‘Tantetje!’
Ik verraste Tante bij de leege doos.
‘Lieve Ru, wat zie je er kostelijk uit. Bedenk je je nu? Ga je nog mee?’
‘Zeker, zeker!’ juichte ik, en met een klappenden zoen dankte ik Tante voor alles.
Met een paar oogen, die glinsterden van plezier, zag Tante me aan.
‘Ik ben zoo blij, dat je je nog bedacht hebt. Het is voor ons allemaal zoo veel prettiger. Voor mevrouw Eggers en Flora ook. Je doet er me veel plezier mee, hoor Ru, dat je gaat.’
Tante maakte me verlegen. ‘Wat doet u aan?’ vroeg ik. ‘En Oom, hoe gaat die?’
‘Wij....’ begon Tante met een glimlach.
Maar Oom, die juist binnenkwam, viel haar in de rede: ‘Wij, je tante en ik, gaan als Laplanders of Eskimo's, of zoo iets. Onze kleeding bestaat in een ijsberenhuid en een paar kaplaarzen, erg flatteerend.’
‘Hè, Frits!’ zei Tante; en toen tot mij: ‘Wij gaan in een domino, hoor kind.’
‘Mijn hart is in 't hoogland,
Ik vind het hie - ier niet!’
zong Oom op theatralen toon.
‘Weet je 't al? Ru gaat mee!’ zei Tante opgewekt.
Oom deed een trekje aan zijn sigaar, blies een paar mooie ronde rookkringetjes uit, die zachtjes wegdreven, en wuifde er naar met de hand.
‘Kómaan!’ zei hij; 't klonk wat droogjes, niet zoo héél verwonderd, en ook niet overstelpend dankbaar als Tante's ontboezeming.