Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
[pagina 1]
| |
Aaloude en Hedendaaghsche
| |
[pagina 2]
| |
Clavius, jaa zelf de heilige Augustyn, en Ga naar margenoot+andere Schryvers meer. De ellen ofte cubiten genoomen voor anderhalf voet, (de voet is by Grieken en Romeinen weinigh grooter geweest als die geene welk men hier te landt hedensdaags gebruikt) gelyk gemeinlyk werdt gedaan, en gestelt dat de Arke onder zoo breet als boven, en voor als achter zy geweest, zal het geheele begryp of bestek hebben bevat vyftien duizendt zeven hondert zestigh vierkante voeten, volgens de rekeningh van den wiskonstenaar Buteo. Veele echter dryven, dat Origines en d'andere hartelyk dwaalen, die de maat der Arke uitbreiden tot op 6 of 9 voet voor ieder cubit: want het begryp dus van te grooten inhoudt zoude zyn geweest. Een cubit gereekent op 9 voeten, de zelve gemultiplceert in 300, de lengte van de Arke, maakt 2,700 voeten, deeze 9 voeten dan in de wydte, zynde 50, gemultipliceert, brengt 450 voeten, dit dan met de lengte mede, komt 1215000, zynde het plat vierkant van de Ark, deeze dan weder gemultipliceert met 270, de hoogte, koomen vierkante voeten 328050000 voor den inhoudt van de Ark, zynde een begryp verre overtreffende de noodige grootte van de Arke, en daarom buiten schyn van waarheit. En dat de waare maat is met cubiten genoomen, die anderhalf voet houden, de voet zes palmen, de palm vier vingerbreet, zoo dat een cubit geweest zoude zyn van negen palmen. Salmasius wil, dat een cubit of elboogh de grootte van twee voeten heeft gehadt, of, zoo andere zeggen, van 6 palmen. De Arke gong diep, volgens eenige, 15 cubiten: Hugo Victo: zegt van 9, en Lyranus van 13. Zoo zy 8 cubiten diep in 't waater gong, heeftze gewoogen, zoo zeker geleert man wil, 38912400 ponden: zoo zy 10 cubiten diep gong, woeghze 45392400 ponden: zoo zy vyfentwintig diep gong, heeftze gewogen 93992400 ponden. Kircherus wil dat de Arke zy gebouwt geweest volgens een cubit groot anderhalf voet, of drie Romeinsche palmen, zynde ieder palm breet vier vingeren, dwers nevens elkandere leggende. Zoo dat de Arke lang zoude zyn geweest, naar deeze maat, 450 voeten, wyt 75 voeten, hoog 45 voeten. Niet tegenstaande de gestalte der Arke by geene boeken nagelaaten is: zoo stellen eenige de zelve onder plat en zonder kiel. Scheepen dus gebouwt, slingeren zeer, dryven af, en leggen los op 't waater: maaken haar vierkant hoekigh, 't welk bros werk heeft gegeeven, indien de Arke dezen vorm heeft gehadt; want de zee punten en hoeken veel lichter verbreizelt, als rondt geboogen planken. Hier van komt de wet onder Scheepsbouwluiden, de buitenste deelen des Schips zoo veel van kringstukken te maaken, als doenlyk is. Winkelhaaks werk past landtgebouwen. Over ronde en holle planken glyt lichtelyk het waater henen, maar tegen hoekige en vlakke plankken doen de golven gewelt. Scheepen met zyden, gelyk een trog, recht op, vallen licht om, en omgeslaagen, ryzen bezwaarlyk weer om hoog, slingeren zeer hart: 't geen schaadelyk voor 't vee en gevogelte zoude zyn geweest. De zyden van de Ark haalen zy op uit balken, die over ent staan: Dus kan men geen scheepen vast verbinden, of sluiten, veel min dat de reeten en voegen dicht gebraauwt moogen werdens waarom Noach zonder twyffel met een lek schip gedreeven zoude hebben. D'enkelde huyt of want, dien zy aan de Arke geeven, zoude den kostelyken schat, het overblyfzel van 't menschelyk geslacht, welk daar inne bewaart wierdt, dikmaal zonder twyffel in het uitterste gevaar hebben gestelt: want de minste reet, of ontsluiting, het schip te gronde zoude hebben doen gaan: Hierom werdt een schips lichaam met twee of drie rokken of huiden overtrokken, en zoo by geval d'eene berst, staat d'ander tot een waarburg, en keert het water af. Een enkelde bant of berkhout leggen zy om het werk: te zwak om zoo een groot gevaarte te binden, en t'zaamen te houden; kleine vracht-scheepen vereischen een meerder getal. Wat belangt de verdeelingen van binnen: deeze moogen na welgevallen werden gestelt. Het woordt Arca ofte kist beweegt hen veellicht, aan het schip van Noach een gestalte, de hedendaagsche kisten gelyk, te geeven: 't geen, myns bedunkens, niet nootzaakelyk is, dewyl alle gelykenissen verschillen; en ieder Schip, van wat gestalte het ook zy, by een kist, trog, en diergelyk, vergeleken magh werden: behalven niet te weeten staat, dat kisten in die eerste eeuwe een vorm met de hedendaagsche hebben gehadt. Het gevoelen by veele geleerden leght, dat de Arke gebouwt is geweest in Syrien, aan de voet van den Berg Libanum. Dit zegt en bewystGa naar margenoot+ de vermaarde Kircher, dat Noachs Ark, en de overblyfzelen daar van, aangebeeden zyn geweest door de Assyriers en Babyloniers, onder den naam van | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+Nisroch. Alzoo brak Senacherib, Koning der Assyriers, op, en toogh wegh, en keerde wederom, en bleef te Ninive, en doe hy aanbadt in den huize Nisroth zyns Godts, &c. Maar of zy hem aanbaaden in de gestalte der Arke zelve, en of de Afgodt op een platte taafel geschildert zy geweest, valt twyfelachtigh. Noach zelve wierdt mede van hun niet alleen aangebeden, onder den naam van Saturnus, Janus, Osiris, en andere; maar de Schythen eerden hem, volgens getuigenis van Berosus, als vader van min en meerder Goden: erkenden hem voor oorsprong van 't geheel menschelyk geslacht, van den Chaos of verwerden klomp, en zaat des werelts. De hedendaagsche Armenische gedenk-schriften melden eenpaarelyk, dat het hars, en andere overblyfzelen van d'Ark, Godlyker wyze zyn ge-eert, en tegen alle quaalen, als artzeney, en iets heiligs, 't geen heelen kon, gebruikt zy geweest. Zoo Benjaminus getuight, bouwde zeker Calipha uit d'overblyfzelen der Ark een Tempel voor de Ismaëliten. Senacherib dan hadde misschien, na den voorgang der Egyptenaaren, die een Ga naar margenoot+kistjen eerden, daar Osiris van Typhon ingeworpen was, een Scheepken na de gedaante van Noachs Ark doen maaken, 't geen hy aanbadt: waar hem toe scheen te styven het voorbeeldt van Godts Verbont-Ark, daar in de Hebreen al hun heil stelden, en de waare Godtheit aanbaaden: Welk gevoelen van de Joodtsche Rabbinen werdt bevestigt, als in het Hebreeusch boek, 't bundelken Helek genaamt, te zien staat: alwaar gezegt werdt, dat Senacherib, en de mannen van Assur, hunnen Godt Nesroch aanbaden, een Afgodt uit een berde of plank van Noachs Ark gemaakt. Een ander uit de Chaldeen zegt, en Nesroch badt het huysken, zyn Afgodt, aan. In de onvergelykelyke konstkamer van den grooten Hertog van Toskanen, en den Cardinaal Ottobonus, werden munten bewaart, oulinkx geslaagen in Grieken, ter geheugenisse van Noachs Ark. Men ziet daar op, aan de eene zyde, de Arke, by vorm van een open kiste, daar Deucalion en Pyrrha, Rhea, ofte Moria, in ten toon staan, dat's Noach met zyn Huisvrouw: en boven op de kiste zyn twee duyven te zien, den een met een olyftak in zyn bek, koomende aanvliegen, en den andre ledig zittende. Op d'andere zyde van deeze penning ziet men de verbeeltenissen van de Keizers, Lucius Septimus Severus, Pertinax, als mede Caesar Julius Philippus. Ziet hier over Kircherus, de Arca. Ga naar margenoot+Of het Scheeps-bouwen van den beginne af in d'eerste werelt in gebruik is geweest, magh men beter raaden, als verzekeren, om dat ons geene schriften daar van nagelaaten zyn. Waarschynlyk is het evenwel. Zonder vaartuig is de volkplantinge in verre gewesten en landen ondoenlyk geweest. De geleerde Loccenius meint, uit het eerste hopftstuk van het eerste boek Moses, op het achtentwintighste vers, vastelyk te konnen besluiten, dat de Scheeps-bouw tzedert den beginne al in zwang heeft gegaan, en dat uit de woorden, gebiedt over de visschen der zee. Want zonder Scheepen, zeit hy, is het heerschen over de visschen onmoogelyk. Wat zou d'eerste menschen gedeert hebben, die verstandiger, door haar langh en onbedurven leeven, zyn geweest als wy, de konst van Scheep-bouw te beyveren, gelyk men heden doet? Ga naar margenoot+Men heeft in het jaar 1462 te Bern, in Switzerlant, hondert vadem onder de aarde, in metaalmynen, een Schip gevonden van gestalte onze hedendaagsche Scheepen niet ongelyk. Des zelfs anker was van yzer, en de zeilen noch onbedurven van linnen: geraamten van veertig menschen wierden daar in gevonden, nevens zoo veel helmetten. Insgelyks zyn onlanghs ontdekt, by Montauban in Vrankryk, eenige yzere Scheeps-ankers, zeer diep onder de aarde. De Perusche goutgravers haalden op uit het diepste van de berg-werken een Schip: waar men schrift op gesneeden vont, wiens letteren nu onbekent, en verre van het hedendaagsche verschillen. Strabo verhaalt, dat Scheepen in diepe onderaartsche kolken gevonden zyn, drie duizent stadien van zee af gelegen; 't geen overblyfzelen zyn, na allen waarschyn, van de Scheep-bouw voor d'algemeine waatervloedt, van bergen en aarde overstolpt, en zoo ongeschonden tot op onze eeuwe bewaart: gelyk ook de Olifants tanden schynen te Ga naar margenoot+zyn, die men by Mexico diep uit de afgrondt der aarde haalde. Olifanten vint men heden in gantsch America niet. Vlieten in zeeker Moskovisch gewest, welke tusschen hooge bergen heen schieten, ontblooten vaak aan haare oevers, uit het neerschietende gebergt, zwaare tanden, die men oordeelt van Olifanten te zyn, ten tyde des zuntvloets daar gespoelt en met aarde overstolpt: zy worden by de Russen Mammotekoos genaamt, (Mammot is gezegt op Rusch een groot vervaarlyk dier) en Koosbeen. Zoo als een diergelyke groote tant of kies my is vertoont, welke achter Tunis, | |
[pagina 4]
| |
in Barbarye, onder d'aarde is gevonden: en een ander, onder my berustende, die omtrent Kiof, insgelyks twee vadem diep in de grondt, den 5 Mey 1685, is ondekt, als men daar groef tot het maaken eeniger sterkte in de veste van de stadt: van beide zeght men my, het zyn tanden van Reuzen en zoude op het Konings huis tot Tunis de ribbe van den Reus, waar van het eerste de tant zoude zyn, bewaart werden: en tot Kiof, in het Klooster Petzoorsche, eenigh ander gebeente ter geheugenis op gehangen zyn, dat men daar mede geloost van een oude Reus te zyn geweest. Doch waarschynlyker zyn deeze beenderen niet van menschen, maar van Olifanten, die, als boven gezeght, voor zoo veel eeuwen onder water zyn gerocht. Diergelyke Olifants tanden, of Mammotekoos, wierden voor weinig tydts by Bon mede onder d'aarde gevonden, en my in 't Hof van den Heer Keurvorst vertoont. By deezen valt my in den zin, hoe voor weinig tydt hier tot Amsterdam, even buiten de stadt, een put is gegraven, diep ruim hondert voet; men ondekte in den beginne allerhande aarde; daar na, op dertig of veertig voet, zant en schelpen, ook hoorens, in gelyke gedaante of men aan strandt was; dieper weder aarde, ja zelfs beestemest; op zeventig voeten, elze boomen, en zekere bladen, die noch gaaf en geheel waaren, gelyk aan ongesponnen tobak; op ontrent hondert voet bejegende men dwars nedergelegen een byzonder dikken en zwaren eiken boom, die de boor niet breeken konde, zoo dat men met de put dieper te graaven most staaken. Een ander groef binnen deeze stadt een put, dieper als tweehondert voet, en bejegende mede velerhande verwisseling van gronden en stoffen, tot dat op 't allerdiepste in zwaar zant boorde, waar het zoet water, een arm dik, twee voet hoog, uit sprong; doch vermits de groote diepte, en dat de openingen toeschooten, is dien bron verwaarloost. Onnaspeurlyk schynt te zyn de reden van deeze veranderde gronden, ten waare een tydt was geweest dat dezee over dit lant gong, en den bodem laager was; dat op een ander tydt de zelve bodem met eik was bezet, en daarna, weder verhoogt door overspoeling, boomen en kruiden hadt gedragen. Buiten de stadt Aken is een zeer hoogen berg, den Lozenberg geheeten, in de zelve vint men menigte van zeehoorens en schelpen, en alles gelyk als op een strant: ook is daar weleer een schoonen Zee-Eenhooren diep in de gront gevonden. Op het Eylandt Malta, Sicilien, en in veele andere Italiaansche landtstreeken, werden diep onder d'aarde ontelbaare visbeenen gevonden, tanden, ruggraaten, ribben, als mede beenen van lantdieren, welker gestalten heden onbekent zyn: zonder twyffel daar gezet ten tyde als Godt den aardtbodem met de wateren des toorns bedekte. En van waar koomen anders zoo veele zeltzaame dingen, die daagelyks uit den innersten boezem des aartbodems werden opgehaalt? als de zeeschelpen uit de put tot Amsterdam: de gebrande koolen, hair en diergelyk, niet wydt van Romen in Italien, uit de kleikuilen. Ga naar margenoot+Jaffa ofte Joppe, is by veele Schryveren voor een zee-haven berucht, al van voor den zuntvloet af; waar van te zien is by Solinus. Tot Rotterdam, in 't booren van een put, wiertgevonden, zeer diep onder de aarde, een grooten tant van eenig wilt gedierte, en daar by eenige haazenooten: gelyk mede in de Wieringerwaart, diep onderde aarde, een harts hoorn zich ontdekte, en weder eenige vadem lager, een Walvis been. In 't jaar 1594 heeft men by Maastricht, onder een hooge zandtheuvel, een zeeschip gevonden: gelyk tot Gorcum in't jaar 1676. den Rivierdyk aldaar deurbrekende, onder in de gront, op zestig voeten diep, Harts hoorenen zyn ontbloot: en in de Dortsche-waart, onder de aarde, een overoude kiel van een rivierschip. Tot Woudrichem heb op 't Stadthuis bewaart gezien een been, 't geene men zeide aldaar van buiten menschen geheugenis hadt gelegen, en dat het zelve wierdt bewaart, om dat diep onder de aarde was gevonden, buiten of omtrent die stadt, in den lande van Altena, en dat men oordeelde het van een Olifant te zyn; maar meer waarschynlyk is het zelve van een Walvis: en wat wonder, zoo, volgens Oudenhooven, in zyn beschryvinge van Zuithollandt, de zee tot Tongeren toe plaght te stroomen, en dat 's Hertogenbosch, ook Antwerpen, te zyner tydt op de oevers van de zee lagen. Tot Winkel, een Dorp in Noordthollandt, is voor 18 jaar, als men daar een sluis zoude graven, tien spaden diep onder de aarde, gevonden het geraamte van een Walvis, en, noch twee spaden dieper daar onder, een hooft van een hart, met een schoone tweetakkige kroon hoornen; waar uit te besluiten is, dat aldaar de zee oulinx over heeft gevloeit: als mede, dat daar t'eeniger tydt bosschasien en wildernissen zyn geweest waar harten liepen. | |
[pagina 5]
| |
De stadt Zevenbergen heeft zyn naam van zeven inhammen of waterkillen, weleer aldaar gewelt, waar de scheepen, uit zee komende, zich wisten te bergen. En vindt men in de landen daar rondtsom hier en daar, diep onder de aarde, over-blyfzelen van groote zee-scheepen, die daar door storm en onweder ofte vergaan of reddeloos geraakt zyn. Tot Hoboken plaght een kruis te staan, zeer vermaart van aaloude tyden her, vermits de Schippers en zeeluiden, die van een behouden reis gekoomen waaren, en hier te, lande quaamen, aldaar hunne offerhande en dankzegginge plachten te brengen: voornaamentlyk als ze van een schipbreuk behouden waaren. Zoo als te zien is by Jacob van Oudenhoven, in zyn beschryvinge van Zuidt-hollandt. Geen volken heden zoo woest, of het Scheeps-timmeren gaat by hen in swang. Waarom het niet te denken staat, dat ons eerste vaders dier konst onkundigh zouden zyn geweest. Misschien zou iemant moogen voorwerpen: indien de eerste werelt Scheepen heeft gehadt, waarom zy zigh dan tegen de wateren niet hebben beschut? Hier op dient tot antwoort: dat Noachs Schip, 't geen met Godes voorzicht was gebouwt, alleen, om zyn zonderlyke gestalte, en hechte, bestendigh zy geweest de wateren te wederstaan. De andere Scheepen zyn onbequaam geweest zoo een stoot af te wenden, als niet voorzien: boven open, onbelompen en onverzorght, uit nalaatigheit, en ongeloof van hunne meesters, de zondige menschen. En 't was voor al de wille des oppersten Godt, die hun dede omkoomen, en niet gedoogde dat Vaartuigen, die de achtelooze menschen voerden, behouden zoude blyven. Ga naar margenoot+Zelf Plato en Ovidus stemmen eenhellig toe, en zyn te zaamen eens, dat de Scheeps-bouw gewakkert heeft van voor de groote watervloet af: Deletis, zeit d'eerste, una cum ipsis artibus commerciorum instrumentis: dat is, Met de konsten zyn ook de werktuigen van koophandel verdelgt. En d'ander, Vela dabat ventis: dat is, De zeilen stelde hy ter windtvangst. En op een ander plaats, daar hy van de zuntvloet zelf spreekt, Occupat hic collem: cymbâ sedet alter: Dees beklimt een heuvel: die begeeft zich in een schuit. En gelyk de heilige Schrift ons niets verzeekert van den eersten Scheeps-bouwer of timmerman: zoo kunnen ons ook de eerste wereltlyke Historien veel min doen: gemerkt de zelve by na niet dan loutere verdichtzelen zyn. Men zeydt Jupyn, Neptuin en Pluto, voorheen alle sterfelyke Ga naar margenoot+menschen zyn geweest; maar namaals, om hunne daaden te water bedreven, vergodet zyn geworden, of de vergoding hebben bekoomen, te weeten, d'eerste, om het zuiveren der zee van rovers; de tweede, om zyne heerschappye over de zee; de derde, om het t'onderbrengen van Barbarye of Morenlandt, door hulpe van Scheepen. Saturnus, zeidt d'outheit, gaf aan Italien den naam van Latium, om dat hy aldaar met zyne vloot school of verborgen bleef; want latere, een Latynsch woordt, is verborgen blyven gezeit. De Poëten verzieren, dat de Cyklopen of reuzen voor Jupiter zynen bljxem smeeden, dat is, zy zyn de werkmeesters geweest van alle zee-krygs-tuigen, welke zy Jupiter, als Opper-zeevoogt, opdroegen. Op het eilandt Candia, in een zeer oude zuyl van Jupiters Tempel, heeft men gevonden deeze letteren: Hy (te weeten Jupiter) geeft aan Neptuin macht over zee, landen en alle havens; 't welk een wereltlyk gebiedt schynt te zyn, toegestaan by een wereltlyke oppermacht. Neptuin werdt gezeit zynen naam van Nando, dat swemmen gezeit is, bekoomen te hebben, gelyk als of hy de gantsche Middellandtsehe zee, met zwemmen of varen, bedekte. Voor zynen tydt waaren niet als ponten, vlotten, en ander zeer slecht vaartuigh in gebruik. Ga naar margenoot+Hy wordt gehouden voor den eersten, die groote Scheepen met toorens en nebben, of Galjoenen, deede bouwen: (doch Plinius schryft dit eenen Piseus toe: welke Ga naar margenoot+nebben, zoo Vitruvius wil, van yzer mede gemaakt zyn geweest.) Troje stichte, Ga naar margenoot+veele landtschappen, door hulpe van zyne Scheepen, onder water zette, en veel meer andere dappere heldendaaden alomme te water uitrechte. Waar over hy, in d'oude verdichtschriften en rymgedichten, voor Zee-Godt uitgekreeten wordt. Zyn drietant, dien de rymschryvers hem toevoegen, beteekent een driedubbelde macht ter zee, van die te beveyligen, beschermen en te beheerschen. Ga naar margenoot+Neptuin, die de zelve met Japhet gelooft werdt te zyn, is daarom Godt der zee genoemt, om dat het gedeelte des werelts, dat hem te beurte viel, veel in eilanden bestondt. De vleugels van Merkuer Scheeps-zeilen beduyden, zonder welke de koophandel, daar hy Godt van werdt gezeght te zyn, bezwaarlyk kan gedreeven werden. Het Scheeps-timmeren, en 't zien van gebouwde Scheepen, verwekte zulke vreemde gedachten in den geenen, die de | |
[pagina 6]
| |
zelve eerst zagen, dat ze daar vogels, visschen en zeegedroogten van maakten. Ga naar margenoot+De Phenix, waar zoo veel by alle Schryveren werdt van gesprooken, is niet anders geweest als een Schip, dus benaamt; 't geen ook van Arions Dolfyn te verstaan zy. Van deezen Arion ziet insgelyks by Herodotus, in zyn eerste boek, gezegt Klio. Men wist van menschen te spreeken, die in de visschen zelfs hadden geweest: 't geen niet anders kan verstaan worden, als dat Ga naar margenoot+zy in Scheepen hadden gevaaren. Tursiones zyn van oudts zeeker aardt van visschen geweest, den Delphinen niet ongelyk; van welke het verdichtsel zyn oorspronk her schynt te hebben, dat, namentlyk Ga naar margenoot+het volk Tyrseni, menschen in Delphinen verformden. Welke volk-aardt ook deezen visch voor een teeken aan haare scheepen hadde staan. Noch hebben ons d'aaloude duistere eeuwen nagelaaten, hoe zeeker Glaukus zich wonder Ga naar margenoot+wel op het Scheeps-timmeren verstondt, die ook het Schip Argo gebout zoude hebben. Men zeit hy zeer windten weer-wys was, en voor een vergoden man geacht wierdt. 't Schip Argo voerde vyftig riemen op een zelve hooghte, aan ieder zyde vyf-en-twintig, of wel dertig, zoo andere willen, en wordt voor 't eerste lang Schip gehouden: waar van StatiusGa naar margenoot*, ook Horatius, Aratus en andere melden, die het in den Hemel stellen; maakende een hemels-teeken van 45, 58, of, zoo andere willen, van 63 sterren: des zelfs aanzienlykste ster werdt Canobus geheeten, die gezegt werdt op een van beyde stuerboorden te staan, en dus genaamt na Canopus, Stuurman op het Schip van Menelaus, Trojaansche Koning, die korts na den Trojaanschen oorlog tot Godt verheven, en in den hemel gestelt is; deezen eerden d'Egyptenaren mede als een Water-godt. Daar andere nochtans het sterren-schip voor het Schip van Isis houden. Het hout, daar dit Schip van gemaakt is geweest, was van pynboom, volgens Catullus, en Euripides; maar Flaccus zeght van elzen, en Plinius van eken-hout. Diodorus wil dat men het zelve op den bergh Pelion hadde gehakt; maar andere weder, dat het, beneffens de kiel, uit het Dodonische bosch was gehaalt: waarom het Godtsspraaken uittede, en van de klippen wierdt ontzien: ja engten der zee zigh verwyden en voor hem openden: het wierdt gebouwt na Pallas ontwerp. Desgelyks is Nereus, om zyne ervarentheit ter zee, onder de Zeegoden Ga naar margenoot+gestelt; Proteus, om dat hy wetenschap van Scheeps-bouwen hadde, en een goedt zeeman was, wierdt gezeght, dat zigh in alle gestalte kost veranderen, tot een vis maaken, en in zee onder de Dolfynen swemmen. Wanneer Phorcus, Oppervooght van Sardinie, al vechtende tegen Atlas te gronde ging, is hy namaals als Zee-godt ge-eert en aangebeden. Het rooven dat Jupiter wordt gezeght gedaan te hebben aan Ganymedes, in schyn eens Arents, en dat Phryxus op een Ram over zee voer, beide met Scheepen, dus genaamt, zy te verstaan. Insgelyks dat Isis op een hondt in AEgypten over zee quam vaaren. Niet zeekers is evenwel noch van den eersten Scheeps-bouwmeester te besluiten; maar wel dat kort na de water-vloet dit werk met allen yver by de handt genoomen is. De drie voornoemde Zeegoden, die de Schipvaart gaade sloegen, worden by eenige gehouden zelfs voor de drie zoonen van Noach. Ga naar margenoot+Saturnus, zoon van Thetis en Coelum, wierdt door Jupiter, zyn zoon, geteelt uit Ops, zyn eigen zuster, het ryk ontzeit, en verjaaght: ter oorzaake hy zyne kinderen zelfs op at, uit wangunst van zyn erve te zullen bezitten, waar Jupiter mede voor beducht was. Hy nam de vlugt te Scheep, en lande aan Italien, in de goude eeuw: daar hy van de Latiers voor een Godt aangezien wierdt: sloegen hem ter eeren d'eerste munt, welke zyn tweevoudigh aanzicht, den tydt verbeeldende, op een zyde droeg, met de naam van Janus, en het schip op d'ander. Waar van Ovidius aldus spreekt: At bona posteritas puppim formavit in aere, hospitis adventum testificata Dei: Op Duits gezegt, De goede nazaaten sloegen een Schip op 't kooper, de aankomst van den vreemden Godt daar mede willende beteekenen. Hier van daan quam het raaden onder de Romeynsche kinders, wanneer zy gelt opwierpen, en wedden wat boven zoude leggen, 't hooft ofte schip: welke wys van speelen noch hedensdaags onder de jeugt in gebruik blyft. Schoon Macrobius, en andere Schryveren meer, met waarheit bevestigen, dat op dees munt het hooft van Janus met het Schip staan verbeelt; zoo zyn echter andere van gevoelen, dat deeze penning geslaagen zy voor een zin-beeldt des algemeynen Ga naar margenoot+watervloets, wanneer Saturnus, die een zelve met Noach is, alleen met de zynen over is gebleeven. De Kretenzers, volgens 't getuigenis der geloofwaardighste wereltlyke Schryvers, hebben eenen zeer ouden Koning gehadt, die d'eerste te water iets heeft derven bestaan: waar door hy ook de Athe- | |
[pagina 7]
| |
ners Ga naar margenoot+onder schatting braght. Cretensis nescit pelagus, wierdt van outs voor een spreekwoordt gezeght: waar mede gemeint wierdt, dat die van Creta goede zeeluiden waaren: gelyk ook de Tipheënsers. De vermaarde Schefferus zeght, dat de Feniciers hunne naamen droegen van Ezau, Izaaks zoon, als hooft van dat volk en geslaght, 't welk hy besluit uit de over-een-kooming der naamen in de grondt-schrift. Vsous, daar andere Esavus ofte Esau van maaken, dorst eerst zich in zee met vaartuigen begeeven, zoo Eusebius Ga naar margenoot+zeght. Jacob voorzeght zynen Soon Zebulon, dat hy aan de haven der zee zal woonen, en aan de haven der Scheepen weezen: zoo dat in zyn tydt al Scheeps-bouw is geweest. Deez' Ezau wierdt van de Feniciers als Godt aangebeden. Schefferus meint insgelyks dat de Kananiten en deeze een zelfste volk zyn geweest, en de laatste naam een bynaam Ga naar margenoot+van de eerste zy. Chittim, Japhets neef, stak over na het eilandt Cyprus, kort na de Sontvloet, al met kleine volkplantinge. Hy was d'eerste die eilanden ontdekte; waarom de Hebreen in hunne spraake een eilandt Chethim noemen. De Feniciers worden gehouden d'eerste te zyn die waaghden te Scheep hunne koopwaaren na Grieken over te voeren, en den loop der Noordtsterre gaade sloegen. Maar Thales wil men dat onder de Grieken het eerste van Beer en Noordtsterre schreef en sprak. Zeeker ist, dat Theseus den Zeehelt Taurus overwon, en de voeten spoelde: waar uit de verziering van Minotaurus zyn herkoomen heeft. AEgeus hadt aan zyn zoon Theseus een zwart en een wit zeil mede gegeeven op de tocht na Creten, als hy den Minotaurus met list gong bestooken, (zoo als de verdichtzelen luiden) met bevel, indien hy den Minotaurus kon dooden, en weder naar huis keeren, dat dan de witte zeilen zoude aanslaan; 't geen by hem, door verliefde vergeetenheit, over 't vermaak dat dien nacht met Phedra hadt genooten, den Stuurman wierdt vergeeten te belasten. Taurus was Admiraal van Minos vloot, en Theseus dwong Minos de gyzelingen van Athenen te slaaken, en vreede op voordeelige voorwaarden te maaken; wes die van Athenen hem zoo eerden, dat zy, ter zyner geheugenisse, het Schip, waar op hy Taurus overwon, eenige hondert jaaren lang, in hunne haven bewaarden. Doch als Theseus te rug na Creta toog, en den Stuurman het witte zeil omtrent het landt vergat op te haalen, 't geen een teeken van zegen was, wierp, Egeus, den vader van Theseus, zigh in zee van rouw, waanende dat zyn zoon omgekoomen was. Theseus leefde kort voor den Trojaanschen oorlogh. Rivius wil dat reets 3290 jaaren van den aanvang des werelts verlopen waaren, eer men met vlooten ter zee elkandre slagh leverde, 't geen geschach tusschen Corinthiers en Corcyreërs; of zelf dat de zee bevaaren wierdt. Ga naar margenoot+D'ouden, inzonderheit Grieken en Romeinen, twisten om d'eere, van 't eerste Schip bedacht te hebben. Aan Dedalus, die voor de wreetheidt van Minos vluchte, op Sicilien aanquam, en aldaar een Stadt bouwde, wordt de prys van den vondt der zeilen toegeschreeven. De vleugelen, die de dichters hem toevoegen, worden op de zeilen geduidt. Icarus, metgezel Ga naar margenoot+van Dedalus, strande op Creta: waar van daan het verdichtzel zyn aanvangh heeft, dat zyne wasse vleugelen, door het naderen aan de Son, zouden zyn gesmolten. Het overspel, tusschen Taurus en Minos vrouw, deede Icarus en Dedalus vluchten: want zy dat werk gestookt hadden, en daar hantdaadig aan geweest waaren. Andere in tegendeel houden Prometheus voor den vinder der zeilaadje: en ook wel de Godinne Isis, die haar eigen zoon over landt en zee zelf ging zoeken. Servius verhaalt, dat Dedalus een zeil maakte, zyn kleedt of mantel uitspannende met zyn armen. Isis werdt mede vertoont aan oude munten, staande op een Schip, een zeil uitgespannen in haar handen houdende. Ten tydt van Hieronimus lagh neffens Gaza een Stedeken Menois of Minois, veellight alzoo na Minos, Koning van Creten, genoemt: het welk Hieronimus voor de aaloude Stadt schynt te houden, de welke by Jos. 15:31. en Esai. 9:10. Medemena, of anders Madmanna genoemt, en onder de stam van Juda gereekent werdt. Ga naar margenoot+De Rhodiers, Korinthiers, Egyptenaars, Tyriers, beroemen zigh ieder over d'eerste bouwing der Scheepen; hoe wel waarschynlykst is, dat de Rhodiers allereerst den zeeman wetten gegeeven hebben. Die van Corfu, ofte Corcyra, worden van Homerus, om hunne machtige Scheepen in den Trojaanschen kryg, zeer geroemt. Van outs worden ook wel de Kariers Heeren der zee genaamt; om het uitvinden der riemen, zoo zommige willen, wanneer men noch slechts met kloeten voer, en Scheepjes van riet gebruikte; daar nochtans de Beotiers voor d'eerste vinders der Scheepen willen gehouden zyn; hoewel de Plateërs stoffen, | |
[pagina 8]
| |
het klein vaartuig bedacht te hebben. Dan voor hen trokken de Trojaanen al met kleine vaartuigen over den Hellespont. De Foceërs hebben de eerste onder de Grieken langhwylige Schip-vaarten aangerecht, en teffens de steden Adrie, Tyrrene, Berie, en Tartessum ontdekt. Zy gebruikten geen Scheepen met nebben; maar Galeyen met vyftigh paar riemen, zoo Herodoot in zyn eerste boek zeght. Koningh Erytra schryft men het gebruik van de rees toe, die d'eerste was die de zelve opzette, wanneer hy het Roode-meer over zeilde. Anacharsis vondt de werpschachten: de Tyreniers d'ankers. Typhis het stier: en die van Sidon dorsten eerst by nacht vaaren. Welk by nacht vaaren naar het gesternte is geschiet; daar Thales Milesius by zommige vinder van werdt te zyn gelooft. Doch Callimachus in zyne dichten, zegt, dat den Beer een zeker teeken aan 't varen geeft, ervonden by die van Tyrus. Fabius was de eerste onder de Romeinen die de zee-kaarten maakte. De Scheepen Biremes genaamt, zegt Plinius, zyn voor de Triremes, en 't ander vaartuigh, ervonden geweest. In d'oudtste gedenkschriften, welke men van Engelandt heeft, bevindt men, dat die landtaardt toen Scheepjes, met huiden overtrokken, gebruikte. Danaus quam allereerst met een Schip uit Egypten in Griekenlandt over: welk zommige zeggen, dat het eerste ronde Schip bouwde. Deeze Danaus, wil Dionisius, dat het Scheep-bouwen in AEgypten van de Phaenicers hadt geleert. Het Schip Danais, naar hem genoemt, in Grieken de naam van Penteconteron verkreeg, naar het getal zyner Dochteren. Andere zeggen, Danaus niet met een Schip alleen, maar met een geheele vloot, uit AEgypten in Grieken over quam. De Egineten, volgens gevoelen van Heziodus, zyn de eerste die wapenen op zee hebben gevoert. De Miseners en Trojanen waaren 't die den Hellespont het eerst bevoeren. Sesostris, Konink van AEgypten, zeght Diodorus Siculus, was d'eerste die met een lang Schip d'Erythreische zee heeft bevaren. Voor hem zagh men in Grieken slechts boten uit horden gevlochten in gebruik. En op de Nyl in d'eerste eeuwen Scheepjens van rietbossen. Lucanus spreekt van dit slagh van vaartuigen aldus:
Primum cana Salix, madefacto vimine parvam,
Texitur in puppim; coesoque induta juvenco
Vectoris patiens tumidum supernatat amnem.
Sic Venetus stagnante Pado, fusoque Britannus,
Navigat oceano, sic cum tenet omnia Nilus
Conseritur bibula memphitis cymba papyro.
Dat is: Van gryze wilg geweekt, men oulinks Scheepen bragt
Te water: waar men toe de runderen heeft geslagt:
Dier omgespannen vel de scheepen deede vlotten,
Dus voer men op de Po, en by de oude Schotten:
In 't woeste noorder nat. Dus heeft men op den Nyl,Ga naar margenoot+
Ook scheepen van papier, al om gevonden veyl.
Onder de bestieringh van Sesostris, in Egypten, wierdt het eerste houte Schip op den Nyl gezien. Voor henen men de gantsche werelt door, op rivieren, inhammen en meiren, geen als slecht vaartuigh gebruikte. Dus leit de zaak met Ga naar margenoot+d'eerste Scheepmakerye. Niemant, ons oordeels, magh zeggen, dat hy volkomen d'eerste vinder van 't werk is: elk heeft daar yets toe gedaan: waar door ieder nochtans d'eere van 't geheel heeft willen hebben. Lucretius zegt hier over lib. v. De Scheep en sterkte bouw, heeft ons 't gebruik geleert:
Dees gaf ons wet, en zeght, hoe men de landen keert.
Begeerte tot gewin heeft Scheepen verzonnen, zegt Loccenius: waar over hy onderscheidelyke Schryveren aanroert, onder andere Hesiodus lib. 2. oper. & dier. Om den buik, zegt hy, rust men Scheepen ter zee toe. Naderhant hebben de verstanden velerhande gestalten van Scheepen bedacht, zoo wel d'Atheniers, als Korinthiers, Egyptenaars en andere volken; doch lag het meeste onderscheit in de wyze en getal van roejers en roeibanken. Weinig quam het zeil te sta. D'ouden hadden voorheen vlotten of Scheepen van opgevulde windtblaazen, en gespannen leder. Men zegt, dat Alexander de Groote een Schip deed' bouwen, met vier ry riemen of roeidreven meer als men gewoonlyk voor zyn tydt op de Scheepen plagh te stellen. Het verdichtzel van Europa, geschaakt onder 't weezen van een Stier, wil Bochartus, dat zyn oirspronk heeft van het dubbel-zinnig Phaeniesch woordt Alpha, 't geen zoo wel een Schip als een Os beteekent. Ga naar margenoot+De geschiedenis of 't verhaal van Io schynt te bevestigen, dat de Feniciers weleer de schranderste zeebouwers zyn geweest, wyl zy wagen dorsten heel na Griekenlandt over te scheepen, om hunne koopwaaren te verhandelen in de stadt Argos; daar zy van strant veele maag- | |
[pagina 9]
| |
den, beneven 's Konings dochter Io schaakten, en weghvoerden. Van dit verhaal ziet by Herodotus in zyn eerste boek, daar hy zegt, dat de Dochters, die gerooft wierden, op den voorplecht stonden, en waaren kochten. Andere doch gevoelen dat deeze Io niet geschaakt wierdt, maar dat ze met den Stuurman van 't Schip te doen hadt gehadt, en als ze haar zwanger bevont, al willens met de Faenicers was wegh gevaren. Io was dochter van Inachus, en zy wierdt tot vrouw van Oziris in AEgypten verkooren, Koningin gemaakt, en naderhandt van Jupiter bezwangert, en in een Koe vervormt. Europa, zoo 't verdichtzel houdt, wierdt van Jupyn, onder de gedaante eens Stiers, geschaakt: zy was de dochter van Agenor, Koning der Sidoniers, welke Jonkvrouw niet gevonden wordende, de Sidonische Venus en Godin wierdt genoemt: waar by niet anders te verstaan zy, als dat het Schip daar deezen Jupiter, die Koning was van Kreten, de maagt mede schaakte, het teeken van een Stier voerde. De Phaenicers dan te dier tydt Europa zoekende, en de Grieksche zee door varende, stichten Tharsis, waar van daan het komt dat die van Tharsis eene aart van Scheepen met de Phaenicers voerden. Saturnus, willen eenige uit de voornaame Schryveren, stelde zyn zoon Neptuin tot hooft over d'eerste vloot die t'zee gong: en als hem al zyne voornemens wel quaamen te slaagen, wierdt hy by de domme onderzaaten voor Godt uitgekreten. Strabo zeit, dat Minos, Koning in Creta, een goedt wetgeever, en d'eerste was die ter zee heerschte; maar andere trachten weder te bewyzen, dat Ga naar margenoot+Phorcas, Koning van Sardinie, en Bacchus, al voor zyn tydt de zee bekruist hebben. Bacchus, wil de oudtheit, woonde te Nysa, een stadt in gelukkig Arabien, van waar hy met een vloot Scheepen afstak, en alle de stranden aan de Roode zee bestookte; rechte aan de mont van de Ganges, daar ze in den Oceaan vliet, twee zuilen op, in teeken en gedachtenis van zyne zegenpraal. Welke tegenstrydigheit wel te vereffenen is, zoo men zeght dat Minos de eerste vloot schaarde in zyn gewest, en d'andere 't zelfde deden in de landen waar zy heerschten. Bacchus werdt de zelfde met Nimrod gelooft te zyn geweest. Minos dan, na dat hy veele van de Grieksche eilanden, door hulp zyner scheepen, te onder hadde gebraght, vondt te water niemant zyns gelyk; doch quam te sneuvelen, wanneer hy Sicilien zoght t'overmannen. Dees Minos werdt voor een voorbeelt van rechtvaardigheit gehouden, zoo Plato zeght; en den Schepter van Jupiter daarom geheeten: deeze zuiverde de zee van roveryen, 't geen na hem niemant uitsteekender, als Pompejus Magnus heeft gedaan. Hy deede Sicilien den oorlog aan, om dat Dedalus, dien hy gevangen hadt gezet, en hem ontsnapt was, daar heen met een gedeelte vloots gevlucht was. Leefde, volgens Herodoot, drie leeftyden voor Trojes val, 't geen eenige voor drie honderdt, andere voor driemaal tachentigh, andere voor driemaal dertigh jaaren nemen. Jason, zoo Rivius wil, leefde op een zelven tydt met Minos, doch was ouder van jaaren. De Trojaansche kryg houdt men voorgevallen te zyn ten tyde van Jephta die Israël bestierde, of op het duizent en twee hondertste jaar na de Sontvloet: zoo dat men van de Scheep-bouw duizent en hondert jaar na de Sontvloet weinig zekers heeft te zeggen, tot dat Jason en Minos heldendaaden te water uit hebben gerecht. Die van Korfu of Korcyra waagden na Minos d'eerste zeeslagh tegen de Korinthiers, zegt Thucidides, in het jaar drie duizent twee hondert en negentig na de Scheppingh, volgens Rivius, in zyn boek van de oude Scheepsdaden. Dees dryft mede, dat voor Jasons tydt alle Scheepen kort en bykans ront zyn geweest. Van het Colchus, daar Jason het gulde Vlies gehaalt Zoude hebben, spreekt Pomponius Mela lib. 1. in 't breede, als mede Ovid. lib. 7. Metamorphozeos, fab. 1. het is geleegen tusschen de Caspische en Zwarte zee, in 't geberghte, 't geene met veelerley namen bekent is: men noemt ze de Amazonische gebergte: de Corasische, na de vliet van die naam: Caucasus, enz. Phrixus, zeght het verdichtzel, als hy te dier plaatze gekoomen was, slachte het ram, daar hy op gereden had, aan Jupiter, hangende zyn gulden vel in den tempel, by hem gesticht, op; 't gene Jason roofde. Welk verdichtzel zyn oorspronk heeft van goutdragende Celtische vliezen, waar uit het gout in ruige vellen geschept werdt. Troje wierdt ontrent dees tydt van Hercules met een groote Scheeps-vloot bestookt, om den Koning Laomedon te straffen, die zyne Gezanten hadde geslagt. Andere zeggen, dat de eerste Zeevloot gebouwt wierdt in de stadt Naupactus, en zulks van de Heracliden, die Euristeum den aldertrotsten Konink van 't Peloponesus overwonnen, te vooren een zeer wreeden vyandt van Hercules, en daar na van deeze zyne zoonen. Dit 's doch | |
[pagina 10]
| |
onwis; maar niet is te twyffelen van de groote vloot die uit Susa tegen Grieken wierdt gezonden, noch van de Scheeps-vloot van Mitridates, Konink van Pontus, die uit 400 zwaare gebekte Scheepen, en 600 lichter Scheepen bestondt: noch ook niet van de vloot van Pompejus, die uit 500 machtige twee en drie ordens Scheepen bestont, waar mede hy in 40 dagen de zeerovers, sterk 800 Scheepen, verwon, en nam. Deeze vloot van Pompejus was verdeelt in 24 Admiraalschappen, en in 53 afdeelingen geschaart, om na alle oorden heen te vaaren, en den vyandt alzins te volgen: Pompejus zelve hielt 60 van de grootste Scheepen by zig, en na behaalde zegen slachte hy hondert Stieren aan Neptuin, en hondert aan de Victori. Ga naar margenoot+De stadt Tyrus, machtig ter zee, en zeer Scheep-ryk, wierdt, zoo eenige Schryveren melden, gebout langh al voor den tydt dat Minos heerschte by de Feniciers: Agenor, of Gideon van de Hebreen genaamt, was daar d'eerste Oppervooght. Deeze evenwel braghten nooit groote Scheeps-vlooten by een, als Minos dede, welk de havenen van alle zyne nabuuren sloot; maar zy voeren ieder om 't zeerst hunne koopwaaren by d'omleggende volken te venten. Europa, zuster van Ga naar margenoot+Cadmus, was moeder van Minos. Te Sidon, de outste stadt in Phenicie, daar Mozes van spreekt, en de Patriarch Jacob, die ruim twee-hondert jaaren voor Mozes leefde, heeft de Scheep-bouw gewakkert twee of drie eeuwen voor het leven van Minos. Dees stadt zondt volkplantingen uit naar Indien, Grieken en elders, en deedt Tyrus bouwen. Dit Tyrus is namaals door zynen zeevaart zoo maghtigh en ryk geworden, dat zy, zoo Ezechiel getuight, Scheeps-zeilen van zyde, en roeybanken van elpenbeen hebben gemaakt. Dies men ongelyk zoude doen, zoo men verzweeg, dat die van Sidon groote Scheep-bouwers, en machtig te water zyn geweest: nergens echter vint men dat zy Krygs-vlooten en groote Scheeps-drommen uitgezonden hebben, Ga naar margenoot+gelyk Minos deede. Vyftien jaaren na Trojes val vermeesterden die van Lydie het eilant Creta; sloegen Cretenzers en Grieken uit zee, en bleeven twee-entnegentigh jaaren meesters over alle zeên, in hun na by gelegen gewesten. Van de Cretenzers leest men, dat zy, niet lange voor Trojens val, aan Menelaus acht hondert Scheepen te hulp leenden, daar Kapiteinen op waaren Domeneus en Merion, en dit om Trojen te bestooken, waar van by Homerus is te zien. Hen volgden de Pelasgianen, tegen welke niemant te water dorste aangaan, geduurende den tydt van vyf-en-tachtigh jaaren: tot dat de Traciers opstonden en hen verjoegen, by wien de macht bleef negen-en-tzeventigh jaaren langh. Als wanneer de Rhodiers hen weder versloegen, en de zee bleeven veegen drie-en-twintigh jaaren langh. Deeze wierden weer van de Frigianen gevolght, die het staande hielden vyf-en-twintigh jaaren. Na wien een volk volghde in het zeegebiedt, wiens naam ons door gebrek van schriften verduistert is gebleven, veertigh jaaren langh. Eindelyk begonnen ook na hen de Feniciers zich te wapenen, en quamen met een groote vloot in Grieken, braghten al wat kiel voerde onder hun gewelt: ja herstelden niet alleen hunne vryheit, die hen door Minos van voor lang was benoomen; maar heerschten ook veertig jaaren over de Grieksche zeên. De Feniciers, en die van Sidon werden gehouden de eerste te zyn geweest die de Schip-vaart na de sterren stuurden, en afmaaten, 't geen hun van Merkuur was geleert, zoo Manlius wil. Op het verzwakken hunner krachten traden de Egyptenaaren hun de schoen uit de voet, en behielden 't gezagh vyf-en-dertigh jaaren. Hier op quaamen de Milesiers in de Grieksche zeên gebieden negentien jaaren lang. Waar na de Cariers eindelyk haar out gezagh te water herstelden, die van de Feniciers, al voor Minos tydt, gedwongen waaren onder hun vlag te vaaren: gelyk ook de Leleges moesten doen. Van dees Cariers en Feniciers werdt gezeght, dat zy in de Trojaansche krygh de vlagge voerden. Deeze heerschten op nieuw zes-en-vyftigh jaaren; ter tydt toe zy van de Lesbiers verdreeven wierden. En hieldt dit ryk stant negen-en-zestig jaaren, tot dat de Phoceërs mede bot boden, en vier-en-veertigh jaaren meester bleeven: dien twee Volken volghden, welker namen met hun gebiedt gelyk uit de geheugenis der menschen zyn geraakt. Na deeze zyn de Naxiers erkent voor vooghden der Grieksche zeên, wiens beveelen maar tien jaaren gehoorzaamt zyn geworden: hier na d'Eretriers voor acht jaaren, en de Egineters voor twintigh jaaren langh: in welken tydt Xerxes met een ongelooffelyke zee-maght tegen de Grieken optrok; die evenwel het gebied aan die van Athenen, nevens andere, most overlaaten. En dus staat het met het gebiedt over de Grieksche zeên van outs. Op andere wateren vondt men andere meesters. Voor die | |
[pagina 11]
| |
van Spina, een aaloude stadt in Italie, en voor de Tyrrheners most men de vlag stryken in de zee van Italien, en voor de Feniciers in het roode Meir. Na Spineten en Tyrrheners kregen die van Karthago het gebiet in de Italiaansche zee, die, zoo men zegt, de engte der straat Gibralter zyn door gevaaren, ook verre landen hebben opgedaan; na gissing, Indien Ga naar margenoot+of America. Na den val van Karthago is het gebiedt over de zeên in Italien op de Romeinen gevallen: by wien het veele eeuwen is gebleven. Van het heerschen ter zee, ziet de Commentarien of aanteekeningen van Casaubonus over Polybius, in 't breede. Dat de Joden mede al gezagh te water hebben gehadt, is duidelyk te bespeuren. Ga naar margenoot+Antiochus Epiphanes zeide: En is de zee en aarde myn niet? Erythrias Ga naar margenoot+heerschte zoodaanig op de Roode zee, dat die van Egypten daar slechts met een Koopvaardy-schip moghten vaaren, zonder met eenig lang Oorlogschip op de zelve te moogen koomen. Herald en Ollo, in de Noorder gewesten, schreeven zich toe, meesters over water en landt te zyn, om dat zy alle scheepen, behalven die van hunne onderzaaten, uit het vaarwater dreeven, en te lande groote krygs-benden hadden: waar door zy den nabuuren tot een schrik strekten. Aluilda, Koninginne der Gotten, trad zelve te scheep, met maagdetroepen, en streed om 't gebiet; daar zy Artemizia, Koninginne van Halikarnassus, die Xerxes met een vloot te hulp quam, in navolgde. Uit al het welk men klaarlyk bespeuren magh, dat de Scheeps-bouw en vaart in groote achtingh van outs altydt gehouden Ga naar margenoot+is geweest. D'aaloude vergeleeken de Scheepen by wandelende kasteelen, noemdenze Water-olifanten, en hielden de Ga naar margenoot+roers voor den teugel. De Hebreen, zoo Keckerman wil, zyn d'eerste vinders van de Schip-bouw en vaart: van wien het de Feniciers, hunne nabuuren, zouden hebben ontfangen: waar van Strabo spreektGa naar margenoot‡. Van hun leerden 't d'Egyptenaaren, volgens PliniusGa naar margenoot*. Van die weder de GriekenGa naar margenoot†. Deeze verspreiden de konst door verscheide gewesten, voornamelyk door Italien: van waar ze over gong tot de Portugeezen en Spanjaarts, en van die eindelyk tot Engelsche, Franschen, Sweden, Deenen, en Hollanders: waar van breeder te zien by den Schryver voornoemt, in zyn Problemata Nautica. Het Scheep-bouwen wierdt in oude tyden zoo waardigh en hoogh geacht, dat ieder, die iets daar toe uitvondt, onder Ga naar margenoot+het getal der Goden gebraght, en geoordeelt wierdt: of ten minsten door Goden ingeeven gebouwt te hebben; 't welk oorzaak van veele verzierselen heeft gegeeven. Ja men stelde de meesters onder de sterren, en zelfs die dingen, waar na de Scheepen waaren genoemt; Ga naar margenoot+gelyk al van den beginne af de wys geweest is, de Scheepen na het een of ander dier te noemen: ook na Goden, Helden, en diergelyke. Elk schip wierdt een schuts of bescherm-Godt toegevoegt, en die voor op gezet, gelyk het geen, van waar het zyn naam voerde, meest tyts achter op stondt. Het gesternte Aries of de Ram was weleer de naam van een schip; desgelyks de Stier, van welken zoo veel Ga naar margenoot+verdicht wordt. Alle welke verdichtzelen haaren oorsprongh of van de benaaming, of na de gelykenis der scheepen genoomen hebben. Het schip van Tryptolemus, daar hy kooren in laadde, hadt d'uiterlyke gestalte van een gevleugelde slangh: waarom het zelve voor een levendige gepinde slang uitgekreeten is geweest. Het is waar dat de voorstevens en galjoenen der Scheepen snuiten en nebben van beesten geleeken hebben, 't geen een groot spoor tot verdichtzelen heeft verleent, gelyk dat van Andromeda en Perseus. Zy schynt geschaakt geweest te zyn, en wegh-gevoert op zeker eilandt, daar Perseus, in het verby vaaren, of liever in Ga naar margenoot+het aandoen, met zyn Schip Pegasus, uit medogentheit haar van verloste; overwinnende het schaak-Schip, de Draak, of Cetus genaamt. De historie van Ganimedes, die van Sidon gerooft wierdt, Orpheus, en andere, schynen alle hunnen oorspronk uit de Scheep-vaart genoomen te hebben, voorgevallen in de tydt tusschen de Sontvloet en den Trojaanschen oorlogh. Bellerofon overwon de Chimeren met een gevleugelde draak, temde leeuwen en bokken. Wat is zulks anders, als dat hy door toedoen van Scheepen vreemde volken t'onder, en tot een zediger leeven heeft gebraght? Andere zeggen duidelyk, dat deeze Bellerophon een eedelen Ga naar margenoot+Griek was, welk den Zee-roover Chimarrus, die de kust van Lydien bestroopte, overwon, wiens Schip een Leeuw voerde tot zyn kenteeken, en droegh een Draak op den spiegel. Dat dees Chimarrus, wiens Schip Chimera was geheeten, Geit gebynaamt wierdt, is waarschynlyk, 't geen oorzaak tot verdichtzels heeft gegeeven. Jupiter wil de verdichtzieke outheit, veranderde zich in een Ram, om tegen Tiphon, een trotzen Reus, Heer van AEgy- | |
[pagina 12]
| |
pten, te stooten: 't geen te kennen geeft, dat Jupyn op een Schip, door Ramshoorens kenbaar, heeft gestreeden. Ga naar margenoot+Jasons Schip, na zyn Bouwmeester benaamt, zoo eenige meinen, of wel na 't Grieksche woordt ἀργὸς, 't welk snelheit betekent, en langhte, gelyk Gaulus van zyn ronte de naam voert, of na het woordt argivi, 't geen gezeght is, zoo veel als dappere gaauwe mannen, gelyk die geene zyn geweest, de welke zich verstoutten het Gulde vlies te gaan winnen, ('t geen na allen waarschyn zeker goude schat geweest is, in een vel of vlies verborgen, of eenige goude mynen, die men zeght dat in Colchis eertydts veel wierden gevonden: waar van te leezen is by Hyginus. Dercylus wil, dat deeze Argonauten, die naar Colchos togen, geen andere zin hebben gehadt, als de schatten uit Schytien te roven, en zeght hy, by den berg Caucasus, viel van outs veel gout, 't geen in Schapen vagten bewaart, en met Schapen vellen en deurboorde planken uit de vlieten wierdt vergaderdt.) was het eerste lange schip, het geen ooit gebouwt is, volgens gevoelen van Filostefanus en Plinius. Herodotus zegt, in 't begin des eersten boeks, van de Argonauten, dat zy landen, met haar lang Schip, aan de rivier Phasis. Andere zeggen, dat dit Schip zyn naam behielt van de wittigheit der zeilen, want het Grieksche woordt Argos zoo wel wit als snel beteekent, volgens Hyzichius. Jason, die uit Thessalie oorspronkelyk was, voerde, nevens zyn Gulde vlies, Medea, tot een bruidt na zyn landt, zoo de verdichtzelen houden, die boos van aart was, en veel onheil den lande toebraght; hier by wil men dat te verstaan zy, dat hy de pest en krankheden met zyn Schip uit de verre landen in zyn Vaderlandt braght. Het geene een voorboode schynt geweest te zyn, van dat men wel groote schatten, door de zeevaart, het menschelyk geslacht toebrengt; maar mede groote schaade, en ongevallen dikmaal doet veroorzaaken. De Scheepen die voor dit Schip van Jason gebouwt waaren, 't geen lang was, zyn alle ront en kort, of na de ronde kant hellende geweest. Het is een dwaling, dat de sterkundige het Schip Argo in den Hemel een verdek toevoegen, daar zy mede sterren op zetten; want het open in de midden is geweest, gelyk alle de Scheepen van dien aardt en tydt. Homerus spreekt van een Pheacidisch Schip, gemaakt door Konink Pheacus, het geen langh was, en wel het eerste van dien aardt zoude zyn geweest; dit Schip wierdt naderhandt aan Alcinous, Konink der Pheacen, gegeeven, dien het Ga naar margenoot+ weder aan Ulysses leende, wanneer hy by geluk op een plank uit zyne schipbreuke aan het Hof van Alcinous was gebraght. Welk Schip Neptuin eindelyk in een Eilandeken verformde, zoo de verdichters zeggen. De Scheepen der Trojanen, zegt Ovidius, welke van de Vrouwen aan koolen wierden gelegt, in Tiberiensche Nymphen zyn veranderdt, en alzoo onsterfelyk gemaakt; 't geen Virgilius zegt aan Berecynthia, moeder der Goden, te zyn geschiedt. Ga naar margenoot+Men vocht te dier tydt alleen van vooren achtersteven. Van het Schip Argo werdt gezeght dat het spreeken kost, ter oorzaake misschien, om dat de grootheit van 't werk, 't kraaken van 't hout, en 't snyden door de zee, steedts veel geraas verwekte. Doch zoo men de Dichters gelooven magh, geschieden dit uit kracht van het Dodoneïsche bert, het welk Pallas aan de kiel hadde gehegt, als boven gezeght is: of wel uit kracht des houts daar zy de kiel, aan den berg Pelias, van hadt doen bouwen. Zoo andere dichten, was het geheele Schip sprekende, en verstandig: de mast zelve was uit een spreekbaaren en voorzeggende eyk gevormt. Als dit Schip Argo af was gestoken, wierdt het van de Zee-godt Glaucus twee dagen begeleit; die de Helden aanmaande van de Goden te offeren, op 't eerste landt dat zy bestevenden. Drie wiggelaars geleiden de Helden op deezen toght, welker getal onzeeker, doch by veele Schryvers tot ontrent vyftigh werden begroot, alle rughtbaar en benaamt tot op heden toe, omme hunne daden, Goden afkomst, en vergodtheit: in Lybien bouden zy op reis eenen Tempel, Herculus ter eeren. Jason, willen zommige, quam te blyven in het Schip Argo, door beleit van Medea, die wist dat het Schip nu van outheit t'zaam moest vallen, daar zy hem ried onder, of in, te rusten: 't geen andere tegen spreken. De Heer de la Croix verhaalt in zyne brieven uit Konstantinopolen, dat men niet wyt van daar op 't gebergte dat na de Zwarte zee ziet overblyfzelen vindt van een oude Tempel, die de Argonauten gesticht zouden hebben, toen zy om het gulde Vlies uit togen, en dit om aan de Goden goede reis af te smeken tot zoo een gevaarlyke zeetoght. Van het Schip van Jason spreekt Papinius Statius aldus: | |
[pagina 13]
| |
Quinquaginta illi trabibus de more revinctis
Eminus abrupto quatiunt nova littora saltu.
Dat is: De vyftig balken, uit het wout
Gevormt, en na den aard gestout,
Doen springen door de woeste zee,
De stranden aan, en zoeken ree.
Op de Scheepen der Pheniciers stondt de Scherm-godt Patecus, zoo zommige zeggen, voor; doch, zoo andere, achter ten toon, aan de spiegel: en om dat de Scherm-goden op de voorsteven of spiegel stonden, wierden die bekranst en bekroont. Ga naar margenoot+Ja men heeft niet geschroomt zelf Scheepen verstandig te maaken, die zeilden en voortgongen, zonder behulp Ga naar margenoot+van eenig mensche, of uiterlyk werktuigh, gelyk Homerus zegt van de Scheepen der Pheacers. Andere vervormden in klippen, gelyk de zelfde Homerus wil van het Schip dat Alcinous aan Ulysses schonk, of leende. Het Schip van Jason wierdt, na dat de toght gedaan was, Neptuin opgeoffert: en men hielt daar jaarlyks door geheel Grieken feest-daagen over. Apollonius Rhodius verhaalt, dat het Schip, daar Pompilus de maaght Ocyron, bemint van Apol, mede schaakte, veranderde in steen, de schaaker zelve in een visch: en Virgil Ga naar margenoot+derft zeggen, dat zommige Scheepen van Eneas vloot in Zee-nymphen verandert zyn geweest. Plunius verhaalt van een Schip, 't welk in volmaakte gestalte vertoont wierdt, dier groote, dat het onder de vleugelen van een Bye school. De Ga naar margenoot+toght, die met het Schip Argo gedaan is geweest, moet zonder twyfel een reis van belang, en het Schip zelve van groote waarde zyn geweest: waar in zoo veel dappere Helden en Heeren zich begaven; wiens streek door zee de Poëten zoo net beschryven, als of het uit de dagh-registers der Schipluiden zelf getrokken was geweest: te weeten, wat winden zy hadden, wat stranden zy verby zeilden, en wat havenen en volken zy aandeden, en waar zy overwinterden. Daar zyn Schryvers die het getal der Helden, welk op het Schip Argo voeren, tot op 46 begrooten. Daar en ontbreeken geen geleerde mannen, die de naam van het Schip Argo uit zyn grootte in de gront-woorden zoeken. Ga naar margenoot+Uit Vitruvius, en Theocritus wordt beslooten, dat dit Schip vyftigh of zestigh cubiten langh is geweest. Het woordt daar het sprekendt hout mede uit werdt gedrukt, dat aan den kiel hongh, insgelyks voor een hout dat het Schip bestuert genoomen kan werden: schoon Apollodorus dit stuk houts aan den voorsteven plaatste. Het Schip Argo, zoo men geloof aan Ga naar margenoot+Rhodii Argonautica magh geeven, voerde zeil, was binnewaarts met hechte planken gewapent. Als men 't te water braght, wierdt de aarde ten deele opgedolven, in welke opgedolven sleuf rollen gezet wierden, daar het Schip over voort gonk. De riemen wierden omgekeert en aan de banken vast gebonden, als men huns niet noodigh hadde, een vadem langh over boort schietende. De roejers arbeideden zoo wel staande als zittende. De mast stondt midden in het Schip. Zyne riemen waren met leenige tienen aan de dollen vast gebonden. Wanneer dit Schip af stak, wierden 'er veele ossen ter slacht aan den Autaar gebraght, en Jason beloofde aan de Godt te Delphos zoo veel slacht-Ossen, als 'er Helden van zyn toght wederom zouden koomen. Het ingewant des vees wierdt by dit geval in zee geworpen, en de wyn uit schaalen gegooten, zoo men uit den zelfden Schryver magh bespeuren. De Helden hielden afscheit-maaltyden, eer zy te Scheep traden. Het wapentuig wierdt tusschen de riemen en onder de roeibanken geplaatst, en ieder wierdt een riem toegevoeght by 't lot. De voorsteven was krom. De mast zetten zy op, na dat het Schip uit de haven, en een goedt endt voort was geroeit: waar uit te besluiten is, dat hy te byster groot niet moet zyn geweest. Als men te lande tradt, wierdt het Schip met touwen en eizere ketings vast gemaakt. Ga naar margenoot+En om dat dit Schip meermaalen het Ga naar margenoot+woordt van Krom toe werdt gevoegt, is het geloofbaar, dat het niet gelykzydigh, maar ront van beloop zy geweest. Met Leeuwehuiden zyn de Argonautae bekleet geweest. De achtersteven (welke plaats voor geheilight wierdt gehouden) hooger was als de voorsteven. De Roejers zaten twee aan twee op een bank, als uit deeze woorden van Rhodius is te besluiten, zy neemen banken paar aan paar. Het schynt ook zyn riemen te stryken, en achter uit te roeijen; 't geen by d'Oude mede is aangemerkt. Apolonius wilde dat dit Schip op ieder zyde 25 riemen had, waar uit hy meynt dat volgt, dit Schip lang geweest te zyn 50 cubiten; doch volgens Theochritus was het tien cubiten langer. Het Schip Argo, daar de Argonauten hunne naam na dragen, een Phenisch woordt is, gelyk veele benamingen van Scheepen, en haar deelen, in 't Grieks en Latyn, van de | |
[pagina 14]
| |
Phenicers, als ouder zee-luiden, de naroen hebben geleent. Van de toght der Argonauten spreekt Purchas aldus: Nu wat de Voyagie der Argonauten belanght, (zeght hy) dat Pelias, Jasons Oom, door een Orakel belast wierdt, aan Neptunus Offerhanden te doen, waar toe zoo iemant met d'eene schoe aan, en met d'ander af quame, dan zoude zyn doodt niet verre zyn. Jason geraakte aldaar, en wadende door de reviere Euhenus liet hy een van zyne schoenen in de modder steeken, dien hy niet uit en haalde, vreezende dat hy de Hooghtydt te laat moghte by koomen; Pelias dit ziende, vroegh Jason wat hy doen wilde, of hy een prophecye hadde dat iemant hem dooden zoude; Ik zoude, zeide hy, hem zenden om het Gulden Vlies te haalen. Dit was het Vlies des Rams ('t welk zommige zeggen de naam was van het Schip, voerende een Ram aan de bek) 't welk Phryxus na Colchos braghte, dewelke den Ram aan Jupiter offerde, en 't Vlies ophongh in de bosschagien, den Godt Mars toegeweidt. Aldus heeft Pelias met zyn eigen mondt hem veroordeelt. Argus maakte het Schip, 't welk na hem Argos genoemt wierdt, zynde, zoo zy zeggen, het eerste Schip langhwerpigh. Deeze quaamen eerst aan het eilandt Lemnos daar zy zoo vriendelyk wierden onthaalt, als dat Jason by Hypsipila twee zoonen gewan, en toefden zoo langh, tot dat Hercules haar met zyn kyven wegh dreef. Daar na quaamen zy tot Cyzicus in Propontis, het welk haar heerlyk getracteert heeft; en van daar vertrokken zynde, zoo wierden zy door slordigh en vuyl weer in der nacht te rugge gedreven, alwaar Cyzicus, haar door abuys voor zyne vyanden nemende, in het gevecht quam te blyven. Van daar zeilden zy na Bebrycia, alwaar Amycus den Konink haar tot een enkel gevecht uitdaaghde, daar in Pollux hem aan een kant holp. Lyeus, een naburige Konink, was hier niet weinigh over verblydt, en onthaalde de Argonauten, alwaar Iphis ofte Tiphis stierf, en Idmon geslagen wierdt. Phineus, de zoon van Agenor, uit Trasia geboortigh, wierdt door Jupiter verblindt, om dat hy de secreeten der Goden hadde geopen baart, en de Harpyen wierden geordineert om de spyze van zyn mondt te neemen. De Argonauten, met hem te rade gaande over haar toekoomende succes, moeten hem eerst van zyn straffe ontslaan; 't welk Zetes en Calais deeden, haar verjagende na de Strophades. Phineus wees haar aan, hoe zy over de Symplegades zouden konnen passeren, volgende de passagie, die een Duive, in het Schip opschooten, haar zoude wyzen. Van daar quamen zy tot het eilandt Dia, alwaar de vogelen Stymphalides pennen schooten, die de menschen dooden: welke vogelen zy, door Phineus bevel, met een geluit vervaart maakten, ende gebruikten daar toe schilden en spietzen. Aldus geraakt zynde in de Euxinische zee by Dia, zoo hebben zy daar arm, naakt ende schip-breukigh gevonden de zoonen van Phrixus, Argus, Phrontides, Melas en Cylindrius, dien op haar reize na haaren Groot-vader Athamas, dat ongeluk wedervaren is. Jason heeft haar getracteert, en zy hebben hem na Colchos gebraght, langhs de reviere Thermodoon; ende nu Colchos vast genakende, hebben het Schip doen verbergen, en quamen by haar Moeder Chalciope, Suster van Medea, aan wien zy de vriendelykheit Jasons vertelden, mitsgaders de oorzaak zynder komste. Sy brengt Medeam tot Jason, dewelke, zoo gaauw als zy hem zagh, hem voor de zelvige, die zy in haar droom gezien ende bemindt hadde, kende, met belofte van hem in alles behulpzaam te zullen zyn. AEeta hadde uit het Orakel verstaan, dat hy zoo langh zoude regeeren, als het Vlies, dat Phrixus geweidt hadde, in Mars zyn Tempel hingh. Hy belast derhalven Jason, dat hy die met kooper-geschoeide vuur-spouwende Bullen aan den ploeg zoude spannen, en des Draaks tanden uit den helm zagen, waar uit gewapende mannen schielyk zouden spruiten, en malkanderen dooden. Dit deede hy door Medeas hulpe, en wierp den Draak ook in een slaap, die het gulden Vlies bewaarde, en nam ze zoo wegh. AEetea verstaande dat Jason en zyn dochter Medea vertrokken waren, zondt hem zyn zoon Absyrtus in een Schip met soldaten na, de welke hem tot Istria toe, in de Adriatische zee, achtervolgden: alwaar Alcinous de questie zoo weinigh tot Absyrtus zyn conte ntement neder leide, dat, hy hem achtervolgende tot Minervas eilandt, Jason hem doodt sloegh, en zyne navolgers hebben aldaar een Stadt gebouwt, genoemt na zyn naam Abseris. Zommige vertellen dat de Syrtes, alwaar de Argonauten voorby voeren, haar Schip twaalf dagen op haare schouderen droegen. Doch in deeze onderscheidentlyke vertellingen, alzoo ze ontallyk zyn, zoude men licht blyven hangen. Na zyn wederkomste heeft hy, doot Medeas hulpe, zynen Oom Pelias aan een kant ge- | |
[pagina 15]
| |
holpen, (aan wien zy belooft hadden haare jeught te herstellen) en leverde zyn Koninkryk over aan zyn zoon Acastus, die hem tot Colchos toe hadde vergezelschapt. De verbanninge van Medea, en het resteerende, hebt gy onder de Poëten. Deeze Voyagie wierdt by de ouden zoo hoogh geacht, dat deezen Argo, dien Homerus πασιμέλουσα noemt, niet alleen tot de sterren toe van de Poëten gepreezen wierdt, maar ook door haare Minerva onder de sterren gestelt, en de constellatie is vermaart tot op deezen dagh. d'Argonauten hebben na deezen d'Olympische speelen ingestelt. De Princen in de Trojaansche belegeringe, en haare Scheepen, zyn deeze: Agamemnon braghte van Micene 100 Scheepen: Menelaus zyn broeder 60; Phoenix van Argos 50; Achilles van Scyros 60; Automedan zyn Caros-dryver 10; Patroclus van Phtia 10; Ajax van Salamine 12; Teucer zyn broeder ook zoo veel; Ulysses van Ithaca 12; Diomedes van Argos 30; Stenelus van Argos 25; Ajax den Locriaan 20; Nestor den Pyliaan 90; Trasymedes zyn broeder 15; Antilochus, zoon van Nestor, 20; Eurypylus van Orchomene 40; Macaon van Attica 20; Podalyrius zyn broeder 9; Tlepolemus van Mycenae 9; Idomeneus van Creten 40; Meriones van daar ook zoo veel; Eumelus van Perrhebia 8; Philoctetes van Melibaea 7; Peneleus van Boeotia 12; Pithus ook zoo veel, en zyn broeder Chronius 9; Arcesilaus 10; Prothaenor 8; Jadmenus van Argos 30; Ascalaphus 30; Schedius 30; en Epistrophus zyn broeder 10; Elephenor, Calchodontis en Imenaretes (altemaal van Argos) 30; de zoon van Menaeus van Athenen 50; Agapenor van Arcada 60; Amphimachus van Elea 10; Eurychus van Argos 15; Amarunceus van Mycenae 19; Polysenes van AEtolia 40; Meges den Dulichiaan 60; Thoas 15; Podarces zyn broeder 10; Prothous den Magnesianer 40; Cyanus den Argivus 12; Nireus van daar 16; Antiphus den Thessalianer 20; Polyboetes den Argivus 20; Leophites van Sycyon 19. Hier kunt gy zien dat ze boven de duizent bedraagen, die doorgaans genoemt worden. De Voyagie was te kort, en de belegeringe te langh voor deeze plaats. Gelyk als deeze laatste zaken (gaat hy voort) van de Poëten als fabulen verhaalt zyn geweest, dat is, als waarheden die haar eigen vernust bearbeidt en opgepronkt hebben, tot groot vermaak; zoo is 't dat de Historien van de eerste Assyrische Monarchie, en van de AEgyptische Over-heeren weinigh bondige waarheit in zich hebben. Ninus is in de Grieksche en Latynsche Historien vermaart, wegen zyne glorieuze veldt-tochten en voyagien door gantsch Asia, van de Roode zee, tot de Euxinische zee, en door Scythia tot de Bactrianen. Hy vermeesterde (zeght Diodorus) de Armeniers, en haaren Konink Barchanes, gelyk ook Pharnum, Konink van Media, en geheel Asia, van Tanais tot Nilus, de Egyptenaren, Phoeniciers, Syriers, Ciliciers, Pamphiliam, Lyciam, Cariam, Phrygiam, Misiam, Lydiam, Troadem, Propontidem, Bythiniam, Cappadociam, de Barbaren op het Eylandt Pontus, de Cadusianen, Tapyranen, Hyrianen, de Dranges, Derbici, Carmani, Coronei, Rhomni, Vorcani, Parthers/Persianen, Susianen, Caspianen, en veel andere. Ariaeus d'Arabische Konink was zyn mede-makker in deeze veldt-tochten. Hier na heeft hy Ninum of Ninive gebouwt, welkers wallen hondert voeten hoogh waren, boven zoo breedt dat 'er drie wagens neffens malkanderen konden passeren, neffens 1500 kasteelen, 200 voeten hoogh, de vierkanten ongelyk, de twee langer 150 stadien, de twee korter 90. Hy deede een tweede tocht tegen de Bactrianen, en daar na trouwde hy Semiramis, een van Syrien, dien hy haren man Menon onttrok, die zich zelven in een dwaze droes heit verhingh. Semiramis is hem in de Regeeringe gesuccedeert, en heeft hem in zyne exployten geëxcedeert of overtroffen. Sy nam AEthiopia in, en daar Ninus (is 't dat gy Ctesias gelooft) by zich hadde in zyn laatste tocht, tegen Zoroaftres den Bactriaan, 1700000 voet-knechten, en 200000 ruiters, neffens 10600 kromme karossen: daar heeft zy (zoo men zeght) Babylon gesticht, met een boven maate groot Hof in Chaona, en een Palleis tot Ecbatana, hooge wegen in Persia uitgehouwen, door Egypten gepasseert na Lybien, tot het Orakel van Jupiter Ammon, AEthiopiam t'onder gebraght, en drie jaaren langh toestelinge gemaakt, om Staurobates, Konink van Indien, te bestormen, sloegh 300000 ossen, om van haare huiden geconterfeyte Olyphanten te maken, en met 3000000 ('t is Ctesias ook die 't verhaalt) voet-knechten, en 500000 ruiters, en 2000 Scheepen, neffens geconterfeyte Olyphanten, op Camelen gevoert, deden zy die Indiaansche invasie, alwaar Staurobates haar met een grooter getal tegen quam, dreigende haar te kruissen. Op Indus was 't Zee-gevecht, in 't welke d'Indiaanen de nederlage kregen, en 1000 Scheepen verlooren; doch te velde wierdt d'Assyrische armade overweldight. Aldus | |
[pagina 16]
| |
is 't dat de oude Schryvers 1300 jaaren achter een in het Assyrische Ryk voortvaaren, en zeggen, dat in de Trojaansche oorloogen Theutamo, de twintighste van Ninus af, Priamum met 20000 mannen assisteerde, en met 200 karossen, onder het beleidt van Memnon. Wat nu Sardanapalus, de laatste en dartighste, belangt, de waarheit daar van is, als in de voorige, een zeekere onzeekerheit. Eusebius reekent dat Semiramis ten tyde van Abraham geleeft heeft, zoo dat Moses, die na de calculatie van Josephus, Clemens, Africanus, Tatianus, 850 jaaren voor de Trojaansche oorlogh geweest is, door zyne waarschynelyke rekeninge veel laater geweest is, evenwel, zoo hy zeght, ouder als de Grieksche outheden, en ook als haare Goden: gebooren zynde, na de reekeninge van Scaliger, 394 jaaren voor de destructie van Trojen. Nu wat kleine Koningen de werelt in de volk-rykste deelen, zelfs van de Landen, ten tyde Abrahams gehadt heeft, wyst het vierde Capittel van Genesis aan: weshalven zommige slechts Vice Royen van haar maaken, onder d'Assyrische Monarchye, en dat zeer vrymoedelyk. Ninus zyne getallen smaaken na Nimrods Babel, die de na-eeuwen konden doen op-swellen met zulke ydelheden. 't Magh een vraagh of questie zyn, (ik gisse het negatief buiten questie) of de werelt ook toen zoo kort na de Sondtvloet zoo veel zielen hadde, als die Indische en Assyrische armaden gezeght worden te begrypen. Dit zelfde zoude men ook moogen zeggen van Vexores des Egyptischen Konings optoght, dewelke tot Pontus toe meester wierdt: en van Tanaus den Scyter, die voor Ninus, zoo zommige zeggen, hem, en byna geheel Asiam overwonnen heeft. Vexores wordt van Genebrardus geoordeelt te zyn Osiris, de eerste Pharao. Ende wat Sesostris aangaat, wy hebben alreede ten deele zyne grootheit bekent, ende met eenen zyn laatste aankomste, ten tyde van Ga naar margenoot+Rehoboam, de zoone Salomons. Men zegt, dat hy in zyn armade gehadt heeft zes hondert duizent voet-knechten, vier-entwintigh duizent ruiters, acht duizent en twintig Krygs-karossen, en in de Roode zee vier hondert Scheepen. Hy heeft voorby Ganges de Meders, de Schythers tot Tanais, en de reste van Asia geconquesteert. Hy is in Europa over gepasseert tot Thracien toe, ende heeft aldaar Pilaren, als gedenk-teekenen zyner victorie, na gelaten. Kort daar na geschiede de optocht van Zerah den AEthiopier, bestaande uit een millioen menschen, geslagen door den Koning Asa; als die van de Koninginne van Saba (zommige meinen dat zy over Arabia en AEthiopia regeerde) aan Salomon, een weinig te vooren. Tiglath Pileser, Koning van Assyrien, nam in Damascus, en Salmanasser voert de tien Geslachten in Assyrien en Meden, ende heeft de Babyloniers, en andere, in haare plaats gestelt. Senacherib nam kort daar na Juda in; maar Tirhakah, Koning van AEthiopien, trok tegens hem te velde. Deeze Tirhakah wordt geacht te zyn die Tearcon, daar Strabo van gedenkt, alwaar hy ontkent dat India door iemandt anders als door Bacchus en Hercules, voor Alexander, ingenoomen is geweest, loochenende dat van Semiramis, en allegerende Megasthenes tot dien einde; ende dat Sesostris den Egyptenaar, en Tearcon den AEthiopier, tot in Europa doorgedrongen hebben; Ja, dat Nabucodonosor ofte Navocodrosor (hooger by de Chaldeers geviert als Hercules) tot de Straate, of Hercules zyne pilaren quam; gelyk ook deede Tearcon. Als mede dat Idanthyrsus den Scyther zoo verre als Egypten gereyst, maar niemant van haar (zeght hy) trok naar Indien. Megasthenes erkent wel dat Cyrus, dicht by Indien, in zyne kryghs-tocht tegen de Massageten, geweest is, doch aldaar niet. Wat belangt Nabucodonosors Asiatische en Egyptische kryghs-tochten, ende zyn Heerschappy in maniere over de werelt, hebben wy de Goddelyke getuigenisse in Daniels Boom, en het Gouden Beeldt. Van Cyrus ook; wiens conquesten zyn bekent, ende zyn groote Peregrinatien van de Westersche deelen van Asia, daar hy Croesus gevangen nam, en de zyne t'onderbraghte, met de nabuurige Heerschappyen, ende alle Landen van daar af door Syria, Armenia, Media, Persia, tot de Massageten en Scythen. Zyn zoon Cambyses heeft 'er Egypten aan gehecht, ende die dwaze kryghs-tocht tegen de AEthiopiers. Darius heeft met acht hondert duizent man die van Scythia bestormt. Xerxes, alzoo Herodotus verhaalt heeft, leydt Griekenlandt aan boort met zeventien hondert duizent voet-knechten, tachentich duizent ruiters, twintigh duizent kryghs-wagens, en twaalf hondert en acht Zeilen. Ctesias (die anders gewent is het meeste te noemen) heeft maar acht hondert duizent man, neffens de karossen, en duizent Scheepen. Wat andere Scythen en Amazoniaansche invasien betreft, met andere van andere Natien, die ga ik om haare ongewisheit voorby. De Grieken hadden ook haare menigvuldige | |
[pagina 17]
| |
zoo krygs-toghten als defensive oorlogen tegens de Persiaansche, voor Alexanders tydt. Themistocles, Xenophon, en veele andere van die zyn vermaart, tam Marte, quam Mercurio, zoo wel ten aanzien van krygs-handelinge als geleertheit. En aldus heeft het Persiaansche Ryk ons gebraght tot Alexander, die het zelvige succedeerde. Wat de laate Kyser-ryken van Carthago en Romen belangt, haare reyzenaars en reyzen te verhaalen zoude uitdyen tot een Historie van haar Staat, en alle haare vermaaarde Kapiteinen, inzonderheit de Romeynen, doen zy haare vleugels begosten te verspreiden verre van haar Italiaansch nest, en vlogen over de Europische banken in Africam en Asiam. De Scipios in de oorlogen van Carthago, Lucullus in Africa, ende daar na in de Mithridatische oorlog; Den grooten Pompejus in zyne Europische, Asiatische en fatale Africaansche voyagien en krygs-toghten; De groote Julius, wiens reyzen een Monarchye verworven heeft; Den inhalende Crassus, de wreede Antonius, florerende Augustus, snoode Claudius, triumpherende Vespasianus, zachtzinnige Titus, trotzige Domitianus, heerlyke Trajanus, schrandere Adrianus, ende by maniere alle de reste van haare Keyzers geprest, ofte pressende op haare frontieren, ende wiens Keyzerlyke voortgang zelss in haare eigen Staat groote voyagien en reyzen waaren. Ja, haare Keyzer-ryken (als te vooren gedacht is) droegen de eerzuchtige tytel des werelts. De strenge Severus stierf tot Jork, de Christelyke Constantinus rees op voor de werelt, als een heldere Sonne, uit ons Noorden van Engelandt. Den Apostaat Julianus reisde ook, en braghte voort een vleesschelyke Duivel, dewelke na veele reizen in 't Oosten verging, ende het Ryk den goeden Jovianus na liet. Te noteren de reyzen der Keyzeren, waare op te haalen de Keyzerlyke historie, van Julius af, tot der tydt toe dat de werelt zwanger wierdt met Barbarische reyzenaars, Gotthen, Vandalen, Herulen, Hunnen, Avares, Franken, Saxische, Lombarden, Sarazenen, die onder haar dat groote Ryk uitdeylden: Inzonderheit de reyze van de Keyzerlyke stoel van Romen tot Constantinopolen toe. En dus verre Purchas. Van het oude Argos spreekt Eduward Brown in zyne reis-beschryvinge aldus. De haven die dighste by Larissa in aanmerking komt, is die van Vollo, of oud Pagasa, in de Sinus Pagasicus, ofte Demetriacus, of de Golf van Armiro, alwaar niet verre van daan oud Argos Pelasgicum stondt: van welke plaats de Argonauten aldereerst t'zeil gingen, op die vermaarde en ruchtbaare toght na Colchos. Labach, dat de Hooft-stadt is in 't landtschap Carniola, anders Lubiana genaamt, werdt gehouden oud Nauportus te weezen, beroemd wegens de landing der Argonauten, die koomende aan zetten van Argos Pelasgicum in Thessalien, zeilden naar Colchos, aan de Oostzyde van de Rixynsche zee; maar werdende vervolgt door de Scheepen van de Koning van Colchos, die haar wierden nagezonden, gongenze schampen, keerende weder langs de Hellespont, doch houdende het na 't Noorden, raaktenze in de mondt van de Ister of Danubius, en trokken de riviere op, tot datze quamen daar de Danubius en de Sarus in een loopen, en de Sarus op strevende, quaamenze aan de stroom Labach, en gongen die rivier op, landende omtrent de plaats van oudts Nauportus genaamt, en daar na togenze na de Adriatische zee, en keerden zoo wederom in Griekenlandt. Ga naar margenoot+Giraldus spreekt van de vinders der Scheepen aldus: Neptunus heeft den naam by de Kretenzers, dat hy de konst van het vaaren verzonnen, en d'eerste een vloot Scheepen t'zaam gebraght heeft. Diodoor wil dat Neptuin van zyn vader tot vlootvoogt gestelt was, waar door hy de naam van Zee-Godt heeft bekoomen. Andere willen dat Minerva het eerste Schip dede timmeren; waar onder Tertullianus is. Perseus en Juvenalis spreeken met verachting van de vont der Scheeps-bouw, doch t'onrecht; hun zeggen is, dat de hebzucht d'oorspronk daar van zy. Zeker Hister zegt, dat Pirrhon de Wicchelaar het eerste Schip in Lydie toeleyde: 't welk in Lydie geschiet te zyn ook Isidoor bevestigt, zonder nochtans gewag van Pirrhon te maaken. Eusebius weet van eenen Vso te spreeken, die d'eerste boomen velde, en t'zee koos: daar by voegende, dat de Samotraciers d'eerste groote Scheepen timmerden; maar Clemens Alex: schryft dat die eer aan Atlas in Lybie hoort, en Pomponius Mela aan de Feniciers; 't geen Tibullus nevens hem getuight met dees woorden: Prima ratem ventis credere docta Tyros: dat is: de stadt Tyrus is d'eerste geweest die Zeyl-scheepen uitzant. Dionys weder de Punier meent, dat het Schip een vont van d'Egyptenaaren is: want men leest dat Danaus met het eerste Schip uit Egypten in Griekenlandt quam, wan- | |
[pagina 18]
| |
neer hy voor zyn broeder vluchte. Hier van dan werdt noch heden by hun een Schip Danaïs genaamt. Voor zyn tydt gebruikte men daar horde vlotten, verzonnen Ga naar margenoot+door die aan de Roode zee. Hesiodus meint dat de Myrmidoners d'eerste gevaaren hebben, en na het eilandt Egina. Thucydides zegt, de Corinthiers zulke gestalte van Scheepen hebben bedacht, als d'Atheniers t'zynen tyde gebruikten; mede dat zy d'eerste der Grieken zyn, welke het vaaren in zwang braghten. Men vint 'er ook die staande houden, dat de Mysen en Trojaanen hun in 't Scheep-bouwen voor zyn gegaan, ten tyde als zy den Hellespont over staken, om de Thracers te bekrygen. Charax Ga naar margenoot+wil dat Jason met een geheele vloot, als vloot-voogt, en niet als hopman van een Schip alleen, na Colchis gevaaren zy. Diodoor van Sicilien geeft voor, dat niet Jason, maar Sesostris, Koning der Egyptenaaren, het eerste lange Schip heeft doen bouwen; 't welk van Herodoot wordt bevestigt. Deeze Sesostris zegt men dat met vierhondert lange Scheepen uit de Roode zee stak, Arabien t'onder bragte, enook een groot gedeelte van Indien, aan dees en geene zyde van de Ganges. De lange Scheepen van outs zyn te midden open geweest, voor en achter een verdek hebbende. De lange scheepen werden by veelen alleen voor oorlogs-scheepen gehouden; want Herodoot zegt ook, dat de Erythraeen door Sesostris zyn overweldigt, met hulp van zyne lange Scheepen: 't geen gebeurt zoude zyn voor Jasons uittoght. Dees Koning hadde een Schip doen bouwen van enkel Cederen-hout, lang twee hondert en tachtig cubiten, buitewaarts vergult, en binnewaarts verzilvert; 't geene hy heeft opgeoffert aan de grootste Godt te Theben. Parrhalus maakt Egesias de vinder der lange Scheepen. D'Erythraeen bouwden het eerste Schip met twee riem-dreven, volgens getuigenisse Ga naar margenoot+van Demosthenes. Thucydides wil dat Amocles te Corinthen het eerste Schip met drie rei riemen bouwde: 't geen geschag vierhondert jaaren na den Trojaanschen oorlog: en die van Kartago dat van vier. Nesigeton van Salamine vermeerderde de roei-dreven tot het getal van vyf, gelyk Aristoteles zegt. Zenazoras van Siracusen braght het getal op zes. Alexander Magnus deede Scheepen met twaals riem-slagen bouwen. Demetrius met dertig: Ptolomeus met veertig: Ptolemeus Philopater met vyftig, welk het hoogste getal is van riem-dreven, die immer in Scheepen gehanteert zyn geweest. Het eerste Vragtschip is by eenen Hippius getimmert. Of zoo andere zeggen, van Koning Eulus, of Hellen. De Cyrenen bragten eerst de booten te water, en de Feniciers de galjoots: de Rhodiers de post- en jacht-schuiten: d'Illyriers de jollen. Jollen of Scaphas, anders Testacea geheeten, waren van biezen of teenen geweeven; men zettede daar zomtydts zeilen op, uit basten van boomen gemaakt, waar van by Lucanus en E. Hister is te zien: welke laatste zegt, dat deeze Scapha (anders by d'Egyptenaren Poctona mede geheten) met hars boven op was bestreeken. De breetheit der riemen, zeit Plinius, hebben ons de Plateën gegeeven: waarom Strabo hunne zee-vaart roemt. Die van Kope in Griekenlandt, blyft de los van de riem zelf eerst in 't water geslagen te hebben. Het Schip dat Kope wierdt genaamt, was een vont van de Plateënzers, zoo Strabo wil, 't geen eerst alleen slechts zeilen voerde, doch naderhandt, de zelve gestalte houdende, wierden daar riemen op geleght: dier gedaante was mede het Schip van Isis, 't geen tot teeken een Ganze-kuiken voerde. Icarus was d'eerste die de zeilen spande, volgens Ga naar margenoot+Plinius; dan, zoo men Diodoor gelooven mag, Eolus. Andere zeggen, dat Ikarus het driehoekig zeil alleen vondt, en dat het vierkantigh zeil, de mast, met de marsch daar boven, nevens voorsteven en katrollen, van Dedalus daar by zyn gedaan. Andere geeven Isis de lof Mast en ree voegde Dedalus aan 't schip: deeze was van Koninklyken bloede, te Athenen, en om de manslag van zyn zusters zoon, naar Creta by Minos gevlucht, daar hy de Scheeps-bouw voort zette: en van daar naar Sicilien vlugte, als boven gezegt. Waar uit het verdichtzel zyn oorspronk heeft, als of hy gevlogen zoude hebben. Andere geeven de Samothracers de lof, van de mast eerst aan het Schip gemaakt te hebben: en andere weder den Konink AEgeus. Eupalemus ervondt de tweetant om het Schip te verdedigen. De Thasiers hebben allereerst Scheepen met verdekken gevoert. Voor hunnen tydt voght men slechts van voor- en achtersteven. Piseus verzon de nebben ofte galjoenen: die van Tyrrhenenhet anker. En dit anker behieldt zyn naam van Angyra, hooftstadt der Tyrrhenen. Anacharsis de Scyt, ofte, zoo andere willen, Eupalamius maakte d'ankers twee-ermigh, gelyk hy ook d'enter-dreggen en yzere handen dede smeden: 't welk Pericles mede toegeschreven werdt. Tifys hongh het roer aan: en Gryfon voerde Nebscheepen de Noordtzee in; waarom hy mede by | |
[pagina 19]
| |
zyne landtsluiden vergodet is geworden. Gelyk mede Alcides, Meleager, AEacus, AEgeus, Zeehelden, een eeuwe voor 't beleg van Trojen levende, volgens Rivius, veele zaken, tot voort-zetting van den Scheeps-bouw, hebben gevonden. |
|