Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
Tweede Hooftstuk.
| |
[pagina 20]
| |
hier uit bespeuren, wyl Caesar met een vloot in zee stak, na dat het hout slechts dertig dagen gehakt was geweest: niet tegenstaande de Scheeps-bouw zoo byster lang in zynen tydt in gebruik niet hadde geweest: want de Romeinen gebruikten in den beginne vreemde en elders gebouwde Scheepen. Koning Hiero hadt twee hondert en twintig Scheepen vaardig, na dat het hout maar vys en veertig dagen ter neer gevelt was. De vloot van Scipio was in veertig dagen, na het neerhakken der boomen, reedt; en die van Duillius binnen den zelfsten tydt: dan hier schynt gewis haast by geweest te zyn; naardien zy het nat en versch gehouwen hout anderzins onbequaam tot den Scheeps-bouw oordeelden. Ga naar margenoot+Wat belangt nu het bouwen zelve, en de grootte deezer Scheepen; 't is een zake, welke in 't byzonder, en juist na den eisch niet kan geleert worden, by mangel van maten, die ons ontbeeren: zal evenwel daar van een ruig ontwerp doen. De kiel aan al 't oude vaartuig puilde buitewaarts in 't water uit: 't geen my gedenkt gezien te hebben aan een oudt onder-aardts Romeinsche lampe, 't geen de gestalte van een Schip hadde, op twee verscheiden hoogten: in twee bundels wederzydts zagh men daar aan riemen uitsteeken; boven was het op zyn wydtst, en in de midden het breedtst, voor en achter van een zelfde gestalte. De grootte wierdt genoomen uit de veelheit der riemen, en roeibanken. Een vaartuig met een ry riemen, wierdt een Galey, een Liburnisch, Sidonisch, Smirnisch, of Alexandriner Schip genaamt: een vaartuig met twee ry riemen, in 't Latyn Biremis, dat 's twee-riem; en met drie ry riemen, Triremis, of drie-riem, en zoo voort. De Biremes en Triremes, dat twee en drie riem-rei scheepen zyn, zyn zoo wel open als gedekt geweest, gelyk Ga naar margenoot+uit Polibius is te besluiten. De gedekte hadden een overloop boven 't hooft der roeijers. De breette van een Schip met acht reie riemen werdt van 22 voet by zommige gehouden geweest te zyn, de langte 180 voet. De kielen van de Scheepen die ten oorlogh wierden bereidt meest altydt van eikenhout zyn geweest. Die alleenlyk een ry riemen, of liever twee hadden, aan ieder zyde een, wierden ook wel slechts naves longae, of lange Scheepen, genaamt: schoon andere willen, dat alle riem- en oorlog-scheepen naves longae, dat is, lange Scheepen zyn genaamt geweest. Schefferus in Dissertation e de varietat. navium, zegt, sunt qui in longum, alii qui in altum, rursum alii qui in transversum numerent, neque deest qui à remigum potius quam remorum multitudine naves sic vocatas contendit. Dat is; daar zynder die in 't lang, andere die in de hoogte, andere die over dwars de Scheepen naar hunne riemreijen benoemen: en andere die de Scheepen na het tal der roeijers de benaming hebben gegeeven. Rivius wil, dat de Scheepen benaamt wierden na het tal der mannen aan den hovensten riem, Histor. Nav. 3. cap. 49. De meeste Scheepen, zegt Schef. in lib. prim. de varietat. Nav. stegen in drie reyen Roeijers op, doch hier van wierden niet de Scheepen, maar de Roeijers genoemt, van welke meining hy doch namaals is geweeken. Nemo, zegt hy in het zelve boeksken, enim hactenus scriptorum demonstravit, ordines in singulis versibus fuisse penitus equales. Minor erat numerus interiorum, quam superiorum. Dat is: niemant der Schryvers heeft tot noch toe beweezen dat de roey-rangen in ieder dreef gelyk waren; want boven het tal meerder als onder is geweest. Ga naar margenoot+Deeze reien van riemen dan strekten, na de meining van veele, niet langs Scheeps op een rechte streek; maar reezen of klommen van onderen na boven toe: andere doch deezer eeuwe willen, dat de roeibanken niet van onderen na boven klommen, maar langs Scheeps gestelt zyn geweest: zoo dat de riemen, na dat de roeijer verre of na by het boordt zat, korter of langer zouden zyn geweest: welk na of ver van boort af zitten zoude konnen gedaan zyn om ruimte te winnen, en elkander plaats tot roering der armen te geeven. De roeibanken, zeyt Virgilius, waaren opgebouwt: 't welk na de hooghte, en niet in 't lange verstaan schynt te moeten zyn. Te recht heeft zeker Schryver aangemerkt, dat op een octeres, dat 's een Schip met acht ry riemen, 't geen aan ieder zyde acht hondert roeijers voerde, bezwaarlyk de mannen op een streek boven langhs Scheeps hebben konnen zitten, of het Schip moest van een onbezuisde grootte zyn geweest. Dies schynt valsch te zyn, dat de roeijers langs scheeps achter elkanderen zouden hebben gezeten. Andere wilden, dat men de roei-reien, daar de Scheepen na genaamt wierden, over dwars behoorden te stellen, van voor beneden af, tot achter boven toe. En dus magh men zeggen, dat de reien zoo wel in de hoogte als lengte wierden | |
[pagina *1]
| |
[pagina *2]
| |
[pagina *3]
| |
[pagina *4]
| |
[pagina 21]
| |
gestelt: welke meining doch van veelen is verworpen; gelyk ook de zelve, welke dreef, dat de Scheepen hun naamen behielden na dat aan de riemen veel mannen stonden: want tot ieder riem was slechts een man nodigh. Ga naar margenoot+Niet verwerpelyk is de vondt van den Hoog-geleerden Heer M. Meiboom, my breedelyk mede gedeylt voor den uitgeef van zyn boek, de Triremibus: met wien Jacobus Palmerius ten deelen over een komt, die de roeijers langs scheeps, doch schuins van onderen na bovenen stelt, of liever geschakeert boven elkandere: ieders zitbank stelt hy een voet en een vierendeel voets hoog, breet een voet met een zeste van een voet; en aan ieder man geeft hy zes voet, om recht op te konnen staan; en dus stelt hy 11 voeten alleen tot de hoogte van negen reien: en tot de hoogte der roeijers op het Schip van Philopater, 't geen hoogh uit zee was 48 cubiten, 50 voeten; zoo dat daar noch 22 voeten boven de roeijers over zoude schieten. Twee voeten werden de banken in de drie en vier riem-rei scheepen, na deezen bouw, daar de onder en-boven-roeijers op zaten, van boort af gezet, en de middel-banken twee voeten en een half. De banken der Thraniten en Thalamiten (boven-en-onder roeijers) waaren vast aan de boorden van het Schip te wederzydts, doch de banken der middel-roeijers (Zygiten) stonden op stutten, welke onder aan den bodem, of op eenig verdek van 't Schip vast geslagen wierden; 't zy dat de stutten enkel of dubbelt waren, op de einden, of te midden onder de banken staande. De voet-bankjes, daar deeze roeijers hunne voeten op zouden zetten, wierden een gewoone elboog hoog gezet, 't geen het vierendeel eens mans lengte is; men holtze weinig uit, op dat den voorzittende onder-roeijer, ruggelings over vallende, te meer ruimte over blyve tot beweging. De zitbank van de onder-roeijer staat een voet met een vierendeel of half voet van de zitbank der boven-roeijers, en alzoo schiet de onder-roeijer met zyn hooft, dat hy langer is, tusschen de boven-roeijers in, en dus slaat een achter boven-roeijer zyn riem boven het hooft van een onder voor roeijer, 't welk dient om plaats te winnen, slaande echter op gelyke lengte de riemen in 't water. De Zygiten ofte midde-roeijers zaten op banken die scheepwaart in stonden, om plaats te winnen, in de hoogte, zoo echter, dat zy hare riemen tusschen de onder-en-boven roeijers deur quamen in zee te steeken, welke riemen onder de zitbank der boven-roeijers, en voor de borst van de onden-roeijers quamen. De riemen der midde-roeijers, alzoo zy verst van 't water zaten, en diepst binnen 't Schip, zyn de langhste, na deeze stelling, geweest. En dit alles, na de meining van den genoemden Heer M. Meiboom, magh bespeurt worden uit de nevensgaande plaaten, onder letter A en B. De bovenste Figuur by A verbeelt een Triremis, of drie riem-rei schip, en de twee onderste Quinqueremes, ofte vyf riem-rei scheepen. Doch staat te letten, dat de roeijers weinig meer in een geschikt behooren te zyn; dat de boven-roeijers hun riemen boven de hoofden der onder-roeijers moeten slaan; dat de banken der midde-roeijers, die met de witte verw verbeeldt worden, en scheepwaart in staan, van stutten ondersteunt behooren te zyn; dat de voetbankjes der opper-roeijers achter tegen de ruggen der onder-roeijers aan komen te staan. Hier uit volgt, dat de middel-roeijers de aanzienlykste roeiplaats hadden, als het ruimst zittende, en bedekt voor de zee en windt, daarentegen de bovenste, die met hare hoofden boven 't boort uitstaken, windt en weer steets moesten waarnemen. Der onder-roeijers (schoon zy de kleinste riemen hadden) plaats was verachtelyk, alzoo zy het achterdeel van de boven-roeijers voor 't gezicht hadden. De bovenste roeijers, welke met het bovenlyf op onverdekte Scheepen boven 't boort uitstaken, namen, als een vyandt naderden, het geweer in de vuist, waar over ook hun loon mede hooger als der onder-roeijers is geweest. Gevoegelyker als op veel andere wyzen kan men met de grootte der Scheepen te recht komen, indien de Scheepen dusdanig, als boven gezegt, in haar roeituig gestelt zyn geweest; want men een derde in plaats uitwint. En men behoeft tot alzulke ongeloovelyke grootte niet te komen, gelyk by zommige gestelt werdt de Scheepen geweest te zyn. Ziet hier van het Tractaat 't geen den Auteur, na het eerste uitgeeven van dit werk, aan den dag heeft gebraght. Dan veiligh zouw dit gevoelen te volgen zyn, 't en waare de oude overblyfzelen van steen, zilver, en koper, die ons de Scheepen vertoonen, 't zelve om verre scheenen te stooten. De roeijers zaten niet al te gemakkelyk; Ga naar margenoot+want Eustathius meldt, dat zy hunne lichamen op de roeibanken braken, om dat zy krom, en gebogen moesten zitten. Zy arbeidede meest altydt naakt, | |
[pagina 22]
| |
of waaren wel met peijen van biezen, of Bokken-hair en vellen gedekt. By 't lot plaatsten zy zich op de banken, om dat 'er groot onderscheidt in 't zitten was; hier om vondt men roeijers van de eerste, tweede, en derde rang. Qualyk is het te bezeffen, hoe 't mogelyk was dat de Scheepen niet hoger opgebouwt zyn geweest, indien de roeijers recht boven elkanderen hebben gezeeten; voornaamelyk in die Scheepen, welke dertig roei-banken hadden, en evenwel niet hooger dan vyf en zeventig voeten waaren. Neeme voor elk man vier voeten, die hy rykelyk van doen heeft: de dertig dan, wanneerze alle arbeyden, hebben t' zaamen van doen hondert en twintig voeten, 't geen de diepte is tusschen den ondersten en bovensten roeijer; daar nochtans zoo een geheel schip maar vyf en zeventigh voet hoogh is geweest: waarom het klaarblykelyk is, dat de roeijers niet linie-recht boven elkander hebben gezeten. Andere gevoelen, dat d' onderste riem-voerders, die 't naaste aan het water waaren, de kleinste riemen hadden, en ook het naaste aan boort zaten: en hoe hooger de roei-banken, hoe langer ook de riemen; 't geen geschag om plaats in 't water te winnen, tot het inslaan van de riemen, en minder te botzen tegen elkander. Andere weder voegen daar by, dat de roeijers zoo geschikt zyn geweest door elkander, dat de hoofden van die gene welk onder zaaten, half wegh de lichamen quamen van de boven zittende; en de bovenste niemant lyn-recht onder hun hadden zitten, als de gene welke twee banken laager zaaten. Nootzaakelyk in deezen geval hebben d'onderste mannen dichter by elkander moeten zitten, of zyn minder van getal geweest, om dat de Scheepen gemeinlyk onder korter als boven wierden gebouwt; waar toe ook nootwendig de kortste mannen zyn uitgekooren geweest, om plaats te winnen: en hoe hooger riem, hoe meer binnewaarts de roeijer diende te staan, om zyn zwaarder en langer riem des te bequaamer te bestieren. Het al te dicht aan boort stellen der roeijers schynt dit gestel van de Hr. Meiboom mede eenighzins te hinderen; want ieder die een Scheeps-riem te bestieren heeft, eenigzints van boort behoorde te zitten, indien hy de riem zal krachtdaderyk bewegen. Ook is het gestel van banken der Zygiten deeze vont in de weeg; want men vint by veele Schryvers, dat die banken van 't eene boort tot het andere vast zyn geweest, welke de Hr. Meiboom los stelt, te midden Scheeps; het geene los werk gegeeven hebbe, zoo dus gebouwt is geweest. Weinig eeuwen zyn de Scheepen, die een zeer groot getal van roei-dreeven voerden, in gebruike geweest. Veel ongemak sleepte het groot getal riemen na zich: bequamer vont men zulke Scheepen, welker riem-reien het drietal niet te boven gong. En zulke, die ten kryge gongen, houdt men mimmer, of zelden, het getal van negen riem-reien te boven zyn gegaan. Die geene welke meerder riem-reien voerden, wil men meer tot pronk en grootsheit, als tot krygs-gebruik gebouwt geweest te zyn. Ga naar margenoot+Niet onwaarschynlyk schynt het dat de roeijers op het platte verdek des Schips neder gezeten hebben, van wat rang, ofte van hoe veel roei-reien de Scheepen ook geweest moogen zyn. De roei-reien, of dreven, waar van het Schip zyn naam bequam, en waar men zyne grootte na plag af te meten, zouden dus dwars het Schip over uitgestrekt zyn geweest: en na de menigte der koppen, op ieder schuinse bank, wierdt het Schip van veel of van weinig reien gezegt te zyn. Waarom men in het bouwen van een Schip eerst om zag na de tusschen-vakken der riemen, op 't Latyn interscalmia geheten. Hoe grooter het getal van roeijers was op ieder bank, die schuins stondt, ofte hoe meer roei-reien 't Schip hadde, hoe langer deeze interscalmia vereischten te zyn: waarom zy te schever stonden, en wonnen dus hunne vereiste lengten. Men sprak van deeze interscalmia, ofte tusschen riem vakken, als men van de grootte des Schips melde: hunne grootte stelde wet aan 't Schips ruimte. Zoo het Schip van twee of drie riem-reien was, stonden de banken meest rechthoekig ophet schips boort aan. Die van acht, tien, ofte twintig, moesten nootwendigh geheel schuins staan, of de Scheepen moesten geweldigh breet zyn. Ja 't schynt onmoogelyk dat deeze banken rechthoekigh gestaan zouden hebben tegen 't boort aan op Scheepen van 40 roei-reien, om dat de breette dier Scheepen 't zelve niet schynt toe te laten. Op deeze wyze kost men de scheeps riem-reien verminderen en vermeerderen, na welgevallen, zonder wanstalte van het schips hol. Uit welke stelling mede klaarlyk volght, dat de riemen ongelyk in lengte hebben moeten zyn. Hier kan niet tegen geworpen werden, dat het vlak, of verdek, te klein | |
[pagina 23]
| |
zoude geweest zyn, om de roeiers te plaatzen, van Scheepen die zestien hondert roeijers voerden; aangezien men heden op de smalle galeien vyf en zes hondert slaven bequamelyk haar werk ziet uitrichten. Gestelt dan dat de Scheepen twee of driemaal breeder zyn geweest, zoo zal hier plaats genoeg zyn gevonden. Wanneer François d'eerste na Paus Paulus de derde over voer, en daar de vreede met Keizer Karel trof, hadde hy een Schip tot zyn overtoght doen timmeren, 't geen vyf rei riemen droeg, na d'oude wys, en dees voornoemde gestalte. De banken, daar de roeijers op zaten, gaven vastigheit aan 't Schip, alzoo zy de beide scheeps-boorden t'zamen hielden. Dit Schip wierdt namaals verlicht van roei-dreven, slechts met mannen en riemen af te lichten, en de banken een weinigh te verkorten. Het schynt dat de roeijers mede op verscheide dekken hebben gezeten; want men leest van eenen Agrippa, dat hy het Schip Papias, in de Pompejaansche en Cesariaansche zee-oorlog, met zyn galjoen in de gront boorde, hem een neep aan de kiel geevende, zoo dat de maats, op de toorens staande, daar af stooven, de onderste roeijers verzoopen, maar de middelste roeijers het verdek opbraaken, en het ontzwommen. Plinius meldt van zeker Schip met vyf rei riemen, waar op vier hondert roeijers zaten. Genomen dan dat aan ieder zyde veertigh banken stonden, en op ieder bank vyf mannen zaaten, vyf reien langs scheeps uitmaakende, zoo zal het getal van vier hondert even uit komen. Om dan de gestalten van deeze riem-reien volmaakter te verklaaren, zoo laat A B, in de plaat No. 1. letter C, een Schip zyn: de ronde letters O verbeelden de mannen, die de riemen voeren, vyf op ieder bank, na het getal van het Schips roei-reien, die met de punten tt langs scheeps vertoont moogen werden: de interscalmia ofte tusschen riem-vakken, ('t geen andere de plaats aan boort, tusschen de riemen, zeggen te zyn, de breette van drie cubiten op gemeene Scheepen hebbende) werden met de letters d,d, verbeeldt. Salmasius zegt, dat interscalmium zy de plaats tusschen de rug van den eersten roeijer en de borst van den tweeden, welke naast achter hem zit: maar M. Meiboom zegt, quod interscalmium est spatium, quod intercedit inter duo pectora duorum remigum proxime eodem versu sedentium. Dat is, Interscalmium is het vak 't geen komt tusschen de twee borsten van de twee roeijers, die het naast aan een, en de zelve versus (of roei-rei langs scheeps) zitten: 't geen by hem aldus gedaan werdt om plaats te winnen tot plaatzing van de roeijers. Twee riem-banken op een streek tegen elkander over, wierden jugum, ofte een jok, genaamt. Jugum, by de Romeinen, was anderzints een gestel van drie pieken, of staaken, als een galgh, daar men d'overwonnene onder deur liet gaan, tot teken van nedrigheit, volgens Festus en Dionisius Halicarnassensis. Deeze jokken, of juga, gaven ook sterkte aan de Scheepen, alzoo zy de boorden, waar zy aan vast waaren, stevigheit gaven; 't zy zy dwars over gongen, ofte niet. De banken wierden van balken gemaakt, een voet dik, aan een gevoeght met spykers, de dikte hebbende van een duim. Wel is waar, dat zoo de riemen even lang waaren, dat dan de mannen, die de verste van boort zaaten, hen riemen zeer hoogh zouden moeten opheffen, om de zelve in 't water te slaan: om welk ongemak wegh te nemen, men de riemen, die de achterste mannen bestierden, langer stelt: waar mede deeze zwarigheit wordt weghgenomen. Dit alles dus gestelt en toegestaan, kan men de zwarigheden anderzins, in 't riem stellen op de Scheepen der ouden, zeer lichtelyk oplossen. En hier toe hellen wel meest alle oude overblyfzelen van beeldt-en teekenkonst, die ons van Scheepen nagelaaten zyn; by wien men de riemen meest altydt op een, of weinig verschillende hoogte, te water steeken ziet: en dus doende mydt men de groote hoogte, dewelke aan Scheepen vereischt zoude werden, wiens riem-reien lynrecht tot vyftigh opstegen. Van gelyken is 't niet nootzakelyk, de Scheepen zoo een overgroote lengte tegeven, als die gene doen, welk de roeijers langs scheeps achter elkander stellen. De steelen der riemen komen nevens elkander op het schips boort te leggen; 't geen bequaam geschieden kan, om dat de mannen meest altydt schuins, en niet lynrecht tegen den ander over hebben gezeten. Het Latynsch woordt Versus en Ordo, daar van M. Meiboom zegt, dat versus zy geweest een rei riemen langs scheeps, en ordo een rei riemen van onderen na bovenen gaande, zyn dit gestel insgelyks niet in de weegh: want men veiligh zeggen magh, dat versus een rei riemen of roeijers langs scheeps beteikent, volgens den voornoemden Heer, en ordo een rei riemen of roeijers dwars scheeps: zoo dat zoo veel banken, zoo veel ordines, en zoo veel mannen op | |
[pagina 24]
| |
ieder bank, zoo veel versus. Iemant zoude mogen voorwerpen, dat het onderscheit van de Thraniten en Thalamiten, ofte boven en onder roeijers (waar van men oordeelt dat de laaghste op den scheeps-bodem, en de bovenste op de hoogste verdekzoldering gezeten zouden hebben) in de wyze van riem-reien, boven opgegeeven, niet zoude konnen waargenomen werden. Den geenen dient tot antwoort, dat het voor-en achterschip voor hoog en laag genomen kan werden, om dat d'achtersteven 't hoogste van het Schip gemeinlyk plag te zyn: en dus zoude men de voorste roeijers Thalamiten, ofte laagroeijers, en de d'achterste roeijers Thraniten, ofte hoogroeijers, mogen noemen: of ook zyn zy benaamt geworden van het ver of na aan boort te zitten. Misschien ook hebben de roei-banken zommige hoog, en andere weinig laager gestaan op een zelfste verdek; zoo dat zelf de benaming daar van zyn aanvang zoude konnen bekomen hebben: of misschien hebbenze hun riemen hoog en laag, door 't boort, in zee gestoken, om ruimte te winnen, en vrye slag in 't water te bekomen; waar na deeze woorden van zekeren vermaarden Schryver schynen te hellen, Triremes habent duos ordines remorum, superiorem & inferiorem. Op Duits: De drie-riem Scheepen voeren twee reien riemen, een onder en een bovenste. De genen, welke dryven dat de roeijers boven elkander hebben gezeten, brengen Aristophanes, een aanzienlyke Schryver, te bort; welk zegt, in zeker verhaal, dat de Thalamiten, ofte laag-roeijers, den Thraniten, ofte hoogroeijers, in de neus veesten: 't geen, zeggen zy, niet kan geschiet zyn, of moeten nootwendig boven elkander hebben gezeeten; behalven dat dit op eenige andere wyze zoude konnen geschiet zyn. Zoo blyft dan echter noch een zwarigheit, waar de Zygiten, die tusschen de Thalamiten en Thraniten zaten, zijn gebleeven, welke dikmaal van drie of vier reien zyn geweest, als de gene, welke heel om hoogh zaten, den genen die geheel om laag zaten in de mont veesten. De zommige meinen, dat de middelste riemen de langste zyn geweest, waar toe zy voor bewys Aristoteles Lib. 4. by brengen, waar hy zegt, dat, gelyk de middelste vingers, dat ook zoo de middelste riemen de langste zyn. Dat de riemen niet even lang zyn geweest, schoon zy buiten boorts aldus scheenen te zyn, magh uit Galenus Lib. 1. bespeurt werden: Het is, mein ik, (zegt hy) gelyk als in de drie riem-rei scheepen, de einden der riemen komen gelyk, nochtans en zyn zy alle niet gelyke groot, enz. Flaccus Lib. 1. Argon. bevestigt dit mede in deeze woorden: breviore petit cerula remo. Dat is, met de korste riem steekt hy t'zeewaart in. Lucanus mede, van het Admiraalsschip van Brutus spreekende: Summis longe petit equora remis. Dat is, met de hoogste riemen steekt hy lang in zee. Waar uit, doch niet voor vast, schynt beslooten te konnen werden, dat de opper riemen de langste waaren; want misschien is 't te verstaan, dat hy verre in zee steekt met de boven riemen. De roeijers behoorden gelyk-deelig te zyn geplaatst, mannen van even kracht en zwaarte op elke zyde, op dat de loop niet wierde gestut: en de roeijers dienden eens wils te zyn, zoo het Schip gelykmatig voort zoude gaan. Op het wel roeijen stont hun naarstig acht te slaan; alzoo den uitgang van den stryt op het konstig roeijen veel aanquam, met 's vyandts riemen te verbriezelen, of den zelven wel geheel in de gront te loopen. De riemen wierden van het lichste hout, als dennen, en van geen eiken, om hun zwaarte, gemaakt; op dat den moeijelyken roei-arbeidt verlicht wierde, zoo veel doenlyk. Van tweevoudige uitlegging konnen ook de benaminge van Scheepen zyn, na hunne riem-reien. Eenzins, na de wyze als boven verklaart; anderzins in dier wyze, dat schoon hunne riemen alle op een hoogte uitstaaken, dat zy doch evenwel by trossen of bundels van twee, drie, vier, vyf, enz: en ook eenige schreeden van den ander de zelve quamen uit te steeken. Waarom ook de Scheepen na het getal dier riemen in ieder bondel genaamt konnen werden. Men moght deeze verminderen en vermeerderen, zoo wel in reien als getal van roeijers, behoudens het Schip zyne volle gestalte, en naam, 't zy het groot was, en veel riemen voerde, of klein; en weinigh. Veellicht mach het ook wel zyn, dat de Scheepen, welke men benaamde na haare riem-slagen, hunne roeijers boven en onder op het verdek hadden zitten, en zoo een dubbelden rangh uitmaakten; gelyk men in zommige oude af-beeltsels ziet, schoonze slegts benaamt wierden na de stelling, of orde der roeijers, op een of weinig verschillende hoogte, onder of op een zelfde verdek: 't welk geen ander verschil zoude bybrengen, als dat zommige Scheepen enkelde, en andere | |
[pagina *5]
| |
[pagina *6]
| |
[pagina 25]
| |
dubbelde roei-reien zouden hebben gevoert; 't geen kan werden toegestaan, blyvende de wys van benaamingh voornoemt. Waar mede insgelyks opgelost kan werden, Ga naar margenoot+'t geen Silius Italicus in zyne veerzen meldt, namentlyk, dat de bovenste roeijers branden, zonder het de onderste wisten. Als mede de plaats van Polybius, daar gezegt werdt, dat het Admiraals Schip van Philippus, 't geen een tien roei-rei Schip was, wonderlyk in de macht der vyanden verviel: want het kreeg een harden neep, te midden in zyn buik, onder de bank, daar de Thraniten op zaten. Dit Schip dan is verovert geworden, om dat het een breuk kreeg op het verdek, daar de roei-reien stonden, en juist op die plaats daar de Thraniten zaten: 't zy deeze Thraniten weinigh hoger, doch op 't zelfde verdek, zaten, ofte van het vooraan zitten by 't boort, of in het achterste van 't Schip zittende, hun benaamingh hebben bekomen. En dat dit zitten der roeijers op onderscheide wyze geschikt zy geweest, 't zy in een, of wel byzondere tyden, blykt zeer klaar uit Suidas, welke elders zegt: maar daar zyn geweest drie reien van roeijers, eene de onderste, daar de Thalamitae, eene de middelste, daar de Zygitae, een ander de hooghste, daar de Thranitae zaten. Hy zegt dan, Thranita is die roeijer welke het hooghste, of in de bovenste rei zit: ofte Thranita is van die roeijers, welke by de voor-steven zitten. Andere oude Schryveren, als Aristophanes, willen, dat de Thranitae by de achter-steven zaten; zoo dat dit werk vry duister, en niet als gissing schynt te zyn. Op de oudtste Scheepen plaatste men de roeijers niet boven, of geheel onder in het Schip, maar in 't hart van 't Schip, daar de zommige willen dat de Zygitae, ofte middel-roeijers, namaals zyn geplaatst geweest. By vervolgh van tydt schynt het dat men goet heeft gevonden, roeijers te plaatzen boven de Zygitae of middel-roeijers, om des noots de handt aan 't geweer te konnen slaan: waar na, toen men zeer groote Scheepen begost te bouwen, de onder-roeijers Thalamitae daar by zyn gevoegt. 't Geene boven gezegt is van de roeijers, die twee verdieping hoog zitten, magh mede gezegt werden van de zulke, de welke haare riemen uit drie en meer onderscheidelyke verdiepingen te water brengen: en dus zyn de naamen Thranitae, Thalamitae, Zygitae, hoogh, laagh, en middel zitters in onze taale gezeght, ten vollen t'huis te brengen; niet tegenstaande de Scheepen haaren naam hebben gekregen na de wyze van zitten der roeijers op eene hooghte, in verscheiden orden, of reien, welke orden van roeijers men verminderde of vermeerderde, na de lengte van het Schip; waar heen de vermaarde Stypmannus schynt te hellen. Na dan de Scheepen langh waaren, en na de wil van de Vloot-heer of Schipper, en de toght spoet vereiste, kost men veel of weinigh riem - bundels uitsteeken. Dit Ga naar margenoot+schynt Virgilius in deeze woorden te bevestigen, Triplici pubes, quam dardana versu impellunt, terno consurgunt ordine remi. Dat is: De Trojaansche jeught rukt de drie-dubbelde riem-dreeven uit, de riemen stygen in drie-dubbelde reien op. Misschien mooge iemant voorwerpen, dat op de Scheepen die de reien boven elkandre hebben gehadt, de riemen elkandre in de weegh zyn geweest, dat ze buiten boorts, en in 't roeijen tegens een hebben gebotst: welken men zoude konnen antwoorden, dat veellicht de riemen, tusschen zware berkhouten deur, buitens boorts hebben uitgestooken, zoo dat zy noch te hoogh noch te laagh hebben konnen werden bewoogen, schoon de roeijers zulks zelfs wilden. Daar en zyn geen Thalamii (onder of laaghste roeijers) zegt Basilius, als in de drie riem-rei Scheepen (Triremibus), ofte die, welke uit veelvoudige riem-reien gedreeven werden. Voorts zegt hy; en die geene welke op het Thranum ('t geen zeker verdek, of houtwerk onder de voeten, schynt geweest te zyn) gestelt werden, zyn Thranitae (opper-roeijers); maar die op de Juga (jokken), zyn Zygii (middel-roeijers). Daar zyn ook Thalamii (onder-roeijers), zoo het Schip drie riem-reien voert. Deeze Basilius is een Grieks Schryver, noch niet in 't licht, en by Opelius aangeroert. Keyzer Leo beval, dat men zyne triremes, ofte drie-riem Scheepen, lang zoude bouwen, en met twee riem-laagen, een onder en een boven 't verdek. Men vindt by d'oude Schryveren het woordt Triremis, ofte drie-riem Schip, zeer verwart gebruikt te zyn, zoo wel voor Scheepen van aangeroerde gestalte, als voor allen slagh van Scheepen, die van middelbare grootte waren, en ter zee uit voeren: zoo dat het geloovelyk is, dat men in de jeugt van de Scheeps-bouw aan de Scheepen den vereisten naam gaf na zy roei-reien voerden; doch dat namaals de naam en gestalte zonder onderscheidt gebruikt zyn geweest. | |
[pagina 26]
| |
Plutarchus, in het leeven van Theseus, zegt, dat de geheelen Raadt van Grieken beslooten hadde, dat men geen Triremis, ofte drie-riem Schip, te water zoude brengen, die van meer als vyf mannen geroeit wierde. Waar uit blykt, dat men by hun, in die tydt, de Triremis, ofte drie-riem, niet altydt na hun riem-reien heeft benaamt; waarom men niet te stip en behoeft te staan op deeze enkelde benaaminge, om de gestalten der Scheepen daar uit te besluiten. Daar en ontbreeken ook geen geletterde mannen, die van gevoelen zyn, dat de benaaminge der Scheepen niet uit de reien van roeiers of riemen genoomen zyn geweest, maar na het getal van mannen, die de zelfde bestierden. Men kan ook zeggen, dat de Scheepen wierden benaamt naar zy veel verdekken hadden, daar van geroeit wierdt; doch boven drie of vier verdekken is het niet waarschynlyk dat de Scheepen dikmaals op zyn gesteegen, om de groote hooghte te vermyden. En ook naar zy op ieder verdek veel mannen aan een riem hadden zitten: by voorbeelt, dat een bi- of triremis, dat is twee of drie riem-rei Schip, twee of drie verdekken hadde, waar op ieder byzondere roeijers hadden gezeten. Of, dat naar het getal der roeijers aan de riemen die boven elkandere stonden, de Scheepen wierden benaamt: by voorbeelt, zoo op drie verdekken aan ieder riem op elk verdek vier mannen stonden, moest zoo een Schip een twaalf riem-rei Schip benaamt zyn geweest. Dit toegestaan, de plaatzing van alle de roeijers, op de Scheepen die tot 40 en 50 reien opgestegen hebben, mede bequaamlyk te vinden is, 't geen anderszints bezwaarlyk schynt. Het getal der riemen, 't zy de Scheepen veel, of weinig, of wel geen verdekken hadden, wierdt by de ouden gestelt na de lengte van 't Schip. De Scheepen die maar eenen spits of punt aan het galjoen uitstaken, worden gehouden voor enkele lange Scheepen met een rei riemen; en die twee punten hadden, volgens het zeggen van zommige, Biremes, of twee riem-rei Scheepen geweest te zyn; en daar men drie punten of scherpten voor aan uit zag steeken, zouden drie riem-rei Scheepen zyn geweest. Scheepen die men de naam van lange gaf, zyn naar het getal van riemen die op haar lagen (zoo eenige Schryvers meenen) zomtydts benaamt geweest, 't welk verwarringh in de zommige by heeft gebraght, en het Schip, 't geen na zyn tal riemen was benaamt, met de Scheepen die na riem-reien wierden benaamt, verbystert is geweest. Zoo dat de Scheepen, die men vyftigh - riemers noemde, alleen 50 riemen wederzydts aan boort hadden leggen, zonder tot 50 onderscheiden ordens of rangen op te stygen; 't zy zy twee of drie mannen aan ieder riem hadden staan, en Bi- of Triremes daar van insgelyks konden werden genaamt, of niet. Rivius gist dat deeze Scheeps-namen hunnen oorspronk hadden van het getal der gener die aan ieder bovenste riem stonden en arbeiden; by voorbeelt, dat in 't Schip, 't geen Ptolomeus bouwde, d'onderste riemen ieder van tien mannen bewogen wierden, de middelste van dertigh, en de bovenste van vyftigh: en dus doende vindt hy het getal van de vier duizent roeijers uit, die op het voornoemde Schip gebruikt zyn geweest; hoe hoger riem, zegt hy, hoe meerder mannen noodig om die te bewegen. Doch zulks schynt tegen de waarheit te stryden, om dat de Schryvers niet melden van riemen alleen, maar ook van riem-dreeven, reien, ofte streeken: waar over ziet by Ga naar margenoot+Livius, Regiam quam inhabilis prope magnitudinis, quam sexdecim versus remorum agebant: dat is, een Koninglyk Schip schier van een onhandelbaare grootte, 't geen van zestien roei-reien voort gedreeven wierdt. En schoon Rivius op deeze wyze het getal van roeijers, en hunne zitplaatzen, in het Schip van Ptolomeus al wist uit te vinden, 't geen van andere wordt gelochent, (Ga naar margenoot+want men zegt dat aan de bovenste riem wel 40 cubiten te kort zoude schieten, zoo het genoemt groot getal van mannen daar aan wordt gestelt) zoo zal echter de reekening in deezer voegen op andere Scheepen valsch bevonden Ga naar margenoot+werden; gelyk zeer wel van Schefferus is aangeroert. Behalven dat ook bezwaarlyk te bezeffen is, op wat wyze vyftig mannen, die aan de bovenste riem, volgens deezen zin, stonden, de zelve hebben konnen vatten; dewyl de riemen de lenghte van zeven-en-veertigh voeten niet overtroffen, na het gevoelen van meest alle de gene, welke zich gelegt hebben op het naspeuren deezer zaken. Iemant moghte zeggen, schoon alle de roeijers die aan een riem arbeideden de riem niet konden vatten, zoo hebben zy misschien met touwen daar aan getrokken: 't geen niet kan zyn, terwyl de Schryvers melden dat de roeijers de riemen met haare handen vast hielden. En | |
[pagina 27]
| |
of schoon de bovenste riem vyf hondert voet lang was op dit groote Schip, zoo kan die echter van een man bewoogen werden, zooze maar tot een hevel gebragt is, door aangehang, en zwaarte binnens boorts, en als het boort voor 's hevels vastpunt dient. En om dat die de langste riem voerde de meeste arbeidt dede, is zyn loon ook hooger geweest, als van de gene welke korter riemen voerden. Rontom de gaaten in het Schips boort, daar de riemen deur staaken, maakte men vellen, of kleeden, om het water uit het Schip te keeren. Zeker is 't, zegt Stypmannus, dat eenige roeijers om hoogh, andere om laagh, en andere in 't midden hebben gezeten: doch waar het Schip zyn naam van kreeg, is onzeker. Ga naar margenoot+In 't bouwen, oulinx, van Kryg- en Handel-scheepen, vondt men althans groot verschil: lastdragers diende lengte, en stryders breedte: dees luisterde min, die meer na het stier. De lengte van Koopvaardy-scheepen was nooit minder als het drievout van zyn breedte: de breedte van Post - scheepen hadde het negende van hun lengte. Voor aan de boegen hunner Scheepen braghtenze het zwaartste hout, en maakten de Scheepen daar het sterkste, om het water niet alleen te snyden, maar ook om des te vaster tot tegenweer te zyn: want men met voorstevens ofte Galjoenen streedt, en den vyandt in 't lyf liep. Hoe meerder roers aan het Schip hongen, hoe steviger, rechter, doch lomer zulks door het water gong. Ga naar margenoot+De mast hadde een zelve hooghte met het Schips lengte. Germanicus, volgens Ga naar margenoot+Tacitus, deed korte Scheepen, breet van buik, eng voor en achter, bouwen: ook eenige die stieren voerden voor zoo wel als achter, om zonder wenden na allen oorden heen te konnen scheepen, en te landen na zyn welgevallen. Op andere lagen zeer zwaare verdekken, waar hy krygs-toorens en andere werktuigen op voerde: ook dienden hem deeze om paerden te laaden, en te zetten aan landen, die hy den oorlog aan dee. De Scheepen Tri- en Quadriremes waaren wel de gebruikelykste in den krygh; doch echter heeft men daar toe mede gebruikt Scheepen die hooger in reien op steegen. Ga naar margenoot+Om dan te spreeken in 't byzonder van de Triremes, of Scheepen met drie rei reimen, welke wel de gebruikelykste zyn geweest, zoo staat te weten, dat de roeijers, het naaste aan 't water, de kortste riemen hebben gevoert, 't geen de reden uitwyst: en de hoogste of de verste van zee, de langste. Zy wierden in Syrien van Cederhout gemaakt, volgens Theophrastus. Deeze Triremes en Quadriremes hebben vaste dekken gehadt, en zyn ook open geweest, als te besluiten is uit Mennon. cap. 31. daar hy zegt: Romanis, duabus quadriremibus tectis Heracleotae auxiliantur. Dat is: De Heracleoten helpen de Romeinen met twee gedekte quadriremes. Diodorus Siculus wil, dat de quinqueremes by Dionisius, te Sicilien, 't eerste zyn gebouwt; doch andere, dat al drie-hondert jaar eer, van Ameinocles te Corinthen, zoo de triremes als quinqueremes zyn gemaakt geweest: en dat het een vont van de Salaminers was. V. Rivium lib. 2. De triremes houdt Salmasius dat met 300 man bevolkt waaren, en daar toe vyftig roeibanken; doch andere gevoelen, dat 'er maar 200 op waaren, zoo roeijers als soldaten. Doch quinqueremes vindt men by Polybius met 300 roeijers, en 220 krygsluiden bevolkt geweest te zyn. Aan de Trajaansche Zegen-zuil ziet men dat de Scheeps scharpe nebben zomtydts met touwen binnewaarts mede verbonden zyn geweest: gelyk mede dat de vragtscheepen zomtydts verdekken of tenten hadden, die op vier pilaaren stonden, en vorders open waren. Met recht heeft zich iemant te verwonderen, hoe een mensch zulke groote riemen heeft konnen bestieren, daar wy hedendaags in onze galeien het tegendeel bevinden: aangezien de riemen al wonder lang zyn geweest in die Scheepen, welke tot vyftien, twintig, dertig, enz. roei-reien opsteegen. Licht doch wierden deeze lange riemen, zoo wel in de triremes, als grooter Scheepen, bewoogen, om dat ze binnen 's boorts zwaarte van loot hadden, na gelang van haare lengte; dies zy als een hevel zyn geweest. De riemen zyn, als de roeijers op onderscheiden hoogte zaten, van verscheide lengte geweest, die verst van 't water zaten hadden den grootsten riem nodig. De roei-banken wierden veeltydts met leeder bekleet. Ga naar margenoot+Zoo gissing magh plaats hebben, zyn deeze triremes van grootte geweest als onze middelbaare Scheepen, kleinder en grooter. De Scheepen, welke van grooter opstal zyn geweest als de triremes, wierden van Virgilius te recht by reuzen vergeleken: waaren onbequaam ten stryde, om haare onbezuistheit, volgens getuigenis van Caesar; zulks haar grootte meer | |
[pagina 28]
| |
tot nadeel en verderf, dan tot voordeel strekte. Het stier des Schips hong ter weder zyden aan boort; en het nacht-licht voor de hut of tente. Ga naar margenoot+Wyders, belangende de verdeiling van binnen, die wierdt gemaakt na welgevallen, met verscheiden verdekken, en afschutzels. Meer als een mast droegen deeze Scheepen zeer zelden, die te midden in het Schip stondt. Het zeil quam zelden te sta, 't en zy by vlak voor wint. Gelyk de Romeinen meest drie roei-rey of vier roei-rey Scheepen voerden, zoo was by de Grieken veel in gebruik het getal van reien tot vier of zes te verhoogen. Ga naar margenoot+De Romeinen voerden, nevens hunne Scheepen, ook Booten meede t'zee, die zy Pictas noemden, als ofze Pinken in onze Ga naar margenoot+moeder-taal wouden zeggen. Caesar deede van dit geslacht van Scheepen een goet aantal bouwen, die weinig lager van boort waren als de Actuariae gemeinlyk plagten te zyn: behalven ook noch andere, daar hy lasten in wilde voeren, die weinig wyder waren. Annotinae wierden zekere Scheepen by de Romeinen genaamt, die leeftocht voerden. Men kleurde of schilderde de zeilen: bestreek de Scheepen met wasch, in plaats van pek, heet daar op gedroopen. De naaten wierden met hair gevult, en met hars bestreeken. Het schynt datze de Scheepen gantsch opgemaakt hebben terwyl zy noch op 't landt stonden, tegen onze hedendaaghsche gewoonten aan; 't welk te besluiten is uit den marmeren Timmerman tot Ravenna, verbeeldt op d'eerste plaat aan letter D, die de riem-gaten slaat aan een Schip, staande noch op 't landt: welk futzel- en rinkel-werk heden nooit aan de Scheepen werdt gemaakt, als na dat afgeloopen en te water zyn. Om de Scheeps-bouw voort te zetten, leiden die van Athenen en Sparten den quaatdoenders tot straffe op, Scheepen te bouwen, geheel of ten deele, na de macht van de persoon, en zwaarheit van misdryf. De Scheepen wierden oulinx van vooren met Zee-goden beschildert, tot bescherminge, ter zyden of boven aan den neb: en men verbeelde daar aan tekens, waar van de zelve haar benaaminge droegen, die'er ook wel aan wierden geschreeven; als van Leeuwen, Paerden, en Tritons: een vergulden of geschilderden Godt Apol, Jupyn, Isis, AEsculaap, een Dwerg, een Reus, en anderen, zag men daar vertoont: gelyk ook levenlooze ken-tekens; by voorbeeldt, een Helmet, ook 't Geloof, Voorzigtigheit, en zoo voorts; als wydtloopig, klaar, en byzonder volmaakt, uit de Grieksche en Latynsche oudtheit, met aantooging veeler voorbeelden der eigene Schryvers, zulks is betoont door den hooghgeleerden en vermaarden Heer Raphaël Fabretti, in zyn nooit volpreezen, gront-geleert, en doorluchtigh werk van den Trajaanschen Zegen-zuil, in 't licht gebraght tot Romen na den eersten uitgeef myner Scheeps-bouw. Hy vertoont, onder andere overblyfzelen der vermaarde oudtheit, eenige in steen gehouwene gedenkschriften, ter eeren dapperer Zee-helden, nooit voor deezen dus in't gemein gezien, waar onder zyn deeze drie volgende. D.M. Achter boven aan de hut wierdt een Ganzen hals verbeeldt, gelyk als of 't een teiken van nooit te zinken zoude zyn, zoo als een Gans of Swaan licht op 't water dryft, en bezwaarlyk te gronde gaat. Dat de riem-dreven boven elkander geplaatst konnen geweest zyn, en des zelfs poorten zomtyts geslooten, werdt by boven gemelden Heer meede gantsch klaarlyk, uit oude Grieksche en Romeinsche Schryveren, betoogt: gelyk het opsteigen der reien schuins van beneden na boven langs scheeps, ('t geen by ons en anderen wel aangeweezen en geweeten is dat konde zyn, doch niet zoo breedt uit gehaalt) zeer volmaakt in al zyn maat en plaatzing, naakter als iemandt voor heen, welke des gevoelens meede zyn geweest omtrent de zitting der roeijers, en hunne rangen en ordens te scheep, werdt vertoont, en waarschynlyk gemaakt. Zoo dat hy dies aan- | |
[pagina 29]
| |
gaande, behoudens den anderen schat van wysheit, zoo in zyn werk is te zien, roem-ruchtbaar zy, en een nooit sterffelyke naam verdient. Het is niet te ontveinzen dat eene der redenen van myn plaatzing der roei-dreven, en ordens, op der Scheepen plat, of verdek, binnewaarts strekkende van wederzyde, is geweest, zoo als gemelte vermaarde Ga naar margenoot+Heer aanroert, de bequame schikking of riemberging der roeijers, die, na de stelling van zommige, in andere schikking te byster wel niet te recht zyn te brengen, byzonder in de zoo zeer groote Scheepen, of Scheepen van zoo veel roei-dreven, als men leest dat de oudtheit heeft gehadt: en stryd voor onze gedachten zelve de kracht des eigen bewys, en de afmeetingen, zoo de Heer Raphaël Fabretti, aan 't gevoelen dat zyn Edele omhelst, heeft getoetst; behoudens, dat daar de roeijers uit den scheeps bodem langhs scheeps na boven opsteigen; en hier, dat de zelve van scheeps boort op 't verdek binnewaarts zich vleien. Dat myn voorstel tegens de practyk of dadelyke werkstelling zoude zyn, gelyk zyn Edele oordeelt, en zie ik niet: zoo hem gelieft hadde dies iets aan te roeren, 't zoude oorzaak tot oplossing hebben konnen geven. Het is waar, gelyk dien vermaarden Man my aanwyst, ('t welk boven breeder is ontleedt) dat de oudtheit (in welker kunde en onderzoeking ik zyn geleertheit gaerne de handt geve) door my, in deeze vondt, die tot noch toe niet hebbe gezien dat van anderen is voortgebragt, niet is te hulp genoomen, of met de zelve bevestight: echter, 't valt my bewyslyk dat de zelve door die niet wert tegen gesproken. De riem-slagh der oude Scheepen wert van hem zeer aardig by de riemen eener vis vergeleken, die de bovenste langer draagt als de onderste, en de zelve schuins op na boven heeft geplaatst; gelyk de bovenste riemen, zyns oordeels, langer als de onderste waren, en de reien in gelyke schuynse gedaante buitewaarts vertoonden. Wat en hoe de riemen de meeste schoot aan 't Schip gaven, is breeder by hem verklaart: schynende mede waarschynlyk te zyn dat zomtydts meer als een man aan ieder riem gevoeght is geweest. En dus zoude de onbesuisde grootheit werden ontgaan, die anderzins, zoo elk man een riem heeft gevoert, de zommige Scheepen moesten hebben gehadt, waar van het tal der roeijers by de Schryvers is gemelt. Dat de Scheepen der ouden in 't gemein korter zyn geweest als de hedendaaghsche Galeyen, werdt by den boven genoemden Schryver niet onwaarschynlyk geoordeelt. Dat de Scheepen, ja zelfs geheele vlooten, op en over landt wierden getoogen, is by hem uit Homerus beweezen; die men dan met staaken vast zettede, ja zomtydts met een graft en houte wal omheinde, en binnen de legerplaatze bragt op droogh. De Romeinsche Scheeps - maght bestondt meest uit twee en drie riem - rey Scheepen: en werdt onder de oude Schryvers de naam van lange Scheepen, gebekte Scheepen, en vyf riemers, door elkander, en zonder onderscheidt, veel maal gebruikt. De Scheepen wierden daar op gebouwt, dat zy, op landt staande, duurzaam waren, en geen schade leeden. Men gebruikte beolyde beeste-vachten, om de Scheepen op het landt daar over te doen glyen: gelyk mede vooren gegraven wierden op landt, om de zelve daar door van de eene plaats na de andere te beweegen. Men trok de zelve voort zoo met handen, als mede wel met werktuigen, die een beweeginge zwaarer gevaartens licht maken, ook door geweldt van aangebragte paerden en ossen. Welke dingen alle, met voorbeelden ouder Schryveren, wydloopig in 't meermaal genoemde Werk werden aangeweezen. En vermeete my mede te zeggen, of schoon, om den omslag te myden, de oude Schryveren steedts niet uitdrukkelyk heb aangeroert, dat al het gene ik van den ouden Scheeps-bouw heb ter neder gestelt, aan den baak der oude Schryveren, munten, en marmere gedachtenissen hebbe getoetst. Men oordeele uit de verscheidene gevoelens der roei-reien, en vermits de zitting of plaatzing der zelve binnen scheeps was, welke gestalte, myns weetens, in geene oude afbeelding is vertoont, hoe bezwaart het zy den voet in deezen vast te stellen na het geene dat men uitterlyk ziet aan munten of beelden. En men schynt voldaan te hebben in deeze verwarde zaak, als men een mogelyk en waarschynlyk middel, niet strydigh met de oudtheit, ten toon heeft gebragt; gelyk ik dachte te hebben gedaan, my vermetel stellende zoo ik voor wiskonstige betooginge uitgaf, waar in zoo veel vermaarde Schryvers, waar by my niet derve vergelyken, twisten, en wes de oudtheit der munten en beelden niet helder spreekt. Daarom is 't dat ik in den aanhang (en nu hier boven) stelde: Men kan ook zeggen, dat is, een derde konde gevoelen, (gelyk my dies aangaande Schryvers by handen zyn) dat de Scheepen wierden benaamt na zy veel verdekken hadden, en zoo voorts; zonder dat iets op dat stuk stip by | |
[pagina 30]
| |
my voor onwederspreekelyk is gemeldt. Dit kan dan, myns oordeels, voor geen onbestendigheit werden opgenoomen, dewyle my vergenoeght hebbe gehouden het oordeel van verscheidene op deeze stoffe te ontleenen, en zelve eene eigene stellinge op te geven, daar van oordeele dat zy, tegen alle redenkavelingen, en oude overblyfzelen, bondigh blyve. Dank hebbe evenwel dien nooit volpreezen en hoogh-geleerden Fabretti, dat hy myns naams niet verachtelyk heeft gewaagt. |
|