Moe, die al zoo in zorg zat, niet lastig vallen, om mezelf maar groot te houden.
En toch, een gulden, - en dat na al wat Nonnie had gezegd?
Als 'k eens één vijftig schreef? Ik zuchtte.
Toen, terwijl ik zoo vroolijk keek, als me maar lukken wou, zei ik, na even gehemd te hebben, los, luchtigjes: ‘Zeg, verwacht van mij ook heusch niet te veel. 'k Zit toch al diep in schuld en Sinterklaas staat voor de deur.’
‘Neen, maar, Rudi, jij geeft natuurlijk vijf gulden! Verbeeld je, dat jij en ik en Rina en Hes Doyer en Adèle, de vijf meisjes, die ze nogal con amore geholpen heeft, toen we voor Adèle's ouders dat Fransche tooneelstukje instudeerden, stel je voor dat die minder gaven! Dat zou wel schande zijn! Dan zou ik haast gaan gelooven....’
‘Wat?’ Ik voelde dat ik een kleur kreeg. ‘Wát zou je haast gaan gelooven?’
‘Och, niets, Rudi, dat is maar gekheid. Betsie Sanders zei... maar het doet er niets toe, hoor. Betsie heeft nogal veel recht om aanmerkingen op anderen te maken!’
Maar ik wou weten wat Betsie Sanders zei, ik Het me zoo niet afschepen. ‘Je begrijpt wel, dat je nu verplicht bent, om te spreken,’ drong ik.
‘Wat ben je opeens heftig. Zóó erg is het niet, hoor. Ze zei, dat je zeker aan het potten was van den winter omdat je niet naar de dansles wou en je niet abonneerde op ‘Ons blad’ en omdat je ook niet mee bent geweest toen de heele klas de ‘Gijsbrecht van Amstel’ ging zien. Dat is nu alles!