Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
Derde Hooftstuk.
| |
[pagina 31]
| |
een gom is) over een komt. Uit deeze doorn houwenze blokken van twee ellen groot, die zy tichels gewyze fatsoeneren, en in deezer voegen t'zamen hechten: Zy lasschen deeze blokken met veele en lange nagelen aan malkander, en alsze die dus t'zamen hebben gehecht dan leggenze daar roey-banken over heen. Knies of ribben gebruiken zy niet; maar in de repen en voegen stoppenze van binnen Biblos. Zy maken maar een eenig roer of stuur-bordt, dat door de kiel heene gaat. Zy gebruiken ook een doornen mast, en zeilen van Biblos gemaakt. Deeze Scheepen kunnen tegen de stroom niet op varen, en zy dat'er een styve koelte onder waait; maar zy worden op het landt voort getrokken. Voor stroom dryvenze aldus af: Ieder Schip heeft een horde, dat van Myrika en gespouwen riet t'zamen is gehecht, en eenen doorgeboorden steen van omtrent twee talenten zwaar; zoodanigh een horde latenze, aan een touw vast gemaakt, voor aan het Schip, en den steen, aan een ander touw, achter aan 't Schip dryven: de horde derhalven, als 'er het gewelt van 't water komt tegen aan zetten, gaat van zelf en trekt den Baar voort: (met de naam van Baar zyn deeze Scheepen aldaar bekent) de steen, die langs den gront achter aan sleept, stuurt het Schip recht. In groote menighte vindt men deeze Scheepen in Egypten, waar onder zommige de zwaarte van eenige duizendt talenten konnen voeren. Camerae waren Scheepen die van berden met teene banden aan den gehecht wierden, zonder middel van yzer: zy hadden een ronden buik, en geen verschil aan voor- ofte achter-steven. Van deeze ziet Ga naar margenoot+by Tacitus en Lipsius. Zy hadden twee roers, en wierden veel by de Duitschen Ga naar margenoot+gevonden: kosten niet meer als dertigh of veertigh menschen voeren. Deeze Scheepen Camerae, waren gedekt, daks gewyze, met berderen. De Scheepen Camerea kreegen hunnen naam na de gelykenisse van het kameel-dier; want gelyk dees een bult op den rug had, zoo voerden zy een uitpuilent venster te midden in het boordt. Doch zoo andere willen voerdenze deezen naam na hunnen bultigen overloop, niet ongelyk een kameels rugge. Deeze voerden dertig ofte veertig man. Men zagh daar koper noch yzer aan: waren boven smal, en onder breedt; ook voor en achter van een zelve gestalte: gedekt met een lederen gewelf, hemel of verdek, waar de scheepelingen zich onder verberghden. Stratae waren gedekte Scheepen, veeltydts gebruikt om volk over te voeren. Van stratae en tectae Naves zegt Thucydides dat het Scheepen zyn geweest bequaam ten strydt. De geheele Rhyn-stroom, en de stranden van het oudt Batavia zyn onder Constantyn met stratae ofte constratae Naves, dat 's gedekte Scheepen, voorzien geweest, om den aanloop van uitheemsche vyanden te weeren; gelyk by Junius in zyn Batavia klaarlyk is te zien. Nimmer, myns wetens, leest men dat vyf riem-rey Scheepen (Quinqueremes) open zyn geweest; maar altydt gedekt, en toe. By overdekte Scheepen was deeze nuttigheit, dat de roeijers niet konden getroffen werden. In open Scheepen, als een roeijer gequetst was, belette zulks het roeijen veel, want zy daar op zeer naauw by een zaten: doch dit profyt hadden zy, dat de bovenste roeijers zich weeren konden; dat de Scheepen lager, en by gevolg lichter waren. De verdekken op de Scheepen meinen zommige dat zoo gemaakt zyn geweest, dat men, schoonze vast waren, daar eenige planken uit neemen konde, tot het lossen van mannen, en waaren. Vier deuren vindt men anderzints dat aan de grootste Scheepen zyn geweest, en dat ter zyden, voor, en achter. Cataphractae waren Scheepen stevigh en sterk, die men in den krygh voor af zandt, om den eersten stoot af te kaatzen, onbelompen en grof van werk. Zy hadden borst-planken rondt scheeps, en waren boven dicht, om vry van enteren te zyn. Cantharus, dat 's een kan gezegt, hadt de gestalte eens kans; doch of de kan zyn naam van 't Schip, of het Schip van de kan behouden heeft, is onzeker. Chalcembolon was een Schip in Grieken, met een kopere neb. Cataplus is een Vaartuigh geweest dat koop-waaren droegh. Capulica, een dat ten roof uit ging. Caelox, een Jaag-schuit. By d'Azianen vond men Scheepen groot en zwaar die staerten hadden; wierden om lasten te voeren gebruikt, engenaamt Cercurus. Chollones waren groote en welbezeilde Scheepen, boven omtrokken met wolfs, beere, of boks vellen. Daar stonden kleine vensterkens in. Vooruitloopers, verspieders, en kondtschap brengers, komen met de naam van Catascopium over een. Die groote korven aan de marssen voerden, om zich te weeren, noemde men Corbita: dees zyn zeer groot geweest, en nooit met voordacht ten kryge gebouwt. Trabariae Naves waren kleine Scheepkens, uit eenen balk geholt, die men op rivieren en stille waters gebruikte. Deeze Trabariae naves, wierden anders Littorariae en Caudicae naves genaamt. | |
[pagina 32]
| |
Dromones zyn lange Koren-scheepen geweest: wien de Phaseoli niet ongelyk waren, hebbende de vorm van een Turksche boon, waarom zy ook aldus wierden genoemt; want Phaseolus bediedt een Turksche boon. Gaulus betekende een eyachtig, en Hiberiota een rondt Schip. Gaulos, zegt Hesychius, is een aart van Phenische Scheepen. Een ander zegt, Gaulos is een Boot by de Phenicers. Calimachus zeght elders, een Sidonische Gaulos heeft my daar gevoert. En by Festus staat, dat Gaulos een Schip was, bykans rondt. Zynde de wortel of oorspronk van 't woort Gaulos, of Gaulus, uit een Hebreeusch woort, 't geene gezeght is, in 't rondt draaijen. Een ander vergelykt deeze by een rondt vat. Canna is een Schip geweest, van enkel riet aan een gebonden: daar misschien het woort Cano van her komt; want dees Canna en de hedendaaghsche Indiaansche Canoes in vorm over een komen: waar toe my versterkt de Schryver Plinius, die zegt dat de Indianen het Scheepken Canna veel plagten te gebruiken. In Grieken wierden ook wel Scheepen toegeleit, onder van riet en andere vlottende stoffe, boven van planken en tuinstaaken. By de Liburners vondt men veel Naves sutiles, dat is, genaaide Scheepen; want de planken met kennip en braam-zeelen aan een waren genaait. Deeze Scheepkens, anders Vitilia navigia geheten, waren met leder overdekt, en rondtom gevoedert; men kostze lichtelyk t'zamen vouwen. Daarwordt gezegt van de Poëten dat het Schip Argo ('t geen doch ongeloovelyk is) dusdanigh zy geweest, om dat het van de scheepelingen op de schouders over landt een groot einde weegs, uit de Adriatische tot de Tyrrenische zee, gevoert zoude zyn; 't geen, myns bedunkens, te grooten streek van berghachtigh landt is, om een Schip, of de Scheepen, die Jason by zich hadde, over te dragen, voornaamlyk dewyl dit Schip, daar hy helde-daden en dappere stryden mee verrichte, van eenige zwaarte en grootte geweest moet zyn. Doch, zoo dit geen verdichtzels zyn, heeft het over landt voeren nergens bequamer (myns bedunkens) konnen geschieden als ter plaatze daar ik zulks hier achter heb gemeldt. Gellius en Varro schynen te willen, dat deeze Naves sutiles, of genaaide Scheepen, dusdanigh waren gemaakt, dat een of ander vulsel op dun hout wiert geleght, daar men dan biezen op naaide, en dit om de Scheepen lichaam en geen zwaarte te geven. Die paerden voor hun last plaghten over te voeren, noemdenze met een Grieksche naam Hippagines. Musculus is een Schip geweest, gelyk een vlees-spier van gedaante. Alle oorlogs zee-vlooten wierden gevolght van Scheepen die uitstaken in meenigte van verdekken, dienstigh om hulp-benden en krygstoestel te voeren. Ponto was een Schip, 't geen getelt wiert onder die Scheepen welke het zoute water bevoeren: waaromze van andere gedaante, en grooter nootwendigheit zullen zyn geweest als de Ponten by ons hedendaags in gebruik. Dit vaartuigh Ponto hadde anderhalve lengte van zyn breedte, diende meer om lasten en zwaarte op binne-wateren te vervoeren, of om Scheepen uit de havens, en over drooghten te trekken, als de zee te bevaaren; had ook geen hoog verdek in het midden. Twee of drie Scheepen wierden vaak aan een gehecht, waar men dan zwaare storm-toorens op stelde, om aan zee gelegen muuren en wallen te gewinnen. Partemia was een plat-bodemt Schip, zonder kiel. Onerariae of Corbitae waren Scheepen die alleen zeilen en geen riemen voerden, zoo eenige oude Schryveren willen. Deeze plagten hooger te zyn als de Scheepen ten oorlogh; doch Caesar liet'er een groot gedeelte bouwen die laag waren, om te bequamer paerden in te neemen, en wydt, om te meer last te dragen. Schedia was een Schuit van slechten aanzien. Stlatum was een Schip breedt en kort. Synedria, een Schuitken om vermaak mede te scheppen, gebouwt met zit- en rust-banken. Thalamegae, Pronk - scheepen, vergult en met elpen-been cierlyk bezet. Achatae naves waren open Schuiten. Alveus was een grof en slecht Schip, zonder eenigh cieraadt. Emphracta, een rank Schip. Caudicariae waren Vracht - scheepen op binnenlandtsche wateren. Ziet daar van by Seneca, in zyn dertiende hooftstuk van de kortheit des menschen leven. Myriamphorae is te Athenen een Schip geweeft, 't geen tien duizendt maaten, Amphora genaamt, laden kon. Dit Schip hadt groote houte toorens, was gedekt, en wierdt eenmaal in de haven geplaatst te zyner bescherming, en zoo groot, dat aldaar met geen riemen voort gebraght kon werden; waarom het met een zeel wierdt bewoogen. Hier uit deden die van Athenen gewelt met alderhande werp-geweer, | |
[pagina 33]
| |
wanneer zy van de Syracusanen wierden beoorloght. Comistica navigia waren Scheepen by de Grieken, waar mede de buit, op den vyandt behaalt, t'huis gevoert wierdt. Tacitus beschryft de gestalte van de Scheepkens Monoxylon genaamt, en zegt datze by de Duitschen veel wierden gebruikt: zy hadden punten wederzydts, op dat zy althans, zonder wenden, een voorsteven voor uit moghten steken. Deeze waren uit een boom geholt: want Monoxylon, een Grieksch woort, is een eenig, hout gezeit. Zy wierden door geene zeilen voort gezet; noch de riemen zyn niet vast, maar los aan de zyden geweest. Cymba was een Scheepken, breedt in de midden, niet ongelyk de hedendaaghsche Booten: hier mede dreef men de vlieten over, zonder riem, door middel van zeker gespannen touw. Het woort Cymba wordt mede gebruikt voor allerhande slagh van Scheepen, zoo groot als klein; van waar het woort Cymbio, een vat om in te offeren, en uit te drinken, herkomstigh is, 't welk een schuitjen niet ongelyk is; als mede de Cymbale, een rondt speel-werk-tuigh. Cybea was een Schip, daar men by Cicero van leeft, 't geen in grootte een Schip met drie riem-reien gelyk was. Een klein Zee-schuitken was Halias genaamt, de hedendaagsche Kaidrajen gelyk. Horia was een Zee-vis-schuit, zoo als men gist, ofte liever een klein wel loopend Schuitken. Lintres waren als nu de Duitsche Rivier-booten. Myoparus was een Roofschip, van gemengde gestalte, gelyk als de Hek-booten hedendaaghs mede zyn. Orthocraevus was een Schip met rechte rees en sprieten. Pacton was een gevloghte Bootjen van teenen, bekleedt met boks-vellen. Samaena was een zeer hol en rondt Schip, van twee riem-slagen. Vagiones waren Zee-scheepkens van dun geschaafde planken, omslagen met lichte kopere plaaten; welke in de Trojaansche krygh gebruikt zyn geweest: hun naam behoudende van het snel loopen door 't water. Pollux voegt hier noch by de Scheepen genaamt Carabi, Cydali, Celecia, Epactrides, Prosumia, Troplus, Remeculus, Julopeza, Marplacida, ervonden in Sicilie. Corivitae, Lusoriae, Scheepen die men op de wacht leide tegen strandt, en op rivieren aan des vyandts grenzen. Als ook Epactroceletes, Bares, Dicrotum, Amphericum, Ampheris, Dicopun, Ploja: (het woort Ploja werdt by Josephus voor een Oorlog-schip genoomen) welk laetfte een vaartuigh is geweest, 't geen boven de twee-en-twintigh mannen niet voerde. Onder de naamen der oude Scheepen telt Pollux, Cydari, Harpophora, Tiarmenos, 't welk drie zeilen voerde. De zommige hadden in Lybie de naam van Rammen of Bokken. Lenticulus was te Romen zeker klein slag van Schuiten. Hier by konnen noch gestelt werden de Scheepen Barcae, Holkades, Nuctetiae, Aphractae, Silphae, Heneres, Meliacum, Medeiae, Saetthie, Olorinae, of Zwaan-schuitjens, die klein waren, en slechts dienden om zich te gaan vermeiden door de Zee, gemaakt na de gestaltenis van een Zwaan. Valerius Flaccus schryft van zeker Schip Serilla, dat van werk en teenen was gemaakt, en onder met linnen t'zamen genaait, zoo Pacuvius vermeldt, dat zommige uitleggen, met koorden en touwen. Porthinides, Oxiae, Horiolae, Gescoretae, Cillones, Mydium, Hyppona, waren groote last voerende Scheepen. Carchesium, een Schip dat een groote mars droegh, den diepe kroezen gelyk. Cope, of Copinae, 't geen een zesde van zyn lengte breedt was in 't ruim. Pegasea, een Hipponisch Schip, scherp en spits. Antiate, een gebekt Antiatisch Schip. Arcta, een klein Bosphorisch Rooverscheepje. Autoschedium, en Actos, een kort gedrongen Schip. Bariskos, een sterk, groot en zwaar Schip. Cnidiurgus, Comestria, Cline, Curina, en Corina, zyn ledere Scheepen geweest. Cervirus, Dioiris, Delphinophora, Epatrocle, Epibathras, Eikosoryga, een groot Schip, aldus benaamt na de twintigh zeilen die 't gebruikte. Euselmus, Falcata, een Schip dat leef-tocht voerde, zonder of met toorens. Hiberosa, een Schip gebruikelyk onder de Hebreen. Hippobatros, Hepetres, Italiota, een gebekt Schip, van twee ordens riemen, en een tooren. Lampsacogos, Mascula, een Koopmans Schip. Massaliote, een Koopvaarder. Mylotoparia, Myriagogis, Ocyalos, Pheredea, een gebekt Schip, aldus na zyn bouwmeester Pheredus benaamt. Philacide, Pistris, (dat zyn naam van den Zee-vis Pistris, daar het naar geleek, hadde bekomen, zynde lang en smal,) Proplos, Magona, Picta, een Schip dat met pek dicht was bestreeken. | |
[pagina 34]
| |
Quinquetostaria, een Roei-schip, met vyf hondert roeijers. Sitagogis, Siccaria, Roof-scheepen. Sandalos, Sumpseris, Strongylon, Scalmus, by de Phaenicers ervonden. Situlae, Last-scheepen. Ephacae, Volk voerders. Ceateae, Scheepen groot en zwaar, na den vis Caeta benaamt. Cucurbita, een Visschers schuit. Circirium, Triris, Tabrica, Trochelophora, dit droegh zyn naam van de katrollen die het voerde. Typhis, een Schip, aldus na zyn bouwmeester benaamt; 't geen anders den Dolphyn-voerder wiert geheten, om dat het voorste van 't Schip gemaakt en gesneden was als de kop van een Dolphyn, met snuit en oogen: en aan de zommige van deezen aart zagh men de geheele historie van den Metymnasischen Amphion, die, op zyn snaren speelende, de rugh van een Dolphyn bereedt. Moneris, 't zy zy een riem hebben gevoert, of wel een roeijer aan ieder riem. De Vracht-scheepen, die ten meesten tydt zeil voerden, of ook wel zeil en riemen te gelyk, zyn by de Romeinen drie-voudiger evenredigheit geweest in hare lengte, (na de meining van zommige) zoo dat zy driemaal langer als wydt waren; doch de Jacht-scheepen viervoudigh, en viermaal langer als wydt. Andere waren slechts eens zoo lang als hoogh, en zeer smal. De Jacht-scheepen waren niet zeer diep, licht opgebouwt van dun hout, van onderen scherp, en snel, boven tweemaal breeder als onder, lagen daarom niet vast op het water, en moesten aan ieder zyde even veel geladen werden. Carina was een grof en zwaar Schip, bequaam om groote lasten te vervoeren. De spitze bekken, die aan de Scheepen gebraght wierden, dienden mede om van vooren wint en water te breeken. D'Egyptenaren bouwden Scheepen anderhalf maal langer als breedt; de lengte wierdt altydt by de breedte, en de hoogte na de dikte van de kiel afgemeten. De Massilioten, of die van Marseilje, bouwden Scheepen van dubbele lengte, spits en bekkigh; behalven dat hare lichte Scheepen twee vierdendeelen en een half langer waren als breedt: en dit was na de wyze van Phocis, daar zy herkomstigh van zyn. Plaustrum, 't geen anderzins een wagen betekent, is van den Poëet Oppianus voor een Schip genomen; gelyk mede de zilvere wagen van Nerites, by Homerus genoemt, voor een Schip te neemen is. Dit was een werk van Vulkaan. Nerites, een zoon zynde van Nereus, en van de schoone Doride, doorzocht alle de Zeen: deeze was zoo schoon, dat hy Narcissus te boven gong, en Venus, op hem verlieft zynde, nam hem in zee op haren wagen; doch hy haar niet willende te wille zyn, veranderde zy hem in een Zee-slak, die als noch Nerita wert genoemt, welk het varen in een schip, of het ryden op een wagen door de zee steedts noch zoekt na te bootzen, met zich aan het waters opper-vlak te begeven, en daar te dryven, werdende voort gejaaght van de wint, die in zyne schelpe, welk hy over endt zet, slaat. Samina was een rondt Schip, by die van Samos eerst ervonden. Liuto, een Scheepjen na de gestalte van het speel-werk-tuigh een Luite; 't geen zyn naam van de Lofzangen behoudt, die daar op gespeelt wierden: het heeft een rondt en dikbuikigh lyf. Lenunculus, een klein Visschers scheepje. Fasellus was een Schip in Campanie gebouwt. Ramberga, een soort van groote Scheepen, omtrent het Jaar 1344. in Spanjen gebruikelyk. De Scheepen Codicariae geheten, hun naam erlangden, om dat van veele berderen te zamen wierden gemaakt; want Codex een bundel berden of houte planken was gezeght: doch andere willen dat deeze Scheepen hun naam van Codex, den vinder of eerste bouw-meester der zelve, bequamen. Lamiae waren Scheepen, dus benaamt na het beeft Lamia, snelheits halve. Nausum was een geslacht van Fransche Scheepen. Ga naar margenoot+Duizent Scheepen vergaderde Germanicus in deeze Landen, daar hy de Duitschen mede t'onder meende te brengen: daar onder eenige kort, en eng voor en achter, met breede buiken, om te beter de baren te wederstaan: andere waren plat, op dat zy zonder gevaar aan grondt moghten zitten. In het Boek Addit. Lamb. Schafnaburg. wert gewagh gemaakt van Scheepen, Cocones geheten, 't geen ongetwyfelt groote Zee-gevaerten zyn geweest; want hy zegt, multae naves magnae, tam trieres quam cocones, ih mari Mediterraneo submersae perierunt. Dat is: daar zyn veel groote Scheepen, zoo wel Roei-scheepen (drie roei-rei scheepen) als Cocones, in de Middellantsche zee vergaan. Deeze zaak wort op een ander plaats, in compilatione Chronologica, op het Jaar mcclxv. gezeit voorgevallen te zyn, en daar zyn dees Scheepen Cogko- | |
[pagina 35]
| |
nes genoemt: zoo dat het gelooflyk zy dat dit slagh van Scheepen met d'oude Koggen, gelyk in het Amsterdamsche Wapen zyn vertoont, over een komt. Lembi zyn korte Schuitkens geweest, die gebruikt wierden op vlietende wateren, bestiert door een of twee mannen. Men vont'er mede die voort geroeit wierden van vystien of zestien mannen. Wanneerze Ga naar margenoot+van een vermengde gestalte wierden gemaakt, kreegenze den naam van Myoparones. Zy waren grooter als de Scheepkens Phaseli. Schoon gerekent onder kleine Scheepen, wierden echter wel zoo groot gebouwt, datze vier hondert en twintig mannen, ofte een geheele bende te gelyk kosten over voeren. Ga naar margenoot+Rates wert by Curtius voor een byzonder aart van Scheepen genomen. Cicero maakt insgelyks onderscheidt tusschen het woort Navis, 't geen slechts een Schip betekent op 't Latyn, en Ratis, in deeze woorden, cum aut navibus aut ratibus conarentur accedere: dat is, terwyl zy met scheepen en rates zoeken te naderen. Ziet hier van ook Ga naar margenoot+by Varro. Waarschynlyk is het dat Ratis een vaartuigh zy geweest licht en los opgebouwt. De Wacht-scheepen van Pompejus voerden vuur voor op, op dat zy niet lichtelyk aangeranst zouden worden. Appian. lib. 5. Koopvaarders droegen in 't gemeen geen kopere nebben; doch by nood wierden die daar wel mede aan gezet. D'Oorlog-scheepen waren zoo wel gedekt, als ongedekt. Epholciae waren Schuitkens, die, achter aan andere Scheepen gebonden, na sleepten. Trieres was een Schip van drie Scheepen gemaakt, die met de zyden aan elkander vast gedreven wierden. Triampis, een uitheemsch en Barbaarsch Schip. Andere Scheepen waren geheel rondt, waar van zy mede haar naam erlangden. Haliadae zyn Zee-schuiten by de Grieken geweest. Strategia en Stratiotidae naves, zyn Scheepen die oorloghs gereedtschap voerden. Cnidurdes waren Scheepen van de Cnidiers gebouwt. Dromadi zyn Scheepen, om haren snellen loop aldus benaamt. De Scheepen welke die van Colophon bouwden (een stadt in Ionie, van waar men houdt Homerus geboortigh te zyn) wierden zoo in waerde gehouden, om haar bequaamheit, dat daar een spreek-woort uit sproot, Colophonem addere: dat is eigentlyk gezegt, Colophon by doen; doch dit wiert gebruikt wanneer men sprak van de uiterste en de bequaamste hulp of middel aan te wenden. Centaurus, Bucentaurus, Pristis, Scylla, zyn Scheepen geweest, na hun gestalte aldus benaamt. Amphiricon en Ampheris zyn Scheepen geweest, die haar naam hadden van riemen tweevoudigh uit te steken. Parones waren Scheepen die onder de grootste wierden getelt. Polyteles is Vaartuigh daar in men zich ging verlustigen, cierlyk opgetooit. Tot Bootjens, daar men smalle rivieren mede over voer, zeggen eenige Schryvers, gebruikte d'oudtheit dikmaal de rugge van groote schilt-padden. De Egyptenaren hebben Bootjens ea Scheepkens verzonnen gehadt, die gebakken wierden van leem; welke konst, (dat jammer is) ons nu is ontslipt. Lucianus meldt in eene zyner t'zamenspraken van een Egyptisch Koorn-schip, lang 120 elboogh: de achter-steven rees zoetjens op naar om hoogh, waar een gulden Gansken achter aan stondt: omtrent deeze achter-steven zagh men onderscheidelyke verblyf-plaatzen. Men zeght (zeit hy) dat dit Schip zoo veel kooren voeren magh, als het geheele Landtschap Attica in een jaar nodig heeft. Jaarlyks kon deeze Lastdrager verdienen aan vracht (zoo de spotter Lucianus ernstelyk spreekt) twaalf Attische talenten, 't geen omtrent 22000 guldens na onze munt zoude beloopen. De lengte van de gemeene Lastdragers houdt men mede als vier tot een geweest te zyn; doch Oorlog-scheepen zyn langer geweest. Zommige Scheepen waren van gemenghder aardt, langer als enkelde Vracht-scheepen, en breeder als enkelde Oorlog-scheepen; voerden zeil en riem: welke laatste de Koopvaardy-scheepen, om de kosten, veeltydts schouwden. Ga naar margenoot+Zoo Juvenalis gedenkt, is Papyrus een heester, voortkomende in de moerassen van Egypten. Van des zelfs struike maakten d'Egyptenaars een vaartuig, waar als men in zat, en op de Nyl voer, men van alle onheil, dat de krokodillen konden aan doen, bevrydt was. Deeze eerbiedigheit betoonenze aan de Godinne Isis, welke voormaals plagh te vaaren in een Boot van dit Papyrus t'zaam gevlochten. Antonius Augustinus haalt, behalven deeze, noch veele Scheeps-naamen op, oulinx in gebruik. Plinius getuight dat men in Indien rieten vindt, waar van men, uitgeholt, Scheepkens maakt, die drie of vier mannen konnen voeren. Heliodorus, hier van spreekende, zegt: Het timmeren van deeze | |
[pagina 36]
| |
Booten is zeer licht; want men splyt de rieten slechts in tween, en ieder deel is een Schuit. In Abyssinie, ofte opper Ethiopien, op 't Meir Bardambea, werden heden Booten gevonden, Tankoas geheten, niet van hout gemaakt, maar van het gewas Papyrus by de oude Grieken geheten: het groeit aan de oevers van dit Meir overvloedelyker, en grooter, dan elders in de Nyl, te weten met steelen, tot de dikte van een arm, en lengte van een elle. Canardi zyn groote Scheepen geweest, waar meede oulinx uit Noorwegen op d'Engelsche stroomen wiert gerooft: waar van te zien is in de Kerkelyke historien van Ordericus, Monnik in Engelandt, ten tyde des eersten Christendoms in die gewesten. Naamen van Scheepen, volgens L. Cincius, in het overgeblevene zyns Boeks van de Kryghs-zaken, zyn, Gauli, Corbitae, Caudiceae, Longae, Hippagines, Cercuri, Celoces, of als de Grieken zeggen, Celetes, Lembi, Oviae, Lenunculi, Actuariae, die de Grieken Histopodas noemen, ofte Epicaridas, Prosumiae, of Gescoretae, of Orcae, Stlatae, Scaphae, Pontones, Vaetetiae, Maediae, Faseli, Parones, Myoparones, Lintres, Caupuli, Camarae, Placidae, Cydarum, Ratariae, Catascopium. Stabrobates, Koning der Indianen, als hy van Semiramis beoorlogt wierdt, bragt een geheele vloot van lichte Vaartuigen te water. De Koningin zandt hem Scheepen tegen, op liever Schuiten, die men, gesloopt, op beesten konde leggen, en over landt voeren; van gedaante als de plaat No. 2. lett. a. uitwyst. Na het gevoelen van Schefferus, en Steuvechius, hadt ieder stuk een byzonderen bodem, op dat het water by de naden niet in dronge. My gedenkt dees beeltenis op de Trajaansche Zegen-zuil tot Romen gezien te hebben; nevens noch zeker ander Vaartuigh, voor spits en smal, doch achter hoogh en breet: en andere weer met zeer breede boegen. Behalven al deeze Scheepen, zoo droeg de zee noch een ander Vaartuigh, 't geen twee nebben of galjoenen voor uit stak, om te meer geweldt in 't aanbotzen, tegen 's vyandts Scheepen, te doen. Plinius maakt gewagh van Scheepkens, uit enkelde boom-schorssen gemaakt. In Italien zag men oulinx Scheepen die over landt voeren; welke, naar gis, het Haaghsche strandt Wagen - schip, of de Schuiten, waar mede men hier over ys zeilt, niet ongelyk zyn geweest. In Siberien spandt men zeilen op sleden, en vaart daar mede over sneeuw en ys heen. Volmaakte beschryvingen, en mate van dees opgetelde Scheepen ontbeeren ons: misschien om dat in zulken achting niet zyn geweest als de Bi- en Triremes, welke meest ten oorlogh, ofte de Liburnicae, die meest tot handel wierden gebruikt. Met raderen, die in 't water schepten, omgedraait door ossen, die in 't rondt, om een spil, boven op 't verdek liepen, zagh men eertyds Scheepen door 't water gaan, met zulken kracht, dat alles aan enden moest 't geen hun voor de boegh quam: welker gestalte op de plaat No. 2. te zien staat, aan letter B. De nebben, of galjoenen, waren veeltydts van koper, en dan werden de Scheepen daar na Eratae op 't Latyn genaamt: als of men gekoperde Scheepen wilde zeggen. Zoo wel kleine als groote Scheepen voerden snuiten; doch meest zulke Scheepen, dewelke het op den oorlog en tegenweer aan leiden. Men wist daar mede zeer groote breuken in 's vyandts Scheepen te brengen, en deden elkander te gronde gaan; ja, bleven vaak vast aan een hangen: en men voght dus, door dit middel, handt aan handt. Minerva bouwde het eerste tweenebde Schip voor Danaus, waar in hy zyn broeder Egyptus ontvloodt: waar van in 't breede te leezen is by Hyginus. Isidorus zegt, dat d'ouden, en eerste vinders van d'yzere en kopere nebben, de zelve hebben gebruikt, op dat de Scheepen van vooren, tegen klip en zandt aan botzende, des te sterker zouden zyn, en min verbrooken werden. Men zette borstweeringen, gevult met aarde, rondtom de scheeps boorden: ook wierden toorens voor en achter op gestelt van onderscheidelyke verdiepingen; waar van een staaltje te zien staat by letter C, op de tweede plaat. Deeze wierden veeltyts geschildert, om kenbaar te zyn. Het gebruik van Brandt-scheepen is by de Grieken, zoo wel als Romeinen, bekent geweest: zy vulden daar toe booten met veelerhande swam, pek, teer, zwavel, en diergelyk, en zonden die op den vyandt af. Cassius deede veertig Vracht-scheepen toestellen, die hy laadde met brandt-tuig in stê van koopwaaren, daar hy, zeit Caesar, zyn vyandt mede verschalkte. Ga naar margenoot+De Scheepen der Franschen (zegt Caesar) waren platter van kiel als het Romeinsche Vaartuig, en zulks om te gemakkelyker op drooghten te konnen zitten. De vooren achter-stevens stonden zeer verheven, gebouwt van eiken-hout. De roei-banken waren van balken gemaakt, een voet hoog, met yzere spykers aan een gehecht, die een duims dikte hadden. De ankers tot deeze Scheepen waren aan yzere ketings vast. | |
[pagina 37]
| |
De Scheepen zelve waren zoo hoog, (zegt hy voorts) dat d'onzen de zelve met pylen niet wel beschieten konden. Behalven alle deeze aangetogen Scheeps vormen, ziet men op oude gedenk-penningen Scheepen van gemengde vorm, die voor een scherpe neb, achter een tooren, mast, en drie riem-bundels op de boegh voeren; gelyk op de tweede plaat by D. verbeeldt wordt. Scheepkens met een riem, dienden om van groote Scheepen af en aan te varen; waar toe zy ook noch andere Bootjes hadden, bykans van een zelve vorm, maar geroeit van drie mannen. Scheepen ten oorlog wierden plat, eng en spits gebouwt: lastdragers stomp, vlak van bodem, en breedt. Deeze roeiden, als men streedt, zonder dat dan de zeilen te stade quamen, als by noodt. De Saxen, oulinx, roofden op Zee uit kleine Schuiten, licht en zonder dek, om spoedig te konnen vlieden, en haastig hun roof op de hielen te zyn. Apollinaris schryft zeer duidelyk, dat deeze Saxen buiters op de Zee tusschen Engelandt en Hollandt zyn geweest, stout te water, en voeren in Scheepen die met huiden waren overtrokken; der gestalte, na allen schyn, als op de plaat, by de wapens, aan No. 16. is vertoont; 't geen gevolght is na een donker aschgraauwe steen, gevonden in de buiten-muur van het Huis te Britten. De geleerde Junius verhaalt in zyn Batavia van zeker persoon tot Hoorn, hem in maagschap bestaande, die in een Boot van vier planken, en drie bereide huiden, 't geen hy alleen op zyn rugh konde dragen, de Noort-zee in voer, de Zont door, en tot Dantzik belande; tot groote verwondering der aanschouwers, die het vaartuig uit de Zee zagen op komen. Scheepen wiens verdek ten deele met roeijers, en ten deele met stryders was bezet, noemdenze mede Hemiolia. Twee roeireien stonden op het verdek, van achteren af tot aan de mast toe, en van daar een roeirei tot vooren toe. Volgens Baifius, zyn zy achter breedt en voor smal geweest: doch, zoo andere meinen, stondt langs scheeps maar een riem-rei, met dit verschil, dat de mannen achter de mast ieder een riem voerden, en die voor de mast zaten ieder man twee riemen. Hemiolia, volgens de Heer Ga naar margenoot+M. Meiboom, was een. Schip 't geen anderhalf getal gewapende roeijers voerde van het ongewapent getal, en dat op twee laagen: by voorbeelt; zoo op de geheele Hemiolia vyftig mannen zyn, zullen onder aan ieder zyde tien roeijers zyn, die niets doen als roeijen, doch dertig zullen gewapent zyn, slagvaardig om den vyandt af te keeren. Triremiolia houdt men een Hemiolia te zyn, waar het volk op drie onderscheide hooghten zit, gelyk op zommige Triremes, de gewapende boven. Scaliger Ga naar margenoot+wil, dat Hemiolia een Schip zy geweest, kleinder als een Triremis, zonder onderscheidt. Wat de grootte deezer Scheepen betreft, Hemiolia schynt de grootte van een kleine Biremis gehadt te hebben: en Triremiolia zegt men wat kleinder als een gewoonlyke Triremis geweest te zyn. Andere Scheepen droegen de naam van Hexeris, Hepteris, Octeris, Enneris, Deceris, Hendeceris, Dedeceris, Triscaedeceris, Pentecaedeceris, Heccaedeceris, Eicoseris, Triaconteris, Tettaraconteris, enz. en dit alle na het tal en gestel hunner riemen. Van de Scheepen der Romeinen, ter tydt van hunnen eersten bouw, spreekt Ga naar margenoot+Caesar aldus: Nostri quod minus exercitatis, remigibus, minusque peritis gubernatoribus utebantur, qui repente, ex onerariis navibus erant producti, neque dum etiam vocabulis armamentorum cognitis, tum etiam gravitate, & tarditate navium impediebantur, factae enim subito ex humida materia, non eundem usum celeritatis habebant. Dat is: De onzen, om dat zy gebruikten roeijers min geoeffent, en stuurluy onervaren, welke in alle haast van de koopvaardy-scheepen waren genomen. Men hadde zelf toen noch geen kennis van de benaaminge der scheeps-krygstuigen. Zy wierden ook verhindert door te groote zwaarte van de scheepen, alzoo zy in haast van nat hout gebouwt waren, en niet zoo snel in 't varen. Voorloopers en kondtschap - brengers voerden geene snuiten, of metale nebben, om in de vaart niet belemmert te zyn door eigen zwaarte. Lange Scheepen, zoo zommige gevoelen, zyn Scheepen geweest die hunne riemen wederzydts op eene hooghte langhs scheeps buiten boort staken, welker getal tot hondert dikmaal opsteeg: doch andere meinen, dat onder den naam van lange Scheepen alleen Oorlog-scheepen te verstaan zyn geweest. In de laatste eeuwen van Romens bloeijen was het veel gebruikelyk Scheepen te bouwen van dubbele of vermengde gestalte, dienstig in vreede en in krygh, om last te dragen en te kampen; doch onvolmaaktelyk tot beiden. Met het woort Triremis, ofte drie riem-rei Schip, is eindelyk benaamt geweest het meeste slag van Scheepen. Schapiae zyn Schuitkens geweest, welke geholt wierden uit eenen boom, by de Grieken dus genaamt van het woordt ομάπειν, dat is, uithollen. Hier van daan schynt | |
[pagina 38]
| |
ons het Duitsche woordt Schip te komen. Schypus is op Latyn en Griex gezegt, al het geene dat uitgeholdt is, 't zy pot, beker, of diergelyk. Herkules voer in een yzeren Schypus, ofte pot, over zee, daar een leeuwen-huit op stondt, zoo d'oudtheit verdichte: wat wil dat anders zyn, als dat hy voer op een rondt Schip, sterk en wel beslagen van boegh. Neptuin riep zyn Schyphies paert, vermeldt de oudtheit, d'aarde met zynen gaffel slaande; welk paert niet anders als een Schip geweest te zyn klaarblykelyk Ga naar margenoot+is. Scheepen wierden dikmaals by paerden vergeleken, onder anderen by Plutarchus, daar men die van Athenen de Scheeps-bouw afriedt. Ga naar margenoot+Ter meester verklaring van het geene reedts gezegt is over de Scheeps-bouw der ouden, magh de lezer zyn oogh slaan op de verbeelde Scheeps-gestalten, die volgen: A vertoont een Scheepken, dat by stukken aan een gezet is, (wiens gelyke te zien zyn by Rob. Valturius, in zyn Boek de Re militari:) door middel van krammen en haken, 't geen zonder schenden gesloopt, en over landt gevoert kon werden. B is een Liburnisch lang Schip, welk met raderen, die van ossen omgedraait werden, voort voer. Onder Admiraal Boisot, die de Spanjaarden op de Schelde sloegh, wierdt een Schip toegestelt, het Kasteel van Delft geheten, 't geen van twee Scheepen, aan elkandre gehecht, was gemaakt; dit voer zonder zeil of riem, doch wierdt met een radt, daar twaalf mannen aan arbeideden, voort gebragt. Verscheiden gestalten van Rader - scheepen konnen by den zelven Rob. Valturius, in zyn Boek voornoemt, gezien worden. C is een dubbel Tooren-schip. Hy vertoont mede de gestalte van een enkel Tooren-schip, van zeer vreemden aanzien; 't zyn twee Scheepkens, die met de zyde tegen elkander aan leggen, en zoo aan een vast geklonken, en tot een Schip gemaakt zyn; gedekt met een dek, vloer, of vlot, welk is een mans lenghte rondtom over boort steekende, daar een borstweering, vier voet hoog, op de kant uit opgehaalt is, van dikke balken, die op het endt staan; gelyk ook het geheele tooren-werk van balken is gemaakt, die op zyn endt staan. De tooren staat in de midden van 't Schip, in 't geheel eens zoo hoog als de onderste Scheepkens lang zyn: boven op komt weder een borstweering, die over hanght, gelyk men noch heden aan veele oude steene stadts muuren ziet; hier uit staat een mast om hoog, daar men met een ladder by opklimt, op wiens top een groote korf, daar 10 à 15 strydtbare mannen in staan. De roeijers, die twaalf in getal zyn, zitten op den bodem achter de schans neder, zoo dat zy bedekt zyn. De tooren heeft rondtom lucht-gaten. Insgelyks zyn by hem platte Vlotten te zien, daar men een zeil op steken kan; alwaar huiskens op staan, daar tegenweer uit gebodenGa naar margenoot+ kan werden. Als Julius Caezar Brundusium hadt belegert, wierden by hem en Pompejus veel Vlotten en Tooren - scheepen gebruikt, die aan vier ankers, uit vier hoeken, in het water wierden vast gelegt. D is een lang Schip, van byzondere gestalte, en een Hepteres, ofte zeven roei-rei Schip: de reien na de riemen in ieder bundel gerekent. E is het Schuitjen Dicopa geheten: wiens gelyken F. By de letter G staat een Triremis, of drie roei-rei Schip, te zien, genoomen uit de marmere Zuil van Trajanus. Doch deeze is van anderen afgetekent, zonder lantaeren, en voor alleen met drie verheventheden, zynde de plaats daar de riemen door steken met latten kruiswys bezet. De Scheepkens by H, zyn lange Scheepen; de welke doch van zommige Schryveren met de naam van Triremes, dat is, drie roei-rei Scheepen, genaamt werden: dees staan op de Kolom van Antonius tot Romen verbeeldt in marmer. Het Schip I, is een Triremis, het welke uit Trajanus last gemaakt is, ten tyde des Dacischen krygs. Aan de Biremes, by K, ziet men de krygs-banieren achter op geplant. De Biremes L, staan tot Ravenna van marmer gehouwen. De geene die met de letter M gemerkt staan, zyn gebouwt geweest als Trajanus heerschte. De Biremis, aan de letter N, schynt den Vloot-vooght te dragen, die de gebiedt-staf in zyn handt draaght, en de standaart achter zich voert. Vis-schuitjens staan tot Narbonne verbeelt in oudt marmer, welker gestalte by O vertoont werden. Gelyk by P het Scheepken daar mede Cleopatra M. Antonius te gemoet quam langs de riviere de Cydnus in Cilicie. Zeker Schip, daar Cleopatra zich in voeren liet, Thalamegus, of Thalamegon, van eenige wort geheten. Seneca noemt het Cubiculata, en andere Thalamiphora, of Navithalama. Het was alom met Ivoir, of Elpenbeen, bezet; de achter-steven was vergult; het zeil, dat men daar by zetten kost, was van purper zyde, en hong aan gulde touwen; de riemen waren van zilver; het tentjen achter was vergult. Zy zelve was gekleedt als Venus, en hadt naakte kinders, als Cupidoos, om haar zitten. Jonge maagden, die de Gratien en Nereïden verbeeldden in 't gewaadt, stuurden 't Schip, en hongen aan het wandt, terwyl andere langhs den oever reuk - werk maakten. | |
[pagina *7]
| |
[pagina *8]
| |
[pagina *9]
| |
[pagina *10]
| |
[pagina *11]
| |
[pagina *12]
| |
[pagina *13]
| |
[pagina *14]
| |
[pagina *15]
| |
[pagina *16]
| |
[pagina 39]
| |
Q is een gedekt Schip, van d'alderoudtste vormen die men elders vindt. Waar na volgen, onder de letter S, veertien onderscheidelyke Vaartuigen, welker gestalte schynen uit te wyzen dat gebruikelyk zyn geweest in binnenlandtsche wateren, of in zee niet buiten het landts gezicht. Ga naar margenoot+Deeze staan afgemaalt in het Onderaardtsche Romen, tegen wandt en verwelfzelen, aan holen, waar in d'eerste Christenen zich verscholen ten tyde der vervolgingh: by wien ook deeze Scheepkens zyn gemaakt geweest. In deeze kuilen begroeven zy, hunne dooden, en bewaarden d'overblyfzelen van de heilige martelaren, bloedt, assche, en beenderen; waar van my gedenkt aldaar tekenen gezien te hebben. De muuren in deeze spelonken zyn rondtsom beschildert met kerkelyke geschiedenissen, nu meest geschonden en vergaan, door langheit van tydt: andere zyn noch bewaart, waar onder deeze Vaartuigen, voornamelyk het Vaartuigh daar Jonas uit over boordt gezet werdt: het zeil schynt van matten t'zamen gevloghten, en met dikke zoomen aan een genaeit te zyn; de touwen gestrengelde bies-vleghten: een huisken, of ronde tente, staat achter op, schuil-plaats voor den Stierman: het roer komt ter zyden af, na de wyze der ouden: de kleeding van de Stierman is een lange wyde rok. Gisse deeze afbeeldtzels in de tydt als Nero en Galba heerschten gemaakt zyn geweest; want toen was het de zwaarste vervolging tegen de Christenen. By de Propheet Jonas leest men dat in dit Schip riemen wierden gebruikt. Het Schip by de letter T is aanmerkens waerdig, om de stelling zyner masten; d'een staat voor op de boegh, d'ander achter tegen't hakkebort aan: 't geen om 't loeven en afvallen moet gedaan zyn geweest. Dit Schips leeftydt was in de duistere eeuwe; doch het jaar is onzer geheugenisse ontsnapt: toen bouwde men de Scheepen lang en plat, met een huisken achter op; het boort wert omzet met zwaare schilden: en by wylen stondt ook een hutte voor op de boegh; maar meest tydts zyn zy voor plat en engh geweest. Diergelyke tot Uytrecht in oude gevels is te zien. Tot Amsterdam, in de Nieuwe Kerk, ziet men elders verbeeldt een Schip dat vier masten voert, met mastkorven, en alleen onder - zeilen; zynde voor en achter gedekt, gelyk een huis schuins neer gaande; heeft weinigh opening, alzoo dus meest verdekt is; de stukken staan over boort, en steken daar door niet uit; aan de boegspriet is een dreg met een yzere keting vast. En in de Oude Kerk aldaar, op een Graf-stede, is een Galey verbeeldt, zoo als de zelve hier te lande oulinx gebruikt wierden; heeft achter een huisje staan, daar eenigh schiet-geweer in uytsteekt; aan ieder riem staat maar een roeijer. Noch vreemder en wanschapender van gedaante is een Schip; verbeeldt tot Weesp in de Kerk, 't geen voor veel hooger is als achter, en kort, op een voor uit stekende spriet staat een werelt met een kruis; achter over boort zyn huiskens en opene galderyen gebouwt, gelyk voor om hoogh op de boegh over boort een gedekt kot steekt; heeft een zeer groote mast, behalven twee weder zeer klein, heldt na de rondte; voert een mast-korf, en geen opper-zeil. In d'onvergelykelyke prenten teken - schat van den Heer Mr. Johan Uitenbogaart, Ontfanger der gemeene Landts middelen over Amsterdam, berusten eenige Scheeps af beeldtzelen, die, door zyn E. gunst, onder de letter V ten toone stel: een waerdigh proef-stuk van Simon Sanese, ruchtbaar Schilder eertydts. In deeze staat aan te merken de tydt wanneer gebouwt zyn, welk voor zes eeuwen, na ik vermeine, is geweest: hunne byzondere vormen, hoe de roers op zy hangen, de zeilen opgehaalt, de masten gebogen, en d'ankers tegen de boegh hangen: ook hoe men de masten met knoppen, of tonnekens, dekte: als mede aan het Schip by de letter W, een dubbelde huit of boort, met een ruimen gang, of opene plaatze, tusschen beide de boorden in: zyn boegh bedekt een wyde storm - korf. Aan het Scheepken by de letter X, zyn aanmerkens waerdigh de roer-huiskens, welke achter op zy staan. Het Scheepken Y heeft roei-gaten, even onder het reehout, langs scheeps; 't geen in zeil-scheepen ongemeen is. Het plat verdekte Schip, by Z, is ongemeen, om zyn over boort stekende jukken. D'Egyptische Koning Ptolomeus, d'eerste van dien naam, bouwde Zee-kasteelen, in grootte alle andere voor zyn tydt overtreffende, in gestalte, en na wyze van Noachs Ark, zoo Josephus de Joodsche Schryver meldt. Dan dees Ptolomeus wierdt weder overtroffen door Philopater, Koning in Egypten: Ga naar margenoot+want die bouwde een Schip, 't geen het zyne in waerdigheit verre te boven gongh; lang twee hondert en tachentigh cubiten, ofte vier hondert en twintig voeten; wydt acht en dertigh cubiten, of zeven en vyftig voet; hol, van de mars af tot beneden toe, drie en vyftigh cubiten, of negen en zeventigh voet: voerde vier stieren, ieder lang vyf en veertigh voet, met een dubbelde voor- en achter-steven, ze- | |
[pagina 40]
| |
ven nebben, of galjoenen, waar van een, die de zwaarste was, uit de midden voor uit stak. Dit Schip was onder water met loode platen beslagen; de bouts, of spykers, daar het mede t'zamen gehecht was, woegen tien en vyftien pondt ieder. Men zagh daar twaalf verdekken, alomme gestoffeert met kostelyk sny- en beeld-werk. De beelden en hoek-mannen hadden de hooghte van twaalf ellen, na de konst geschildert, en verlakt. Van de riem-gaten en dollen af, tot beneden aan de kiel toe, waren de zyden met klimop en veelerhande bloem-werk besneden. Uit het verdek, daar dit gevaerte onder gemaakt was, heeft men stoffe tot vyftigh gemeene Galeyen gevonden. Wanneer het Schip, ter vaart, uit de haven toogh, dekte men de vloeren met gestikte pronk - kleeden. Voor de groote zaale stondt een open plaats, daar een gang onder quam, die voor 't Vrouwen-timmer strekte, tot de gemeene wandel-dreef: hier op quam een wentel-trap uit, die na een andre wandel-plaatze leidde, en een eet - zaal, met negen legerplaatzen, al Egyptisch werk. De ronde pylaren waren uitgesneden, na de gelykenis van menschen wervel-beenderen; desgelyks met ronde zwarte en witteGa naar margenoot* hooftstukken uitgehouwen, in vorm van opengaande roozen: hadden geen wrongen, noch dik gesneden bladeren, na de Grieksche wys; doch waren geciert en uitgehouwen met knoppen van den water-blom Seltis, en Dadel-taxkens, daar de vrucht begint op uit te botten. Met Egyptische boon - bloemen, waar van de bladerkens dicht geslooten zyn, pronkten de wel gevormde stylen. En dus tooiden d'Egyptenaren hunne wanden toe; dieze met zwarte en witte tichel-steen, ruitswyze gelegt, of ook wel met alabast en marmer, ophaalden. Het ruim van dit Schip was in vertrekken verdeilt, tot veelerhande gebruik, als kokens, beeste-stallen, enz. De mast was lang negentien cubiten, of hondert en dertien voet. Het zeil was geweven van het fynste vlas, en het touw-werk geslagen van purper geverwde zyde. In een jaar voltooide hy dit stuk, met drie hondert meester-timmerluiden, behalven de knechts. Eenige willen dat het Schip van Philopater voeren konde 12000 vat, ieder vat op 2000 pont gerekent. Van vier hondert mannen wiert het voort geroeit. De hooghste riemen houdt Caramuel dat acht en dertigh cubiten lang zyn geweest. Dit Schip wiert van wegen zyne wonderlyke ruimte Megala geheten. Behalven dit Schip (daar vier duizent roeijers, en drie duizent stryders op waren) bouwde deezen Philopater noch een ander Schip, niet ongelyk dit zelve: waar van Atheneus verhaalt dat het 280 cubiten lang was: hadt een achter-schip, hoogh 53 cubiten; met vier roeren, ieder, 30 cubiten lang: de grootste riemen waren lang 38 cubiten, aan welkers handtvatzels een tegen-wight van loot gehangen was: het hadt twee voor-stevens, en twee achterhutten, met zeven ingangen: de zyden waren omzet met vastgestelde schilden; drie duizent riemen konden daar op leggen, doch met vier hondert kon men bequaamlyk roeijen: hondert en vyftig mannen hadden toezight op de voorraadt: als het uit voer zweefden daar vyftigh booten om, ieder met vyf riemen, waar uit men trompette, en reuk-werk maakte. Ga naar margenoot+Hiero, Koning van Syracusen, timmerde, na 't ontwerp en beleidt van Archimedes, een Schip, daar toe hy hout van den berg Etna deede halen, zoo veel omtrent, als men anderzints tot den opbouw van zestig groote Scheepen van nooden heeft. Zyne roeijers deede hy uit Italien komen; de touwen uit Iberie; het hennip en jenever-hout van de Rhosne; en vorders alle nootwendigheden, hier toe vereischt, uit Landen daar het best valt. De voegen en naten, tusschen de planken in, wierden met loot gevult, en gedekt. Het geheele Schip was insgelyks onder water met loot beslagen. De bouts woegen tien pont en meer. Het wiert voltimmert in een jaar; en als 't half gemaakt was liep het af in 't water: anderzins de wyze zynde van ouds, dat de Scheepen volbouwt waren eer zy zee koozen. Het hadde drie groote ingangen; de laaghste leidde na de scheeps-bodem toe, nederdaalende met eenige trappen; de middelste gaf ingang aan d'eetzalen, en voornaame Koninklyke gemakken; door dopperste deur tradt men in der bootsgezellen en soldaaten kamers. Het voerde twintigh roei-reien. Het besloot in zich dertigh kameren, tot verblyf van man-volk, ieder met drie bedtsteden. In het ruim, daar de maats aten, stonden vyftien rust-plaatzen, en drie afgeschoten vertrekken voor gehuwde lieden, die hunne wyven by zich hadden. De vloer van 't Schip was van Mosaik werk, die Trojens wedervaren, brandt, belegh, het paert, en andere voorvallen meer, verbeeldde. (Steentjes, nagels grootte, alzins geverft, en tot veelerley gestalten by een gezet, noemt men Mosaik.) Op het bovenste verdek stondt een spreek-huis, en wandeldreef, die tot een bloem- en kruidt-tuin gehouden wierdt; welke tuin men wist te natten, met het water, 't geen in een loode | |
[pagina 41]
| |
bak bewaart wierdt, door een koperen buis allengskens te laten zypen. Tegen 't boort aan zagh men klimop, wyngaart, en andere groote heesters wassen, wiens wortels in groote tobbens geplant waren, en welker groente de wandel-dreef sloot, en tot een lustigen laan maakte. Een andere zaal, Venus toegewydt, droegh een vloer van louter Agaat, en ander edel gesteente, die men in Sicilie vindt: mitsgaders drie prachtigh opgeschikte bedtsteden; het dak, en verwelfzel, wierdt gemaakt van Cypres; de deuren van Elpenbeen, en Ceder- hout, gehaalt van den bergh Atlas; niets bleef ongeschildert; ja, alles wiert verricht na de beste konst, door de vermaardtste werk-bazen. Nevens dees wellustige Venus-zaal stondt een kamer, voor de rust gekeurt, daar vyf rust-bedden van bos-boom-hout in stonden; en aan de wandt zagh men een uitmuntende Boekerye. Achter tegen de spiegel, binnewaarts, vertoonde zich een uurwyzer, proef-stuk van een destig meester. Voor op de boegh stondt de badt-stove, met drie kopere zit-kommen, en vyf rust-banken. Na aan de bodem, op het onderste verdek, vonden de Scheeps-amptlieden hunne kamers, en verblyf-plaatzen. Alwaar de beest- en paerde-stallen dicht by stonden; welker leeftocht, mitsgaders het reis-tuigh van de maats, tusschen de scheeps inhouten bewaart wierdt. By de voor-steven, onder de badt-stove, was een water-bak, die wel dicht gesloten wierdt, daar twee duizent Metretas, of twee-en-zeventigh duizent mingelen nats in mogt; gemaakt van berderen en linne doeken, met pek t'zaam gevoegt en gestopt: het water wierdt daar in geleidt door loode en steene buizen. Daar ontbrak ook geen visch-vyver, van binnen omcingelt met geslagen loot, en dunne houte planken buitewaarts. Van wederzydts boort staken balken over 't water uit, daar ovens op gebouwt stonden, ook brandt-hout huizen, kokens, slyp-steenen, en diergelyke arbeidt-winkels meer. Hier onder hongen yzere haken en prikkels, die men op de vyanden haar Scheepen werpen kost. Het Schips boort was in 't rondt bezet met beelden van zes cubiten, of negen voet hoog, daar de zuilen, die voor inhouten dienden, achter tegen aan quamen. Twee toorens stonden achter op, ook zoo veel voor, vier in de midden, alle boven open, en met poorten of openingen verzien, om uit te werpen, zeer bequaam om tegenweer uit te bieden. Op d'overloop stondt een werk-tuig, vondt van Archimedes, welk steenen van drie hondert pondt zwaar uitwierp, en pylen, lang drie-en-twintig voet, tot zes hondert voeten verre; dit gevaerte steunde op drie grove houte stelten. Drie masten voerde het Schip, met drie rees, daar men haken, en yzere klooten uit wierp; het geene toen zeer ongemeen was, alzoo de Scheepen gemeinlyk maar een mast voerden. Een yzere wal besloegh het Schip rondtom aan d'uiterste einden van 't boort, verzien met yzere handtgreepen, om de vyandt uit het Schip te keeren, en zyn scheeps boorden of touwen te nypen, als men streedt, om dus handt aan handt te kampen. Zestigh jongelingen, gewapendt van den hoofde tot de voeten, hielden aan ieder boordt steedts de wacht; en noch zoo veel in het middel-schip, by de mast. Vier mannen moesten altydt in de groote mast-korf, of mars, te star-oogen staan, twee in de fokke, en een in de bezaans-mars; die, des noots, daar mede tegenweer uit boden, met het werpen van vuur-potten, pylen, en steenen, aangebragt en opgehyst door jongens. Zy voerden op dit Schip altydt vyftien houte, en acht yzere ankers mede. De groote mast was in Engelandt gevallen, daar in die eeuwe het zwaarste hout wies. Zyn pomp was een schroef-buis, die door een man gedraait wiert. Hiero (zoo eenige Schryvers willen) hadde dit Schip tot een last- of koren - drager doen bouwen, dat zonder riemen, maar alleen met zeilen door zee gong, daar hy twee duizent Hollandtsche lasten in kon laden. Dit Schip van Hiero was gebouwt op de wyze (zoo de zommige willen) van een Schip met drie ordens riemen, en dat van zestig treffelyke timmer-meesters. De nagels, die daar in staken, waren van gehardt yzer. Daar lag een verdek op, 't geen met bepekt zeil-doek was belegt, en de planken waren met loode platen overtoogen. Het wiert met witte touwen toegetakelt. De zyden buitewaarts waren met loode platen beleght. Drie hondert konstenaren bereideden de stoffe. Onder het kostelyk sny-werk ('t geen dit Schip vercierde) was een Atlas, wonder konstig gewrogt. Op de marssen konden mannen geplaatst werden, om op den vyandt met steenen en pylen te woeden. Als dit Schip een maal van Syracusen na Alexandrien in Egypten voer, kosten 't met zyn toestel 3000 talenten, en wierdt verzelt met duizent en vyftigh visschers scheepjens: het was toen geladen met tien duizent aarde vaten vol Siciliaansche gezouten vis, en vleesch voor 20000 talenten, zoo de oude Schryvers melden. Van dit Schip zingt de Poëet Archilochus aldus:
Quis ratis eximiae inventor mortalis? eam quis
Infractis traxit funibus in pelagum, &c.
| |
[pagina 42]
| |
't Geen, geheel vertaalt, dus luidt: ‘Wie is de sterffelyke vinder van dit uitstekende Schip geweest? wat hakkende bylen hebben dit zwaar werk gemaakt? en hoe zyn de balken aan de kiel vast gehecht? Het magh vergeleken werden by den top van den bergh AEtna, of de Cycladische eilanden, rondtom welke de golven van de AEgeische zee slaan. Aan beide de zyden staan de muuren even wydt van malkander. Hebben de Reuzen dit werk tegen de Goden uit gebragt? Zyne bewolkte hooge toppen raken aan de Sterren. Het heeft drie voudige borstwapens van binnen. Het anker-touw is even als die daar Xerxes de twee stranden van Sestus en Abydon mede t'zaam knoopte. En de letteren, aan die zware zyden ingesneden, verklaren wie dat moeijelyk Schip heeft konnen doen voort zetten; deeze wort Hiero genaamt; waar mede hy de vette vruchten van Grieken-landt, en alle de geschenken van Pontus eilandt zoude voeren; een Griek, een Siciliaan. O Koning Neptuin! draagt doch zorge, in de blaauwe zeeg - golven, voor dit twyfelachtige Schip. Phenix ervondt een middel om dit Schip in het water te brengen: hy deede de grondt onder het Schip, tot aan de strandt toe, uitgraven, tot de diepte van vyf ellebogen, daar hy een grontslagh van steen in maakte, en waar op rollen geleght wierden. Andere zeggen dat hy slechts een graft groef, en het water daar in deede loopen. Hiero schonk dit Schip aan Ptolemeus. Ga naar margenoot+D'Egyptische Koningen hebben altydts de Scheeps-bouw zeer beyvert: en Philadelphus overtrof alle Vorsten daar in. Zyne grootste Scheepen voerden zeven-en-dertigh rey roeijers. Twee zyner Scheepen hadden twintigh riem - dreven, elf met twaalf, en negen met veertien riem-rangen. Zeven zyner Scheepen gongen t'zee, en wierden voort geroeit door zeven-en-dertig riem-slagen, zes van vyf, en zeventien van vier: nevens het dubbelt van Ga naar margenoot+twee en drie roei - rey Scheepen. Vier duizent lichte Scheepjens, zonder meerder getal van riem-dreven, braght hy te water, om d'Eilanden t'overrompelen. Ptolomeus (zoo zommige willen) deed een Schip maken, lang 400 schreden, ieder schrede op 5 voet gerekent, wydt 30 cubiten, een cubit op anderhalf voet gerekent, hoogh 50 cubiten. Volgens Salmasius was dit Schip langh iɔlx voet; maar volgens Meiboom alleen langh ccccxx voet. Het verschil spruit uit de onkunde ran de schreden, welke van zommige voor 2 voet groot, en van andere voor anderhalf, min en meer, genoomen werden: doch ziet Solinus en Heron. hier over wyders. Aan de plaat, onder letter X, vertoont A een Tooren-schip, na de oude wyze, gelyk zulks afgetekent is uit zekere ingesnedene langwerpige Medalie, by my berustende: aanmerkelyk is daar aan de mast, met het opgebonden zeil aan de ree. De letter B verbeeldt een Biremis, of twee riem-rey Schip, gevolght na oudt marmer. C is een Schip, 't geen geschilderdt staat aan 't houte welf van de Kerk te Diemen, buiten Amsterdam, welk welf is gemaakt in 't Jaar 1500; zoo dat men ongetwyffelt te dier tydt de Scheepen hier ter Stede dus mede heeft gebouwt: aanmerkelyk zyn daar aan de mast-korven; de twee bezaans; het vooren achter-kasteel; de houten die in stede van een galjoen voor uit steken; de kortheit van de masten; het genaay der zeilen, waar van de kleeden dwars tegen elkandre aan staan, 't geene ik geloove sterktens halve gedaan is; gelyk ook het gestel der ribben, die buitewaarts, van boven na beneden toe, over de berghouten zyn geleit; en de doppen, die de buiten balken vast houden. Deeze Kerk is zeer oudt: men vindt daar, in zeker glas, onder een geschildert doots-hooft, het Jaar elf honderdt en zes - en - dertigh vertoont, op deeze wyze, ciɔ136. zoo dat de Kerk ten alderminsten al van die tydt af heeft gestaan. De figure by letter D vinde ik in een oudt geschreeven Spaansch boek, getekent in den Jare 490. waar uit besluite, dat men toen in Spanje dus heeft gebouwt. E is het Schuitje Monoxylon: het is van takken t'zaam gevloghten. F is een Zwaan-schuitje, daar de Ouden mede uit voeren om zich te verlustigen. G zyn Aplustria, of ciersels, daar de Ouden de Scheepen mede optooiden. H zyn Roeren. Door bevel van Kajus wierdt een Schip uit Egypten na Romens oever, Ostia, gevoert, geladen met hondert en twintigh mudden linzen, tot ballast. Dit Schip, zeggen andere, voerde voor ballast wel elf hondert mudden linzen. Men zegt mede, dat dit Schip de grondtslagh maakte aan den tooren Pharus buiten Romen, die by nacht aande zeevarende licht verschafte; en dat de drie haven-toorens daar op wierden gestelt. Het was van dennen-hout gemaakt, en gebruikt om een steene Naaldt uit Egypten na Romen over te voeren: welk werk afgedaan zynde, wiert het gezonken. Het praalde met drie groote too- | |
[pagina *17]
| |
[pagina *18]
| |
[pagina 43]
| |
rens, en stopte de haven schier, wanneer het ten tyde van Claudius gezonken was. Archimedes zong een lof-dicht ter eere van den stichter deezes werks: waar over de Koning hem met eenige duizent lasten koren beschonk. Het Schip dat den Obeliscus, of Naalde, ten tyde van Constantyn, over bragt, wiert van vyf hondert roeijers voort gevoert. C. Caligula bouwde een Liburnisch lang Schip van cederen-hout, met een spiegel van edel gesteente, en zeilen van fyn konstig beschildert doek. Men zag 'er waterbaden, wandel-dreven, en eet-zalen in; ook vruchtbare boomen, en wyngaarden, daar de Keizer onder rustende, zich, by Ga naar margenoot+'t geluidt van snaren-spel, langs de kusten van Campanie liet voeren. Hy deed een Ga naar margenoot+brugh van Scheepen maken over de zee, lang 4000 passen, van Misenen tot Puteoli, en reedt daar by nacht over, zeggende, dat hy de zee zoo wel by nacht als by daagh berydelyk wilde maken. Om licht te hebben op de zelve, liet hy aan de oevers alom groote vuuren aansteken. Ga naar margenoot+Xerxes deede insgelyks tusschen Sestus en Abydon in Thracien een brug, omtrent een myl lang, leggen, daar zyn volk tegen de Grieken over trok. Deeze Caligula Ga naar margenoot+bouwde Scheepen, daar hy veelverwige zeilen op zette, met achter-hutten van cederen-hout. Tyrius in 't dertiende gesprek, spreekt van een Schip, Phenix geheten, 't geen van Egypten na Trojen voer, dat zeer wydt en lang was: hier op stondt een Koninklyk paleis: men zag daar badt-stoven en worstel-plaatzen in. Om dit Schip te plaatzen was een byzonder dok of haven gebouwt, daar het als een vruchtbaar eilandt lagh, want daar stonden verscheide vrucht-boomen op. Julius Caesar behaalde een Schip op Pompejus te buit, welk op zyn verdek met groene doorn-heggen, en vruchtdragende boomen bezet was, daar d'appelen ryp aan hongen. Lucullus deede een Triremis, ofte drie riem-rei Schip, timmeren, daar in men, gelyk als in een loop-baan, jagen en rennen konde. Dionys de Tyran wierdt in een Schip achterhaalt, wanneer hy uit Sicilie vlugte, 't geen elf hondert mannen droegh. Plutarchus, in zyn Demetrius, beschryft twee Scheepen, gebouwt om steden te bevechten die aan zee leggen. Deeze Demetrius was zeer scheepryk, en prachtigh in het bouwen van zyn Scheepen: stelde daar twee of drie reien riemen op. Hy bestreedt Ptolomeus met hondert en zeventig Scheepen, en keerde overwinnaar binnen Cyprus. Met drie hondert Scheepen toog hy op tegen Cassander, Koning der Macedoniers, en verdreef hem uit de zee, tot aan de Thermopylen toe. Uit Egypten scheepte eertyts een Schip over na Trojen, gevoert by den Opperheer van Fenicie: het was boven mate wydt; voorzien van alle toestel die men in een Hof heeft: 't scheen een vlottend eilandt te zyn wanneer het ter haven uit gong: goudt of zilver was daar niet aan gespaart; nochte wellust-winkels, als in een dertele stadt, ontbraken daar niet: het wiert steedts berookt met reuk-werk, om van een goeden geur te zyn. Welke overdaadt van geen gebruik is, als slechts tot Koninklyke pracht. En een Schip, zoo als Seneca in zyn zes-en-zeventigste brief het vereischt, is waerdiger als Scheepen met al dees optooijerye, Een goet Schip (zeit hy) is niet het geene welk met schoone verwen beschildert is, noch het geen een zilvere of goude neb heeft, ofte wiens scherm-godt-gesneden is van elpen-been, of ook niet het geene met Koninklyke waaren gevuldt is; maar 't is een hecht en dicht Schip, wiens naden het water weeren, en 't welk zyn roer gehoorzaamt, de baren wederstant biet, snel en wintgierig is. Als men oulinx lichte Scheepen te water bragt, wierdenze op rollen gezet. Onder zwaare Scheepen braght men versch gedoode beeste-vellen, en ruggen, om des te beter te glyen in het afloopen. Ga naar margenoot+Archimedes ervondt een werktuig, daar mede hy Scheepen, van wat zwaarte zy ook waren, met weinig arbeidt, te water bragt: ook daar hy Scheepen, die te water lagen, mede aan greep, en op het landt haalde: 't geen zynen landtslieden, in krygs-tyden, zeer te stade quam. Het bestondt uit veele hevels en jukken, op een gezet, zoo Schefferus en Besson gevoelen; by wien d'afgebeelde gestalte te zien is. Maar van wat stoffe dit gereedtschap zy geweest, blyft my verhoolen, naar dien ik geene kenne die styf genoeg schynt te zyn om in opgegevene gestalte de grootste zwaarte te tillen. By Livius vindt men, hoe ten tyde des Punischen krygs zich een Schip in de wolken vertoonde. Die van Karthago lieten hunne Scheepen over levendige menschen afloopen, welke zy onder de kiel, zy aan zy, neder deden leggen, om des te gladder voort te glippen; doch hier toe wierden geene als misdadige en overwonnene gedoemt. Als zy Scheepen verre over landt wilden voeren, hievenze die op, en staken lange sleden onder de kiel, daar men beesten voor | |
[pagina 44]
| |
spande, die met hulp van een menighte menschen, welk in zeelen nevens het Schip gongen, de zelve voort trokken: ook wierdt de wegh geplaveit, en besmeert. Augustus en Caligula, wanneer zy zegenpraalden, deden in dezer voegen veroverde Galeien, over landt, ten pronk na slepen. D'Argonauten, zegt Apollonius, droegen hun Schip zelfs over de hooghste bergen heen: doch indien zulks geichiedt is, moeten zy noodtwendigh het Schip gesloopt, en de stukken, op beesten geladen, over gevoert hebben, gelyk Semiramis, en Alexander deeden. |
|