‘Ik kan je geen hand geven,’ zei ik, ‘je ziet - ik ben gevallen.’
‘Je hebt je toch heusch niet bezeerd?
‘Neen, neen,’ - ik schudde sterk met het hoofd om mijn ontkenning kracht bij te zetten, want het viel me moeilijk me goed te houden. Mijn knie stak en schrijnde, en dan het droevige figuur dat ik maakte!
‘Ga gauw mee naar de Melkinrichting, dan kun je je daar wat laten afsponsen,’ zei hij, en toen opeens op heel anderen toon: ‘Het gaat je zeker best, hè Rudi, je ziet er tenminste prachtig uit.’
Nu moest ik toch lachen. Dat was juist iets voor hem, zoo'n handig gezegde!
‘Geen wonder,’ zei ik, met een blik op mijn beslikten mantel.
Hij kleurde even; ik kwam een beetje op mijn gemak, nu ik hem weer eens had uitgelachen.
‘Jullie dames spreken altijd van je toilet,’ zei hij. ‘Maar, uitstekend zie je er uit. Weet je wel hoe mager je was toen je twee jaar geleden met Kerstmis bij ons logeerde?’
Dat vond ik wel wat kras.
‘Weet je wel, dat het heel ongalant is, een dame over haar magerheid te spreken?’ vroeg ik.
‘De dame in quaestie was twee jaar geleden zoo trotsch op haar magerte, dat ze....’
‘Dat ze?’ vroeg ik.
Maar hij schudde het hoofd. ‘Dan zou ik nog dieper zinken in den put van je ongenade,’ zei hij, ‘dat zeg ik je niet.’
Terwijl ik trachtte, mij mijn vroegeren trots te