ik eigenlijk nooit iets voor Jo of Martha geweest was.
Na het ontbijt kleedde ik me gauw aan om uit te gaan, mijn portemonnaie, zwaar van geld, in den zak. Zeker zouden er winkels genoeg open zijn, ik wou voor ieder wat gaan koopen.
‘Waar ga je naar toe, meid?’ vroeg Moe, toen ik al in de gang was. Ze trok mijn manteltje wat recht en zag me vriendelijk aan.
‘Een paar boodschappen,’ zei ik ontwijkend.
Moe deed de deur achter zich dicht en samen stonden we in het donkere gangetje.
‘Ik weet niet wat je plannen zijn, Rudi,’ zei Moe, ‘maar mocht je soms voor Jo of Martha wat willen gaan koopen....’
Ik knikte levendig, ja, dat wou ik, iets heel moois. Ik had er al lang over getobd, wat ze het liefst zouden hebben; als Moe het soms wist, zou ik blij zijn, als ze het mij zei.
‘Ik wil het wel zeggen, maar ik ben bang, dat het je zal teleurstellen.’
Ik vroeg, wat het dan was, heimelijk blij; hoe grooter en mooier het cadeau, hoe liever. Als het maar geen kleeren waren, of zulke vervelende, nuttige dingen.
‘Ru,’ zei Moe zacht, na een kleine aarzeling, ‘je weet, dat Jo en Martha geen van beiden geld hebben; denk je niet....’ Ze hield even op en ik begreep al wat er komen zou, maar wou het niet aannemen, omdat ik het ál te naar vond.
‘Denk je niet, dat het voor haar prettiger zijn zal, als je maar niets doet, niets bijzonders tenminste?’
Ik moest Moe in mijn hart gelijk geven, maar het viel me moeilijk.