‘Hebben we dan algemeene geschiedenis vandaag? Kom!’ zei ze ongeloovig.
Ik knikte. Goede hemel, wat een misverstand! Zij dacht, dat we dat uur schrijven hadden, waarvoor niets te doen was, Hoe zou ze zich daar nog uitredden? Ik had medelijden met haar, ik kon me zoo goed in haar toestand verplaatsen! En er was niets meer aan te veranderen, de les liet zich maar niet even inzien, die moest langzaam gelezen, en grondig geleerd worden!
Ik moet er zeker heel ontsteld hebben uitgezien, want nu vroeg Meta op haar beurt of mij iets mankeerde.
‘Niemendal,’ zei ik, ‘ik hoop dat je er goed doorrolt!’
Nu lachte ze. ‘O, is het dát, tob je dáárover?’
Ze schaterde recht van harte, en ik begreep niet, hoe ze zoo iets ernstigs zoo luchtig op kon nemen.
‘Ik heb een uitnemend excuus,’ zei ze opgewekt, ‘ik heb zoo'n vreeselijke kiespijn!’
‘Jij?’
Ik dacht dat ze een grap vertelde; maar haar gezicht was opeens heelemaal veranderd, haar mond trok zich smartelijk samen en met beide handen aan de wangen, wiegde ze haar hoofd een paar keer heen en weer.
‘Is het zóó erg?’ vroeg ik, toch nog een beetje onzeker, vooral omdat ze van lieverlede weer scheen bij te komen.
‘O, schandelijk, onuitstaanbaar, woedend gewoon!’ klonk het stootend uit een scheef gewrongen mond.
Niet alleen haar kiezen, maar al haar tanden schenen aangetast door folterpijnen.