licht, waaraan het zich de vleugels heeft verschroeid.
Het trok me aan, het lokte me, ik ging er heen. Ik heb genoten van de kleuren, van de muziek, van den dans, 't was een feest voor de oogen, een Oostersch sprookje.
Ik had een gewaarwording als toen ik als kind voor het eerst in een kaleidoskoop zag....
Ik heb gelachen en vroolijk gedanst, en weer mijn airtje van groote dame aangenomen. Het mooi van mijn kleeren heeft me in eigen oogen weer belangrijk gemaakt.
Wat kom ik mezelf nu verachtelijk voor....
Wat was er toch ook weer op het bal, dat me tóch verdrietig gemaakt heeft, ondanks alles? Er was iets, dat de vreugd voor mij als tot schijn heeft gemaakt; want ik ben niet waarlijk blij of gelukkig geweest.
Wat was het ook, waardoor ik me droevig gevoelde, en mijn lach niet echt was?
Niet het denken aan jou, Jo, want ik had mezelf zoo mooi overreed, ik wist zoo precies, dat er thuis niets haperde, dat ik volmaakt gerust kon zijn....
Het was iets anders, iets met Jan; maar het is of mijn geheugen weg is....
Tante en Oom weten niet, dat ik nog op ben; ze denken dat ik slaap.
Hoe zou ik het kúnnen?
Ik ben zoo angstig, ik kan niet eens schreien.
Het is halfvier, pas halfvier.
Een uur geleden zijn we thuis gekomen.
Toen liep ik nog luchtig de trap op, lachte ik alle zorgen en bange vermoedens weg.
Want ik hád zorgen, diep in mijn hart, maar ik