de naam van Zancla heeft bekomen, 't geen in de Dorische spraak een zeissen betekent. Voor op de boegh stondt een scheeps-cieraat, 't geen Acrostoria was geheten, dit was geplaatst boven de uitstekende galjoenen, die aan zommige Scheepen krom gebogen waren, andere staken recht uit als messen ofte poken, breede degens, lancien, partezanen, en braat-speten: andereGa naar margenoot* bekken waren gelyk een halve Maan, | |
[pagina 74]
| |
andere met Rams - hoofden verzien, en koppen van onderscheidelyke Zee - draken. De Scheepen wierden veeltydts voor op met een helmet, of den storm-hoedt van Minerva, geciert, om dat zy geloofden dat het Oorlog-schip, op ingeven van Minerva, by Vulkaan was gesticht. Met Tritons, die op trompen bliezen, wierden de Scheepen op veel plaatzen ook verciert. Neptuin zelf wierdt daar aan vertoont, rustende aan zynen drie-tant. De Doren verbeelden veeltydts op hare Scheepen Godt Neptuin, de Nereides, Glaucus, en andere. Aan de Grieksche Scheepen zagh men de dochteren van den Oceaan, Thetis, Panope, en Galathea. D'Egyptenaren sneden of schilderden haren Isis op hun Scheepen, voorts stieren, ganzen, rammen, dolphynen, en honden. De Tarenters een paerdt, dolphyn, en Tarantes, den zoon van Neptuin. Op snel-loopende Scheepen sneedt men veeltydts dolphynen. Ga naar margenoot+ Op de masten stonden korven, helmets-gewys, die met stryders wierden vervult wanneer men sloegh, bekleedt met ruige hondts-vellen. Op de masten van Koopvaardy-scheepen stelde men hoetjens van Mercurius. Het woort Mast, of malus op 't Latyn, schynt van het Latynsche woort malum, een appel, zyn oorspronk bekomen te hebben, om dat oulinx op de toppen van de masten ronde appels, knoppen, of korven, appels gelyk, stonden. Buiten de Ostienzer poort te Romen, niet wydt van den Tyber, staat een oudt gedenk-beeldt, Neptuin toegewydt, daar men Scheepkens onder aan gehouwen ziet, welkers masten zeer achter over zyn hellende. Dat de masten oulinx met touwen en staggen aan de Scheepen vast zyn geweest, die styf of slap aangezet konden werden, Ga naar margenoot+uit Esaias blykt. De mast wiert, volgens Calcagninus, zoo hoogh gemaakt als het Schip lang was. De masten wierden veeltydts omwonden met t'zaam gedraaide hennip, die bestreken was met kalk en olie. Ieder Schip voerde binnen boort twee of drie zware en onder scherpe tuin-staken, die men binnen de havens, of in eenige baay, op strandt in d'aarde boorde, om de Scheepen aan te binden, of met yzere en kopere haken aan te slaan. Trappen hong men tegen boort aan, om in en uit te treden. Ga naar margenoot+ De pompen, daar mede men het water uit het Schip trok, wierden los mede gevoert, en in het ruim neder gelegt, tot dat men die van nooden hadde. Ga naar margenoot+ Wat de zeilen betreft, zy voerden 'er onderscheidelyke, hooge en lage, voor- en achter-zeilen: deeze waren geweven van hennip, vlas, ofte riet, of ook wel van bereide beeste-huiden te zamen genaait. Der zelver gestalte was rondt, vierkant, of drie-hoekig. In stilte zetten zy een driepuntig zeil op, met het smalste endt om laag, en het breedtste om hoog. Een volmaakte wyze van zeilen te bestieren ontbrak den Ouden evenwel: zy hadden touwen waar mede zy die om haalden en over endt hielden, ook spaken daar zy die mede uit hielden. Vreugde-zeilen wierden wit geverwt, andere graauw, ofte ook wel zwart. Alexander Magnus was d'eerste die zyne zeilen veelverwig beschilderde. Nero deedt hemels-blaauwe en purpere zeilen maken. Zulks deedt ook Cleopatra, bezettende de zelve met Zon, Maan, en Hemels-sterren: daar van by Plinius staat te leezen. Ga naar margenoot+Men zette zeil boven zeil, zegt Plinius, en daar-en-boven noch voor en achter, en op zoo veel manieren tergt men de doodt. De mast stondt in 't middel-punt van het Schip, recht op. Wanneer men alleenig om te stryden uit voer, en niet om wegh te spoeden, wierden de zeilen t'huis gelaten; want men voght nooit met staande zeilen. Ga naar margenoot+Touwen wierden by oudts van ledere riemen gevlogten; doch namaals van hennip, papier, heester, boom-schors, en vlas, als hedendaags; ook wel van boom-bladeren, riet, Spaansche helm, verkens borstels, en wilge teenen. Navium funes ex Sparto olim, zegt Plinius. Dat is: De touwen der Scheepen waren eertydts van braam, of Spartum, gemaakt. Spartum is braam, of helm, gezegt. Die van Athenen, de Massillienzers, en Rhodianen, maakten by noodt de scheepstouwen van vrouwen hair. In stê van touwen, daar de ankers aan vast wierden gebonden, zyn by die van Venetien oulinx yzere of ledere kettingenGa naar margenoot+ gebruikt geweest, zoo Morisotus getuigt. Ga naar margenoot+Ankers zyn voortydts gemaakt geweest van steen, daar na van hout, met kopere knoppen voorzien, om te beter in de gront te zakken, en de Scheepen standt te doen houden, en eindelyk van yzer. Midas, houden zommige, was d'eerste die de ankers heeft gebruikt. De ankers wierden ter zyden tegen het Schip buiten aan gehangen, en aan een stok, die tegen het boort vast stondt, gebonden, gelyk uit d'overgebleevene gestalten van Scheepen in marmer-steenen is te zien. | |
[pagina 75]
| |
Ga naar margenoot+Men wierp d'ankers zoo wel voor als achter uit. Zy gebruikten ook groote korven, die onder spits uit liepen, welke men, met steenen gevult, buiten boort wierp, en voor ankers gebruikte. D'yzere ankers hadden eerst slechts een erm, tot dat Anacharsis de tweede erm daar by ervondt. Hare gestalte was, als by de letter F te zien is. Zelden vindt men in d'oude overblyfzelen ankers met dwars-houten verbeeldt: stelle echter twee daar van op de plaat ten toon, zoo die op oude gedenk-penningen vinde. Op d'ermen der ankers wierden veel-tydts ringen geklonken; waar van men het gebruik beter gissen als voor vast weten magh. Het neven-staande vondt ik in de Franciscus Kerk tot Romen uit wit marmer verbeeldt: wiens gelyken ook te zien is in het Onderaardtsche Romen. Men plaatste de ankers by de scheeps-nebben, daar zy aan een uitstekendt hout hongen. Een anker, 't welk tot in d'uiterste noodt bewaart wert, wiert het heilige genaamt; zoo zommige willen, om dat het by tydt van noodt aan Neptuin toegewydt wiert. In stê van touwen wierden veeltydts yzere kettingen gebruikt, die men aan d'ankers sloeg. Diep-looden, van gestalte gelyk men die hedendaags maakt, zyn ook in gebruik geweest. By storm wierden de Scheepen van vooren tot achteren, en over dwars, gebonden, op dat de scheeps deelen des te beter aan elkander zouden gehecht blyven. Boven op den overloop, in de planken, zagh men vierkante gaten, waar door zy alle kleinigheden van onderen na boven op Ga naar margenoot+haalden, dieze Columbaria, of duive-kotten noemden. Doch eenige meinen dat de riem-gaten duive-kotten zyn genaamt geweest. Andere willen, dat door deeze duive-kotten de kooijen zyn te verstaan geweest. Ieder Schip dat t'zee gong voerde een vis-kaar, of houder, mede. Ook wierden de Scheepen rykelyk voorzien van riette, papiere, ofte boom-blade matten, om de matroozen mede te dekken, en voor bult-zakken te dienen. Het zoete water wiert te scheep mede gevoert in glaze potten, die onder op den bodem geplaatst wierden. De Vracht-scheepen, zeght Caelius Calcagninus, zyn by oudts drie maal langer als breedt geweest; doch de Krygs-scheepen, en die geene welke op het snel loopen wierden gemaakt, (zegt hy) zyn eens zoo lang als breedt geweest. Zoo dit waar is, hebben zy in het bouwen zeer gedwaalt; want lange Scheepen gaan best door het water. Keizer Trajanus, als hy een vloot geleide, voer in een Schip, 't geen van vier andere Scheepen, die 's Keizers vlaggen voerden, wiert voort gesleept: dit hadt de langte van een groot drie-riem Schip, en de wydte was gelyk een Holcas, of wydt Egyptisch Schip: stak hooge toppen op, en droegh 's Keizers naam, met gulde letteren geschreeven, aan de mast. Men heeft Scheepen gevonden, die met quabben en vleugels verzien zyn geweest, en dat tot nabootzing van vissen en vogels: hier van behielden de Sidoniers haren naam; want Sidon, of Sidonios, in de Phenische taal een vis betekent: en zulks om dat zy den Scheeps - bouw van de vissen hadden ontleent. Hoe afzienlyker de scheeps galjoenen waren, hoe de zelve hun pryzelyker zyn geweest, poogende daar mede den vyandt af te schrikken, en te verbluffen. Het geen waar van het Schip zyn naam droegh, 't zy het een Godt, mensch, wolf, hondt, leeuw, verken, of stier was, stak veeltydts voor uit, boven de scherpe neb-punten, of galjoenen, wiens naam met letters daar onder geschildert of gesneden stondt op een uitgestoken hout, 't geen ook wel achter aan gehangen wiert, daar men ter zyden aan een oogh stelde, gelyk by letter G inde naast aanstaande plaat is te zien. De naam van 't Schip wierdt ook dikmaal op een rondt bordt gezet. Het Schip, 't geen Paulus van Malta voerde,Ga naar margenoot+ droegh de naam van Castor en Pollux. De Scherm-godt wierdt voor ter zyden aan geschildert, of gesneden, gelyk reedts is gezegt, en dat op die plaats daar de letter G in de volgende plaat gesteldt is, of ook wel achter aan. Het Schip daar Europa mede vervoert wierdt hadde Jupiter tot Schuts-godt, en tot ken-teken een stiers kop. Ga naar margenoot+By d'eerste Scheep-bouwers hadde ieder volk een eenigen Scherm-godt, tot al hun Scheepen die zy bouwden. Lange daar na is het eerst op gekomen dat men ieder Schip een byzonderen Schuts - heer toewyde, en op droeg. De zestig Scheepen van Theseus stonden alle onder 't beleidt van Pallas. De koopluiden kozen veeltydts Godt Mercuur, en de krygsluiden Mars, voor hunne Scherm-goden; en ieder verkoor eenen, die hem dachte dat zyne zaken meest begunstigen zoude. Zy hielden dee- | |
[pagina 76]
| |
ze beelden in zulken waerde, datze die in tydt van noodt aanbaden; ja in hun byzyn geschieden alle verbonden en rechts-plegingen te scheep. Zoo wanneer binnen scheeps boort iets geschagh, waar mede men zich inbeelde dat hunne waerdigheit wiert geschonden, zulks moest verzoent werden, 't zy met offer, 't zy met straffen der misdadige, ofte ook met plengen van menschen bloedt. Deeze wierden zoo heiligh gehouden, dat, wanneer men overwonnene Scheepen verbrande, hun teikens, en Goden, altydt daar af genoomen wierden. Doch dikmaal zyn dees Scherm-goden en merk-tekenen zonder onderscheidt geplaats geweest: en de Scheepen voerden zelfs vaak de naam van den Godt wien zy toegewydt waren: ja de beesten die op de boeg stonden kreegen eindelyk den naam van beschermers en beschutters der Scheepen. Seneca zeght dat tot Romen zulken pracht hier in wiert gepleeght, dat deeze verbeeldtzels van louter elpen-been gesneden zyn geweest. Op den uit-togt behong men de zelve met groene kroonen, en eike kranssen. Als het tydt was om tevegten staken de Ga naar margenoot+Vloot-heeren voor op purpere vlagh-standaarden uit, anderzins lieten zy die achter van de kampanje waaijen, daar gemeinlyk een arent, en het ken-teken hunner benden, nevens stondt. Byzonderlyk was dit noch in Admiraals Scheepen, datze voor of achter verhevene hutkens,of toorenkens, hadden staan, die dienden om tekenen aan andere Scheepen Ga naar margenoot+uit te geven, seinen te maken, en aansprake den volke te doen, 't zy aan die van zyn Schip alleen, of aan alle vlootelingen in 't gemein: wanneer dit geschagh, zondt men uit ieder Schip zeker aantal mannen. Hier hadt de Vloot-heer zyn zetel: hier sprak hy recht. Des nachts wierden lichten in 't wandt en aan de masten opgehangen, daar men ieder Schip in zyn rang aan bekennen konde. Wanneer de Scheepen op strandt stonden, wondt men hen af, met rollen, Phalanges genaamt; en zy wierden binnen de havens gehaalt met werk-tuigen, die men Pulvini noemde. Aan de Romeinsche scheeps - werven zagh men steedts ruime pakhuizen, opgevult van alle krygs-en scheeps-tuigh, nevens een groot getal arbeiders, daar de Ga naar margenoot*Twee-mannen het gezagh over voerden. Deeze hadden zorg over strandt, vuur-baken, en kyk-toorens, daar zy groote pragt in toonden, die veeltydts van witte steen opgehaalt wierden. Ga naar margenoot+In 't Prinsdom Orange ziet men heden noch een opgereghte Zegen-boogh, ter eeren van Cajus Marius, Roomsch Burger-meester, die, in den jare des werelts 3850, na den opbouw van Romen 650 jaren, en voor de geboorte van onzen Heilandt 112 jaren, de Holsteinders, Nederduitschen en Walen versloeg; welke buiten hun vaderlandt, ten getale van drie maal hondert duizent mannen, behalven wyven en kinderen, vruchtbaarder en aangenamer gewesten quamen opzoeken, om hen neder te slaan. Deeze volken dan wierden van hem gantschelyk verdelght, nevens haar groote Scheeps-magt, die zy op de Rhosne te water hadden gebraght: waar over men in dees praal-poort, behalven het landt wapen-tuig, zee werk - en wapen-tuigen van d'overwonne Scheepen in marmer gehouwen ziet. Nevens het wezen van Marius, den overwinnaar zelf, en dat van zyne Waar-zegster en Raadts-vrouw, staan de scheeps deelen, als schilden, roeren, kabels, ankers, schyven, riemen, masten, gaffels, vlaggen, pyl-kokers, enz. by my uit den steen afgeschetst en nagehaalt, hier vertoont, onder de letter H, in de nevens-gaande plaat. De Heer Spon spreekt van deeze Zegen-poort aldus: De tropheën, of zegenpralingen, die men hier op afgebeeldt ziet, zullen eeuwige geheug-tekenen zyn vande overwinninge van Marius, en Catulus, tegen de Cimbren; waar van'er twee hondert duizent op de plaats doodt bleven, en tachentigh duizent gevangen wierden. Tot Romen zyn geen Zegen-bogen zoo groot en zwaar als deeze, noch ook geen zoo trots en heerlyk; want men ziet op deeze een tal gevangene Koningen, en wapenen veeler volken opgehoopt d'een op d'ander. Veellicht heeft men tot Romen zoo groote Zegen-poorten niet derven opreghten, om het volk daar door niet oproerig, en nydigh tegen de Gezaghebbers te maken. Het zy hoe het wil, die van Titus, en Trajanus, zyn van zoo groote zegen niet als deezes eerste, noch van zoo groote overwinninge als van de tweede. De naamen van deeze twee Burgermeesteren ziet men noch half geschreeven en uitgebeeldt aan een boog van deeze Zegenpoort. Aan een zyde ziet men Romen zegenpralen, hebbende het hooft omringt van stralen, om daar mede te betekenen dat zy heerschte alwaar de Zon op gong. Aan een ander stel ziet men de gedaante van de Wichelaarster Marthe, de Pythonesse, houdende de vinger aan het oor. Marius voerde haar mede in het leger, om de uitvallen van de slagen te voorzeggen. | |
[pagina 77]
| |
Van der Ouden Schip-vaart spreekt de Ga naar margenoot+Atlas als volght: Hoewel de Visschery in de Zee alle jaren over al eenen ongelooflyken grooten schat den menschen in brenght, zoo is de zelve nochtans by de Schip-vaart niet te gelyken, welkers nuttigheit zoo groot is, dat men de zelve met geen penne kan beschryven. De Schipvaart is tweederley, namentlyk de Oude en de Nieuwe, welke wy daarom alzoo afdeelen, om dat de Ouden in voortyden zoo veele en verre gelegene landen niet bezeilt hebben, en van wegen haren handel op de Zee zoo beroemt niet zyn geweest, gelyk tegenwoordigh de Europische volkeren, inzonderheit de Spaanschen, Hollanders, Zeelanders, Vriezen, Engelschen, en Franschen, welke natien ongelooflyke dingen op het water verrichten, en rondtom de geheele werelt zeilen, 't geen by de Ouden voor onmoogelyk wiert geacht. Wy willen deezer Schip-vaarten met een kleine beschryvinge alhier te zamen vatten. Ga naar margenoot+Wat nu der Ouden Schip - vaart aangaat, en wie eigentlyk d'eerste vinder der Scheepen zy geweest, kan men, van wegen de onzekerheit der oude Schryvers, en inzonderheit der Poëten, niet zekerlyk zeggen, of schryven, behalven dit, dat de heilige Schriften betuigen van Noah, die door Godts bevel de Arke gebouwt, en hem met zyn gantsch huisgezin, en veelerley dieren, daar in begeven heeft, op dat hy niet door de Zondt-vloet, met het overige menschelyke geslacht, 't welk zich van den Geest Godts niet wilde laten regeeren, jammerlyk om quame, maar, tot voortplanting des menschelyken geslachts, behouden zoude worden. Waar uit men zien kan dat de lieve Godt, ten profyte van den mensche, het gebruik der Scheepen op de wateren den menschen eerstelyk in den zin gegeven heeft, op dat zy zynen zegen en gaven, zoo wel te water als te lande, rykelyk mogten genieten. Deeze historie van Noah hebben de Poëten zonder twyffel met hare duistere fabulen uitdrukken, en den Noah door haren Saturnum willen te kennen geven: Noahs drie zonen Sem, Japhet en Cham, zyn geweest Jupiter, Neptunus en Pluto. De nakomelingen van Sem hebben gantsch Asia, met de naaste eilanden, ingenoomen. Die van Japhet hebben zich in Europa, en de eilanden van de Middellandtsche Zee, begeven. Chams kindts kinderen hebben, haar tot een eigendom, Africa verworven. Van deeze drie, als Jupiter, Neptunus, en Pluto, hebben de Poëten zeer veel gefabuleert; welke fabulen de Philosophen, een iegelyk na zyn verstandt, hebben uitgeleght, en zommige hebben die den Physicae, zommige den Philosophiae practicae, of Morali, toegepast: derhalven mogen de zelve met recht fabulen genoemt worden; want men kan gantsch geen rechte waarachtige historische grondt daar in bespeuren. Veele schryven Glauco de vindinge der Scheepen, en de konst van 't zeilen toe, en zeggen, dat hy het Schip Argo, in den strydt tusschen Jason en de Tyrrheners, geregeert heeft. Van Proteo wort ook veel gefabuleert, en gezegt, dat hy in de zeil-konst zeer ervaren was, en, wegen de zonderlyke wetenschap en kennisse der natuur van de Zee, en het weder, onder de Zeekalveren zyne wooninge gehadt, en zich in allerley gedaanten heeft konnen veranderen. Deeze luiden zyn misschien door hare oeffeninge beroemt geweest, en derhalven van de Fabel-dichters onder de Goden gerekent geworden, zoo dat niet zekers daar van kan verhaalt werden. Doch deeze volgende zaken schynen de waarheit eenigzins gelyk te zyn. De inwoonders van het eilandt Creta hebben in voortyden eenen Koning gehadt, met naame Jupiter, die de Zee-roovers heeft bedwongen; welkers Zoon, Minos, die van Athenen in een zee-strydt overwonnen, en gedwongen heeft jaarlyks een tribuit te betalen. De Phenicers zyn de eerste geweest, die met hare koop-manschappen de gelt-zucht (een oorzaak van alle quaat) in Grieken-landt gebraght hebben. Theseus heeft den Taurum, dien den Koning Minos als Admiraal over zyne vloot gestelt hadde, overwonnen, en in zee geworpen; waar van de fabel van den Minotauro haren oorsprong heeft. Op die zelve tydt heeft Dedalus geleeft, die Minos van Creta is ontvlooden: het welke zoo moet verstaan worden, dat hy hem met zyn Schip is ontzeilt; want door de vleugelen verstonden zy de zeilen. By Eschylus schryft Prometheus zich zelven de vindinge van de zeil-konst toe: den welken de Rhodiers nochtans die eere niet willen toegeven, maar haar zelven voor de eerste vinders van de zeil-kunst uitgeven; en zyn door hare wetten, die zy op de Schip-vaart gestelt hebben, zeer beroemt, gelyk de Historie-schryvers en Rechts - geleerden betuigen, dat zulke wetten haren oorsprong van deeze genoomen hebben. Daar tegen zeggen de Phenicers, dat haar deeze eere toekomt, als de welke Io, waar van het Ionische meir den naam heeft, uit Griekenlandt in Egypten hebben over gevoert, en de twee Polen aldereerst onderscheiden. De Cares, wel- | |
[pagina 78]
| |
ke eertydts Heeren van de Zee genoemt wierden, de Corinthers, AEgineten, Tyriers, en Egyptenaars, een iegelyke natie voor haar zelven begeert den roem van deeze vindinge te hebben. De Boeotii plegen hare Scheepkens uit dikke stammen van boomen te maken, met ossen-leder te overtrekken, en met riemen voort te dryven. In de Roode zee heeft men eerst met vlotten begonnen te varen, de welke van den Koning Erythra (na wien deeze Zee Erythrum is genoemt) zyn gevonden geweest. Men meint dat de Plataeensers de vinders van de kleine Scheepen zyn. Andere schryven, dat de Mysiers en Trojanen met vlotten plegen over den Hellespontum te varen. De Britannen hebben hare van taaije ryskens t'zamen gevloghte Scheepkens met leder overtrokken. Voorders vindt men ook in de Heidensche historien der oude tyden, dat de Corinther Amimocles, welken Polydorus Virgilius Amoclem noemt, de Galeyen met drie roei-banken, die van Athenen met vier roei-baeken, de Salaminische Nesicton met vyf, Zenazoras met zes, Mnesigeton met acht en tien roei-banken gemaakt hebben: daar toe heeft Alexander Magnus noch vier banken gevoegt: Ptolomaeus Soter heeft vyftien banken op de Galeyen geordonneert; welk getal van Demetrio, Antigoni Zoon, verdubbelt is: Ptolomaeus Philadelphus heeft die op veertig, en Philopater eindelyk op vyftigh gebraght. Danaus is aldereerst uit Egypten in Grieken-landt aangekomen, en van den zelven hebben de Grieken den naam van Danai gekregen, daar men te vooren maar vlotten op het water gebruikte. Nilus plagt zyne Scheepen van papier, biezen en riet t'zamen te voegen. Ook zyn verscheide gedaanten van Scheepen van onderscheidelyke natien gevonden geworden, gelyk men uit de oude Historien vernemen kan. De Egyptenaren hebben onder de regeeringe van Sesostris het eerste lange Schip gezien. Hippius Tyrius is de eerste Bouw-meester van de groote Last-scheepen geweest. De Cyrenenzers hebben kleine Aakskens gebruikt, die van de Latynen Lembi genoemt wierden, en zeer snel in 't water voort varen. De Phenicers hebben de Cymbas, of Boten, in gebruik gehadt. De Circeros, een grooten aart van Scheepen, hebben de inwoonders van het eilandt Cyprus eerst gevonden; en de Duitschen, de welke aan den Donau woonen, de Lintres, of uitgeholde Visschers booten; gelyk ook de Illyriers de Scaphas, de welke noch eenen byzonderen aart van Booten zyn. Der Hippaginum, welke van zommige Hippagogae genoemt worden, en, na de meininge van Festus, Paerde-scheepen zyn, in de welke men paerden voert, zyn de Salaminers de eerste vinders: hoewel andere zeggen, dat Darius, der Persen Koning, de zelve alder-eerst gebruikt, en de paerden daar mede in Thracien over gescheept heeft, als hy, met een ongelukkigen uitslag, Miltiades in het Morotonische veldt aantaste. De Thasiers hebben lange bedekte Scheepen gemaakt. In Lydien heeft Pyrrhonus het eerste vlot gemaakt, en hem daar mede op het water begeven. Eusebius schryft, dat Vso de eerste zy geweest die de afgehouwe boomen met vuur tot den Schip - bouw bequaam gemaakt heeft. Griphon de Scyther is de eerste vinder van de gesnavelde Scheepen geweest. By Athenaeum leest men, dat de groote Scheepen Cyclades, of AEthnae, dat is, eilanden, of bergen, zyn genoemt geworden. Al hoewel d'Ouden de middelen, om de Schip-vaart wel en wysselyk aan te stellen, die men hedensdaaghs in gebruik heeft, niet hadden, en met zoodanigen ervaring en wetenschap van de zeil-konst niet begaaft zyn geweest, zoo hebben zy haar niet te min ook op de Zee gewaaght, en hare reizen te water verricht; want in de oude Historien zyn verscheide togten beroemt, de welke doch meestendeel, met de fabulen der Poëten vermengt, niet zekers aan zich hebben: als daar zyn de krygs-toghten ter zee van Bacchus, Jason, en Hercules; als mede de vervoeringe van Io, Europa, Medea, en van de schoone Helena, welke van Paris is wegh gevoert geworden, daar op de Grieken met haar gantsche maght te water in het Koningryk van Trojen zyn gevloogen, en de stadt Troje belegert hebben. Ga naar margenoot+Bacchus regeerde te Nysa, een stadt in Arabia Felix, en heerschte over de inwoonders van de Persische en Arabische oever, als ook over gantsch Syrien; maar na dat hy de Ariadnen uit het eilandt Dia, of Naxo, hadde gerooft, is hy van de Tyrrhenische zee-roovers, dicht by het zelve eilandt, overvallen, overwonnen, en gevangen wegh gevoert geworden, die hy met wyn zoo dronken maakte, dat hy haar bequamelyk met een Aak ontslipte, en na huis quam, alwaar hy den Arabiers en Phenicers den Koophandel, Schip-vaart, en Sterren-konst leerde. Om deeze redenen hebben de Grieken, hem ter eeren, terwyle hy drie jaren met deeze reize hadde toegebragt, de Sacra Trieterica aangestelt. De Phenicers zyn daar na met hare Scheepen, met koopmanschappen geladen, in Griekenlandt gevaren, en hebben Io, de | |
[pagina 79]
| |
Dochter van Inachus, gerooft. De Cretenzen hebben daar tegen Europa, de Dochter van Agenor, uit Phenicien met geweldt wederom wegh gehaalt; want als Jupiter, der Cretenzer Koning, het bedrogh der Phenicers, 't welk zy Inacho, door het rooven van zyn Dochter, bewezen hadden, merkte, is hy met zyn Schip, welkers voorste deel een os gelyk was, in Phenicien gevaren, en heeft zich de boven verhaalde Europa bemagtigt: waar uit de fabel haren oorsprong heeft, dat Jupiter zich in een os of stier zoude verandert, en Europa op zynen rugge over het water met hem wegh gevoert hebben. De Argonauten, welke na zommiger meininge twee-en-vyftig, of vier-en-vyftigh in getal zyn geweest, waren voorname Grieksche Vorsten en Heeren, die van Valerio Flacco, Orphaeo en Apollonio verhaalt worden, onder welke de voornaamste zyn Jason, die haar Overste was, Typhis, Castor, Pollux, Hercules, Hylas, Telamon, Theseus, Orpheus, Nauplius, Mopsus, Zeres en Calais; deeze lieten een groot, en, wegens zyne grootte, ongewoonlyk Schip bouwen, by den berg Pelio, het welke zy Argo noemden, van het Grieksche woort ἀργὸς, 't welk snel beduidt: met dit Schip zyn zy uit het landtschap Thessalia in Griekenlandt, over de Zee in het landtschap Colchis, 't welk met zyne grenzen aan het Pontische meir stiet, gezeildt, wegens het gulde Vlies, 't geen zy in haar geweldt hebben gebragt, benevens Medea, de Dochter des Konings AEtae, die op Jason verliefde, haar vaderlandt verliet, en haar met hem op de vlugt begaf. Van dit gulde Vlies zyn onderscheidelyke meiningen der Autheuren, wat het doch eigentlyk magh geweest zyn. Ga naar margenoot+Phryxus, de Zoon van Athamantis en Nepheles, die, na het afsterven van zyn eigen Moeder, de heimelyke listen zyner Stiefmoeder Inus zeer vreesde, is met zyn Zuster Helle, op eenen Ram, die gulde wolle hadde, welke hem te vooren van zyn Vader, of, zoo andere willen, van zyn Moeder vereert was, over den Pontum geswommen, alwaar Helle, door de onstuimigheit der baren, van den Ram af gestooten, en verdronken is, waar van die Zee den naam van Hellespontus gekregen heeft; maar hy Phryxus is gelukkelyk by den Koning AEta aangekomen, en heeft aan Jupiter den Ram opgeoffert, of, gelyk andere willen, de Huidt met goude wol in den Tempel opgehangen. Nu willen zommige zeggen, dat deezen Ram goude wolle heeft gehadt. Andere zeggen, dat zyn Vel met goudt gevult, of ten minsten bedekt zy geweest. Andere willen, dat het Schip van Phryxus met eenen vergulden Ram zy verciert geweest. Veele meinen, dat de treffelyke goudt-mynen, welke eertydts in Colchide beroemt waren, tot deeze fabel van het gulde Vlies oorzaak gegeven hebben. Eindelyk vindt men 'er ook die haar laten wys maken, dat by den Koning AEta in Colchide een Rams - vel zy geweest, waar op de konst van den Philosophischen Steen te maken, of het veranderen van slecht metaal in fyn goudt, geschreeven was. Ook zyn 'er andere, die gelooven dat Phryxus den Koning AEta een ongelooflyken schat zoude toegevoert hebben, den welken zy onder den naam van 't gulde Vlies verstonden. Ga naar margenoot+Na deezen togt der Argonauten over de Zee in Colchis, volght de reize der Grieken te scheep na Troje. Deeze begaven haar met een Scheeps-magt (met welkers toerusting zy een grooten tydt toegebragt hadden) van elf hondert en veertig Scheepen over de Zee na Troje, welke stadt zy, na een tien-jarige belegeringe, met list in haar geweldt gebragt hebben. De oorzake van deezen oorlog was, dat Paris, de Zoon van den Trojaanschen Koning Priamus, Helena, de Huis-vrouw van Menelaus, Koning van Sparta, wegh gevoert hadde: van welken oorlogh veel fabulen by Homerus, en andere Poëten, zyn te vinden. Hier uit zyn de langduurige reizen van Ulysses en AEneas ontstaan, welke van Homero in Grieksche, en van Virgilio in Latynsche vaerzen beschreeven zyn. Maar na dat die van Assyrien de Monarchie, of Heerschappye, verlooren, en aan den Meden, van waar zy aan de Persianen is gekomen, over gelaten hadden, zoo hebben de Persiaansche Koningen haar ook onderstaan Griekenlandt te bemagtigen, waar door tusschen beide ook groote togten te water, en Scheeps-stryden, zyn voorgevallen. Ga naar margenoot+Die van Athenen hebben de wolle-weverye, en het gebruik van den wyn en olie gevonden: ook bemoeiden zy haar, meer als andere natien, met het Borgerlyk-en Krygs-regiment in een goede ordeninge te brengen. Voor Deucalions tyden was Cecrops haren Koning. Na den Koning Codrus hebben zy geenen Koning meer gehadt, zoo dat de stadt Athenen jaarlyks van zekere Overigheden geregeert wiert; maar zy hadden noch geene wetten, voor dat Solon de Regeeringe in een zekere ordeninge stelde, het welke in de zes-en-veertigste Olympiade geschiede. Daar opGa naar margenoot+volgde den kryg tusschen die van Athenen en de Megarenzers, in welken de Veldt-overste van Athenen, Pisistratus genaamt, | |
[pagina 80]
| |
de Scheeps-maght der Megarenzers, door een oorlogs-list, overvallen en genoomen heeft. Deezen Pisistratus heeft hem zelven daar na, door tyrannye, van de stadt Athenen meester gemaakt, den welken daar na zynen Zoon Diocles, en daar na den anderen Zoon, Hippias, in de regeeringe zyn gevolgt. Deezen Hippiam hebben die van Athenen van zyn Koningryk berooft, en uit de stadt verdreeven; zoo dat hy hem tot den Koning Darius Persien begaf, en den zelven tegen die van Athenen ophitste: daar uit den kryg tusschen de GriekenGa naar margenoot+ en Persianen ontstaan is. Darius voerde zyn leger met Scheepen uit Asia over in Griekenlandt; den welken die van Athenen, onder den Veldt-oversten Themistocles, tegen gekomen zyn, en het derde deel van zes hondert duizent op de Mara-thonische velden verslagen hebbende, de reste wederom na hare Scheepen te keeren gedwongen hebben. Toen ter tydt is de tyran Hippias doodt gebleeven, en Darius, als hy weder een veel sterker leger vaerdig maakte, gestorven; den welken zynen Zoon Xerxes volgde, en vyf jaren met de toerustinge van het krygs-heir toebragte: daar op nam hy den zeer machtigen toght in Griekenlandt voor, in welken drie hondert en tachtig Grieksche Scheepen deeze groote Persiaansche zee-magt, bestaande in veertien honderdt Scheepen, hebben overwonnen. De geheele maght van deezen Xerxes te lande is van gelyken by Thermopylis gebrooken, en verslagen geworden van de Lacedemoniers. Door de groote eer, en den machtigen roof, welke die van Athenen in deezen krygh verkregen hebben, zyn de Grieken in groote oneenigheit Ga naar margenoot+ geraakt, zoo dat die van Lacedemonien, de welke de groote maght en overwinningen van de Athenienzers benydt hebben, al de andere Steden aan haar zyde trokken; maar die van Athenen verlieten hen op haar eigen magt. Deeze twee maghtige volkeren dan, welkers Regeeringen door de wetten van Solon en Lycurgus in een treffelyke ordening gebragt waren, begonnen malkanderen in de hairen te-tasten, en eenen harden kryg tegen malkanderen te voeren, het welke geschiede tusschen de tachentighste en vier-en-tachentighste Olympiade. Hier na is denGa naar margenoot+ krygh te water tusschen de Peloponnezen en de Grieken gevolgt, welkers oorzake deeze was: Epidaurum, een stadt in Macedonia, aan de Ionische zee gelegen, wierdt van de Barbaren bevoghten; doch die van Corinthen quamen de stadt te hulpe: dit verdroot de Corcyreers zoo zeer, terwyle zy het zelve geweigert hadden, dat zy de stadt Epidaurum met veertigh Scheepen belegerden, de welke de Corinthers met vyf-en-zeventigh Scheepen te hulpe quamen, maar niet te min van de Corcyreers geslagen wierden. Het volgende jaar rusten die van Corinthen, met hulpe van hare Bondtgenooten, een magtige vloot toe, waar over de Corcyreers hare Gezanten om hulpe na Athenen schikten, en tien Galeyen verkregen. De Corintheren hadden, met hare Bondtgenooten, hondert en vyftigh Scheepen by een gebraght: waar tegen de Corcyreers met hondert en tien Scheepen uit quamen. Het gevegt is beiderzydts zoodanig afgeloopen, dat zich niemandt de overwinninge hadde te beroemen. De Atheensche Galeyen vermengden haar wel niet in het geveght, gelyk haar bevolen was, maar quamen alleen den noodtlydende Corcyreers te hulpe, en verhinderden des vyandts voorneemen; het welk den Peloponnesischen krygh tegen die van Athenen verwekte, welke de Corinthers, wegen de gezondene hulpe aan de Corcyreers, en Perdiccas, Koning van Macedonien, zynes Broeders halven, met wien die van Athenen een verbondt opgereght hadden, vyandt waren, en de Lacedemoniers hare groote eer benydeden, om dat die van Athenen zich op haar maght en geluk verhovaerdigden, het geene die van Lacedemonien niet hebben konnen verdragen. Deezer oorzaken halven is die van Athenen, door Gezanten, van die van Lacedemonien den oorlog aangezegt geworden, en de gantsche Peloponnesus, behalven de Achivi en Achaei, die haar onpartydigh hielden, heeft den oorlog tegens haar aangenoomen. Die het met malkanderen tegen die van Athenen hielden waren de Lacedaemonii, Corinthii, Megarenses, Sycionii, Pellenenses, Helii, Ambraciotae, en Leucadii, welke de Scheepen, een iegelyke natie na zyn vermoogen, uitrusteden. De Boeotii, Phocenses, Locri, Anactorii, Leucadii, Patrenses, Myceni, Messenii, Coronei, Metonenses, Elei, en andere veel diergelyke, bezorgden de ruiterye en het voet-volk tot den kryg. Met die van Athenen hielden 't de Chii, Lesbii, Plataeenses, Messenii, die in Neupacto waren, de meeste Acarnanes, de Corcyrenses, Zacynthii, Cares aan de zee, hare nabuuren de Dores, de Iones, Hellesponti, Thraces, en alle eilanden, behalven Melo en Tera, die in 't Oosten aan den Peloponneso leggen. Deezen oorlogh heeft over de zeven en-twintigh jaren geduurt, in de welke meer slagen te water als te lande zyn voorgevallen. Nu hadt d'eene party d'overhandt, nu | |
[pagina 81]
| |
d'andere, tot dat het eindelyk zoo verre gekomen is, dat die van Athenen, in het derde jaar van de drie-en-negentighste Olympiade, van den Lacedemonischen Veldt-oversten Lysander zyn overwonnen, om vreede hebben moeten bidden, en zien dat de muuren der wydt-beroemde stadt Athenen neder geworpen wierden. En dewyle zy van hare vyanden dertigh Mannen bequamen, die haar regeeren zouden, en de zelve door hare tyrannye veel menschen om het leven bragten, zoo zyn de borgers meestendeel na Argon en Theban gevlugt, alwaar zy niet alleen wel ontfangen zyn, maar ook hope verkreegen van wederom met vreede in haar vaderlandt te zullen komen; want Trasybulus, een tamelyke magt van de verjaaghde borgers verzamelt hebbende, heeft die dertig Tyrannen eindelyk uit de Stadt gedreeven, dat in het tweede jaar van de vier-en-negentighste Olympiade geschiede. Ondertusschen hebben die van Theben en Corinthen hare Gezanten na Lacedemonien geschikt, en een gedeelte van den buit, die zy in den voorgaanden kryg bekomen hadden, gevordert, door dien zy, zoo wel als die van Lacedemonien, het hare daar by gedaan, en de krygs onkosten helpen dragen hadden: het welke haar die van Lacedemonien af sloegen, en een groote verbittering maakten; want toenmaals waren die van Lacedemonien, wegens haar groot geluk, zeer opgeblazen, en begonden na de heerschappye over gantsch Asia te trachten. Maar als Cyrus met Artaxerxes, Darii navolger, oorloghde, zyn zy hem te hulpe gekomen, en hebben Tissaphernem, eene der Veldt-oversten des Konings van Persien, met geldt omgekoft, zoo dat de Koning den Veldt-overste der Athenienzers, Conon, die hem toenmaals op het eilandt Cyprus onthieldt, tot Admiraal over zyne vloote aannam: deeze was zyn vaderlandt zeer toegedaan, en terwyle hem de gelegentheit om het zelve te helpen, en zich aan die van Lacedemonien te wreeken, aan de handt stiet, heeft hy hem dies te gewilliger in deezen handel vinden laten, op dat hy het zelve, 't welk hy door zynen ongelukkigen strydt in zoodanigen noodt gebragt hadde, door de overwinning wederom mogte verlossen: het welke ook alzoo geschiede; want hy heeft de Scheeps-magt der Lacedemoniers, onder den Koning Agesilaus, by Guido geslagen, en dus de voorgaande magt en vryheit der Athenienzers herstelt. Door deeze zeege zyn'er veel Bondtgenooten van de Lacedemoniers op de Atheensche zyde gevallen, en verscheide oorlogen, als de Arcadische, Thebanische, de eerste en tweede Lacedemonische, als ook de Tegeatische, ontstaan, zoo dat men wederzydts met wonderlyke veranderingen des geluks gestreden heeft, tot dat'er eindelyk tusschen de Grieken, omtrent de honderdt en vierde Olympiade, een vreede is opgerecht. Deeze oorlogen hebben de magt der Grieken zeer gezwakt, hare Regeeringen allengskens t'onder gebraght, en de Koningen van Macedonien den wegh tot de Monarchie, of Heerschappye, gebaant. Ga naar margenoot+Philippus, namaals Koning van Macedonien, is van zyn Broeder Alexandro den Thebanen in gyzelinge gegeven, en in het huis van den beroemden Philosooph en Veldt - overste Epaminondas opgetrokken geworden. Deeze heeft tusschen de hondert en zeste en de hondert en elfde Olympiade zyne maght wydt uitgebreidt, de Grieken hier en daar onder zyn jok gebragt, en eindelyk die van Athenen overwonnen; waar door de groote heerlykheit en magt der Grieken is komen te vergaan. Hy heeft meer met listige practyken als openbaren strydt zyne vyanden overwonnen, en geen beloften gehouden. AlexanderGa naar margenoot+ de Groot is hem in de Regeeringe gevolght: die veel oprechter in alle zyn doen gehandelt, en de Heerschappye, of Monarchie, gelukkelyk uitgevoert heeft. Wie zyne magtige en ongelooflyke daden begeert te weeten, dien willen wy wyzen tot den vermaarden Historie-schryver Quintum Curtium. Maar na dat deezen magtigen Monarch, in het dertigste jaar zyns ouderdoms, omtrent het eerste jaar der hondert en veertiende Olympiade, is vergeven geworden, en zyn leven tot Babylonien geëindight heeft, zoo is de Monarchie na zyn doodt wederom gebrooken, en door de oneenigheit van de groote Heeren, die Alexandro gedient hadden, in verscheide deelen gedeelt geworden. Terwyle deezen Alexander in Orienten oorlogde, zoo hebben de AEtoli, en die van Athenen, in Griekenlandt nieuwe oproeringen gemaakt, welke volkeren, nevens eenige andere, na hare oude vryheden haakten. Doch deezen krygh nam geen goet einde; want die van Athenen moesten haar wederom onder het jok begeven. Middeler tydt zyn die van Syracuzen in Sicilien, en die van Carthago in Africa, gelyk ook de Romeinen in Italien, maghtigh geworden. Het Koningryk Sicilien, en die van Carthago, hebben lang om het hooghste gebiedt gevoghten, zoo dat dan deeze, dan geene party onder lag; tot dat eindelyk de Romeinen quamen, en, om- | |
[pagina 82]
| |
trent de hondert en negen-en-twintighste Olympiade, in het 429 jaar na de opbouwinge der stadt Romen, haren Burgermeester Appium Claudium, voor de eerste reize, met alle haar kryghs-maght over de Zee in Sicilien schikten, die den Koning Hiero overwon, en hem tot een Bondtgenoot des Roomschen volks maakte. Ga naar margenoot+Toen ter tydt hadden de Romeinen noch zelfs geen Scheepen, zoo dat zy de Scheepen van de Larentiners, Locrensers, en Neapolitanen, om over te scheepen, moesten gebruiken. In het 493 jaar na de opbouwinge der stadt Romen, toen C. Duillius en Cornelius Burgermeesteren waren, hebben de Romeinen hare eerste Scheeps-vloot, bestaande in honderdt gesnavelde Scheepen, en zeventigh Galeyen met drie roei-banken, te water gebragt. Dit is de eerste kryg der Carthaginenzers geweest, tusschen haar en de Romeinen ontstaan wegens het Koningryk Sicilien, in welke die van Carthago ettelyke malen onder lagen, zoo dat de Romeinen eindelyk voor namen met hare Scheepen in Africa over te steken, en de Carthaginenzers in haar eigen landt te bezoeken. De Romeinen dan hebben, onder de Burgermeesteren M. Attilio Regulo en L. Manlio Volso, hare Admiralen, in het 497 jaar na de opbouwinge der stadt Romen, een maghtige Scheeps-vloot, op welke hondert en veertigh duizent mannen waren, in Africa geschikt; en men kan de grootte der Scheepen hier uit wel afnemen, door dien op elk Schip drie hondert roei-knechten, en hondert en twintigh soldaten, die de Latynen Classiarios milites noemen, waren. Deeze Ga naar margenoot+zyn de Karthaginenzers met een Scheeps-magt, in de hondert en vyftig duizent man sterk, bejegent, en hebben met de Romeinen, by Heraclea, den strydt aangevangen, maar den zelven verlooren, zoo dat de Romeinen vyftig Scheepen veroverden, vier-en-zestig in de grondt boorden, en de rest zich op de vlught moesten begeven. Na deeze overwinning zyn de Romeinen in Lybien, by Mercurii voor-borg, gelandt, alwaar zy de stadt Aspidam innamen, en Karthago belegerden. Maar na dat Manlius weder na Romen getrokken, en Regulus met veertig Scheepen, vyftien duizent voet-knechten, en vyf hondert ruiteren, voor Karthago gebleven was, hebben die van Karthago, met hulpe der Lacedemoniers, en de maght van Xantippus, haren Oversten, Regulus geslagen, gevangen, en de overige Romeinen in de stadt Aspida bezet. Daar na zyn deezen tot hulpe geschikt twee andere Burgermeesteren, als M. AEmilius en Servius Fulvius, met drie hondert en vystigh groote Scheepen, die den Karthaginenzers wel groote schade deeden, maar in het wederkeeren na Sicilien door een groote storm zoo veel Scheepen verlooren, dat'er van de drie hondert en vyftig Scheepen maar tachtig over bleven. Deezen kryg heeft vier-en-twintigh jaren geduurt, tot dat eindelyk die van Karthago, by AEgusa, van den Roomschen Burgermeester Lutatio, in het 512 jaar na de opbouwinge der stadt Romen, geslagen wierden, en honderdt en twintigh Scheepen verlooren, van welke de Romeinen zeventigh veroverden, en vystigh in de grondt boorden. Daar na wiert tusschen beide partyen een vreede geslooten. Ga naar margenoot+Een tydt lang hier na is den tweeden Karthaginensischen krygh gevolght, die voor het 535 jaar na de opbouwinge der stadt Romen zyn begin nam. Na dat Hannibal de stadt Saguntum, in Spanjen, ingenoomen, en zyn krygs-magt in Italien gevoert hadde, heeft hy achtien jaren lang de Romeinen met geweldt geregeert, tot dat eindelyk dien krygh door Publ. Scipio wiert geëindigt; want als hem Scipio met een groote magt in Africa begeven hadde, om een verandering in de zaken te maken, was Hannibal genoodtzaakt Italien te verlaten, en wederom na Karthago te varen, alwaar hy by Zama van Scipio geslagen wiert, zoo dat die van Karthago voor de tweede maal zeer harde voorwaarden ingaan, en om vreede bidden moesten. Hier na volgde de Illyrische, eerste Macedonische, Syrische, Cretische, en tweede Macedonische krygh, in welke de Romeinen over al, zoo wel te water als te lande, treffelyke daden uitgericht, en hare maght geweldigh uitgebreidt hebben. Ga naar margenoot+Dewyle nu de stadt Karthago middeler tydt adem geschept hadde, en de goede ruste niet langer verdragen konde, ook de stadt Romen gelyk als een doorn in de oogen was, zoo heeft eindelyk de Raadt der stadt Romen besloten, de zelve gantsch te verdelgen, en zulks door Scipio AEmilianus in 't werk gestelt, welke de stadt Karthago, na datze 700 jaren gestaan hadde, in het 606 jaar na de opbouwinge der stadt Romen, en in 't laatste jaar der 158 Olympiade, t'eenemaal verwoest heeft. Wat voorders der Romeinen oorloghstogten te water aangaat, in de Historien vindt men de volgende, als de Achaische, Balearische, Sardonische, Cilisische, of de eerste kryg tegen de Zee-roovers, de Mithridatische, Sartoriaansche, tweede Cretische, en de tweede, derde, en vierde kryg, die zy tegen de Zee-roovers hebben gevoert. | |
[pagina 83]
| |
Daar na volghde de Scheeps-strydt van Julius Caesar tegen de Françoizen en Britannen; Ga naar margenoot+als ook de Burgerlyke krygh te water en te landt van Pompejus en Caesar. Wat in deezen oorlog, en voorders, na den ondergang van Pompejus, zy voorgevallen, kan men in de Historien genoegzaam leezen. Hier uit blykt dan klaarlyk wat magt de Romeinen toen ter tydt gehadt hebben; want Pompejus bragt uit Asia, de eilanden Cyclades, Corcyra, Athenen, Ponto, Bithynia, Syria, Cicilia, Phenicien, en uit Egypten, over de zes hondert groote Scheepen by malkander, en wiert nochtans van Caesar geslagen, in het 705 jaar na de opbouwinge der stadt Romen. Na de doodt van Julius Caesar, heeft de Keizer Augustus veel met Cassius en Brutus, de welke Julius Caesar op het Raadthuis tot Romen vermoort hadden, als ook met haren aanhang, te doen gehadt, zoo dat 'er ook toen ter tydt verscheide Zee - slagen zyn voorgevallen, die dan op d'een, dan op d'ander zyde ongelukkig af liepen, tot dat eindelyk de zelve party gantschelyk is onderdrukt geworden. Maar na dat dit werk van Octavio Augusto Caesare, Marco Antonio, en Lepido, gelykerhandt uitgevoert was, zocht zich Lepidus meester van het Koningryk Sicilien te maken; doch hy wierdt van Augusto aangegrepen, en Ga naar margenoot+overwonnen. Hierna zynde twee Zwagers, Octavius en Antonius, die, na de doodt zyner Huisvrouw Fulvia, de Zuster van Octavius Augustus, nagelatene Weduwe van Marcellus, Octavia genoemt, getrouwt hadt, zeer harde vyanden geworden. Den eenen klaag de dat Antonius zyn Zuster verachte, en de Koningin Cleopatra aanhing. De andere zeide dat Augustus met geweldt, tegen zyne belosten, Lepidus niet alleen van de Provincie van Sicilien, maar ook van zyn eer en gezag berooft, de tot den Siciliaanschen kryg over geschikte Scheepen opgehouden, en aan zyne soldaten geen akkers uitgedeilt hadde. Na dat deeze zake nu eindelyk met ernst gemeint wiert, zoo heeft Augustus een Oorloghs-vloot ter zee toegerust, welke bestondt in twee hondert en vyftigh Galeyen van drie tot zes roei-banken, bemant met acht Legioenen, of regimenten, en vyf vaendels. Antonius hadde hondert en zestig Galeyen van vier tot tien roei-banken, die voor en achter met toorens verzien waren, en daar nevens noch een groot getal andere Scheepen. Het Hooft-schip, of den Admiraal van Antonius, daar de Koningin Cleopatra op was, hadde purpere zeilen. Deeze twee magtige Vlooten hebben malkanderen by Actio aangegrepen, alwaar Antonius de slagh verloor, en zich met Cleopatra op de vlught moeste begeven. Dit is het einde van deezen kryg geweest: Antonius bragt zich zelven met zyn eigen zwaert om, en Cleopatra (om datze hiet levendig in de handen harer vyanden zoude vallen) heeft een fenynige slange, Aspis genoemt, aan haar lichaam gezet, door welkers beet zy haar zelven van het leven beroofde. Na dat deeze twee, te weten Lepidus en Antonius, aan een kant waren, heeft de Keizer Augustus zyne Monarchye bevestight; en zedert zyn'er, in de tydt van meer als drie hondert achter een volgende jaren, tot op de tyden des Keizers Constantini Magni, weinigh aanmerkelyke zaken ter zee voorgevallen: na welken tydt het Roomsche Ryk een krak gekregen, en eindelyk zynen glants verlooren heeft. Ga naar margenoot+Onder de regeeringen der Keizeren Arcadii en Honorii, hebben de Visigothen aan den Donau en in Thracien, onder haren Veldt-Oversten Alarico, de stadt Romen ingenoomen. De Gothen en Vandalen hebben ook eenen inval in het Roomsche Ryk gedaan, en veel Steden vermeestert. Deeze zyn de Longobarden gevolgt, die een langen tydt in Italien meester geweest zyn. Van gelyken heeft Attila met zyn Hunnen gantsch Europa uitgeplondert. Ten tyde des Keizers Heraclii, omtrent den jare onzes Heeren en Zaligmakers Jesu Christi 600. zyn de Saracenen voor den dag gekomen, welke het Roomsche Ryk ook een vleugel uitgetrokken, en eindelyk het magtige Turksche Ryk voortgeplant hebben. Na dat nu hier en daar, zoo te water als te lande, verscheide slagen zyn geschiedt, zoo is eindelyk het Oostersche Ryk, als Mahumed, in het Jaar 1453, de stadt Constantinopolen vermeesterde, in de handen der Turken gevallen. Het Ryk in 't Westen hebben de Françoizen in haar geweldt gebragt, en onder Carolo Magno opgericht. Dus verre den Atlas. Men zoude billyk in dit Hooft-stuk verklaren de namen veeler deelen en werktuigen der oude Scheepen, als Fori, Tumices, Artemon, Acatus, Dolon, Lipadum, Epidromus, Sypparus, Casteria, Modius, Carchesium, Cornua, Maleola, Chalatorii, Pinnae, Catapirates, Linea, Haustrum, Parolcones, Tonsilla, Segestra, Tropidis, Phalcis, Lesbium, Chalcenetes, Clitopodium, Proembolis, Embolum, Delphis, Stolos, Acrostolium, Nauphracton, Rhinoteria, Chelysma, Gastra, Amphimetrium, Paxilli, Hypiresium, Asconia, Adsellium, Lora, Cleida, Selma, Aeax, Rhiza, Hypozoma, Asandium, Aphlasta, Tarsos, Torcular, Colus, Episionta, Ambola, Symbola, Ancylae, Pyrguchi, Canonia, Stathmidae, Antlon, | |
[pagina 84]
| |
Stega, Napuri, Amphili, Amphistomi, Heterostomi, Deres, Cellarium, Hermata, Epagontae, Ergata, Agea, Pedalion, Cumba, Hystodocen, Dryochus, Didymus, Maschala, Rhinoteria, Edolia, Tremata, Pavatranus, Sponda, Peritonaea, Prymnesia, Pterna, Thoracium, Elacate, Icrion, Carcevia, Ceruchi, Cheniscus, Anchorale, Sanides, Cycli, Molorchus, Naumacha, 't geen lange scheeps spiessen zyn: Clavus, 't welk, volgens Bayfius, een hout betekent, dat dwars over 't Schip stondt, en aan beide de stuuren vast was, om de zelve gelykelyk te konnen keeren en wenden, enz. doch alzoo zulks reedts volmaaktelyk van den Heer Schefferus, Caelius Calcagninus, en Gyraldus, in 't Latyn is verricht, en uitheemsche woorden, daar van ons de zaken niet al te wel bekent zyn, in 't Duitsch te vertalen, niet en voegt, zal het zelve achter laten. |
|